Vragen van het lid Çörüz aan de minister van Justitie over toename en verharding van de jeugdcriminaliteit.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Uit cijfers van operatie Jong, een door het kabinet ingesteld projectbureau inzake het jeugdbeleid, blijkt het navolgende. Van 1997 tot 2000 werden plusminus 47.000 minderjarige verdachten door de politie verhoord. In 2002 was dit aantal gestegen tot maar liefst 55.000. In 1999 werden 9.500 geweldsdelicten door jongeren geregistreerd. In 2002 was dit aantal al gestegen tot 12.000. Het aantal vernielingen nam toe van 11.500 tot 15.500. Het aantal verdachte meisjes is sinds 1990 verdubbeld.

Kortom, er is sprake van verontrustende getallen en ontwikkelingen. Ik stel de minister daarom de volgende vragen. Kloppen de getallen en hoe interpreteert de minister deze bevindingen in het licht van zijn recente nota Jeugd terecht? Heeft de bewindspersoon een verklaring voor deze behoorlijke toename en geven deze ontwikkelingen aanleiding tot aanscherping of bijstelling van het beleid? Kan de minister de meest recente cijfers op het gebied van jeugdcriminaliteit aangeven?

Minister Donner:

Voorzitter. De cijfers kloppen ongetwijfeld, want zij zijn afkomstig van het departement van Justitie. Geven deze cijfers aanleiding tot aanpassing van het project Jeugd terecht? Het antwoord op die vraag is neen, want dit programma was op deze cijfers gebaseerd. Het zijn oude cijfers, die in het kader van de operatie Jong aan de heer Van Eijck zijn verstrekt, mede als achtergrond van het rapport Jeugd terecht. In hoeverre de publicatie in de Telegraaf berust op mededelingen zoals die worden beschreven, onttrekt zich aan mijn waarneming. Deze oude cijfers zijn verwerkt in het beleid en zij zijn besproken met de Kamer. Op dit moment heb ik nog geen nieuwe cijfers, althans niet over 2003. Uit de cijfers over 2002 komt het beeld naar voren dat de lijn zich lijkt te stabiliseren. Ik gaaf daarover nog geen zekerheid, want dat is onderwerp van de voortgangsrapportage over zowel het veiligheidsprogramma als het programma Jeugd terecht. Op dat moment kan ik daar duidelijker uitspraken over doen. In alle gevallen wijs ik erop dat wij, naast Jeugd terecht, de operatie Jong hebben ingezet, om ook in de preventieve sfeer te trachten deze lijn om te buigen. Het projectbureau Jong en de heer Van Eijck zijn ervoor om coördinatie te brengen in het overheidsbeleid met betrekking tot onder meer jeugdcriminaliteit en om ervoor te zorgen dat deze cijfers zo snel mogelijk weer worden omgebogen, maar dan naar beneden.

De heer Çörüz (CDA):

Met dat laatste zijn wij het natuurlijk allen van harte eens. Het gaat ons er ten slotte om, de getallen naar beneden om te buigen. Ik houd de minister echter voor dat er heel veel geld omgaat in jeugdbeleid en allerlei aanverwante zaken. De Kamer mag dan op een gegeven moment met recht en reden resultaten willen zien. De minister heeft het over oude getallen, maar naar ons inzicht is er sinds 1999 sprake van een toename. Inmiddels heeft die lijn zich gestabiliseerd, maar wel op een hoger niveau. Heeft de minister wel voldoende capaciteit om met name de toegenomen, weliswaar gestabiliseerde, aantallen aan te pakken? Hoe staat het met de verantwoordelijkheid van ouders en met zaken als taakstraffen? Bieden deze een afdoend antwoord op de toegenomen omvang van het probleem?

Minister Donner:

Ik wil even het beeld corrigeren. U zegt dat er veel geld omgaat in het jeugdbeleid. Daarbij moeten wij echter wel duidelijk voor ogen houden dat jeugdbeleid veel meer omvat dan de problematiek van de jeugdcriminaliteit en het voorkomen daarvan. Het is te hopen dat al het geld dat wordt uitgegeven aan het onderwijs aan de jeugd ook een bijdrage levert aan het verlagen van het niveau van de jeugdcriminaliteit, maar dat is niet de reden waarom wij in dit land geld uitgeven aan lager onderwijs.

De capaciteit die is aangegeven in het rapport Jeugd terecht berustte op deze cijfers en is daarop afgestemd. De extra middelen die in het Strategisch akkoord en in het Hoofdlijnenakkoord zijn uitgetrokken in verband met de jeugd, berusten daar ook op. De capaciteit staat voortdurend onder druk door de ontwikkelingen. Dan kom ik op het terrein waar ook een vraag over zal worden gesteld in dit vragenuur, namelijk de onder toezicht gestelde jongeren die zijn opgenomen in justitiële inrichtingen. Dat legt een beslag op de bestaande capaciteit. Dat is mede een reden om te zoeken naar een bevredigende oplossing voor deze jongeren. Ik kan dus niet zeggen dat de capaciteit geen probleem is. De capaciteit binnen het gehele justitiële apparaat staat voortdurend onder druk. Wij proberen te roeien met de riemen die wij hebben. Vooralsnog bestaat de indruk dat dit kan en dat er geen aanleiding is om te bezien of er tot een andere verdeling van gelden moet worden gekomen.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter. Wij wachten al heel lang op een uitwerking van de operatie Jong. Dit is een project waarmee het kabinet zal proberen om verschillende onderwerpen die met jongeren te maken hebben te bundelen en om met goede oplossing te komen. De minister van Justitie is betrokken bij operatie Jong waar het gaat om jeugdcriminaliteit. Ik zou graag van hem horen welke thema's op het gebied van jeugdcriminaliteit zullen worden behandeld in dit project. Ik wil ook weten wanneer operatie Jong naar buiten zal treden, want daar wordt het nu tijd voor. Wij wachten al ruim een jaar op concrete voorstellen.

Minister Donner:

De heer van Eijck is nu net naar buiten gekomen met de inbreng van Justitie in de operatie Jong. Die inbreng heeft tot de ophef geleid. Het was uiteraard alleen de cijfermatige inbreng in het geheel. De vraag wanneer er een rapportage komt over operatie Jong kan beter worden gesteld aan de staatssecretaris van VWS. Zij heeft deze gegevens beter paraat dan ik.

Jeugdcriminaliteit is een volledig onderdeel van de operatie Jong vanuit de optiek dat een geïntegreerde benadering nodig is van de gehele jeugdproblematiek om deze gecoördineerd en adequaat te kunnen aanpakken. In het kader van Jeugd terecht en de uitvoering daarvan rijst ook de vraag of wij verder moeten gaan op het punt van de coördinatie. De vraag of een penitentiair regime, een behandeltraject of een ots-traject wordt ingezet, kan in dat kader ook beter worden afgestemd.

De eerste belangrijke stap is de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg. Deze wet biedt veel belangrijkere instrumenten om te komen tot een geïntegreerd jeugdbeleid over de hele linie. De Wet op de jeugdzorg is inmiddels aanvaard door de Eerste Kamer. Er wordt naar gestreefd om de inwerkingtreding in elk geval per 1 januari 2005 te laten plaatsvinden. Ik neem aan dat er voor die tijd verslag zal worden gedaan over de operatie Jong, maar ik weet niet concreet wanneer dit zal zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Er zijn in de Kamer veel zorgen over de toename van jeugdcriminaliteit. Er is ook een stevig debat gevoerd bij de behandeling van de begroting van Justitie over de vraag of de beschikbare middelen voldoende zijn voor de aanpak. Ik hoorde afgelopen week bijvoorbeeld dat de jeugdreclassering uit het arrondissement Almelo over te weinig middelen beschikt voor het opleggen van taakstraffen en de effectieve uitvoering daarvan.

Stelt de minister zich naar aanleiding van dit soort signalen de vraag of zijn middelen niet tekortschieten en of er wellicht meer middelen nodig zijn? Ik wil dezelfde vraag stellen aan de CDA-fractie. Zij heeft al gevraagd of de capaciteit voldoende is en of er voldoende financiële middelen zijn voor de uitvoering van het beleid. Ik wil daar graag een antwoord op van de CDA-fractie.

Minister Donner:

Mevrouw Vos zegt dat zij heeft gehoord dat er in Almelo wordt gezegd dat er te weinig middelen zijn. Het is zonder meer waar dat een bezuinigingsoperatie in het kader van de reclassering plaatsvindt. Ik heb al aangegeven dat de berichtgeving over de wijze waarop dat zal gebeuren, voor de zomer naar de Kamer gaat. Uitgangspunt daarbij is dat de capaciteit niet vermindert. Tegelijkertijd zijn voor de uitbreiding meer middelen beschikbaar, juist om de capaciteit van de jeugdreclassering op peil te houden. Natuurlijk kan iedere individuele medewerker van de reclassering menen dat er te weinig middelen zijn voor zijn werkzaamheden. In het algemeen en binnen het kader dat wij bij de begroting hebben besproken en dat wij nog zullen bespreken bij de aanpassingen bij de reclassering, moeten wij constateren dat als er meer geld was, dat mooi was. Meer geld is er echter niet; ik zou althans niet weten waar het weggehaald kan worden om het in de reclassering te stoppen. Gegeven de beschikbare middelen kunnen de verschillende behoeften die er zijn, adequaat op peil worden gehouden.

De voorzitter:

Misschien wil mevrouw Vos zo vriendelijk zijn om haar vraag aan het CDA te herhalen, want de heer Çörüz heeft haar niet helemaal kunnen verstaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Vindt de CDA-fractie nu ook dat er in feite te weinig financiële middelen zijn voor het goed uitvoeren van het beleid op het gebied van zowel de capaciteit inzake de jeugdcriminaliteit als taakstraffen?

De heer Çörüz (CDA):

Ik kan mij heel goed vinden in hetgeen de minister heeft gesteld. Natuurlijk zou het beter zijn als wij veel meer geld hadden, maar dat is niet de economische realiteit. Ik zei niet voor niets bij het stellen van mijn vragen, dat er al heel veel geld omgaat in alles wat met jeugdbeleid te maken heeft. Voor de jeugdreclassering komt er structureel 4,5 mln bij. Daarom vind ik dat wij ook moeten kijken naar efficiënter werken in de sector zelf. Dat is ook een winstpunt dat wij kunnen binnenhalen.

Naar boven