Aan de orde is het debat over het verslag van de Europese Raad van 25 en 26 maart te Brussel (21501-02 /21501-20, nr. 534).

De heer Eurlings (CDA):

Voorzitter. Ik zal proberen om een waardig vervanger van collega Van Dijk te zijn. De Europese voorjaarsraad had dit keer een heel bijzonder karakter. Iedereen was nog diep onder de indruk van de terreuraanslag in Madrid. Deze verschrikking heeft niet alleen de Spaanse hoofdstad getroffen en de aanslag was niet alleen op onschuldige Spaanse forensen op weg naar hun werk gericht. Nee, dit was een terreurdaad die heel Europa tot doel had en die heel Europa wilde intimideren door geweld. De agenda van deze top was dus vanzelfsprekend sterk bepaald door dit onderwerp. Dat is terecht omdat het gevoel van veiligheid/onveiligheid elke Europese burger raakt. Dat was echter ook na 11 september zo. Tijdens de eerste daaropvolgende top werden gloedvolle betogen afgestoken, maar wat was het werkelijke effect? Leidde dit werkelijk tot het besef dat terrorisme niet iets is van ver weg, maar iets van heel dichtbij?

Het is goed dat de regering in haar brief van hedenmiddag de fundamentele omslag maakt die nu broodnodig is. Over de concrete initiatieven spreekt de Kamer volgende week in een afzonderlijk debat. Wel zeg ik nu al dat de algemene teneur naar één gezamenlijke Europese aanpak het CDA zeer aanspreekt. Daarmee wordt een brug overgegaan van de naïeve opstelling dat terrorisme ons niet zou raken en dat wij wat dat betreft anders zouden zijn dan andere landen, naar een benadering waarin wij beseffen dat wij schouder aan schouder staan met andere landen in het afweren van het gevaar en dat wij bij het aanpakken van terrorisme op geen manier softer kunnen zijn dan andere landen. Ik complimenteer de regering met het overgaan van deze fundamentele brug. Wij hebben veel debatten gevoerd, ook met vorige regeringen, maar dit is voor het eerst dat ik dat zo nadrukkelijk lees.

Ik ga nu in op de discussie op de Europese top zelf. Nog geen maand geleden publiceerde Solana een uiterst kritisch rapport over de samenwerking tussen de Europese veiligheidsdiensten. Het is bitter dat wij na de terreur in Madrid moeten constateren dat van de goede voornemens na "11 september 2001 in New York" nauwelijks iets terecht is gekomen. Alles moet dan ook in het werk worden gesteld om de samenwerking tussen veiligheidsdiensten te optimaliseren. De benoeming van de veiligheidscoördinator kan daarin passen. De benoeming van Gijs de Vries is dan ook zeker een goed signaal. Voor de CDA-fractie staat als een paal boven water dat de aanbevelingen van De Vries over zes maanden erop gericht moeten zijn dat alle relevante informatie tussen Europese veiligheidsdiensten binnen de EU als vanzelfsprekend wordt uitgewisseld.

In dit verband is de stemming van vandaag in het Europees Parlement over uitwisseling van passagiersgegevens met de VS een misser van de eerste orde. Ik hoop dat mijn collega's van de PvdA, D66 en GroenLinks en anderen die deze uitwisseling van gegevens vanuit Europa hebben proberen te blokkeren, hier afstand daarvan willen nemen. Op andere aspecten van de antiterreurpolitiek komt de CDA-fractie terug in het debat van volgende week.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb geduldig gewacht totdat de heer Eurlings klaar was met zijn bijdrage op het punt van justitie en binnenlandse zaken. Als hij zo'n slagvaardig beleid wil, is hij het dan met mij eens dat dat zou moeten gebeuren met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid in de EU?

De heer Eurlings (CDA):

Dat is zeker een aspect. Zoals u weet, zijn wij op dat punt stappen vooruitgegaan, maar de kern bij het aanpakken van terrorisme is dat je begint met het op elkaar afstemmen van de eigen nationale wetten, want die zijn nog altijd dominant in het aanpakken van terrorisme. Daar valt in eerste plaats de grote winst te halen. Ik voer hier geen debat over justitie of binnenlandse zaken. Tijdens de top is er echter veel over gesproken. De ingetreden kentering, ook nationaal, is goed. Jarenlang hebben wij geprobeerd om juist dit te bereiken. Jarenlang heb ik daarop ministers hier horen zeggen: wij hebben de vrijheid van het idee en wij hebben het recht op privacy, zodat wat Spanje, Frankrijk en Engeland doen in ons land niet mogelijk is. Men wilde het niet. Daar komt eindelijk een einde aan. Als wij dat durven te doen, ligt daar de grootste winst.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik krijg een lang antwoord op een korte vraag. Het antwoord op mijn vraag hoorde ik helemaal aan het begin. Het CDA wil nu ook meerderheidsbesluitvorming. Dan is in ieder geval ook bij het CDA een kentering opgetreden ten opzichte van de positie van het CDA gedurende de gehele Europese Conventie. Toen stond het CDA pal achter de heer Donner, die op dit punt helemaal niks wilde. Ik noteer dit dus als winst.

De heer Eurlings (CDA):

Nee, dat mag de heer Timmermans niet. Ik heb in de debatten die ik gevoerd heb met hem precies dezelfde lijn gevolgd. Wij gaan uit van meer uitzonderingen dan de heer Timmermans. Daar ligt een verschil tussen ons. Het beeld dat de heer Timmermans nu creëert, evenals het beeld dat mevrouw Albayrak creëerde bij het overleg voorafgaande aan de extra JBZ-top, is echter dat onze opvattingen hemelsbreed van elkaar verschillen. Dat is niet de kern van het antiterrorisme. Dat beeld leg ik naast mij neer. Vandaar een wat langer, maar goed en zorgvuldig antwoord op de vraag van de heer Timmermans.

Tijdens de top is besloten dat er voor 1 juli een akkoord moet zijn bereikt over de grondwet voor Europa. Daaruit spreekt optimisme en ambitie. Het CDA meent dat het van groot belang is om zo snel als zorgvuldigheidshalve mogelijk is, te komen tot een goed verdrag. Daarbij ligt wat betreft het CDA de nadruk op een goed verdrag, ook als het ten koste van een klein beetje snelheid moet gaan. Men kent onze prioriteiten: unanimiteit voor financiële meerjarenperspectieven, één stemgerechtigde commissaris per lidstaat en dubbele meerderheid bij gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. Indien het Ierse voorzitterschap er hopelijk in slaagt, op korte termijn tot een goede overeenstemming te komen die zich ook nog goed verhoudt tot onze prioriteiten, is de CDA-fractie vanzelfsprekend voorstander van het idee om de top hierover niet kunstmatig over de verkiezingen heen te tillen. Als de Partij van de Arbeid en de VVD dat bedoelden met hun recente uitspraken, vinden zij het CDA aan hun zijde.

De heer Van Baalen (VVD):

De opmerking van het CDA in de kranten dat het kinderachtig is van de heer Timmermans en mijzelf om, zo dat kan inhoudelijk, de zaak te willen vervroegen, neemt het CDA dus hierbij terug?

De heer Eurlings (CDA):

Ambitieus is een betere term dan kinderachtig. Ik vind het nogal apart dat men denkt hier met een paar krasse uitspraken de gang rond het Ierse voorzitterschap beslissend te kunnen beïnvloeden. Ik zeg daarbij in alle ernst het volgende. De heer Van Baalen ken ik als een debater met scherpe stellingnamen. Als hij wil dat daarvan ook maar iets in het uiteindelijke resultaat terechtkomt, moet hij het ermee eens zijn dat snelheid goed is, maar dat die niet ten koste van alles moet gaan. Als de snelheid groot genoeg is en er een informeel akkoord komt, zullen wij met de VVD proberen de echte top daarover voor de Europese verkiezingen te laten plaatsvinden. Wij hopen dat de Nederlandse regering dat wil bevorderen in Europa.

De heer Van Baalen (VVD):

Het gaat inderdaad om de inhoud. Als die niet naar onze zin is, mag het wat langer duren. Als de inhoud een paar dagen na de Europese verkiezingen rond zou kunnen zijn, kan dat ook twee weken voor die verkiezingen. De heer Eurlings is het daarmee dus eens.

De heer Eurlings (CDA):

Als het kan, is het te prefereren. Niemand is ervoor om de eigen standpunten op te geven om maar snel iets in elkaar te kunnen zetten. Als er een akkoord is, moeten wij voorkomen dat landen het om welke reden dan ook kunstmatig over de verkiezing heen tillen. Ik neem ook aan dat de regering in die situatie ervoor pleit de zaak te bespreken en af te handelen tijdens een formele top voor de verkiezingen.

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Eurlings is het dus eens met het idee om in ieder geval de target te verleggen. Als nu al wordt gezegd dat het de top is waarop de beslissing genomen wordt, zal immers niemand van tevoren aan een compromis gaan werken. Er moet dus een signaal afgegeven worden dat het wat ons betreft eerder mag gebeuren, onder de net door de heer Eurlings genoemde randvoorwaarden.

De heer Eurlings (CDA):

Het spreekt voor zich dat het eerder mag. Het lijkt mij echter geen goed signaal om de target officieel te vervroegen. Dan hebben wij in het onderhandelingsproces minder kracht en minder recht van spreken bij het binnenhalen van de eigen prioriteiten. Wij moeten afwachten hoe het verder gaat. Wij zijn voor spoed. Als er een informeel akkoord is, zullen wij proberen te bevorderen dat de formele top voor de verkiezingen plaatsvindt. Ik hoop dat de regering dat ook doet. De inhoud en onze prioriteiten gaan in het spel wel voor het doel van spoed op zichzelf. Wij moeten daarom nu niet tegen de Ieren, die al zo hard werken, zeggen dat de target met een maand moet worden vervroegd. Andere dingen gaan voor.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Neemt u hiermee nu een afwachtende positie in, of roept u het kabinet concreet op om ervoor te ijveren dat die informele top ruim, zo'n drie à vier weken, vóór de Europese verkiezingen wordt gehouden?

De heer Eurlings (CDA):

Ik roep het kabinet op om bij te dragen aan een goed akkoord, waarmee Europa vooruit kan en waarin ons nationaal belang niet ondersneeuwt. Dat is echt het allerbelangrijkste. De regering is hier hard mee bezig. Ik zeg het met nadruk op deze manier, want sommige mensen verwarren de kleinere snelheid met waar het écht om gaat. Maar nogmaals: mocht dat allemaal zijn afgerond, dan vindt u mij aan uw zijde en zullen ook wij aandringen op een formele concretisering vóór de verkiezingen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Bent u het met me eens dat, als een akkoord op 14 juni mogelijk is, dat ook op 20 mei mogelijk moet zijn?

De heer Eurlings (CDA):

Dat ligt helemaal aan de geschilpunten; op de laatste dag kan best iets heel fundamenteels worden opgelost. Dit soort casuïstiek vind ik niet gezond. Maar nógmaals: het gaat om inhoud, om ons nationaal belang. Ik hoor velen praten over de betalingspositie, over macht, over tal van prioriteiten. Voor die inhoud moeten we dus ook echt gáán. Kunnen we onze belangen op tijd binnenhalen, dan zullen wij ons ervoor beijveren dat de top niet kunstmatig over de verkiezingen wordt getild.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Wij zijn het er allemaal over eens dat het om de inhoud gaat. Maar het gaat ook over eerlijkheid en duidelijkheid jegens de kiezer. Dat mis ik in uw betoog.

De heer Eurlings (CDA):

Daarvoor moet u bij uw eigen partij te rade gaan. Een aantal partijen zijn namelijk heel duidelijk over hun insteek geweest en met een duidelijk verhaal de verkiezingen ingegaan; wat dat betreft sta ik ook volstrekt voor mijn partij. Laten we elkaar niet voor de gek houden: de positiebepaling bij de Conventie, en ook in deze discussie, is consistent en houdt niet ineens op na deze discussie; die komt voort uit een ideologie en een visie op waar Europa naartoe moet. Mijn partij is hierin zeer consistent. Ongeacht het resultaat zullen wij klip en klaar zijn over waar Europa heen moet en over de prioriteiten die onze regering in Europa zou moeten stellen.

Een krachtdadig en geloofwaardig Europa is alleen mogelijk als mooie woorden vaker daden worden, als het meer een Europa wordt van "afspraak is afspraak". In het vervolg van mijn inbreng wil ik een drietal onderwerpen in dit verband aan de orde stellen. Allereerst de vrijwaringclausules. De EU staat voor het grote historische moment van de uitbreiding met tien lidstaten. De CDA-fractie juicht deze uitbreiding zeer toe, maar het is niet in de laatste plaats in het belang van de toetreders zelf dat zij echt helemaal klaar zijn om volwaardig toe te treden tot de Unie. Juist daarom hebben wij van begin af aan gezegd: als een land als Polen op het vlak van slachthuizen niet op orde is en in andere landen op het administratieve vlak zaken niet kloppen, dan moet op die vlakken een vrijwaringsclausule worden ingesteld.

In oktober 2003 was in Brussel nog sprake van mogelijk 38 rode kaarten. Nu beweert Verheugen dat er waarschijnlijk nauwelijks meer een vrijwaringsclausule nodig zal zijn. Het is mogelijk dat erg veel vooruitgang is geboekt, al vraag ik me bijvoorbeeld af hoeveel slachthuizen er zouden overblijven als Polen al zijn slachthuizen sluit die niet goed zijn. Het is in elk geval zaak dat wij snel duidelijkheid krijgen, want ook Nederland moet zijn positie bepalen. Wanneer komt dus de brief uit Brussel waarin deze algemene uitspraak van Verheugen nader wordt geconcretiseerd? 1 april is eerder genoemd als datum, maar het is zaak dat wij daar niet te ver overheen gaan; de tijd tussen nu en begin mei is immers erg kort. Ik zeg dit temeer omdat het goed zou zijn als wij een eigen evaluatie deden: kan onze regering op basis van al haar bilaterale contacten met vertrouwen stellen dat het Brusselse verhaal realistisch is en klopt, en dat die landen een zodanige vooruitgang hebben geboekt dat nauwelijks nog vrijwaringsclausules nodig zijn? Mijn vraag is dus als volgt: op welk moment kunnen wij die brief verwachten en hoe bouwt Nederland aan zijn eigen referentiekader met betrekking tot de kandidaat-lidstaten?

Mijn tweede onderwerp betreft Roemenië, een land dat de laatste weken hoog op de Europese agenda heeft gestaan. Het rapport van het Europees Parlement, overgenomen door de Commissie, rept van corruptie, maar vooral van schendingen van persvrijheid en van een haperend rechtssysteem dat niet onafhankelijk functioneert. Nu vindt de CDA-fractie dat de Europese Unie veel meer een waardegemeenschap moet zijn dan een economisch samenwerkingsverband. Wij hechten er dan ook zeer aan dat op sommige dingen niets wordt toegegeven, zeker niet op de politieke criteria vrijheid, democratie en mensenrechten. Dat is in ons belang, want zo'n Unie willen wij niet, maar vooral in het belang van de inwoners van de nieuwe lidstaten zelf. Als wij het nu niet veranderen en verbeteren, verbetert het zeker niet op het moment dat de landen al zijn toegetreden. Die kans is in ieder geval kleiner dan nu.

De CDA-fractie heeft er bij de regering op aangedrongen dat in Brussel nadrukkelijk wordt uitgestraald en uitgesproken dat bij de onderhandelingen grote prioriteit moet worden gegeven aan de politieke criteria. Daarom ben ik verbaasd dat in de brief van de regering staat dat Nederland dit onderwerp zelf niet aan de orde heeft gesteld. Ik roep de regering nogmaals op om zich ervoor in te spannen dat de politieke criteria prominent voorop komen te staan in de onderhandelingen, ook in het kader van de geloofwaardigheid van de Unie. De boodschap dient krachtig aan Roemenië te worden afgegeven dat het niet verder kan zonder resultaat op dat vlak.

De heer Van Baalen (VVD):

In de schriftelijke inbreng van de CDA-fractie over de top werd ook een heroriëntatie van de onderhandelingen genoemd. In een eerder algemeen overleg over de RAZEB is gesproken over het mogelijk opschorten van de onderhandelingen, waarvan mijn fractie overigens geen voorstander is. De landen moeten wel hard worden aangesproken op de Kopenhagen-criteria; daarvan hangt het lidmaatschap af. Heeft de CDA-fractie de lijn van heroriëntatie dan wel opschorting van de onderhandelingen verlaten?

De heer Eurlings (CDA):

De lijn van mijn fractie is consistent: alle nadruk moet komen te liggen op de politieke criteria. Ik ben niet voor het opschorten van alle onderhandelingen. In de schriftelijke inbreng staat heel duidelijk het woord "heroriëntatie". Dat heb ik zonet uitgelegd. Het accent moet in elk geval nadrukkelijk verschuiven naar de politieke criteria. Het mag geen "business as usual" zijn. Wij moeten niet denken dat als wij gewoon verder onderhandelen, Roemenië vanzelf meer aandacht zal geven aan de rechterlijke macht. Juist nu moet het signaal worden gegeven dat het zo niet kan, dat bepaalde zaken op korte termijn moeten worden aangepakt omdat de andere onderhandelingen anders geen zin hebben.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat betekent dus dat ook de CDA-fractie het plan van de Roemeense premier Nastase steunt, waarin de problemen met de rechtsstaat en met de politieke criteria worden benoemd. Daarin worden voorstellen gedaan die door de Europese Commissie als serieus zijn ervaren.

De heer Eurlings (CDA):

Voor Roemenië geldt wat voor Europa in haar geheel geldt: geen woorden maar daden. Mijn fractie steunt de goede intenties, maar zeker in het belang van de Roemenen zelf gaan wij bij de onderhandelingen voor resultaten en voor harde feiten. Roemenië had op andere dossiers nooit aan onderhandelingen kunnen beginnen als de politieke criteria niet goed waren bevonden. Nu blijkt dat die politieke criteria niet in de haak zijn. Daarom vind ik dat het meer moet zijn dan business as usual; er moet een heel nadrukkelijk signaal worden gegeven dat dit nu prioriteit heeft. Het is mij in de beeldvorming nog te veel business as usual, maar misschien kan de regering daar andere dingen over vertellen.

De voorzitter:

Als u nog een keer "business as usual" zegt, krijg ik een kop koffie van u!

De heer Eurlings (CDA):

Dat wens ik u niet toe!

De heer Timmermans (PvdA):

Wij zien nu voor de tweede maal vanavond een heroriëntatie van de CDA-fractie. Nog geen tien dagen geleden wilde de CDA-fractie stoppen met de onderhandelingen met Roemenië omwille van het eerste naleven van de politieke criteria. Ik stel vast dat de heer Eurlings ondanks de enorme woordenbrij nu gewoon zegt dat de CDA-fractie dat niet meer wil. De CDA-fractie wil weliswaar een hardere inspanning, maar zij wil niet dat de onderhandelingen worden gestopt. Ik vind dat winst; dank daarvoor.

De heer Eurlings (CDA):

Ik stel vast dat de CDA-fractie van alle fracties het duidelijkst is over dit dossier. Als ik lees wat PvdA-leider Wouter Bos schrijft over de toetreding van Turkije, komt de mist pas echt op. Want, geachte collega Timmermans, het is toch in ons aller belang dat wij positief tegenover de uitbreiding staan, maar wel onze eigen criteria serieus nemen? Met de manier waarop u met deze discussie omgaat, met uw uitspraak dat u het pure winst vindt als wij niet vlijmscherp zijn in het handhaven van de politieke criteria, laat u de Roemenen in de kou staan.

De voorzitter:

Ik sta de heer Timmermans één korte opmerking toe, aangezien hij door de heer Eurlings wordt aangesproken op de opvattingen van zijn fractievoorzitter.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ken de stijl van debatteren van de heer Eurlings al heel lang. Hij kiest als hij wordt aangevallen, altijd de tegenaanval door de aandacht te verschuiven naar een ander onderwerp. Dat vind ik best, het is de Eurlings-stijl; Abou Jahjah doet het op dezelfde manier in Vlaanderen. Ik stel echter vast dat de CDA-fractie niet langer eist dat wordt gestopt met de onderhandelingen met Roemenië.

De heer Eurlings (CDA):

Het staat de PvdA-fractie vrij om onze scherpe inbreng te delen. Ik bespeur dat de PvdA-fractie er nu niet toe bereid is: slappe knieën. De persoonlijke aanval van de heer Timmermans vind ik beneden niveau; daar ga ik niet eens op in.

De Lissabon-strategie is mijn derde punt in het kader van "geen woorden maar daden". Dit is een heel belangrijk proces, waarbij wij onze economie structureel sterker en meer innoverend moeten maken. Dit zo belangrijke proces verloopt niet goed genoeg. Afspraken moeten vooral op nationaal niveau worden geïmplementeerd. Daarnaast is er ook een opdracht voor Brussel zelf. De Europese Commissie is al met conclusies gekomen over wat er extra zou moeten gebeuren. Bovendien is er de Lisbon Council, bestaande uit denkers en deskundigen, die een lijst met aanbevelingen voor Prodi heeft opgesteld. Het is prima dat de kwaliteiten van een staatsman als Wim Kok op Europees niveau worden ingezet. Wat voegt die high level group echter toe aan wat de Europese Commissie en de Lisbon Council al hebben gedaan? Het is tijd dat wij tot echte actie overgaan en tot daden komen. Benchmarking en "peer pressure" zouden veel effectievere instrumenten kunnen zijn. Sommige landen, zoals Finland, zijn goed bezig. Nederland heeft zijn eigen "innovation council", waaraan Schröder graag een voorbeeld neemt. Dit soort voorbeelden zou echter beter moeten worden gecommuniceerd; "lessons learnt" zouden iedereen ten goede moeten komen.

Wij staan voor historische momenten in de Europese Unie. Het is fantastisch dat er zoveel nieuwe toetreders zijn. Ik hoop dat wij bij de landen die daarna komen, vooral in hun eigen belang, scherp zijn ten aanzien van de criteria. Hierbij is er een link met Roemenië en Turkije. De burgers in de desbetreffende landen hebben te maken met onvoldoende rechtspraak, democratie en vrijheid.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wellicht heeft het te maken met de overdracht van het dossier door de heer Van Dijk aan de heer Eurlings – ik heb daar alle begrip voor – maar in het betoog van de CDA-fractie mis ik het vaste agendapunt van de heer Van Dijk in eerdere debatten, de preambule. In de brief van de regering wordt hierover het nodige gezegd, waaruit ik afleid dat de regering het punt heeft losgelaten. Heeft dit de instemming van de heer Eurlings? Hij heeft dit punt namelijk niet aangeroerd.

De heer Eurlings (CDA):

Ik heb niet gelezen dat de regering dit heeft losgelaten. Het is wellicht goed als zij daar nog nader op ingaat. Mijn fractie heeft altijd een consistente lijn gevolgd. Het is aan de regering om uit te leggen hoe zij daarmee verdergaat.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De regering heeft dit niet aan de orde gesteld. In de Kamer hebben wij over dit onderwerp een aantal keer een debat gevoerd en daarin was de heer Van Dijk altijd zeer vasthoudend op dit punt. Ik zou het waarderen als de heer Eurlings die vasthoudendheid voortzet.

De heer Eurlings (CDA):

Ook ik ben zeer vasthoudend. Ik vraag de regering op dit punt om nadere uitleg. Als Nederland de enige in de EU zou zijn die aan dit punt hecht, gaat het natuurlijk wel om een "trade-off": wat kun je binnenhalen en wat verlies je hoe dan ook? In dat licht is het goed als de regering ingaat op wat hierover is besproken, hoe de verschillende landen hierin staan en hoe zij het traject verder ziet.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik wil beginnen met het punt waarmee de heer Eurlings eindigde, de Lissabon-strategie. Ik heb de toespraak van de heer Pat Cox erop nagelezen. Hij zegt: wij zijn bezig met een tien-jarenprogramma, wij zijn nu vier jaar verder en alles wijst erop dat wij een achterstand hebben opgelopen. Dit geldt voor Europa evenzeer als voor Nederland. Ook mijn fractie wil de regering oproepen: geen woorden maar daden. De Lissabon-strategie moeten wij echt ter harte nemen. In de gepresenteerde stukken valt te lezen dat vrijwel alle Europese landen analyseren dat het bedrijfsleven een moeilijke periode doormaakt. Het vestigings- en het investeringsklimaat gaan achteruit. De arbeidsmarkt wordt verstikt. Door een grote hoeveelheid regels kan men namelijk weinig flexibel reageren op situaties en ontwikkelingen. Dat moet echt veranderen, ook in Nederland. De heer Wim Kok wordt aangesteld om in het kader van de mid-term review de landen langs te gaan en vaart in het geheel te brengen. Daarop kan niets tegen zijn. Maar het langsgaan van de landen en het opstellen van de mid-term review mag niet voor stagnatie zorgen in het proces waarover al afspraken zijn gemaakt. Wil de minister-president de zorgen van de fractie van D66 daarover wegnemen?

In het kader van best practices, oftewel het volgen van goede voorbeelden, willen andere landen een voorbeeld aan het Nederlandse kennisinnovatieplatform nemen. Zoals ik al eerder heb gezegd, vind ik dat Nederland met dat platform meer aan de weg moet timmeren. Wij moeten enthousiasmerender laten zien dat het goed is dat niet alleen de overheid zich met het onderwerp bezighoudt, maar dat bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid gezamenlijk een koers uitzetten in een platform en er achteraan gaan. Wil de minister-president daarop eveneens reageren?

Mij is opgevallen dat er een Raad voor het concurrentievermogen is. Daarbij zijn echter maar liefst vijf Europese commissarissen betrokken. Als de Nederlandse minister van Economische Zaken overleg wil voeren over dit onderwerp, moet hij met vijf commissarissen aan tafel zitten. Het is een goed idee dat de Nederlandse regering ervoor zorgt dat er in Europa één coördinerend commissaris komt, met wie daarover van gedachten kan worden gewisseld.

Het is volkomen logisch dat de top werd overschaduwd door de vreselijke aanslagen die in Madrid hebben plaatsgevonden, en dat de strijd tegen het terrorisme centraal stond. Op de top is één heel zichtbaar besluit genomen, namelijk de aanstelling van de heer Gijs de Vries als antiterrorismecoördinator. Vanaf deze plaats feliciteer ik hem namens de fractie van D66 van harte. Zijn taak is vooral coördineren, stimuleren en aanjagen. Kortom, hij is gewapend met de pen en het woord. Zó trekt hij Europa rond. De vraag is wat voor resultaten dat zal opleveren. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de diverse Europese landen zijn weigerachtig om geheime gegevens met elkaar te delen. Zij zijn bijvoorbeeld bang dat bronnen bekend worden gemaakt. Daarom heb ik er een hard hoofd in dat er op korte termijn daadwerkelijk op een effectieve manier zal kunnen worden samengewerkt. Op het congres van D66 heb ik de premier van België horen zeggen dat wij moeten streven naar één Europese inlichtingen- en veiligheidsdienst. Ik heb echter ook gelezen dat daarvoor geen animo was, onder andere vanwege competentieperikelen en omdat dan weer een heel nieuw, bureaucratisch orgaan in het leven zal worden geroepen. Ik kan mij daarbij iets voorstellen. De regering deelt echter zelf aan de Kamer mee dat de kans bestaat dat de vijf grote landen onderling informatie gaan uitwisselen zonder daarbij de kleinere landen te willen betrekken. Dat baart mij zorgen. Het betekent namelijk dat Nederland qua informatievoorziening en -vergaring op een achterstand kan worden gezet.

De heer Eurlings (CDA):

De heer Dittrich maakt heel terecht een punt van de samenwerking van de veiligheidsdiensten. Als wij meer echte samenwerking willen bereiken en minder nationale trots, is het dan niet een ongemeen slecht signaal van het Europees Parlement dat het de uitwisseling van persoonsgegevens met Amerika blokkeert? Die weigering werd door D66 ondersteund. Als je zegt dat je er meer voor terug wilt, dan is dat tot daaraan toe. Maar het signaal om ermee te stoppen is toch ontzettend onvruchtbaar, juist als wij vooruit willen?

De heer Dittrich (D66):

U presenteert het verkeerd. In uw eigen inbreng deed u dat ook al. U doet alsof het Europees Parlement heeft gezegd dat het geen gegevensuitwisseling wil, omdat het niet wil dat de Amerikanen in het kader van de strijd terrorisme aan gegevens komen. Zo ligt het niet. Dat weet de heer Eurlings ook. Het gaat erom dat wij helemaal geen zekerheid hebben over wat de Amerikanen met de gegevens doen en hoelang de gegevens worden bewaard. Het Europees Parlement heeft vandaag om die reden tegen eurocommissaris Bolkestein gezegd dat hij te ver ging. Het is niet zo dat wij in het kader van de strijd tegen het terrorisme niet over gegevensuitwisseling willen praten. Het einde moet alleen wel zichtbaar zijn. Bekend moet zijn wat er met de gegevens gebeurt, wanneer ze worden vernietigd enzovoort. Over die zaken moet nog worden gesproken. Het is best mogelijk dat overeenstemming wordt bereikt in nadere onderhandelingen. Daartoe zullen de Amerikanen echter over de brug moeten komen. Mijnheer Eurlings, het is tweerichtingsverkeer. De Europeanen moeten niet verplicht worden tot het geven van alle gegevens aan de Amerikanen zonder dat zij daar iets voor terug mogen vragen. Een effectieve vuist tegen terrorisme vergt dat de Amerikanen hun gegevens met de Europese partners moeten delen.

De heer Eurlings (CDA):

Dat is precies wat ik betoogde. Wij vinden elkaar dus op dat vlak. Volgens mij was u het eens met mij toen ik een interruptie stelde dat beter was geweest als het Europees Parlement met steun van de fractie van D66 het signaal had afgegeven dat het er meer voor terug wilde krijgen en dat het links en rechts een extra voorwaarde wilde toevoegen. Dat was beter dan het signaal dat links samen met D66 in het Europees Parlement heeft afgegeven dat moest worden gestopt met dit verdrag of met deze overeenkomst, omdat de Commissie anders had moeten handelen. Dit is als schieten met een bazooka op een mier. Nu is het signaal afgegeven dat de informatievoorziening moet worden stopgezet, terwijl die juist hard nodig is. Het was beter geweest als was ingezet op het verbeteren van de randvoorwaarden.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het helemaal niet met u eens dat het signaal is afgegeven dat er is gestopt en er verder niets meer wordt ondernomen. Het afgegeven signaal is dat de Amerikanen over de brug moeten komen, met andere gegevens moeten komen en de Europese partners op een veel gelijkwaardiger niveau moeten behandelen.

De vaste commissie voor Justitie heeft onlangs een bezoek aan Europol afgelegd. Ik ben nogal geschrokken van het feit dat Europol enigszins geïsoleerd opereert. De strijd tegen het terrorisme betekent dat de diverse lidstaten en politieorganen hun gegevens met Europol moeten delen. Dat is op dit ogenblik nog niet adequaat geregeld en moet dus worden veranderd. Ik lees dat er wederom is gesproken over het versnellen van wetgevingsprocedures en dergelijke en dat dit ook in de Tweede Kamer moet gebeuren. Op zichzelf heeft het kabinet daar gelijk in. Het is alleen belangrijk dat opnieuw rekening wordt gehouden met het algemeen belang en met de bescherming van privacygegevens, gelet op de gebeurtenissen in Madrid en de andere beschikbare informatie. Ik hen net een interruptiedebat met de heer Eurlings gevoerd. Ik zal dat niet herhalen. De fractie van D66 wenst dat een hernieuwd evenwicht wordt gezocht. In haar ogen moeten AIVD-gegevens in de rechtszaal een rol kunnen spelen, mits er zorgvuldig mee omgesprongen wordt. Dit zeg ik voor het eerst.

Er is vooruitgang geboekt in de IGC. Alles vindt echter achter gesloten deuren plaats. Burgers in Europa weten daarom absoluut niet wat er gaande is. In de krant valt te lezen dat de heer Miller bereid was om water bij de wijn te doen toen hij nog premier van Polen was. Misschien ligt dat nu anders, maar nooit is bekend wat in de onderhandelingen wordt besproken. Ook is niet bekend of Polen andere dingen in ruil daarvoor eist. De fractie van D66 is er dus een groot voorstander van dat zo groot mogelijke duidelijkheid wordt geboden. Dat is mogelijk als de top wordt vervroegd en plaatsvindt voor de Europese verkiezingen. Mijn collega Timmermans gaat daar dadelijk nader op in. Ik wil volstaan met te zeggen dat de fractie van D66 zijn verzoek ondersteunt. De top zou voor de Europese verkiezingen moeten plaatsvinden, zodat de resultaten van de grondwet aan de Europese burgers kunnen worden voorgelegd.

Over meerderheidsbesluitvorming is al vaak gesproken. Het vetorecht over de meerjarenbegroting heeft ons nooit zoveel opgeleverd. Ik wil daar nu niet bij stilstaan.

Roemenië is aan de orde geweest. In dat land heerst nog veel corruptie en gaat het duidelijk niet goed met de mensenrechten. Een krachtig signaal aan Roemenië is absoluut op haar plaats. Wat ons betreft worden de onderhandelingen niet gestaakt; daarentegen zou in het kader van die onderhandelingen tegen Roemenië ferm opgetreden moeten worden met de mededeling: als dit zo doorgaat en er weinig of geen vooruitgang wordt geboekt, zult u niet tot de Europese Unie kunnen toetreden.

Ik wil nog een enkel woord spreken over de situatie in het Midden-Oosten. Daarbij staat het Israëlisch-Palestijnse conflict natuurlijk centraal. Ik vond het heel terecht dat de Nederlandse regering de moord op sjeik Yassin veroordeelde. Van de regering wil ik nog graag vernemen welke initiatieven de Europese Unie gaat ondernemen om te proberen een oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict te bewerkstelligen. Ik volsta met te zeggen dat de fractie van D66 het geen gek idee zou vinden als na terugtrekking van de Israëlische troepen uit de Gazastrook daar internationale aanwezigheid komt. Wij willen van die aanwezigheid de Nederlandse deelname niet op voorhand uitsluiten. Uiteraard zou dit idee verder uitgewerkt moeten worden.

Voorzitter. Vandaag en morgen wordt in Duitsland over de situatie in Afghanistan een top gehouden. Minister Van Ardenne is daar aanwezig. Ik heb niet kunnen terugvinden wat de Nederlandse inzet is bij de besprekingen over Afghanistan. Er zijn in dat land ontzettend veel ontwikkelingen. Graag krijg ik dus duidelijkheid over de Nederlandse inzet.

Tot slot: Europa verkeert met de aanstaande uitbreiding in een belangrijke fase. Ik vind dat in Nederland in het algemeen over deze uitbreiding te angstig wordt gesproken. De uitbreiding kan ontzettend veel kansen bieden voor een sterker Europa en daarmee voor een sterker Nederland.

De heer Timmermans (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. De versnelling van de Europese samenwerking kon bijna niet een triestere aanleiding hebben: de aanslag in Madrid. Die heeft ons allemaal geraakt. Er zal volgende week door de Kamer uitvoerig bij stil worden gestaan in een overleg met andere bewindslieden. Daarom wil ik er nu niet op ingaan. Wel wil ik opmerken dat het feit dat deze aanslag heeft plaatsgevonden, heeft gewerkt als een reactivering van de noodzaak tot nauwere Europese samenwerking op een aantal terreinen. Die reactivering beoordeel ik als zeer positief.

Laat ik net als de heer Dittrich mijn betoog beginnen met opmerkingen over de eigenlijke aanleiding voor de voorjaarstop: de stand van de Europese economie. De reactivering van de samenwerking op dat punt schiet nog sterk tekort. Men heeft voor verbetering van de Europese economie een commissie benoemd onder leiding van Wim Kok. Echter, het feit dat men een commissie benoemt en niet overgaat tot het elkaar afrekenen op concrete maatregelen, is natuurlijk een testimonium paupertatis. Het zou veel beter zijn geweest als de regeringen tijdens de voorjaarstop hadden gezegd welke maatregelen zij hebben genomen. Voor de reactivering van de Europese economie is niet kletsen, maar poetsen nu het parool. Commissies lossen de problemen niet op. De instelling daarvan kan misschien helpen om een aantal punten duidelijk te maken, zodat de regeringen alibi's hebben om thuis op te kunnen treden en daar bijvoorbeeld te kunnen zeggen: dit is de gemeenschappelijke analyse, we moeten hervormen. Het komt evenwel aan op de echte hervormingen en daarover maak ik mij zorgen, want tot een aantal Europese regeringen is de urgentie daarvoor niet doorgedrongen. Helaas zitten daar ook regeringen bij die onder leiding van sociaal-democraten staan.

Over de benoeming van Wim Kok heb ik nog een vraag aan de minister-president. Volgens Het Financieele Dagblad is de benoeming meer ondanks dan dankzij de Nederlandse regering tot stand gekomen. Die benoeming zou namelijk niet de prioriteit van de regering hebben en meer toeval zijn. Ik hoop dat de minister-president kan bevestigen dat dat niet waar is en dat de benoeming het gevolg is van de inzet van de regering.

Met mijn korte analyse van de economische situatie heb ik al gezegd dat er iets moet gebeuren en dat niet alleen maar papieren heen en weer moeten worden geschoven. Die analyse is ook door de heer Bolkestein gemaakt. Ik meen dat hij gelijk had met zijn opmerking aan het adres van de regeringsleiders: jullie moeten nu eindelijk eens wat doen. Maar die mijnheer Bolkestein, wat wil hij nu eigenlijk? Hij zegt als een soort prima donna: of ik nu wel of niet als eurocommissaris aanblijf, hangt heel erg af van de minister-president, want hij zal mij moeten vragen of ik alsjeblieft wil aanblijven. Wat vindt de minister-president daarvan? Is dat de wijze waarop wij in Nederland omgaan met de benoeming van de eurocommissaris? Waarom hebben wij eigenlijk nog geen antwoord van de minister-president gekregen?

De voorzitter:

Kunt u aangeven op welke bladzijde van het verslag van de Europese Raad u dit onderwerp heeft aangetroffen? Wij bespreken vanavond dit verslag.

De heer Timmermans (PvdA):

Dit is naar aanleiding van het verslag van de Europese Raad.

De voorzitter:

De wereld is groot, de zaal is groot en de avond is lang, maar beperkt u zich een beetje tot de agenda.

De heer Timmermans (PvdA):

Het is uw goed recht om voor de heer Bolkestein op te komen. Dat wil ik u ook niet ontzeggen.

De voorzitter:

Laten wij het kort houden. Wilt u uw laatste woorden terugnemen?

De heer Timmermans (PvdA):

Als u er aanstoot aan neemt, neem ik ze graag terug.

De voorzitter:

Ja, ik neem er aanstoot aan. Ik dank u voor het terugnemen van die woorden. Ze waren zeer onterecht.

De heer Van Bommel (SP):

Wat is voor de PvdA de gewenste procedure om aan dergelijke functionarissen te komen? Voor de heer Kok moet er een uitdrukkelijk verzoek komen, niet ondanks, maar dankzij Nederland. Nederland moet in de voorste linies staan om die topper binnen te halen. Voor de heer Bolkestein is er kennelijk een andere procedure.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb de minister-president gevraagd om te schetsen hoe het is gegaan met de heer Kok. Klopt de schildering in Het Financieele Dagblad? Ik wacht het antwoord rustig af.

Wat de eurocommissaris betreft, hebben wij samen met onder anderen de LPF-fractie gestreefd naar een benoeming in alle openbaarheid via openbare kandidaatstelling en via een debat in de Kamer. Wij willen daar graag aan vasthouden, ook voor de benoeming van de nieuwe eurocommissaris.

De heer Van Bommel (SP):

Daar geef ik graag steun aan, maar het punt is dat je niet selectief moet zijn en moet kijken naar het belang van Europa, niet zozeer naar het Nederlandse belang en al helemaal niet naar het eigen partijbelang. Ik heb toch de indruk dat u het laatste zwaar laat meewegen bij de benoeming van dergelijke functionarissen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik weet niet waar u dat in hemelsnaam vandaan haalt. De PvdA heeft niets ondernomen om te bewerkstelligen dat de heer Kok in die functie wordt benoemd. Ik vraag alleen aan de minister-president hoe het is gelopen tijdens die top, puur uit nieuwsgierigheid.

De heer Dittrich (D66):

Dat roept wel de vraag op of de PvdA vindt dat bijvoorbeeld over de kandidatuur in het openbaar had moeten worden gedebatteerd in de Kamer dan wel dat er meerdere personen hadden moeten worden gekandideerd, zodat aan hen vragen hadden kunnen worden gesteld. Kortom, welke procedure had u het liefst gewild?

De heer Timmermans (PvdA):

Bedoelt u het voorzitterschap van die commissie?

De heer Dittrich (D66):

Ja, de mid-term review Lissabon.

De heer Timmermans (PvdA):

Mijn waardering voor de heer Kok is zeer groot. Ik heb heel veel respect voor hetgeen hij voor dit land heeft betekend. Maar de functie die hij nu in Europa heeft gekregen, lijkt mij niet van een dusdanig belang dat daaraan een procedure vooraf had moeten gaan zoals voor de benoeming van een eurocommissaris. Het lijkt mij van een andere orde. De PvdA is te vinden voor iedere procedure die zo open mogelijk is, maar ik dacht dat het in dit geval niet tot de mogelijkheden zou behoren.

Ik kom bij de Intergouvernementele Conferentie. Ik stel tot mijn voldoening vast dat de tegenstelling groot-klein op het punt van de samenstelling van de Commissie op initiatief van de Benelux lijkt te zijn doorbroken. Ik hoor graag van de minister-president hoe dat is gegaan. Er is nu blijkbaar overeenstemming tussen de Benelux en de Visegrad-landen over die formule: tot 2014 ieder land een eurocommissaris en vanaf dat moment het rotatiesysteem zoals afgesproken in Nice. Ik vind dat een mooie doorbraak, ook gelet op de samenstelling van de groep. Niemand kan nu meer zeggen dat het gaat om een tegenstelling tussen groot en klein. Niemand kan ook meer zeggen dat het gaat om een tegenstelling tussen oude en nieuwe lidstaten. Zij zitten allemaal in die Benelux-Visegrad-groep. Als het initiatief daartoe is gekomen van de Nederlandse regering, wil ik haar zonder omhaal van woorden daarvoor complimenteren. Ik vind het een verstandige benadering. Het betekent overigens wel dat de desiderata van de VVD en het CDA in de Kamer, die per definitie ad calendas graecas een eigen eurocommissaris wilden, nu van de baan zijn. De PvdA-fractie zal daar echter geen traan om laten. Ik heb ook niet de indruk dat de grote voorstanders van die ene eurocommissaris er nog veel woorden aan vuilmaken, tenzij de heer Van Baalen mij nu corrigeert.

De heer Van Baalen (VVD):

Waar haalt de heer Timmermans vandaan dat CDA en VVD hun positie zouden hebben opgegeven ten aanzien van die eurocommissaris?

De heer Timmermans (PvdA):

Soms trek je conclusies op basis van dingen die níét gezegd worden. Eerst werd voortdurend op dit punt getamboereerd, maar op dit moment wordt in alle toonaarden gezwegen. Ik hoor de heer De Nerée nu pruttelen; misschien wil hij er nog wat over zeggen. Dat men er niets over zegt, zou kunnen betekenen dat men het geen aangelegen punt meer vindt. Als dat niet zo is, zal de heer Van Baalen niet nalaten mij te corrigeren.

De heer Eurlings (CDA):

Voor de tweede maal roep ik de heer Timmermans op tot wat meer inhoudelijkheid in debat. Een stemhebbend commissaris per lidstaat heb ik in mijn bijdrage als een van de topprioriteiten van het CDA genoemd.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat is mij misschien door de woordenbrij ontgaan.

Ik kom op de stemmenweging in de Raad. Wij zeggen ja tegen een afgewogen compromis, maar steunen de lijn van het kabinet: geen compromis ten koste van alles. Als het compromis zou betekenen dat de besluitvorming moeilijker in plaats van makkelijker wordt, dan is dat geen compromis waar de minister-president mee thuis kan komen.

Met voldoening constateer ik dat op het punt van – laat ik het huiselijk zeggen – God in de grondwet de minister-president het hoofd in de schoot legt en zich neerlegt bij de wens van de meerderheid van de Tweede Kamer. Ook dat is winst.

De heer Dittrich (D66):

Als dat waar is, zou ik het ermee eens zijn, maar ik lees slechts dat de minister-president het nu niet aan de orde heeft gesteld. Leidt de heer Timmermans daaruit af dat het helemaal van de baan is, of was het een pas op de plaats en gaat de minister-president er op een volgende top weer voluit over praten?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb enige ervaring met Europese onderhandelingen. Als je als lidstaat aangeeft wat je hoofdpunten van onderhandeling zijn – het kabinet heeft de meerjarenbegroting en het Stabiliteits- en groeipact genoemd – dan luistert men niet meer naar andere dingen. Die breng je dan niet meer wezenlijk in in de onderhandelingen. Zo lees ik het verslag. De minister-president persisteert niet meer op het punt van God in de grondwet. Hij kan er later op terugkomen, maar dat zal men heel vreemd vinden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Welk politiek doel streeft de heer Timmermans na door het onderwerp consequent anders aan te duiden dan het in de stukken geagendeerd is? Hij spreekt huiselijk, zoals hij het noemt, van God in de grondwet. Keer op keer is echter aangegeven wat de intentie van de regering en een aantal fracties in dit huis is. Het gaat erom, bij het schetsen van de geschiedenis van de Europese samenwerking te verwijzen naar de tradities die daaraan hebben bijgedragen. De heer Timmermans wekt de indruk dat hij het onderwerp wat badinerend opzij wil zetten. Ieder zijn eigen stijl, maar hij zou er goed aan doen om dat bij dit onderwerp niet te doen en het te hebben over de zaak waar het om gaat, namelijk een verwijzing naar de joods-christelijke traditie naast de humanistische traditie. Als de heer Timmermans dat uit de Europese geschiedenis wil wegpoetsen, moet hij dat zeggen.

De heer Timmermans (PvdA):

Nee, ik wil dit bepaald niet wegpoetsen uit de Europese geschiedenis, al was het alleen omdat het ook mijn traditie is. Ik ben rooms-katholiek en ik ben opgevoed in de joods-christelijke traditie. Het is ook mijn achtergrond. Ik ben daar trots op. Ik geef slechts aan dat ik dit niet vind passen in een constitutioneel verdrag. De suggestie wordt gewekt dat je met het noemen van het ene, het andere uitsluit. Dat is niet de bedoeling van een constitutioneel verdrag, dat hoort niet thuis in een constitutioneel verdrag. Dat mag absoluut niet worden geïnterpreteerd als een gebrek aan respect voor mensen die dat wel vinden of voor die traditie. Dan zou ik als het ware een gebrek aan respect voor mijn eigen achtergrond en traditie hebben.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is precies de reden dat ik u die kritische vragen stel, omdat u wel die indruk wekt. Laten wij het benoemen bij het onderwerp waar het over gaat en geen andere motieven en intenties aan andere fracties of de regering voorhouden. Het gaat om een vermelding van de tradities. Ik nodig u uit ook die laatste stap te zetten. Als de humanistische waarden expliciet in de preambule benoemd worden, dan is er ook vanuit uw perspectief alles voor te zeggen om dat niet eenzijdig te doen en ook naar de andere waarden te verwijzen. Dat is alles wat er in deze discussie steeds gevraagd is. Nogmaals, doet u daar niet badinerend over.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik gebruik de formule "God in de grondwet", omdat deze formule in het politieke discours over dit onderwerp wordt gebruikt. Dat mag u niet uitleggen als badinerend zijn over dit onderwerp. Ik zal de laatste zijn die daarover badinerend is. Ik vind wel dat zo'n verwijzing niet thuishoort in een constitutioneel verdrag. Doe je dat wel, dan heb je ook de plicht om allerlei andere dingen te noemen. Dan hoort ook de islamitische traditie thuis in de wordingsgeschiedenis van Europa en dan zou je die ook moeten noemen, met als gevolg dat je dan weer andere discussies opentrekt. Daarom zeg ik: laat het eruit, doe het niet, want het is nergens voor nodig. Ik stel vast dat het voor de Nederlandse regering blijkbaar niet meer zo'n belangrijk punt is als eerder het geval was, omdat de regering tijdens het overleg niet de moeite heeft genomen om er nog eens de nadruk op te leggen. Dat is het enige wat ik wilde zeggen.

Dan kom ik te spreken over het moment van besluitvorming over het constitutionele verdrag. Als mijn ervaring op dit punt mij niet bedriegt, dan is een afspraak voor een bijeenkomst per definitie ook een doel om overeenstemming te bereiken. Als regeringsleiders met elkaar afspreken dat zij op 15 juni zullen besluiten over de grondwet, dan is er niets maar dan ook niets dat ertoe zal aanzetten om eerder alle problemen op te lossen. Dan gaat iedereen wachten op de laatste bijeenkomst, op de laatste nacht, op de nacht van de lange messen. Dan moeten echt de compromissen worden bereikt. Zo werkt het in Europa. Het is nooit anders gegaan. Als dat wel zo is, laat ik mij graag door mensen met meer kennis en ervaring corrigeren. Als je dat weet, kun je niet, zoals de heer Eurlings, volstaan met te zeggen: als het zo uitkomt, mag het ook wel eerder. Dan zul je moeten zeggen dat je graag wilt dat het eerder plaatsvindt. Dan roep ik de minister-president op om in zijn contacten met de Ierse voorzitter, die daar per slot van rekening over gaat, te benadrukken dat de Nederlandse regering en de Nederlandse Tweede Kamer een grote voorkeur hebben voor besluitvorming voordat de Europese verkiezingen plaatsvinden. Ik weet ook dat de marges klein zijn. De heer Zapatero komt, als ik het wel heb, pas eind april in de regering. Pas vanaf dat moment kun je echt nuttig gaan onderhandelen. Tussen eind april en 15 juni zit niet veel tijd. Als ik echter lees hoe positief iedereen is over het vinden van een compromis, dan moet het ook mogelijk zijn om tussen eind april en eind mei tot besluitvorming te komen. Ik roep de minister-president daarom op, zich er maximaal voor in te spannen om ervoor te zorgen dat voor de Europese verkiezingen al duidelijk is welke structuur Europa in de toekomst heeft. Dat vind ik getuigen van respect voor de Europese kiezers, en dan gebruik ik de woorden die stonden in het hoofdredactioneel commentaar van NRC Handelsblad van gisteravond.

De heer Van der Staaij (SGP):

Betekent dit dat de heer Timmermans de Europese verkiezingen een goed kader vindt om het oordeel van de kiezer te vragen over de Europese grondwet?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik geloof dat ik weet waar u naartoe wilt. Ik neem aan dat u dit met uw vraag impliciet afzet tegen het referendum over de Europese grondwet. Of begrijp ik u verkeerd?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb begrepen dat vragen altijd kort moeten zijn. Ik dacht daarom: ik stel een korte, heldere vraag. Zijn de verkiezingen voor u een geschikt kader om het oordeel van de kiezer over die grondwet te vragen?

De heer Timmermans (PvdA):

Het grondwettelijk verdrag gaat over hoofdpunten van het Europees beleid. Wij weten dat daarover op korte termijn besluiten worden genomen en wij weten ook dat er tussen 10 en 13 juni Europese verkiezingen zijn. Ik vind dan dat wij alles op alles moeten zetten om voor die verkiezingen tegen de kiezers te kunnen zeggen: dit compromis hebben wij bereikt, dit heb ik binnengehaald en dit heb ik helaas niet binnengehaald; wat vindt u ervan, kiezer? Ik vind dat dat onderdeel mag zijn van het debat rond Europa dat samengaat met een campagne voor de Europese verkiezingen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar het gaat wel om de inzet van de nationale vertegenwoordigers bij die Europese grondwet, terwijl de verkiezingen gaan over de leden van het Europees Parlement. Hoe moet ik als kiezer mijn oordeel over wat daar gebakken is nu geldend maken bij een verkiezing voor het Europees Parlement?

De heer Timmermans (PvdA):

Het Europees Parlement, waar je mensen naar afvaardigt, zal moeten werken met de nieuwe spelregels die door de nationale regeringen worden afgesproken in de Intergouvernementele Conferentie. Je mag van kandidaten voor het Europees Parlement verwachten dat zij hun visie geven op de invulling van die spelregels. Als er voor de verkiezingen echter geen helderheid over is welke kant het zal opgaan, zullen zij alleen maar steeds weer kunnen aangeven wat zij graag willen. Een en ander heeft evenwel geen enkele invloed op het proces dat zich nog moet voltrekken. Het is een ingewikkeld antwoord op een vrij eenvoudige vraag. Ik herhaal dat ik het van respect voor de kiezer vind getuigen, als je hem voor de verkiezingen kunt vertellen wat er in de structuur voor Europa is afgesproken en wat de gevolgen daarvan zijn voor het functioneren van het Europees Parlement. Je kunt dan aan de kandidaten voor het Europees Parlement vragen of zij daar tevreden mee zijn, wat zij daarmee gaan doen en wat dit betekent voor het functioneren van het Parlement. Dat is toch een prima item voor een Europese verkiezingscampagne?

De heer Van der Staaij (SGP):

"Respect voor de kiezer" klinkt altijd heel goed en iedereen is daar onmiddellijk voor, maar het is de vraag of die vlag de lading wel helemaal dekt. Bij de discussie over het referendum is al aangegeven dat er heel wat voorbereidingstijd nodig zou zijn om een weloverwogen oordeel van kiezers te vragen over die grondwet. Er zou zelfs een apart referendum over worden gehouden. Nu is het echter maar een onderdeel van die campagne. Bij vervroeging zou er ook nog maar betrekkelijk weinig tijd zijn om het aan de orde te laten komen. En dan moet het ook nog eens via een oordeel over de inzet van de nationale regeringen. Kortom, "respect voor de kiezer" klinkt heel goed, maar in de praktijk schotelt u daarmee wel een heel ingewikkelde mix voor.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat ben ik met u eens. Ik zal ook de eerste zijn om te erkennen dat de hele Europese politieke structuur bepaald niet overloopt van helderheid. Als je een politiek debat voert over Europa, zul je nationale keuzes, nationaal beleid, Europese keuzes en posities van Europese fracties altijd door elkaar heen zien lopen. Dat is een teken van het gebrek aan volwassenheid en volkomenheid van het Europese politieke systeem. De focus van de politiek in Europa zal tot in lengte van jaren op het niveau van de lidstaten blijven. Ik ben het dus met u eens dat er sprake is van onhelderheid. Dat is echter niet het gevolg van mijn keuze, maar van de structuur van de Europese politiek. De Europese Unie is nu eenmaal geen federatie en zal dat ook niet worden. Zij heeft ook geen nationale status en zal die ook niet krijgen. Daarom moet zij zich behelpen met die elementen. Met u zeg ik dat dit niet bijdraagt aan de helderheid, maar het is een fact of life waar wij mee zullen moeten werken.

Ik heb begrepen dat bijvoorbeeld de Franse president heeft gezegd dat hij graag wil dat er pas na de verkiezingen wordt besloten over de Europese grondwet, omdat hij daar geen gedoe over wil hebben in de verkiezingscampagne. Ik vind die houding – ik beschuldig de minister-president daar overigens niet van – getuigen van gebrek aan respect voor de kiezer. Dat roept bij mij de vraag op of, als de minister-president zich niet wil inzetten voor vervroeging, hieruit mag worden afgeleid dat hij bang is voor de kiezer. Of heeft hij daar andere redenen voor?

Ik maak nog een korte opmerking over de Nederlandse prioriteiten in relatie tot de meerderheidsbesluitvorming. De PvdA-fractie is nooit voorstander geweest van het vetorecht bij de meerjarenbegroting, omdat dit wapen veel vaker tegen je gebruikt zal worden dan dat je het zelf zult kunnen inzetten. Ik zie nu op dat punt voortschrijdend inzicht bij het kabinet. Het kabinet zegt immers: als wij de nettobegrenzer kunnen binnenhalen, dan behoeven wij niet vast te houden aan het veto bij de meerjarenbegroting. Ik juich dat toe. Ook voor mijn fractie is het hoofdpunt van de inzet dat wij af moeten van die absurde onevenwichtigheid tussen de lusten en lasten bij de Europese begroting. Ik wil en kan niet meer aan de kiezer in Nederland uitleggen dat een Nederlander zes keer zoveel aan Europa moet betalen als een Deen. Dat moet het hoofdpunt zijn. Het vetorecht is daarbij geen hulp, maar juist een handicap. Het is dus goed, als het veto van tafel gaat en er een nettobegrenzer voor in de plaats komt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Timmermans haakt aan bij de inzet van de regering op dit punt. Hij zegt evenwel dat het vetorecht eerder een handicap dan een hulpmiddel is. Wat moet er volgens de PvdA-fractie gebeuren, als die nettobegrenzer er niet komt? De regering zegt vast te houden aan het vetorecht, tenzij de nettobegrenzer er komt. Is dat ook de positie van de PvdA-fractie?

De heer Timmermans (PvdA):

Dat is tactiek. Ik heb geleerd uit het verleden, bij andere kabinetten, dat de Kamer zich niet te veel met de tactiek moet gaan bemoeien. Dat klinkt wellicht overdreven bescheiden van mijn kant, maar ik wil het kabinet kunnen afrekenen op het eindresultaat. Als het kabinet dat denkt te kunnen bereiken door heel lang aan dat veto vast te houden – hoewel ik mij afvraag of dat nog kan, nu zo openlijk in het verslag staat dat dat wel kan worden ingeruild – dan moet het dat vooral doen. Hoe het kabinet dat doet, interesseert mij namelijk niet. Als het gaat via het lang vasthouden aan het veto, waardoor je op de langere termijn een gunstiger nettopositie voor Nederland krijgt, ben ik tevreden. Hoe het gebeurt gebeurt het, als het maar wordt binnengehaald. Deze vorm van onderhandelen is zo ingewikkeld, dat ik me niet met de details wil bemoeien van hoe men er komt, als men er maar komt. Ik stel wel vast dat men steeds meer op de lijn van de PvdA komt. Dat moet ik maar incasseren als winst!

Ik sluit mij aan bij de conclusies die een aantal fracties trok op het punt van Roemenië. Ik neem aan dat de heer Van Baalen daarop nog terug zal komen. Ik spreek mijn zorg uit over de gang van zaken rond Cyprus. Wat is de stand van zaken op dat punt? Nu lijkt ineens de Grieks-Cypriotische regering het grootste struikelblok te zijn.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Dittrich over het vredesproces in het Midden-Oosten.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Het is wat vervreemdend om na het drama in Madrid vandaag over de politiek-bestuurlijke perikelen in Brussel te praten. Toch is dat uiteraard heel belangrijk. Vooruitlopend op het debat van volgende week over het terrorisme vraag ik de premier hoe de stemming in Brussel tijdens de laatste top was. Hoe denkt het kabinet over de formidabele uitdaging van het islamitisch terrorisme en over de terreurdaden, beginnend met 11 september, doorlopend naar Bali, Casablanca, Istanbul en Madrid? Dit is een regelrechte oorlogsverklaring aan het vrije Westen en aan die islamitische landen die een bescheiden modernisering in gang proberen te zetten. Denkt men daar in Europa ook zo over? Dat gevoel is van groot belang. Er kan geen sprake meer zijn van naïviteit. Het gaat om het projecteren van onze eigen welwillendheid en tolerantie op mensen die het absoluut niet verdienen, en die de wereldbevolking en zelfs hun medegelovigen gijzelen in fanatisme. Meer daarover volgende week.

Wat ziet de Nederlandse burger als grootste bedreigingen voor het voortbestaan van Nederland? Dat lezen we vandaag in Trouw. Niet de stijging van de waterspiegel, ook niet het internationaal terrorisme, nee, tot de grootste bedreigingen voor het voortbestaan van Nederland behoort volgens de publieke opinie de Europese Unie, en het gebrek aan goede politici die Nederland in het buitenland vertegenwoordigen. Dat gevoel leeft kennelijk bij veel mensen, vooral degenen boven de 55 jaar. Zij zien de EU als een bedreiging voor het voortbestaan van Nederland. Dat is opvallend, omdat velen van hen de Tweede Wereldoorlog en de transformatie van Europa tot een continent van vrede en welvaart bewust hebben meegemaakt. Ik krijg van de premier en de staatssecretaris graag een uitvoerige reactie op deze buitengewoon schokkende enquêteresultaten en de consequenties die men daaraan verbindt. "Europa best belangrijk" leeft dus duidelijk iets anders tussen de oren van de gemiddelde Nederlander. De discussie over de Europese eenwording vertoont wat mij betreft opvallende overeenkomsten met de discussie die het afgelopen decennium is gevoerd over het ontstaan van de multiculturele samenleving. In beide gevallen lijkt sprake te zijn van een geleidelijk, min of meer sluipend proces, waarover de burger weinig of niets heeft te zeggen. Hij ervaart het in ieder geval op die manier. Hij voelt zich bedreigd in zijn voortbestaan. Deelt de minister-president mijn analyse op dit punt?

Ik kom tot "des Pudels Kern". Is de minister-president met mij van mening dat het moment is gekomen op korte termijn een fundamenteel debat in de Kamer te houden over de toekomst van de Europese Unie, het zogenoemde finaliteitsdebat? Immers, over drie maanden vinden de verkiezingen voor het Europees Parlement plaats, lijkt de ondertekening van de Europese grondwet een kwestie van tijd en is er een referendum gepland, maar de kiezer, de Nederlandse burger ziet Europa intussen als een bedreiging. Hoe komen wij hieruit? De heer Bolkestein was veertien dagen geleden te gast in dit huis. Hij erkende dat die vraag in het finaliteitsdebat nooit is gesteld. Hij stelde dat we moeten aanvaarden dat Europa "a product in process" is. Gaandeweg zien we wel. Mij lag toen op de tong bestorven: "...zien we wel waar het schip strandt."

Wat voor Europa staat deze regering eigenlijk voor ogen? Is dat een Europa gebaseerd op idealen, een waardegemeenschap? Ik denk dat dit de basis is waarover wij het allemaal eens zijn in dit huis, een waardegemeenschap die streeft naar vrede en stabiliteit. Ik ben voorts voor een pragmatisch Europa met economische samenwerking en een vrijhandelsblok. Dat zou prima zijn, maar gaan wij nog verder? Wat zijn letterlijk en figuurlijk de grenzen van Europa? Koersen wij af op een federatie of zelfs een eenheidsstaat? Blijft Europa verder groeien? Steken we de Bosporus over en gaan wij richting de Oeral? Dit soort vragen moet toch aan de orde komen bij een Europese top? Zo niet, is dat niet iets voor het Nederlandse voorzitterschap? De LPF-fractie schrijft geen blanco cheque uit of blijft tickets uitdelen voor een trein waarvan wij de bestemming niet weten. Het zal waarschijnlijk de Wladiwostok Express worden, of de Siberië Expres.

De heer Timmermans (PvdA):

De Trans-Siberië Expres.

De heer Herben (LPF):

Dat is 'em! De heer Timmermans is goed thuis in het Russisch. Dank!

Ik blijf nog even bij de heer Timmermans. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij zijn opmerking dat het niet aan gaat om ongeveer vijf dagen na de verkiezingen een Europese top te houden om de grondwet af te ronden. Dat kan toch niet? Dan neem je de burgers van Europa niet serieus. Ik zeg de heer Eurlings na dat men er zorgvuldig mee bezig is, maar dan kun je niet nu al stellen dat die grondwet ongeveer vijf dagen na de verkiezingen kan worden afgerond. Neem daar ruimer de tijd voor. Als het proces sneller kan worden afgerond, hetgeen volgens de grote landen in Europa mogelijk is, dan kan het wellicht eind mei al klaar zijn.

Is Nederland bereid onverkort vast te houden aan onze wensen, ook als dat zou leiden tot een vertraging van het ondertekenen van de grondwet? Is het kabinet bereid na te denken over tekstwijzigingen? Die zijn voor mijn fractie namelijk essentieel. Zojuist werd in een debatje de preambule aangestipt. Ons standpunt is wat dat betreft duidelijk. Als je in de preambule een verwijzing opneemt naar de Grieks-Romeinse en de humanistische traditie, dan zou het een vorm van geschiedsvervalsing zijn als je de joods-christelijke traditie weglaat. Die moet er dan ook in, maar ik geef er de voorkeur aan dit soort verwijzingen helemaal weg te laten uit de preambule. Voor mij hoeft die geen geschiedenisles te zijn.

De grondwet krijgt een lading die wij niet willen. We praten over een verdrag dat oudere verdragen vervangt. In die zin levert dat een bijdrage aan betere regelgeving en aan minder regels. Tegelijkertijd plakken wij het etiket "grondwet" erop. Alleen al het woord "grondwet" suggereert veel meer dan het is. Voor veel mensen, ook in Nederland, zal dat een onoverkomelijk obstakel blijken te zijn, want een grondwet impliceert het gevoel van een eenheidsstaat, een federatie. Is de minister-president bereid zich ervoor in te zetten dat het het Verdrag van Dublin wordt, of wellicht het Verdrag van Rome? Blijft men de term "grondwet" hanteren, dan blijven wij er problemen mee houden.

Hoe belangrijk is voor Nederland het vasthouden aan de richtlijnen van het Stabiliteitspact, zeker nu Nederland naar alle waarschijnlijkheid zelf niet in staat is om de komende jaren onder de norm van 3% te blijven?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik ben het met u eens dat wij niet te maken hebben met een grondwet, maar met een grondwettelijk verdrag. Bent u het met mij eens dat het erom gaat wat erin staat? Op basis daarvan zal de VVD-fractie beoordelen of het "ja" of "nee" moet zijn. Hoe zit dat met de LPF?

De heer Herben (LPF):

Ik ben het met de heer Van Baalen eens dat het altijd om de inhoud van het verdrag gaat. Ik houd een onoverkomelijk probleem met de titel "grondwet". In feite is de tactiek in Europa de laatste decennia geweest – de Europese top vindt plaats na de verkiezingen – dat de burgers wel zullen volgen. Wij noemen het een Europese grondwet, omdat dit lekker bekt, maar op een gegeven moment worden de geesten rijp gemaakt voor een Europese federatie of voor een eenheidsstaat zonder dat daarover een debat heeft plaatsgevonden en de finaliteitsvraag überhaupt is gesteld. Ik wil het balletje dan ook terugkaatsen naar de heer Van Baalen: bent u met mij van mening dat wij de finaliteitsvraag moeten stellen? Zolang dat niet gebeurt, vind ik het woord "grondwet" te hoog gegrepen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben het met de heer Herben eens dat dit geen grondwet is. Het is een verdrag waarin een aantal grondrechten wordt geregeld. Daarmee wordt het nog geen grondwet. Ik houd de heer Herben voor dat in dit verdrag juist wordt vastgelegd dat er geen verdere federalisering van Europa plaatsvindt, maar dat er juist wordt afgestapt van het idee van een steeds enger wordende unie. Ik raad de heer Herben aan om dit nog eens goed na te lezen. Misschien wordt hij met dit voorstel wel op zijn wenken bediend.

De heer Herben (LPF):

U weet dat het in de politiek vooral ook een kwestie is van beeldvorming. Degenen die hebben meegeschreven aan deze constitutie, hadden die beeldvorming in gedachte. Het was een kwestie van wishful thinking. Je kunt zeggen dat er in het verdrag niets staat over federalisme waaraan ik mij zou kunnen storen. Met nadruk is het subsidiariteitsbeginsel erin opgenomen, waar wij veel belang aan hechten. Dat onderwerp moet nog worden opgepakt. Wij hopen dat daarover een grote conferentie wordt gehouden. Inhoudelijk ben ik het dus met u eens, maar waarom wordt dan toch het beladen woord "grondwet" erop geplakt? U roept met dat woord meer tegenstand op dan u medestanders krijgt.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vrees dat u op dat punt gewoon gelijk heeft en dat het gebruik van het woord "grondwet" is gericht op Latijnse oren. Men gebruikt graag dat soort begrippen om aan te geven dat men iets belangrijk vindt en dit leidt tot inflatie ervan. Ik stel met de heer Herben vast dat dit in Germaanse landen vaak tot misverstanden leidt, zoals ook in dit geval.

De heer Herben (LPF):

Zeker in Angelsaksische landen zoals Engeland en Ierland. De problemen worden alleen al groter door de benaming. C'est le ton qui fait la musique. Wil de minister-president toch nog eens naar de tekstuele kant van de constitutie kijken?

Is de minister-president de mening toegedaan dat het kandidaat-lidmaatschap van Turkije gezien moet worden als een gepasseerd station vanwege de afspraken die bijvoorbeeld in december 1999 zijn gemaakt door zijn voorganger, de heer Kok? De heer Bolkestein sprak bij een eerdere bijeenkomst over"onbehoorlijk bestuur", als wij nu niet onderhandelen met Turkije. Hij erkende naar aanleiding van een vraag van mij echter gelijktijdig dat het zeer reëel zou zijn dat landen zoals Denemarken en Ierland, en naar mijn inschatting ook Nederland, tegen die tijd een referendum houden. Zijn opmerking was toen nogal droog: dat zou dan wel eens een pijnlijke uitkomst voor de Turken kunnen hebben. Ik vind het op mijn beurt ook een vorm van onbehoorlijk bestuur dat mensen valse hoop wordt gegeven. Hoe denkt de minister-president hierover? In het debat over Roemenië en ook over Turkije wordt steeds gesproken over de politieke criteria en de criteria van Kopenhagen. Als wij echter willen kijken naar toetredende landen – daarbij gaat het niet alleen om Turkije, maar ook om Roemenië of Bulgarije – moeten wij ook kijken naar de sociologische factoren. Is de bevolking van zo'n land in staat om onze Europese gedeelde waarden en normen over te nemen? Ik zal proberen om dit met een voorbeeld aan te geven. Het staat nu nog 0-0 bij Nederland-Frankrijk. Dat is goed nieuws, zou je zeggen. Je brengt een zo sterk mogelijk voetbalelftal in het veld. Spelers die erbij willen komen en willen meespelen, moeten op dat niveau kunnen meespelen. Wij kunnen het lidmaatschap van Europa dus niet zomaar openstellen voor landen die gewoon nog niet op eredivisie- of in dit geval zelfs op wereldniveau kunnen meespelen. Het holt Europa in feite uit als je uitbreiding en kwantiteit belangrijker vindt dan de kwaliteit.

In het stuk over de conclusies van het voorzitterschap lees ik dat het verslag van de door de heer Kok voor te zitten groep maatregelen moet aangeven die samen een samenhangende strategie vormen waarmee onze economie de doelstellingen en streefcijfers van Lissabon kan verwezenlijken. Is dat niet een nette manier om te zeggen dat de reeds vier jaar geleden in gang gezette zo ambitieuze Lissabon-strategie feitelijk nog niets heeft opgeleverd?

Door de benoeming van Gijs de Vries tot Europees antiterrorismecoördinator is hij van de term "spuitgast" verlost die de heer Peper hem toebedeelde. Toen "De Vries" in de krant stond, dacht ik niet aan Klaas de Vries en ook niet aan Gijs de Vries, maar aan Peter R. de Vries; ik dacht: wat zullen wij nu krijgen? Het gaat erom of de minister-president kan garanderen dat Nederland tijdig kan beschikken over de benodigde informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de vijf grote Europese landen. Daar maak ik mij grote zorgen over. Een Europese coördinator kan inderdaad een verbetering van de situatie betekenen, maar ook een beperking. De werkelijke informatie-uitwisseling vindt immers plaats binnen het bondgenootschap van de NAVO. SHAPE is niet zo ver weg van Brussel, van het Europees Parlement. Is de heer De Vries niet alleen bezig met coördineren binnen Europa, maar ook binnen de NAVO en zelfs met grote spelers buiten de NAVO? Dat varieert van landen zoals Australië en Indonesië. Het gaat er immers om dat wij internationaal alle informatie krijgen die nodig is om het terrorisme te kunnen bestrijden. Daarover mogen wij volgende week de degens uitgebreider kruisen, maar ik heb het nu over het takenpakket van de heer De Vries.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Wij spraken vanmiddag al even over wat mijn fractie een ongelukkige gang van zaken vindt, namelijk dat wij niet in staat zijn geweest om voor de top van gedachten te wisselen over de Nederlandse inzet. Ik moet eerlijk zeggen dat het mij na afloop van het vragenuurtje niet helderder was geworden. Wilde de minister-president het nou niet of wilde de Kamer het nou niet? Wat was er door de minister-president nou precies tegen onze voorzitter gezegd? Ik heb het stenogram er nog niet op kunnen nalezen, maar ik beluisterde verschillende lezingen over wat er nou precies is gezegd en hoe het precies is gegaan. Dat vind ik hoogst onbevredigend, juist omdat mijn fractie zo hecht aan een dialoog met het kabinet over belangrijke dingen en het goed kunnen uitoefenen van onze controlerende taak. Het lijkt mij van belang dat wij deze onduidelijkheid opgehelderd krijgen. Voor de toekomst moeten, wat mijn fractie betreft, echt afspraken worden gemaakt waarmee daar waar er doorgeregeerd wordt, ook doorgecontroleerd kan worden.

Ik blijf, met excuses, voorlopig de term grondwet gebruiken. De grondwet lijkt uit het slop te zijn. Daarover is mijn fractie erg verheugd. In navolging van een aantal andere fracties pleiten wij ervoor dat de onderhandelingen, nu daarop zicht bestaat, enige tijd voor de Europese verkiezingen afgerond worden. Daarvoor is een deadline nodig. Die forceert het doen van compromissen. Als de deadline achter de verkiezingen ligt, zullen de compromissen pas na de verkiezingen gesloten worden. Het is mijn stellige indruk dat als dit zou gebeuren, de kiezers zullen denken dat de politici verstoppertje spelen totdat zij hun stem hebben uitgebracht. Vervolgens zal het compromis uit de hoge hoed komen. De fractie van GroenLinks vindt dat kiezers politici moeten kunnen beoordelen op hun ideeën en hun daden. Er moet dus een top komen voor de verkiezingen. Ik vraag de minister-president, zich daarvoor sterk te maken. Zet hij zich daarvoor in bij de Ieren en als hij collega's treft?

Over de inhoud van de grondwet is niet veel gesproken. Ik wil twee positieverschuivingen van de Nederlandse regering markeren. Ten eerste de joods-christelijke traditie. Daarover is gesproken. Gebleken is dat de minister-president zijn mond heeft gehouden. Hij heeft het punt laten gaan. Daaruit moeten wij de politieke conclusie trekken dat hij dit punt heeft losgelaten. Als je een punt laat lopen en als je er niet op terugkomt, zeg je daarmee tegen je collega's je verlies te nemen. Het is daarmee afgekaart. Betekent dit dat de minister-president er niet meer op terugkomt? Dan kunnen wij het debat op dit punt in de Kamer sluiten.

Ten tweede de discussie over het vetorecht op de meerjarenbegroting in relatie tot de nettobegrenzer. Nederland moet niet te veel bijdragen aan de Europese Unie in relatie tot andere landen. Mijn fractie deelt deze stelling. Toen wij in het algemeen overleg spraken over de financiële perspectieven, kwam dit punt aan de orde. Voor minister Zalm was er toen sprake van een theoretische exercitie: hoe verhoudt de ene kwestie zich tot de andere? Hij keek naar het plafond en vervolgens naar de punten van zijn schoenen. Het zou volgens hem kunnen dat er een relatie was. Nu staat er echter klip en klaar dat het kabinet bereid is, het vetorecht in te ruilen voor een goede nettobegrenzer. Dit heeft mijn steun. Ik constateer echter een positieverandering. Dit punt is daarmee de facto als hard onderhandelingspunt van tafel.

Bij de afgelopen top was de Lissabon-agenda geagendeerd. Het is echter volstrekt logisch dat het vooral een top is geworden over de bestrijding van het terrorisme. De aanslagen in Madrid hebben pijnlijk duidelijk gemaakt dat ook Europa niet gevrijwaard blijft van terroristische aanslagen. Alle actie die er daags na de aanslagen in EU-verband is genomen, geeft mij echter een onwerkelijk gevoel. Er is na 11 september toch al veel afgesproken over betere samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding? Nu blijkt dat er veel is afgesproken, maar dat er in de praktijk in feite weinig is geconcretiseerd. Waar concrete afspraken zijn gemaakt, lopen heel veel lidstaten, soms om begrijpelijke redenen, ver achter bij de uitvoering. Ook schort het aan de samenwerking. Dat blijft een pijnlijke constatering.

Op 10 september 2001, een dag voor de aanslagen van 11 september, presenteerde GroenLinks haar visie op Europese samenwerking op het gebied van justitie. Die notitie heet Montesqieu en de Europese Unie. Daarin werd opgeroepen om beter en meer samen te werken op het gebied van grensoverschrijdende, zware criminaliteit en dus ook terrorisme. Er werd gepleit voor een Europees openbaar ministerie dat bevoegd is voor een beperkt aantal misdaden. De voorwaarde voor steun van GroenLinks was dat parlementaire en juridische controle op dit Europees OM gewaarborgd was. Daarnaast pleitten wij, vanwege de toenemende Europese samenwerking op het gebied van politie en justitie, onder meer voor Europese minimumnormen voor het strafproces, die iedereen binnen de EU eenzelfde basisbescherming zouden bieden. Juist deze minimumnormen sneuvelen namelijk wel eens bij de bestrijding van terrorisme. Spanje heeft de hardste wetgeving op dit gebied, maar dat heeft de aanslagen niet helpen voorkomen. Dat zou tot nadenken moeten stemmen.

De heer Dittrich (D66):

U heeft het over diverse misdrijven die onder terrorisme vallen. Verstaat u daaronder ook extremisme op het gebied van dierenrechten, waarbij activiteiten worden ontplooid die in andere landen als terrorisme worden beschouwd?

De heer Duyvendak (GroenLinks):

In de Kamer hebben wij een debat gevoerd over dierenactivisme, "terrorisme" genoemd. Dat gaat mijn fractie te ver.

De heer Dittrich (D66):

In andere Europese landen wordt dit geschaard onder terrorisme. U maakt daar een uitzondering voor, terwijl u tegelijk pleit voor een veel betere, grensoverschrijdende aanpak. In dat geval zou het juist de GroenLinks-fractie ter harte moeten gaan om het dierenactivisme dat overgaat in extremisme, ook onder terrorisme te vatten en internationaal aan te pakken.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Wat versta je onder "terrorisme"? Daarover is altijd een debat. Voor GroenLinks is daarvoor cruciaal dat mensenlevens in het geding zijn. Hoe ernstig wij extreem dierenactivisme ook vinden en hoe scherp wij het ook veroordelen, wij vinden dat die Europese samenwerking voor een beperkt aantal misdrijven moet gelden – niet alleen terrorisme overigens. Ook moet men het nationale strafrecht zijn gang laten gaan.

De heer Dittrich (D66):

In uw definitie is er dus enkel sprake van terrorisme als mensenlevens in het geding zijn, dus bijvoorbeeld niet als er sprake is van de vernietiging van objecten en grootschalige aanslagen op infrastructuur, waardoor een heel land kan worden lamgelegd.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

In die gevallen, met zware explosies en dergelijke, is het moeilijk voorstelbaar dat er geen mensenlevens in het geding komen. Maar wij vinden inderdaad dat er grenzen zijn tussen terrorisme en politiek gewelddadig activisme. Wij vinden ook dat je die grenzen goed in het oog moet blijven houden.

Wij wensen Gijs de Vries veel succes in zijn nieuwe functie, maar zijn takenpakket baart ons zorgen. Het grote manco in de Europese samenwerking bij terrorismebestrijding is de informatievoorziening tussen de geheime diensten. Ik hoor graag van het kabinet hoe het daar tegenaan kijkt en wat het vindt van wat de Nederlandse AIVD bereid is te doen. Wat zou volgens het kabinet de rol van de heer De Vries moeten zijn? Zelf is hij daar in de media namelijk uitermate terughoudend over.

Nu de informatie-uitwisseling met betrekking tot vliegtuigpassagiers. In Europa worden daarover nu onderlinge afspraken gemaakt, die – terecht – veel minder ver gaan dan de afspraken die de VS verlangen voor passagiers die naar de VS vliegen. Vandaag stemde het Europees Parlement niet in met het akkoord van de Commissie met de VS hieromtrent. Mijn fractie is daar verheugd over, want ook hier moeten, naast samenwerking en afspraken maken, ook altijd rechtswaarborgen en privacy blijven gelden. Mijn fractie wil de discussie daarover met verve blijven voeren, want juist bij de bestrijding van terrorisme moeten wij de rechtsstaat niet in de waagschaal stellen; die willen we immers verdedigen als wij strijden tegen terrorisme. Graag hoor ik de reactie van het kabinet op verwerping van het akkoord. Is het kabinet bereid de positie van het EP in dezen te delen?

Een enkele opmerking over de situatie in het Midden-Oosten. Mijn fractie spreekt haar waardering uit voor de heldere en scherpe verklaring waarin de buitenrechtelijke executie van sjeik Yassin wordt veroordeeld. Daarnaast is er oog voor de ernstige humanitaire situatie in de bezette gebieden en wordt de lijst van de acties die de Israëlische regering moet ondernemen om het lijden van de Palestijnen te verlichten, alleen maar langer. Vooral wat het laatste betreft, vindt mijn fractie het vreemd dat op deze bewoordingen geen concrete actie volgt. De regering schrijft in haar verslag dat het opzeggen of opschorten van het associatieakkoord geen actieve bijdrage levert aan het zoeken naar een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten. Mijn vraag aan de regering is wat er dan wel moet gebeuren voordat de Europese Unie tot concrete actie overgaat. Zoals gezegd, wordt de lijst van illegale acties aan Israëlische zijde steeds langer, maar gebeurt er niets. Ik wil de EU oproepen concrete actie te ondernemen, zeker nu van de Verenigde Staten tot na de verkiezin gen op dit vlak weinig valt te verwachten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De voorjaarstop zou vooral gaan over Lissabon, maar de eerste aandacht ging terecht uit naar Madrid, naar het drama dat zich daar heeft voltrokken. De lidstaten van de Europese Unie streven al decennia naar een steeds hechter verbond van volken. Los van de vraag hoe je over dat streven oordeelt, is het bijna cynisch te noemen dat traumatische gebeurtenissen soms fungeren als katalysatoren daarvan. 11 september 2001 leidde tot een brede Europese aanpak van het terrorisme. 11 maart 2004, op de kop af tweeënhalf jaar later, vormt een nieuwe impuls in de Europese strijd tegen het terrorisme.

De SGP-fractie kan zich goeddeels vinden in de verklaring die over het terrorisme is aangenomen. Zij is blij met de doelstelling om de samenwerking terzake met de VS en andere partnerlanden verder te versterken. Het gaat er nu om, dit waar te maken. Het is overigens jammer dat de verklaring wat summier is over de samenwerking met de NAVO. Het is van groot belang, te bezien hoe de kennis, expertise en mogelijkheden van deze organisatie kunnen worden benut om de EU-aanpak van het terrorisme aan te vullen. Juist gelet op de solidariteitsclausule die in artikel 5 van het NAVO-verdrag is vastgelegd, is mijn fractie niet enthousiast over de extra solidariteitsclausule waarin nu wordt voorzien. Dat is niet omdat wij tegen Europese samenwerking of tegen terrorismebestrijding zijn, maar omdat wij duplicatie met het NAVO-verdrag willen voorkomen.

Het is juist nu van belang dat de overeengekomen maatregelen spoedig worden geïmplementeerd. De vaart moet erin worden gehouden. Ook nu kwam weer helder naar voren dat het daaraan in het verleden juist heeft ontbroken. Het zou goed zijn om van tijd tot tijd met overzichten te komen waaruit blijkt in hoeverre de maatregelen daadwerkelijk zijn geïmplementeerd. Wij zijn overigens blij met de benoeming van de heer De Vries in dit verband. Dat heeft geen enkele partijpolitieke achtergrond, zeg ik tegen diegenen die zodra er ergens blijdschap over een benoeming wordt uitgesproken, daar een partijpolitieke achtergrond in vermoeden. Wij hopen dat zijn "low profile"-aanpak vruchten zal afwerpen. Wij hopen dat wij daarin inzicht krijgen doordat er duidelijke rapportages komen.

Mijn volgende onderwerp betreft de IGC over het constitutionele verdrag, dat vaak onjuist wordt aangeduid als de Europese grondwet. Een en ander lijkt weer op stoom te komen tegen de achtergrond van de verkiezingen in Spanje en de Duitse druk op Polen. De prioriteiten moeten permanent en met kracht worden ingebracht in de onderhandelingen. Ik heb de laatste tijd nogal eens uitlatingen gelezen, ook van de regering, dat het krachtenveld voor Nederland niet zo gunstig is. Ik ben bang dat dit een verkeerde uitstraling kan hebben, omdat daarmee toch al terrein wordt prijsgegeven. Ik wil de regering juist oproepen, uit te stralen dat Nederland niet akkoord kan gaan als bepaalde wensen niet worden gerealiseerd. Kortom, Nederland moet hard voor die inzet blijven gaan.

Wat die inzet betreft, is mijn fractie teleurgesteld dat Nederland erin lijkt te berusten dat de preambule niet wordt geamendeerd. Als het anders is, hoor ik dat graag van de minister-president. De huidige tekst is dusdanig contentieus, om maar een woord te gebruiken dat de regering in dit kader hanteert, en dusdanig eenzijdig dat hierin niet berust mag worden. Andere leden zijn wel voor een verwijzing naar het joods-christelijke gedachtegoed. Waarom sluit Nederland zich niet bij hen aan om in ieder geval de huidige tekst van tafel te krijgen?

Er is opeens haast om de Europese grondwet af te timmeren. Aanslagen, een gevoel van urgentie en meer van dergelijke overwegingen mogen niet leiden tot overhaaste beslissingen in dit soort wezenlijke zaken. Eind juni lijkt mij al erg vroeg, terwijl – zoals vanavond ook in de Kamer is gebleken – door velen eind mei, begin juni wordt verlangd. Is dat nog wel realistisch? Mijn fractie denkt van niet. Wij zijn verbaasd over die haast, waarin ook de VVD-fractie zich blijkbaar inmiddels heeft gevoegd, terwijl zij in het schriftelijke overleg beklemtoonde dat Nederland het op allerlei punten hard moest spelen. In het verleden heeft zij gezegd: laten wij de snelheid niet ten koste laten gaan van de kwaliteit van wat wij bereiken. Kennelijk slaat de VVD-fractie nu een andere toon aan.

Ons is onduidelijk waarom het nu opeens van zo'n groot belang is dat de kiezer zich op 10 juni over de inzet van de regering in de IGC moet kunnen uitspreken, vooral als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat het Europees Parlement geen rechtstreekse stem heeft in IGC's. In deze Kamer is er een discussie geweest over het referendum, waarbij in meerderheid is uitgesproken dat de Europese verkiezingen als zodanig ongeschikt zijn om een oordeel te geven over de Europese grondwet, en dat er daarom een apart referendum over moet worden gehouden. Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? Ik vind het erg warrig. Er wordt in dit verband gesproken over "respect voor de kiezer". Getuigt het echter wel van respect voor de kiezer om deze voor een voldongen feit te stellen en geen oordeel te laten geven over de gewenste inzet bij de nog niet afgeronde onderhandelingen? De redenering kan dus ook anders zijn. Hoe het ook zij, er kan gemakkelijk verwarring ontstaan. Als de Europese verkiezingen worden gebruikt om een oordeel te geven over een eventueel resultaat, brengt dit het risico met zich mee dat de verkiezingen worden gebruikt als referendum voor de kabinetsprestaties op dit punt; die versmalling kan gemakkelijk ontstaan. Worden de Europese verkiezingen zo niet vervuild met dit soort zaken? Ik ben dus niet echt overtuigd door de argumenten tot nu toe, en vraag in ieder geval aandacht voor de andere kant van het verhaal.

Ik wil nog een enkel woord wijden aan de Lissabon-strategie. De bottleneck daarbij is het voeren van een gezond macro-economisch beleid door de lidstaten, alsook het hervormen van de pensioenstelsels en sociale stelsels. Het is opvallend dat op die punten de conclusies maar niet concreet willen worden. Dit punt moet worden betrokken bij de discussie over wat hiermee moet worden bereikt. Er is een tijdpad noch een lijst met actiepunten; er zijn slechts wensen. Velen hebben al de conclusie getrokken dat "Lissabon" meer uit woorden dan uit daden bestaat. Het oproepen tot intensivering van de inspanningen is dan ook zeker op zijn plaats. Er moet echter ook kritisch worden gekeken naar de wel erg ambitieuze Lissabon-doelstellingen. Daarover hebben wij nog steeds onze twijfels, zeker in het licht van de slag die nog moet worden gemaakt bij de versterking van de economie in de toetredende landen.

Ik kom bij de conclusies over de internationale situatie. De verscherpingen in het Israëlisch-Palestijnse conflict geven reden tot diepe bezorgdheid. In het schriftelijke overleg heeft mijn fractie afstand genomen van de eerste, onevenwichtige reactie van de heer Solana op de liquidatie van sjeik Yassin. Het was pijnlijk dat hierin geen ondubbelzinnige veroordeling werd uitgesproken van de terroristische aanslagen door de Palestijnen, waarin sjeik Yassin zo'n belangrijke rol heeft gespeeld. Raadsconclusie nr. 52 is op dat punt minder eenzijdig, zij het dat de toon en de gestelde eisen richting Israël wel erg hard en weinig realistisch zijn. Wij betreuren het verder dat de regering geen koppeling wil leggen tussen het associatieakkoord met Syrië en de houding van dat land jegens Israël. Hierop komen wij nog terug bij de discussie over dat associatieakkoord. Bij onze standpuntbepaling zal dit wel een belangrijk punt zijn.

Zelfs de milde kritiek die Solana in zijn verklaring heeft geuit op de gang van zaken bij de verkiezingen in Rusland, is niet in de conclusies terug te vinden. Hoe is dit te verklaren?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Er is al heel veel gezegd over alle onderwerpen. Kortheidshalve zal ik mij op een aantal punten aansluiten bij andere sprekers. In vijf minuten kan ik niet op alle onderwerpen diep ingaan, dus ik zal er enkele uitlichten.

Met anderen stel ik vast dat deze Europese Raad sterk in de schaduw stond van de gebeurtenissen in Madrid; dat is alleszins terecht. Wij komen er inderdaad volgende week uitvoerig over te spreken. Daarom ga ik er nu verder niet op in. Alleen over de coördinatie van terrorismebestrijding zal ik zodadelijk uiteraard een aantal opmerkingen maken.

Vanuit Europees en vanuit nationaal perspectief is de Europese Raad succesvol geweest. Er zijn namelijk afspraken gemaakt over de coördinatie van terrorismebestrijding. Ondanks het belangrijke onderwerp en de schaduw die over de top lag, was er wel degelijk ruimte om over de Lissabon-strategie te spreken, zoals de bedoeling was. Vanuit Europees perspectief zeg ik dat het voorzitterschap op een politiek intelligente en prudente wijze kans heeft gezien om de discussie over de grondwet opnieuw vlot te trekken. Dat mag als zodanig als een succes worden beschouwd. Vanuit nationaal perspectief wijs ik op de twee benoemingen die Nederland heeft binnengehaald, namelijk op het punt van de terrorismebestrijding en op dat van de Lissabon-strategie. Dat maak je niet elk halfjaar mee als lidstaat. Ik voeg mij bij degenen die de regering hebben gefeliciteerd, voorzover van toepassing, maar dat kan zij zelf het best beoordelen. Ook feliciteer ik de heren Kok en De Vries.

Bij de successen zijn wel wat inhoudelijke kanttekeningen te plaatsen. Het voornemen is dat er in de Europese Raad van juni een actieplan ligt van de antiterrorismecoördinator. Eerlijk gezegd vind ik de positie en de verantwoordelijkheidslijnen van de coördinator nog onhelder. Ik lees over de wenselijkheid van optimalisering van de bestaande structuren als Europol en Eurojust. Kan de regering dat voor mij invullen? Wat verstaat men op dat punt onder "optimalisering"? Hoe komt zij tot uitdrukking en hoe staat zij in relatie tot het opereren van de coördinator? Wat is de relatie met de Europese Commissie? Komt er een zelfstandige staf of een bureau? Hoe zit het met de bevoegdheden? Is de coördinator misschien vooral een assistent van de heer Solana? Ik bedoel dat overigens niet flauw. Gesproken wordt over inpassing in het Raadssecretariaat. Laat ik een voorbeeld geven. Op pagina 8 van de brief van de regering kom ik in de omschrijving van de werkzaamheden van de heer De Vries veel uitdrukkingen tegen als: "dat zou kunnen", "hij kan", "hij kan misschien" en "hij zou". Dat is heel vaag. Het roept bij mij de vraag op of wij precies weten wat wij willen en wat er zal gebeuren. Voorzover zaken worden aangeduid, staat erbij: "maar dat is nog niet gespecificeerd." Die zaken staan dus ook nog open.

Ik noem twee voorbeelden waarin extra wordt onderstreept dat eigenlijk nog heel diffuus is wat de coördinator zal moeten doen. Gesproken wordt over uitwisseling van inlichtingen en versterking van de samenwerking tussen de politie en veiligheidsdiensten in Europa. Vervolgens staat er het wonderlijke zinnetje: "De antiterrorismecoördinator zou hierin betrokken kunnen worden." Als dit zijn werkterrein is, dan móét hij erin betrokken worden, lijkt mij. Als het echter een taak is van de heer Solana, die bij de coördinatie van de samenwerking en uitwisseling van informatie desgewenst de antiterrorismecoördinator zou kunnen betrekken, dan vraag ik mij af waarom de functie is ingesteld. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik ga ervan uit dat de functie daadwerkelijk betekenis heeft, maar ik vraag mij af wat de coördinator te coördineren heeft als hij er niet bij betrokken wordt.

Het tweede voorbeeld is te vinden op dezelfde bladzijde van de brief van het kabinet: "Om de eenheid van het Europese beleid te waarborgen is een grote rol van de antiterrorismecoördinator (...) van belang." De coördinator moet eenheid van Europees beleid op het gebied van inlichtingen- en veiligheidsdiensten waarborgen, maar daarvoor ontbreken hem nu juist de bevoegdheden. Hoe ziet de regering dat? Op beide punten krijg ik graag een expliciete toelichting om de functie beter en scherper voor ogen te krijgen.

De onderlinge solidariteitsverklaring houdt in dat de lidstaten elkaar zullen bijstaan na terroristische aanslagen. Dit wordt beperkt tot de civiele hulp. Ik heb begrepen dat de huidige EU-voorzitter Ierland heeft aangegeven dat dit vooral als een teken van politieke verbintenis moet worden beschouwd. Ik hecht aan een eigen interpretatie van de Nederlandse regering. Hoe kijkt zij er tegenaan? Zij is aanstaand voorzitter van de Europese Unie. In hoeverre is de onderlinge solidariteitsverklaring niet alleen maar een teken van politieke verbintenis, maar heeft zij ook materiële betekenis?

Ik deel alle gevoelens die zijn geuit over de term "grondwet". Ik heb dat in de Kamer meermalen toegelicht en herhaal dat niet. Ik blijf het liefst spreken van een "constitutioneel verdrag". Inzake de planning volsta ik met de opmerking dat ik het op zichzelf niet oneens ben met degenen die erop hebben aangedrongen dat de Europese Raad zo mogelijk moet worden vervroegd. In dat geval kan de inhoud een rol spelen bij de Europese verkiezingen. Ik zeg "zo mogelijk", want het moet geen geforceerde operatie zijn. De top zou met zoveel weken moeten worden vervroegd dat de politieke partijen zich er tijdens hun verkiezingscampagnes over kunnen uitspreken. Als het alleen maar om het vervroegen van de top gaat zonder dat dit een rol kan spelen in hun campagnes, geef ik er weinig om, eerlijk gezegd. Dan wordt het een politiek gebaar. Als het mogelijk is om de Europese Raad met minstens enkele weken tot een maand te vervroegen, kan er een document komen. Dan is het ook gewenst dat men zich kan uitspreken over de richting waarin dat verdrag moet gaan. Anders moeten wij er niet aan beginnen. Ik kies dus een vrij praktische invalshoek, om het woord pragmatisch maar niet te gebruiken, want dat ligt mij niet zo goed in de mond.

Inhoudelijk dreigt Nederland met lege handen te komen staan. Ik heb de brief van de regering over de twee belangrijkste desiderata, dus topprioriteiten van Nederland, te weten handhaving van de unanimiteit over het financiële perspectief en aanpassing van de besluitvorming over de procedure bij buitensporige tekorten, goed gelezen. Het krachtenveld zou niet gunstig zijn. Dat is vriendelijk verwoord. Ik begreep dat de staatssecretaris in ieder geval in de media te kennen heeft gegeven dat Nederland in het gedrang dreigde te komen en dat de weinige steun die er voor de Nederlandse wensen is, alleen in de wandelgangen bestaat. U weet beter dan ik dat die niet geldt. Steun zal aan de onderhandelingstafel moeten worden verkregen. Daarom spreek ik van een dreiging van een legehandenscenario. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

Van de Ierse minister voor Europese zaken heb ik begrepen dat hij heeft geaccentueerd dat door de ontstane haast de dwarsliggers zwaar onder druk worden gezet om spijkers met koppen te slaan. Ik kan mij in de politieke realiteit veel voorstellen bij dit scenario. Het is niet goed als de belangrijke punten van Nederland uiteindelijk komen te vervallen.

Tijdens interrupties op andere sprekers heb ik al enkele opmerkingen gemaakt over de kwestie van de preambule. Die behoort tot de telkens door de Nederlandse regering ingebrachte punten. In de brief lees ik dat de minister-president deze kwestie niet aan de orde heeft gesteld, mede het gevoelen van de meerderheid van de Kamer indachtig. Moet ik hieruit opmaken dat hij het hoofd in de schoot heeft gelegd? Hem kennende, kan ik mij dat nauwelijks voorstellen. Een aantal woordvoerders heeft hier al hoopvol op toegespeeld. Ik nodig de minister-president uit om hen uit hun droom te helpen. Ik wacht zijn antwoord met belangstelling af. Zoals de minister-president van mij wel verwacht, betreur ik het zeer als dit voor Nederland het einde van de discussie is.

Een compromis over de samenstelling van de Commissie is in aantocht. De paragraaf over de gekwalificeerde meerderheid in de brief vind ik nietszeggend. Ik kan wel begrijpen dat die nietszeggend is, want er moeten nog voorstellen worden gedaan. Ik wacht die dus maar af.

Nederland zou bereid zijn om een oplossing in overweging te nemen. Ik neem dat graag aan, maar zolang ik niet weet wat de inhoud daarvan is, kan ik niet zoveel beginnen. Ik wacht dus maar op de uitkomst. De positie van mijn fractie is bekend, neem ik aan.

De conclusie is dat het beeld in verband met de Lissabon-strategie na vier jaar niet eenduidig is. Dat is ook een zeer vriendelijke opmerking. Nu is een high level group ingesteld onder leiding van de heer Kok. Ik heb begrepen dat eurocommissaris Bolkestein zich hardop heeft afgevraagd waarom die groep aan de slag moet, nu al meerdere malen een analyse van de falende strategie is gemaakt. Kan de Nederlandse regering hierop een reactie geven en via het debat in deze Kamer ook aan de heer Bolkestein uitleggen wat hiervan de betekenis is?

Voorzitter. Mijn laatste punt betreft het Midden-Oosten. Aan de schriftelijke procedure wil ik geen woorden meer vuil maken. Eerder heb ik al begrip getoond. Vervelend is wel dat van onze inbreng een paragraaf is weggevallen. Die paragraaf ging over het Midden-Oosten. Ik hecht eraan in dit debat kort aan te geven dat wij in die inbreng onze zorg over de ontwikkelingen in het Midden-Oosten naar voren hebben gebracht en ons de vraag hebben gesteld of met de liquidatie van sjeik Yassin de vrede wel meterdaad dichterbij is gebracht. Op dat punt hebben wij onze aarzelingen geuit.

Met instemming heb ik de conclusies van de Europese Raad gelezen en daarbij gemerkt dat de Europese Raad en de Nederlandse regering op een evenwichtige manier expliciet hebben erkend dat Israël het recht heeft om burgers te beschermen tegen terroristische aanslagen. Uit onze schriftelijke inbreng bleek dat mijn fractie geen behoefte heeft aan veroordeling van de liquidatie, laat staan aan het treffen van sancties tegen Israël. Die sancties zijn door een aantal fracties voorgesteld. Wij zijn anders dan de Europese Raad geneigd om zwaarder het accent te leggen op het feit dat, zoals de Nederlandse regering terecht schrijft, deze liquidatie vooral moet worden gezien als een reactie op ernstige vormen van terreur van de kant van Hamas. Zo is dat.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie wil een aantal zaken met betrekking tot de Europese top onder de aandacht brengen. Allereerst denk ik dan aan het Lissabon-proces. De problemen zijn bekend: het schort aan het nakomen van gemaakte afspraken. De werkgroep onder leiding van oud-premier Wim Kok moet recidive voorkomen, recidive in de zin van het niet nakomen van gemaakte afspraken. Eigenlijk betekent de exercitie van Wim Kok extra uitstel. De huidige combinatie van een lage dan wel stagnerende economische groei en hoge overheidsuitgaven vormt het probleem. Tevens moet worden onderkend dat wie een dynamische kenniseconomie wil, ook een flexibele arbeidsmarkt en dus inkomensdifferentiatie moet accepteren. Er moeten dus keuzen worden gemaakt. Wij hopen dat de heer Kok het maken van keuzen niet tracht te vermijden. Hij zou daarentegen scherpe keuzen moeten maken en de regeringsleiders zouden, wanneer dat nodig is, een compromis moeten formuleren. Laat dat compromis echter niet in het advies ingebakken zitten.

Voorzitter. In de schriftelijke beantwoording van de door de Kamer gestelde vragen, stelt de regering dat zij de positie van de VVD-fractie niet deelt dat het grote probleem van het Lissabon-proces is gelegen in het niet hervormen van de economieën van de grote lidstaten. Dat is curieus, want in Duitsland kiest men liever voor het overtreden van het Stabiliteitspact dan voor het voldoende snoeien in de verzorgingsstaat. Graag krijg ik daarom van de regering op dit punt tekst en uitleg.

Voorzitter. Wat de aanpak van het terrorisme betreft, doet zich eigenlijk hetzelfde voor als bij het volgen van het Lissabon-proces: afspraken worden niet nagekomen. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten wisselen onvoldoende informatie uit. De mogelijkheden van Europol worden onvoldoende benut. Daarom is het heel goed dat er nu concrete termijnen zijn gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van een Europees arrestatiebevel, het bevriezen van financiële tegoeden, het opstellen van gemeenschappelijke regels voor het elektronisch berichtenverkeer, het opnemen van biometrische gegevens in paspoorten en het operationeel worden van een Europees grensagentschap voor het uitwisselen van passagiersgegevens. Het is heel belangrijk dat Gijs de Vries als eurocoördinator de lidstaten zal bewegen tot het nakomen van de gemaakte afspraken. De functie van de heer Gijs de Vries is er niet een van grote vergezichten in de stuurhut, maar een van hard werken in het vooronder, een van roeien door stroop. Daarmee wensen wij Gijs de Vries veel succes. Wij hopen dat de regering de felicitaties van de VVD-fractie, die door de gehele Kamer worden gedeeld, aan de heer De Vries wil overbrengen.

Klopt het dat de periode waarin de heer De Vries deze functie zal bekleden, beperkt is? Ik heb gehoord dat deze functie misschien voor één jaar operationeel is. Is dat waar of is dit alleen maar een gerucht uit het Europese circuit?

Welke prioriteiten stelt de regering bij benoemingen voor Europese posten? Nogmaals, het is mooi dat wij bij de Europese Commissie een directeur-generaal ontwikkelingssamenwerking hebben en dat wij ook een directeur Eurostat hebben. De heer Kok is nu voorzitter van de Lissabon-werkgroep en de heer De Vries is eurocoördinator voor het antiterrorismebeleid. Dat is allemaal heel goed, maar wat zijn eigenlijk de afwegingen van de regering bij haar lobby? Is de instelling: pak alles wat voorbijkomt? Of wordt een echte afweging gemaakt, want soms zal je iets voorbij moeten laten gaan? Hoe moet in dit licht gedacht worden over het takenpakket van de nieuw voor te dragen Europese commissaris? Ik kan mij namelijk voorstellen dat een aantal Europese regeringen zegt: Nederland heeft al heel wat en het takenpakket mag daarom best wat kleiner worden.

Voorzitter. De VVD-fractie hoopt niet dat regering bij de onderhandelingen over de Europese grondwet begint aan een strategische terugtocht. Ik zal in dit verband aan een aantal ontwikkelingen herinneren. Op 19 maart sprak vice-premier Gerrit Zalm in het kader van de Europese Beweging in Hoevelaken. In de discussie zei hij, zoals hij het zelf noemde: on the record, dat het nog heel moeilijk zal worden om met name financiële wensen van Nederland gerealiseerd te krijgen. Op 23 maart werden in De Telegraaf de volgende woorden van de heer Nicolaï geciteerd: "Het wordt er niet gemakkelijker op." Minister Bot verklaarde in hetzelfde artikel dat hij niet naar Nederland zou terugkeren indien hij het veto op de financiële perspectieven en een versterkte rol van het Europese Hof bij het naleven van het Stabiliteitspact niet zou binnenhalen. Betekent dit dat wij de heer Bot niet meer in de Kamer kunnen ontvangen, als hij zichzelf aan deze woorden houdt?

Premier Balkenende tapte uit een ander vaatje. Op 26 maart werd hij in De Telegraaf geciteerd in een optimistische sfeer. Hij zei dat er qua sfeer en bereidheid de wil was om compromissen te sluiten. Wat betekent dit voor de Nederlandse eisen? De premier sprak over het grondwettelijk verdrag: hoe eerder, hoe beter. Voor de VVD geldt: beter nu geen grondwet dan een slecht compromis.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben aangespoord door de vele citaten van de heer Van Baalen en de data die hij erbij noemt, allemaal vlak voor of tijdens de Europese top. Verschillende bewindslieden lichten in de pers uitvoerig toe wat de positie is en wat zij ervan vinden, maar zijn niet bereid om dat ook in de Kamer te komen toelichten, mondeling noch schriftelijk. Wat vindt de VVD-fractie daarvan?

De voorzitter:

Een kort antwoord, want dit punt is vanmiddag al aan de orde geweest.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Timmermans heeft goed gelezen in de media dat ik er de voorkeur aan had gegeven om openbaar dan wel besloten te vergaderen dan wel als laatste mogelijkheid een schriftelijke ronde te houden, waarbij ik het had gewaardeerd indien de regering voor het afreizen naar Lissabon had gerapporteerd. Dat was en is de positie van de VVD-fractie, maar wij gaan nu die discussie niet herhalen.

Voor de VVD geldt: beter nu geen grondwet dan een slecht compromis. Voor de bestrijding van het terrorisme voldoen Nice, het nakomen van gemaakte afspraken, de solidariteitsclausule, het actieplan en de coördinator. Als een akkoord onder het Ierse voorzitterschap mogelijk is en als het mogelijk is om vóór de Europese verkiezingen een extra top te houden om de grondwet door de regeringsleiders te laten vaststellen, dan heeft dat natuurlijk veruit de voorkeur, indien dat de Nederlandse onderhandelingspositie niet onder druk zet. Dan spreken wij in de Europese verkiezingen over concrete zaken, bijvoorbeeld over wat er in de grondwet staat. De VVD-fractie wil graag van de regering de verzekering dat, indien het mogelijk is en het de Nederlandse positie niet onder druk zet, ernaar wordt gestreefd om ruim voor de Europese verkiezingen een extra top over de grondwet in te lassen.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Deelt u de mening die het kabinet nu betrekt in zijn verslag van de top, waarin het zegt bereid te zijn om het vetorecht op de meerjarenbegroting in te ruilen voor een goede afspraak over de zogenaamde nettobegrenzer?

De heer Van Baalen (VVD):

Wij hebben hierover een aantal malen uitvoerig gesproken. De VVD heeft altijd gezegd: je moet het ene niet weggeven voordat duidelijk is dat je het andere krijgt. Met andere woorden, je houdt het veto vast en je streeft uiteindelijk naar een nettobegrenzer. Maar je schaft het veto natuurlijk niet af voordat je die begrenzer binnen bereik hebt.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Hoe beoordeelt u dan het gegeven dat nu zwart op wit staat dat de regering bereid is het ene weg te geven als zij het andere krijgt?

De heer Van Baalen (VVD):

U zegt nu precies wat ik bedoel. De VVD-fractie geeft de regering geen consent om het veto weg te geven voordat er zekerheid is dat wij die nettobegrenzer hebben. Kortom, wij willen de nettobegrenzer in de hand hebben voordat het veto eraan wordt gegeven.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Als je opschrijft dat je bereid bent het weg te geven, dan heb je het in de politieke onderhandelingspraktijk de facto weggegeven.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij hebben hierover al eerder gesproken met onder anderen staatssecretaris Nicolaï naar aanleiding van uitspraken in De Telegraaf een aantal maanden geleden. Toen heeft de regering klip en klaar gezegd: wij geven het veto niet uit handen voordat de begrenzer binnen is. Dat kunnen wij steunen.

Roemenië is hier ruim aan de orde geweest. Natuurlijk is ook de VVD-fractie bezorgd over de ontwikkelingen inzake de politieke Kopenhagen-criteria op het gebied van de democratische rechtsstaat. Wel erkennen wij dat de Roemeense regering een actieplan heeft opgeworpen aan de hand waarvan deze zaken worden aangepakt. Wij vinden dat dit actieplan moet worden ondersteund door Nederland en de Europese Unie. Wij zijn heel duidelijk: een land dat zich niet kwalificeert treedt niet toe tot de Europese Unie; zo ook Roemenië. Maar wij zijn er niet voor om hetzij de onderhandelingen op te schorten, hetzij te heroriënteren. Nee, wij moeten in volle vaart verder met die onderhandelingen en de Roemenen steunen om op het gebied van de democratische rechtsstaat zo snel mogelijk een inhaalslag te maken. Ik overweeg de Kamer in dit kader een uitspraak te vragen.

Ik rond af met een paar opmerkingen, onder andere over de eurocommissaris. Ik heb in de stukken gelezen dat er een compromis in zicht is. Wij houden tot 2014 een eurocommissaris per lidstaat en daarna gaan wij over op de formule van het Verdrag van Nice. Dat is niet goed genoeg. Hou vast aan één stemhebbende eurocommissaris per lidstaat! Wat in 2014 gebeurt, hoeft niet in een verdrag te worden opgenomen. De regering is welkom om in 2014 met de Kamer te overleggen over de manier waarop het is gegaan met 25 stemhebbende eurocommissarissen. Laten wij die afspraak maar maken: in 2014 spreken wij hierover verder.

Een positief punt is de discussie over de vrijwaringsclausules. Ik heb gelezen dat de regering bij commissaris Verheugen gedaan heeft gekregen dat er vóór 1 mei duidelijkheid zal zijn over de vrijwaringsclausules. Er kan dus nog ruim met de Kamer over gesproken worden. Ik heb begrepen dat vrijwaringsmaatregelen worden overwogen op het gebied van voedselveiligheid en niet op andere gebieden. Hoe wordt dat laatste door de regering beoordeeld?

Ik sluit af met Turkije en Cyprus. De onderhandelingen vinden plaats. De ene dag ziet het er goed uit, de andere dag minder goed. De Kamer heeft de uitspraak gedaan dat niet met Turkije over toetreding tot de Europese Unie kan worden onderhandeld voordat de zaak-Cyprus is opgelost. De regering zegt dat het geen harde voorwaarde is. Het is van de Kamer wél een harde voorwaarde.

De heer Timmermans (PvdA):

Stel dat het probleem zit in de weigering van de regering van Cyprus om mee te werken aan het VN-plan. Dat kun je de Turken niet verwijten. Wil de heer Van Baalen dan toch de Turken straffen: ook al kunt u er niets aan doen, wij gaan niet met u onderhandelen?

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Timmermans is er waarschijnlijk van op de hoogte dat zich op Noord-Cyprus tegen internationaal recht Turkse troepen bevinden. Het is een bezetting. Daar hou ik de Turken wel degelijk verantwoordelijk voor. Het is duidelijk dat de Cypriotische regering, de Griekse zijde, er alles aan moet doen om tot een akkoord te komen. Wij zullen de onderhandelingen volgen, maar wie een land bezet, heeft een grote verantwoordelijkheid op zich geladen. Dat mag in negatieve zin meetellen.

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. De Europese Raad heeft een ambitieuze slotverklaring en twee nieuwe EU-coördinatoren opgeleverd. Hoewel de uitkomsten van de bijeenkomst gepresenteerd worden als een belangrijke stap voorwaarts, bespeur ik toch enig politiek opportunisme en een afschuifpolitiek. Achter de Lissabon-strategie en de Europese terreurbestrijding gaat een problematiek schuil waar burgers van de lidstaten maar moeilijk grip op kunnen krijgen. Alles duidt erop dat de lidstaten de problemen terzake met een zeker genoegen doorschuiven naar Europa. Brussel wordt op die manier een alibi voor impopulaire maatregelen, zoals bezuinigingen en inperking van rechten. Tegelijkertijd wassen de regeringen van lidstaten de handen in onschuld als blijkt dat de hele boel in de soep loopt. De Nederlandse regering draagt ertoe bij dat de Europese Unie een vergaarbak wordt van allerlei problemen en politiek gevoelige kwesties waar de lidstaten zelf niet uit kunnen of willen komen.

Over de kwestie van de terreurbestrijding zal ik kort zijn; volgende week praten wij er uitgebreid over. De bloedige aanslagen in Madrid hebben bij de Europese lidstaten terecht geleid tot een gevoel van urgentie. Samenwerking tussen Europese inlichtingendiensten wordt als dé oplossing voor de Europese strijd tegen het internationaal terrorisme gezien. Er zijn echter al legio rapporten verschenen over de noodzaak van samenwerking tussen inlichtingendiensten, terwijl daar tot op heden weinig mee is gedaan. Europa zit ook niet te wachten op nog meer rapporten en aanbevelingen, terwijl het in de praktijk ontbreekt aan politiek draagvlak voor intensievere samenwerking. Wat verwacht de regering concreet van deze functie als de problemen meer institutioneel dan personeel zijn, als de Britten voor 80% afhankelijk zijn van inlichtingen van de Amerikanen, maar deze niet met derde landen mogen delen? Dan ligt daar toch de kern van het probleem?

Een centraal probleem bij de bestrijding van terrorisme is het gebrek aan samenwerking. Een goed voorbeeld van non-coöperatief gedrag vormt het feit dat Nederland en vier andere lidstaten nalatig zijn bij het omzetten van het Europese arrestatiemandaat in nationale wetgeving en het tot stand brengen van justitiële samenwerking. Komt deze houding voort uit nalatigheid van de regering of gebruikt de regering vertragingstactieken omdat niet alle EU-lidstaten voldoen aan de Nederlandse criteria voor een zorgvuldige rechtspleging en een correcte behandeling van arrestanten? Los van het omzetten van EU-richtlijnen in nationale wetgeving moeten er nog dit jaar nieuwe initiatieven worden genomen om te komen tot gemeenschappelijke bemiddelingsgroepen, het opdoeken van witwasconstructies, de toegang tot strafdossiers binnen de 25 Unielanden en het bevriezen van bankrekeningen van organisaties die in verband worden gebracht met het internationale terrorisme. Terrorismebestrijding op Europees niveau zal waarschijnlijk leiden tot een groei van de macht van de Europese Raad en verlies aan parlementaire controle op terrorismebestrijding zowel in nationaal als in internationaal verband. Waar controle ontbreekt, liggen machtsmisbruik, fraude en corruptie op de loer. Dat hebben wij gezien in de bouwsector in eigen land en op Europees niveau bij Eurostat. Waarom zou dat hier anders zijn, zo vraag ik de regering.

Tijdens het Europese voorjaarsoverleg is ook de Lissabon-strategie aan de orde gekomen. Uit het feit dat de Amerikaanse economie lijkt op te leven en de Europese economie blijft kwakkelen, is af te leiden dat de doelstelling die Europa zich heeft gesteld om in 2010 de meest dynamische kenniseconomie ter wereld te zijn, in gevaar is. Eén van de centrale personen die het zieke Lissabon-paard voor de wagen moeten zien te krijgen, is onze oud-premier Kok, die in een Volkskrantcolumn van afgelopen zaterdag wat oneerbiedig maar trefzeker als een gepensioneerde Amsterdamse verzamelaar van bedrijfscommissariaten en bestuursvoorzitterschappen wordt omschreven. Kok zal het bewind voeren over een werkgroep die een rapport uit moet brengen met aanbevelingen over hoe de Lissabon-strategie te doen slagen. Voor de SP is deze exercitie volstrekt overbodig, omdat er inhoudelijk geen onduidelijkheid bestaat over wat Europa wil, maar omdat het tot nog toe aan maatschappelijk draagvlak ontbreekt om dit beleid door te zetten. En, zo zeg ik erbij, dat is maar goed ook.

De Lissabon-strategie is gebaseerd op de veronderstelling dat Europa zijn positie op de wereldmarkt alleen veilig kan stellen wanneer de afbraak van de verzorgingsstaat voortvarend ter hand wordt genomen. Onder het mom van problemen als een vergrijzende bevolking en het ontbreken van een stimulerend innovatief en ondernemend klimaat wordt aan de rechten van werknemers en uitkeringsgerechtigden getornd, worden publieke voorzieningen afgebroken en worden inkomensverschillen tussen arm en rijk via belastinghervorming eerder bevorderd dan aangepakt. De stelling die ik hier verdedig, is dat het duo Balkenende en Zalm binnen Nederland op een voortvarende manier aan de implementatie van de Lissabon-agenda werkt met een beleid van sociale kaalslag zonder de beloofde vooruitgang waar te maken. Samenvattend: wel de lasten maar niet de lusten.

Kern van de Lissabon-agenda is flexibilisering van de Europese arbeidsmarkt, hetgeen betekent dat er meer gewerkt moet worden tegen lagere lonen. Vrouwen, ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten moeten onder het motto van ieder zijn eigen verantwoordelijkheid aan de slag. Daarnaast is het zaak om de pensioenstelsels die wij in Europa kennen, te hervormen, wat in de praktijk een eufemisme is voor versoberen. De afgelopen week zijn miljoenen Italianen de straat opgegaan uit protest tegen de afbraak van hun pensioenstelsel. Tegelijkertijd hebben de regeringspartijen in zowel Frankrijk als Duitsland van de kiezers een pak slaag gehad vanwege hun beleid van sociale afbraak, waarvan zij beweren dat het noodzakelijk is om een stralende toekomst van ons continent mogelijk te maken. Als de peilingen in ons land een maatstaf zijn voor het draagvlak voor het beleid, dan zal dit kabinet zich grote zorgen moeten maken.

De liberalisering van de dienstensector in Europees verband en de markt voor mobiele telefonie en breedband moeten ons continent in de vaart der volkeren opstuwen. Vooral de liberalisering van de Europese dienstenmarkt moet volgens de SP met kracht worden bestreden. Onderwijs en onderzoek zijn volgens ons bijvoorbeeld geen product. Het zijn essentiële voorzieningen die in een beschaafd land voor iedereen beschikbaar en dus in overheidshanden horen te zijn. Het voorstel van deze regering om te komen tot variabele collegegelden sluit aan bij de ontwikkeling in Engeland, maar zal niet bijdragen aan een hoger opgeleide beroepsbevolking, terwijl die wel nodig is. Ik krijg graag een reactie van het kabinet op dit punt.

Al dit gezegd hebbende, mag het duidelijk zijn dat de uitvoering van de Lissabon-agenda volgens de SP neerkomt op afbreken en opbouwen. Met dat eerste aspect, het afbreken, komt het, zo vrees ik, wel goed. Het tweede aspect, het opbouwen, blijkt minder eenvoudig te zijn. In het kader van een strategie, gericht op het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat, dient de overheid namelijk en de uitgaven te beperken en research and development te stimuleren, maar de krapgeldpolitiek van minister Zalm maakt dat het budget voor research and development in Europees verband op 2% blijft steken terwijl dat minimaal 3% zou moeten zijn. Misschien een idee voor Madurodam: aan het eind van de Kenniseconomiesteeg kom je uit bij Arm en Dom.

Tot slot kom ik op de Europese grondwet. De aanslagen in Madrid hebben een klimaat geschapen dat door de regeringsleiders van de lidstaten wordt aangegrepen om nu snel terzake te komen. Waren regeringsleiders het eerst nog hevig oneens over de machtsverdeling binnen de Europese Unie, nu zijn de 25 regeringsleiders van plan de Europese grondwet er nog deze helft van het jaar onder Iers voorzitterschap even door te jassen. Ook de aankomende Spaanse premier en zijn vertrekkende Poolse collega lijken bereid een oplossing te zoeken voor het conflict rond de stemverhoudingen. Dat brengt een akkoord daadwerkelijk dichterbij.

Toch is er nog een aantal hobbels te nemen. Zo houden de Britten vast aan hun veto op het invoeren van een Europees belastingregime en een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van de sociale zekerheid. Ook onze eigen regering heeft nog een aantal ijzers in het vuur liggen. Dit brengt mij op de vraag of het vetorecht op de meerjarenbegroting en de competenties van het Europese Hof van Justitie waar het gaat om de naleving van het Stabiliteitspact, harde voorwaarden dan wel wisselgeld zijn in de onderhandelingen. Moet die nettobegrenzer daar dan minimaal voor worden binnengehaald?

Ervan uitgaande dat er op korte termijn een akkoord over de grondwet gesloten kan worden, hoor ik graag van de regering op welke termijn een referendum over die grondwet, technisch gesproken, plaats zal kunnen hebben in dit land. Dat er hoe dan ook een referendum moet komen, staat voor de SP wel vast. Dit Europa is al veel te lang een Europa voor de burger, maar vooral een Europa zonder de burger.

De vergadering wordt van 21.30 uur tot 21.42 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik begin met de verschrikkelijke aanslagen in Madrid. Deze raken niet alleen Spanje en de nabestaanden, maar ons allemaal. Na Bali, Casablanca, New York, Washington en Istanbul heeft Madrid ons andermaal duidelijk gemaakt dat terrorisme geen grenzen kent en dat een gezamenlijke internationale aanpak noodzakelijk is. Dat besef was duidelijk aanwezig bij de Europese top.

Ik zal eerst enkele algemene opmerkingen maken en daarna stilstaan bij het terrorisme, de IGC, de Lissabon-strategie en de preambule. De staatssecretaris zal ingaan op de meerderheidsbesluitvorming, Roemenië, vrijlatingclausules, Midden-Oosten, Afghanistan, Cyprus, Turkije en Rusland. Misschien maakt hij nog een enkele opmerking over de grondwet.

We kunnen terugkijken op een zeer geslaagde bijeenkomst. Als ik de Europese Raad van vorige week vergelijk met die van december, zie ik een verschil van dag en nacht. Maar eigenlijk moeten we teruggaan naar juni 2003. We hadden toen meningsverschillen over de militaire actie tegen Irak, wat zorgde voor een bittere en onaangename Europese Raad. In oktober 2003 drong het besef door dat de Europese toekomst niet was gebaat bij het handhaven van deze meningsverschillen, maar de tegemoetkoming ging nog niet echt van harte. Tijdens de Europese Raad van december kwamen we de somberte nog niet voorbij; we kregen vooral meningsverschillen over de aanstaande Europese grondwet, wellicht ook door een gebrek aan sense of urgency.

Op de afgelopen Raad hing een heel andere sfeer. Natuurlijk stonden we stil bij de droevige gebeurtenissen in Madrid. Er was een gezamenlijk gevoel dat we vooruit moesten kijken: eendrachtig en resoluut en met de oprechte intentie om boven de bestaande meningsverschillen uit te stijgen. De onderwerpen van de Raad gaven daartoe ook de mogelijkheid: terrorismebestrijding, versterking van de Europese economie en de toekomst van de Unie als een stabiele rechtsgemeenschap stonden op de agenda. Er was geen behoefte aan gekissebis over details, het ging over de grote lijnen, en daarover bestond een duidelijke eensgezindheid.

De heer Dittrich stond in algemene zin stil bij de positieve elementen van de uitbreiding van de EU. De heer Herben daarentegen bracht een ander element in de discussie, toen hij zei dat de eenwording en de uitbreiding van Europa door Nederlanders soms als een bedreiging worden ervaren voor de eigen Nederlandse cultuur. Het is goed om te zeggen dat Nederland een land is en zal blijven met een internationale oriëntatie. Ik heb in dit huis regelmatig gezegd dat onze toekomst in Europa ligt. Nederland heeft geprofiteerd van Europa, niet alleen economisch, maar veel breder dan dat. De EU heeft de laatste decennia bijgedragen aan vrede en vrijheid en aan versterking van de economische ontwikkelingen en de sociale cohesie. Dat zijn positieve ontwikkelingen, die we in de discussie niet onvermeld moeten laten.

De heer Herben heeft een opmerking gemaakt over de betekenis van waarden in Europa: Europa als waardegemeenschap. Hoe komt dit in het Nederlandse voorzitterschap tot uitdrukking? Ik heb eerder van gedachten gewisseld over de betekenis van discussies over values in het Europa van de 21ste eeuw. Wij zullen diverse conferenties organiseren, met als eerste die op 7 september. Daarbij zullen we het hebben over Europa als waardegemeenschap en over de vraag wat ons bindt in Europa, temidden van die grote verscheidenheid, juist om die andere dimensie van de Europese integratie naar voren te brengen, die zo positief is.

Ik kom te spreken over de aandacht tijdens de top voor het terrorisme. Als iets duidelijk was, dan was dat de voortdurende noodzaak te komen tot een eensgezinde aanpak, want terrorisme is een vreselijke vijand, moeilijk grijpbaar en gericht op onschuldige slachtoffers. Het vreselijke gebeuren in Madrid, de terroristische aanslagen daar, hebben dat nog eens duidelijk gemaakt. Het brengt alles ook dicht bij huis. Elke keer opnieuw voel je dat er een fenomeen aan de orde is dat zich wereldwijd aftekent en vraagt om een internationale strategie. De kern is het voorkomen van terrorisme, het delen van inlichtingen, het overdragen van informatie en het vergroten van de mogelijkheden tot ontregelen. De EU is eensgezind over een pakket aan maatregelen. Wij zullen het vooral moeten zoeken in een betere onderlinge samenwerking. De nadruk moet voorts worden gelegd op een beter gebruik van bestaande structuren, uitvoering van genomen maatregelen en een versnelde behandeling van lopende en nieuwe voorstellen. Daarom mag de aandacht niet verslappen. Tijdens de volgende Europese Raad in juni zal daarom ook worden gekeken naar de implementatie. Ik zeg er dadelijk nog iets meer over. We zullen ervoor moeten zorgen dat dit pakket aan maatregelen krachtig wordt uitgevoerd. Het zal ook een belangrijk punt zijn tijdens het Nederlandse voorzitterschap.

De heer Eurlings had het in dit verband over een internationale aanpak. Hij stelde dat, wanneer het ene land softer is dan het andere, je heel gemakkelijk problemen kunt krijgen. Die discussie komt volgende week uiteraard terug wanneer de concrete maatregelen aan de orde zijn, maar de notie van de heer Eurlings op dit punt is van groot belang. Er moet dus oog zijn voor de gemeenschappelijkheid.

Dat brengt mij bij de benoeming van de antiterrorismecoördinator, de heer Gijs de Vries. De heer Van Baalen stelde dat het goed zou zijn als het kabinet zijn gelukwensen wat dat betreft overbrengt, maar dat heeft het kabinet al gedaan. Wij zullen in onze contacten aangeven dat de benoeming ook hier op prijs is gesteld. De heer Van Baalen vroeg voorts hoe het met de benoeming staat. Die hangt samen met formele regels. De benoeming geldt voor een jaar, maar de functie bestaat voor meer jaren. Dat betekent dat de mogelijkheid van herbenoeming er is, maar formeel vindt de benoeming in dit soort gevallen telkens voor een jaar plaats. De heer Van Baalen vroeg voorts of het binnenhalen door Nederland van de functie van antiterrorismecoördinator en die van de heer Kok van invloed zijn op andere zaken. Wij moeten ervoor oppassen in deze zaal de suggestie te wekken dat het feit dat enkele gerespecteerde Nederlanders op deze functies terecht zijn gekomen, ten koste gaat van bijvoorbeeld het takenpakket in de Europese Commissie. Dat geldt ook voor andere landen. De heer Solana speelt een buitengewoon belangrijke rol in Europa en daarbuiten, maar tegelijkertijd heeft Spanje een belangrijke eurocommissaris in de persoon van de heer Solbes. Het een hoeft het ander dus niet uit te sluiten. Het is wel een kwestie van er steeds bij zijn.

De heer Van Baalen (VVD):

De suggestie dat er samenhang moet worden erkend tussen het takenpakket van de eurocommissaris en andere Nederlanders op belangrijke posities heb ik niet willen wekken, maar ik vind het prettig dat de minister-president dit heeft bevestigd. Dan zijn wij het geheel eens.

Minister Balkenende:

Precies. Dat is een mooie conclusie aan het begin van het debat. Laten wij kijken of dat voor de rest van het debat ook geldt.

Ik ben blij met de steun van de Kamer voor het werk van de antiterrorismecoördinator. De urgentie van zijn taak is namelijk groot. Het gaat juist om de implementatie van maatregelen en het stimuleren van samenwerking. De coördinator krijgt een plaats binnen het Raadssecretariaat en werkt intensief samen met de Commissie. Verschillende sprekers hebben aandacht gevraagd voor het takenpakket. Het takenpakket omvat de volgende zaken: het beter op elkaar afstemmen van de diverse EU-activiteiten ter bestrijding van terrorisme, het toezien op een effectieve follow-up, het bevorderen van coherentie tussen intern en extern beleid, het beter gebruik maken van bestaande instellingen en het rapporteren aan de Raad hierover. De regering denkt dat dit mandaat breed genoeg is voor een substantiële bijdrage. Je kunt geen wonderen verwachten van de coördinator, want dan suggereer je meer dan er is, maar het feit dat hij straks zal werken onder verantwoordelijkheid van de heer Solana en een duidelijk mandaat heeft, betekent wel dat er een flinke impuls kan worden gegeven aan de benodigde inspanningen. Om die reden wordt er tijdens de Raad van juni teruggekomen op de verschillende zaken die aan de orde zijn gesteld. Het gaat daarbij om inspanningen van de Unie. Zo mogelijk zullen er bepaalde voorstellen worden gedaan. Wij denken dat er met deze coördinator een belangrijke stap wordt gezet om de strijd tegen het terrorisme, de strijd voor veiligheid op een hoger plan te brengen.

Dat brengt mij bij het belangrijke punt van het uitwisselen van inlichtingen, waarover onder anderen de heren Eurlings, Dittrich en Rouvoet hebben gesproken. Wanneer de uitwisseling niet goed is, ontstaan er grote problemen. Dat is ook de les achteraf van 11 september. Achteraf bezien, waren er bepaalde indicaties, maar probeer die maar eens te filteren. De nadere analyse van Madrid moet nog komen, maar ook daarbij is de vraag wat er op een gegeven moment bekend was. Als de analyse is, de noodzaak om informatie te delen, moeten wij nagaan op welke wijze de uitwisseling van inlichtingen versterkt kan worden.

Er zijn verschillende mogelijkheden, zoals de uitbreiding van het Situation Center bij het Raadssecretariaat met een interne veiligheidscomponent. Ook de rol van Europol is daarbij relevant. Wij hoeven niet steeds nieuwe instituten op te richten, maar wat er is, zal beter moeten functioneren. Dit zal volgende week nader aan de orde worden gesteld door de bewindslieden Donner en Remkes aan de hand van de brief die vandaag is uitgegaan. Zij zullen zeker voortbouwen op het debat in de JBZ-raad. Er is noodzaak om de informatie-uitwisseling te versterken bij de strijd tegen het terrorisme. Het is bekend dat er bij diensten allerlei gevoeligheden zijn, maar het gaat om iets anders. De boodschap van de regeringsleiders vorige week donderdag en vrijdag was: het is noodzakelijk om meer en beter te presteren om Europa veiliger te maken. Dat is feitelijk de essentie van wat vorige week aan de orde is gesteld.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb niet de behoefte op allerlei slakken zout te leggen, maar ik heb de pagina zorgvuldig bestudeerd, omdat het onderwerp inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de uitwisseling van informatie mij zeer bezighoudt. Het viel mij op, en dat wordt niet weggenomen door wat de minister-president tot nu toe heeft gezegd, dat in nogal voorzichtige termen wordt gesproken over wat de rol kan zijn van de coördinator bij de uitwisseling van informatie. Hij noemt hierbij het Situation Center. Het ligt naar mijn idee zeer voor de hand dat de antiterrorismecoördinator daarin betrokken kan worden. Anders is het de vraag wat hij precies gaat doen. Dat sluit aan bij mijn vraag in eerste termijn. Tegelijkertijd wordt in stevige bewoordingen gesproken over het waarborgen van de eenheid van het Europese beleid. Dat kan juist weer niet waar worden gemaakt vanwege de gevoeligheid van het onderwerp.

Minister Balkenende:

De heer Rouvoet heeft een punt ten aanzien van de wijze van formulering van bepaalde dingen. De vraag is of het mandaat van de coördinator genoeg ruimte biedt om de zaak aan te pakken. Dat is het geval. Daarnaast voelt men de urgentie om dingen te doen. Niet voor niets is er om een rapportage in juni gevraagd. Wat mij betreft, mag het een tandje meer zijn. Wat er is, moet beter worden benut. De heer Rouvoet heeft al verschillende malen gesproken over de mogelijkheden van het Situation Center. Die moeten wij benutten. Dat zal ook internationaal gezien onze boodschap zijn. Het lijkt mij goed dat hierover volgende week nog nader wordt gesproken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wordt de heer De Vries betrokken bij het uitbouwen van het Situation Center?

Minister Balkenende:

Het zal tot de taak van de heer De Vries behoren om na te gaan op welke wijze het beleid versterkt kan worden. Daarbij mogen geen middelen worden uitgezonderd.

De heer Dittrich (D66):

Na 11 september was er ook het gevoel dat inlichtingendiensten moeten samenwerken, een gevoel van urgentie. Wij kunnen concluderen dat dit in de praktijk onvoldoende is geweest. Vandaar dat de heer De Vries coördinator wordt. Hoe kunnen wij erop vertrouwen dat het huidige gevoel van urgentie in de praktijk daadwerkelijk zal leiden tot betere en hechtere samenwerking?

Minister Balkenende:

De conclusies van de Raad, het programma tegen terrorisme en de genoemde actiepunten bieden veel handvatten voor het boeken van vooruitgang. Ik zal ze niet allemaal opsommen, maar ik noem het kaderbesluit gemeenschappelijke onderzoeksteams, het kaderbesluit terrorismebestrijding, het kaderbesluit ter bestrijding van het witwassen; een lijst van punten. Daarbij wordt een timetable genoemd. Het gaat niet om mooie verklaringen, maar om de vraag wat op verschillende onderdelen gerealiseerd kan worden. Daarvoor is een plan gemaakt. Daarnaast hebben de aanslagen in Madrid weliswaar een enorme drive gegeven om verder te gaan met elkaar, maar is het niet zo dat er de afgelopen tijd niets is gebeurd. In de Nederlandse situatie is bijvoorbeeld al gewerkt met het kunnen bevriezen van de tegoeden van organisaties die op de EU-lijst voorkomen, het kunnen verbieden van die organisaties wanneer de terrorismewet is aangenomen, het gebruik van AIVD-informatie in strafprocessen, het aanpakken van ronselen voor de Jihad en het aanpakken van samenspannen en samenzweren. Ik noem maar enkele zaken die al gerealiseerd zijn en wij gaan nog verder; in de brief van vandaag hebt u nog andere zaken kunnen lezen.

De heer Dittrich (D66):

Dat erken ik volledig, maar...

De voorzitter:

Ik merk tussendoor even op dat wij besloten hebben om de debatten over de Europese Raad en het terrorisme te scheiden. Uiteraard zijn op de agenda van de Europese Raad dingen aan de orde geweest, maar ik vraag de leden en ook de minister-president om dat wat eigenlijk thuishoort bij het debat van volgende week, tot volgende week te laten liggen.

De heer Dittrich (D66):

Daar hebt u helemaal gelijk in, maar mijn vraag aan de minister-president ging over het gevoel van urgentie bij de inlichtingendiensten om informatie goed uit te wisselen. De minister-president gaf een heel helder antwoord over wat wetgevers en regeringen hebben gedaan, maar het ging mij om de inlichtingendiensten. Na 11 september zeiden zij dat zij beter moesten samenwerken, maar kennelijk is dat nog niet gebeurd. Die vraag kan wel in dit debat beantwoord worden.

Minister Balkenende:

Ik denk dat de boodschap van de Europese Raad heel helder was, precies in het licht van wat u nu zegt. Het besef bestaat dat wij te maken hebben met een internationaal fenomeen en dat wij de strijd alleen kunnen aanpakken als wij het beleid op elkaar afstemmen en inlichtingen kunnen delen. Als dat niet gebeurt, heb je grote problemen. Er zijn natuurlijk verschillende vormen denkbaar, maar het is een feit dat vorige week duidelijk werd gezegd dat ook inlichtingendiensten op een gegeven moment met elkaar zullen moeten samenwerken. Iets anders is de suggestie van sommigen dat er een aparte instelling zou moeten komen. Dat is altijd een lastige. Mijn punt is vooral dat er niet weer een hele discussie over de structuur moet worden gevoerd, want dit heeft vooral te maken met de cultuur: ben je bereid om gevoeligheden met elkaar te delen en om samen te werken? Als die urgentie aanwezig is, kunnen wij veel meer doen dan wij nu kunnen.

Ook de solidariteitsclausule is door verschillende woordvoerders aan de orde gesteld. De heer Rouvoet stelde de belangrijke vraag of dit een politieke verklaring is of dat het meer is; wat is de betekenis ervan? De heer Van der Staaij zei dat wij moeten oppassen voor een duplicatie van de NAVO. In het ontwerpverdrag voor een grondwet wordt ingegaan op deze clausule. De invulling staat lidstaten vrij. Het kan bijvoorbeeld militair of humanitair zijn. Er zijn verschillende mogelijkheden om die solidariteit tot uitdrukking te brengen. Ook vanuit de EU wordt er concreet al iets gedaan, bijvoorbeeld voor de slachtoffers. In de EU-begroting zijn daarvoor middelen gereserveerd. Kortom: het is geen lege huls. Het is een verklaring die ook duidt op het elkaar kunnen ondersteunen als daar aanleiding toe is. Ik ben het graag eens met datgene wat de heer Van der Staaij heeft gezegd: doe dat dan ook in een goede afstemming met andere gremia, bijvoorbeeld de NAVO. Dat raakt tegelijkertijd de vraag over de implementatie van de genomen maatregelen. Kortheidshalve volsta ik nu met een verwijzing naar datgene wat de heer Van der Staaij heeft gezegd over de noodzaak om op dit punt flinke vooruitgang te boeken.

Ik kom nog even terug op de opmerking van de heer Dittrich die samenhangt met de vraag hoe wij omgaan met de belangen van de samenleving op het punt van terrorismebestrijding in relatie tot de privacy. Het is goed om nog eens te zeggen dat wij in de strijd tegen terrorisme regels van het ene land moeten spiegelen aan die van het andere land en dat wij een groot gewicht zullen moeten toekennen aan de belangen van de samenleving. Datgene wat zich aftekent, is immers buitengewoon ernstig. In de discussie van volgende week zal ook de vraag aan de orde komen wat de informatie van een veiligheidsdienst kan betekenen als bewijsmateriaal. Dat is een voorbeeld van het goed onder ogen zien van de balans tussen de belangen van de samenleving en de privacy, juist met het oog op het veiliger maken van de samenleving.

De voorzitter:

Mijnheer Timmermans, ik zou op dit punt nu niet door willen discussiëren.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik wilde juist zeggen dat het feit dat ik op dit punt niet interrumpeer, niet betekent dat ik hiermee instem of het er niet mee eens ben, maar dat ik verwacht dat dit volgende week aan de orde zal komen.

Minister Balkenende:

De heer Duyvendak heeft het punt naar voren gebracht van de beslissing van het Europees Parlement van vandaag over de uitwisseling van passagiersgegevens. Het ging om een voorstel van de JBZ-raad dat is verworpen met een stemverhouding van 229 tegen en 202 voor. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? De regering betreurt het als een Raadsvoorstel wordt verworpen. Gezien de situatie in de wereld moeten wij verstandige dingen doen ten aanzien van de passagiersgegevens. Informatie-uitwisseling is van essentieel belang. Dat is ook de kern van de Europese samenwerking. Na het besluit van vandaag van het Europees Parlement moeten de Commissie en de JBZ-raad zich hierop nader beraden. Op het moment kan ik niet meer zeggen. Het is terecht dat gesteld is dat het een belangrijk onderwerp is.

Ik ga over naar het onderdeel IGC. Ik sta eerst in meer algemene zin stil bij de discussie over de IGC. Vervolgens behandel ik de zelfstandige discussie over de vraag of de IGC naar voren moet worden gehaald. Tot slot ga ik in op de samenstelling van de Europese Commissie, waarover met name de heer Van Baalen opmerkingen heeft gemaakt.

De discussie over de IGC is gevoerd tijdens het werkdiner van regeringsleiders. Er was een duidelijke politieke wil om de komende maanden overeenstemming te bereiken over een grondwettelijk verdrag van de Unie. Het besluit is genomen om onder Iers voorzitterschap de IGC af te ronden. Ook dat besluit juich ik van harte toe. Het belang dat de regering aan een Europese grondwet of een Europees verdrag hecht, is onverminderd groot.

Het Ierse voorzitterschap heeft op basis van de bilaterale consultaties geconcludeerd en uiteengezet dat voor alle openstaande punten oplossingen voorhanden zijn. De basis voor een eventueel akkoord is nog steeds het pakket aan voorstellen dat onder Italiaans voorzitterschap is ontwikkeld en aan de Europese Raad is voorgelegd. Dat pakket bevat voor Nederland belangrijke verbeteringen. In mei zal het voorzitterschap een verdere vervolmaking ontvangen van de "assessments", waarna gezien zal worden of er compromissen kunnen worden gepresenteerd voor de openstaande punten.

Wat zijn de belangrijkste onderwerpen? Ik noem de stemmenweging, de reikwijdte van de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid en de samenstelling van de Commissie. Ik refereer hierbij aan de opmerking van de heer Timmermans over Visegrad en Benelux. Ik kom daarop afzonderlijk terug. Bij die bespreking was het verassend dat waar de Visegrad-landen bij eerdere contacten te kennen hadden gegeven voorstander te zijn van het systeem van een commissaris per lidstaat, men nu bezig was met zoeken naar formules om oplossingen te bereiken. Er was dus een klankkleurverschil.

Als het voorzitterschap in staat is om te komen tot verdere afspraken, conclusies en oplossingen, is de Europese Raad van 17 en 18 juni als uiterste datum genoemd. Dan moet het in laatste instantie plaatsvinden. Voordat het zover is, is op verschillende onderwerpen nader overleg nodig. Ik heb de hoofdonderwerpen genoemd, maar er is nog veel meer. Verschillende lidstaten hebben hun wensen naar voren gebracht. Dat betekent dat er waarschijnlijk nog een of twee ministeriële bijeenkomsten plaatsvinden, al dan niet in RAZEB-verband, teneinde een algeheel compromis te finaliseren. Daarover bestaat nog geen duidelijkheid. Zodra wij meer weten over de procedure, zullen wij de procesgang direct duidelijk maken. Ik kom hierop dadelijk terug.

De positie van Nederland is indringend aan de orde gesteld. De heer Van Baalen stelt: beter geen grondwet dan een slecht compromis. Dat is waar. De afspraken gelden voor een langere periode. Wij moeten dan ook de overtuiging hebben dan het een draagbaar en verdedigbaar resultaat is. Als dat er niet is, hebben wij een probleem.

De heer Rouvoet vraagt of niet een scenario van lege handen dreigt. Tijdens het diner heb ik het belang van een compromis benadrukt. Ik heb de politieke wil uitgesproken dat Nederland meewerkt aan een compromis. Ik heb aangegeven dat een compromis een constructieve en flexibele houding van alle lidstaten vergt. Het gaat om een grondwet en een verdrag voor ons allen. Alle lidstaten moeten zich daarin herkennen. Ik refereer aan wat de Portugese premier zei in Brussel: nothing is agreed until everything is agreed. Zo voelt iedereen dat ook aan.

Ik heb natuurlijk gewezen op de Nederlandse wens, op de unanimiteit van de financiële perspectieven en de wijziging van de procedure rond het Stabiliteitspact. Het is bekend dat het een lastig internationaal krachtenveld is. De heer Van Baalen vraagt of dit wisselgeld is in de onderhandelingen. De heer Timmermans zou het toejuichen wanneer er in plaats van het veto een nettobegrenzer zou komen. Ook de heer Duyvendak liet zich in die zin uit. Tijdens het werkdiner heb ik duidelijk aangegeven dat Nederland resultaat wil zien. Op dat moment ging het niet om onderhandelen, maar om het markeren van posities. Ook in alle bilaterale contacten stellen wij dit soort zaken uiteraard aan de orde: zo ben ik onlangs bij premier Blair en bondskanselier Schröder geweest en heb ik contact met president Chirac. Men kent de positie van Nederland heel goed. Afgelopen vrijdag heb ik echter onze positie gemarkeerd. De onderhandelingen zullen verdergaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U begon over mijn wat prikkelend bedoelde "legehandenscenario". Ik zei dat, omdat van verschillende kanten is aangegeven dat het krachtenveld niet gunstig is, dat er alleen maar steun voor de Nederlandse wensen is in de wandelgangen, maar niet aan de tafel. Ook zei de staatssecretaris dat wij dreigen in de knel te komen met onze wensen. Het is niet ondenkbaar dat Nederland op die belangrijke punten straks met lege handen komt te staan, door de haast die er nu op wordt gelegd en het huidige momentum.

Minister Balkenende:

Mijnheer Rouvoet, u kunt ervan verzekerd zijn dat alle bewindslieden die nu internationaal actief zijn, niet thuis willen komen met lege handen. Nederland is op dit moment veruit de grote nettobetaler. Dat feit is op zich geen punt van zorg of discussie; wij zijn een rijk land en hebben jarenlang geprofiteerd van de EU. Wel heb ik steeds gewezen op de balans; die is op dit moment zoek. Dat is onze positie, er zijn verschillende mogelijkheden om daaraan recht te doen. Ik zal hier niet spreken over onze strategie. U weet dat wij in ieder geval dit punt duidelijk naar voren zullen brengen.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat moge zo zijn, maar hoe interpreteert u dan de woorden van uw eigen minister van Buitenlandse Zaken, namelijk dat hij niet thuis kan komen zonder dat veto op de perspectieven en zonder de versterkte procedure voor de naleving van het Stabiliteitspact? Dat is een heel harde uitspraak. Ik zie dat als een soort bottom line. Ik kan het niet anders interpreteren dan: als dat er niet in staat, dan kunnen we niet akkoord gaan.

Minister Balkenende:

Ik denk dat het in het belang van Nederland zelf is dat we, ondanks alle politieke verschillen, een krachtig signaal geven dat wij op dit punt resultaat willen boeken. Laten wij dat delen, want het gaat om het resultaat.

Nog een opmerking over de preambule. De heer Duyvendak maakt gewag van een positieverandering van de Nederlandse regering. De heer Timmermans vraagt zich af of de premier het hoofd in de schoot heeft gelegd. Verder werd ook nog gezegd dat het blijkbaar niet zo'n belangrijk punt was en dat er daardoor geen aandacht voor is gevraagd. Geen misverstand hierover: de preambule is tijdens het werkdiner niet aan de orde geweest. Het was een gesprek waarin is ingegaan op een aantal grote, lastige dossiers: stemmenweging, samenstelling van de Commissie enzovoort. Ik heb de Nederlandse positie aangegeven ten aanzien van de financiële onderwerpen, een voor ons zeer aangelegen punt. Over de preambule hebben we een gevoelige discussie gehad. Een en andermaal heb ik hierover gesproken, zowel hier als in de Eerste Kamer, en het is precies zoals de heer Rouvoet verwoordde: er is een preambule, je geeft een duiding van de ontstaansgeschiedenis van Europa en je verwijst naar de waarden van het humanisme; vanuit dat perspectief moet je je afvragen of het gerechtvaardigd is om de joods-christelijke traditie onbenoemd te laten. Ik ben me zeer bewust van de gevoeligheid van het onderwerp, maar het gaat wel om een goede duiding van wat Europees is. Wij moeten hier op een goede manier met elkaar omgaan, met respect voor elkaars opvattingen. Dat heb ik zowel hier als in de Eerste Kamer naar voren gebracht. De conclusie dat er sprake is van een positieverandering, moet dus niet worden getrokken. Wij zullen hierover nader spreken met andere landen. Sterker nog, toen ik onlangs voor een plezierige bijeenkomst op de Princeton universiteit was, is dat punt nog eens aan de orde gesteld. Dat was echter in een andere setting dan in de Tweede Kamer.

De voorzitter:

Het zijn allebei intellectueel inspirerende omgevingen.

Minister Balkenende:

Daar hebt u gelijk in, voorzitter.

Een belangrijk onderwerp, waarover veel opmerkingen zijn gemaakt, is het tijdstip van afronding van de IGC. De heer Duyvendak heeft de term "verstoppertje spelen" genoemd in het geval dat de besprekingen kunstmatig over de verkiezingen heen zouden worden getild. Ook de heer Timmermans heeft een wat krasse uitspraak gedaan toen hij zei dat ik bang zou zijn voor de kiezer. Ik geloof niet dat ik een politicus ben die voor veel dingen bang is. Ik ben ook niet bang voor de kiezer. Ik denk dat het om iets anders gaat. Mijn eerste opmerking gaat over de formele kant. De Europese Raad heeft besloten dat de IGC uiterlijk in juni 2004 wordt afgerond. Die formule sluit een eerdere afronding natuurlijk niet uit. Mijn tweede opmerking is dat het een paar weken geleden nog de inschatting was dat het niet zou lukken om de IGC onder Iers voorzitterschap af te ronden. Ik heb steeds gezegd dat het kabinet de Ieren zal steunen om dit wel te realiseren. Op 1 mei vindt de formele uitbreiding plaats. Het is niet goed als Europa continu verdeeld is en alles maar doorschuift en doorschuift. Ik ben er zelfs zeer mee ingenomen dat de teneur en de atmosfeer totaal anders waren.

Natuurlijk is gesproken over de vraag of de IGC voor de verkiezingen kan worden afgerond, onder andere tijdens het diner. Ook heb ik de wenselijkheid hiervan zelf in bilaterale gesprekken naar voren gebracht. Het Ierse voorzitterschap is al druk bezig met de consultaties. Tegen de heer Van Baalen zeg ik dat het een goed overleg moet worden en dat er goede conclusies moeten worden getrokken. Kan het eerder, dan moet het eerder, maar die garanties moeten er zijn. Daarom heeft premier Ahern gekozen voor de formule dat het uiterlijk op een bepaalde datum moet zijn afgerond. Dat geeft ons ook de kans om het indien mogelijk eerder af te ronden. Nederland gaat het Ierse voorzitterschap niet voor de voeten lopen. Wij bepalen niet wanneer die bijeenkomst plaatsvindt; dat zal het Ierse voorzitterschap doen op basis van de consultaties. Natuurlijk bestaat het bewustzijn dat het mooier is om de zaak voor de Europese verkiezingen af te ronden. Dat zal echter verdedigbaar moeten zijn. Mogelijke afspraken hierover moeten door iedereen kunnen worden onderschreven. Dat geldt ook voor onze Nederlandse punten.

Ik heb gemerkt dat in politieke kringen in Europa over dit onderwerp wordt gesproken. Dat geldt bijvoorbeeld voor mijn eigen kring van de Europese Volkspartij, als ik die opmerking mag maken. De voorzitter, de heer Martens, heeft gezinspeeld op de mogelijkheid om een en ander voor de verkiezingen af te ronden. Wij zullen dus constructief meewerken aan een goed resultaat en waar mogelijk tempo maken. Wij moeten wel oppassen om in een tijdsklem te worden gezet wanneer dat de Nederlandse positie zou verzwakken. Dat kan dus niet. De inhoud moet verdedigbaar zijn, dan moet er tempo worden gemaakt. Zo beschouw ik ook de opmerkingen van de Kamer. Wij hebben de komende tijd de nodige contacten hierover. Het is goed dat wij de gevoelens over dit onderwerp met elkaar delen. Wij gaan dus geen verstoppertje spelen en zijn zeker niet bang voor de kiezer.

De heer Timmermans (PvdA):

Hier mag geen misverstand over bestaan. Ook voor mijn fractie geldt dat de kwaliteit van het resultaat nooit ten koste mag gaan van het tempo. Dat gezegd hebbende, verdient het toch de voorkeur dat wij alles op alles zetten om voor de Europese verkiezingen tot een afronding te komen. Dat zou toch een mooi gebaar zijn naar de kiezer, zoals de heer Martens namens de EVP heeft gezegd.

Minister Balkenende:

Laat er geen misverstand over bestaan: als het resultaat aanvaardbaar en verdedigbaar is, dan moeten wij het doen. Daarnaast moeten wij proberen tempo te maken. Het beheer van het onderhandelingsproces is natuurlijk in handen van één land, in dit geval het Ierse voorzitterschap. Dat is bezig om op basis van de signalen te komen tot een oplossing. Wij moeten ons niet rijk rekenen, want dat hebben wij eerder al gedaan. Wat er nu echter lijkt aan te komen, is positiever dan drie, vier weken geleden. Dat is de winst van dit moment, maar er zijn nog steeds risico's en complicaties. In dat licht moet er een evenwicht zijn tussen een zorgvuldige voorbereiding en het maken van tempo. Indien wij ons te veel zouden fixeren op het moment, kan dat ten koste gaan van andere noodzakelijke elementen.

De heer Timmermans (PvdA):

Het is inderdaad aan het Ierse voorzitterschap om de balans op te maken. Dat moet een voorzitter ook worden gegund, zeker aan deze voorzitter die het zo uitstekend doet. Nederland kan echter als een van de lidstaten, als lid van de trojka zelfs, zijn voorkeur kenbaar maken aan de voorzitter: als het aan ons ligt, komt er zo snel mogelijk een besluit, als het kan voor de Europese verkiezingen. Het kan toch geen kwaad om zo'n signaal af te geven, bijvoorbeeld door te zeggen dat het Nederlandse parlement dat vindt?

Minister Balkenende:

Het is natuurlijk niet zo dat het Nederlandse parlement als enige in Europa zegt: het moet dan en dan gebeuren. Tijdens het werkdiner is al duidelijk gesproken over de mogelijkheid om compromissen te bereiken en de onderhandelingen af te ronden voor de Europese verkiezingen. De vraag is echter of dat mogelijk is. Wij moeten in dat licht respectvol omgaan met het Ierse voorzitterschap, dat zeer consciëntieus bezig is geweest. De afgelopen weken heeft men hard gewerkt om mogelijkheden te vinden om eruit te komen. Dit verdient waardering. Er moet een duidelijke balans zijn tussen tempo en zorgvuldigheid. In dat licht heeft het voorzitterschap gekozen voor deze formulering in de conclusies.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik ben het eens met wat de minister-president zegt over de Nederlandse onderhandelingspositie, maar wij moeten ook kijken naar het beeld van Europa bij de burger. Deze zal het niet goed begrijpen als in juni na de verkiezingen de top over de Europese grondwet wordt gehouden. Als die grondwet dan wordt ondertekend door de regeringsleiders, zal men zeggen: dit is een spel. Ik zeg niet dat de minister-president dat spel speelt, maar met behoud van de Nederlandse onderhandelingspositie moeten wij er alles aan doen om het te vervroegen, zodat er in de verkiezingscampagne over kan worden gedebatteerd. Als de minister-president dat zou zeggen, zijn wij het daarover Kamerbreed eens.

Minister Balkenende:

Wij zullen het Ierse voorzitterschap steunen om zo spoedig mogelijk een en ander af te ronden. Met zo'n formule valt te werken en wordt respect getoond voor het Ierse voorzitterschap. Wij bepalen niet wanneer er een IGC plaatsvindt; dat zal het Ierse voorzitterschap moeten doen. Nederland moet bereid zijn om mee te werken aan een spoedige maar tegelijkertijd zorgvuldige besluitvorming.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Het is jammer dat het er bij de minister-president niet wat ruimhartiger uit kan komen. De crux is dat die uiterste datum van 17, 18 juni naar voren zou moeten worden gehaald. Zolang er in het Europese proces een uiterste datum is, wordt er pas in de laatste uren echt keihard onderhandeld.

Minister Balkenende:

Ik heb afstand genomen van de opmerking van de heer Duyvendak over "verstoppertje spelen"; dit doet geen recht aan de discussie vorige week in Brussel of aan de opstelling van de Nederlandse regering. Dat er een uiterste datum is gesteld, geeft natuurlijk een zekere ruimte, ook om zaken eerder te regelen. Iedereen is zich ervan bewust dat als het kan, de zaken voor de Europese verkiezingen moeten worden afgerond. Of het mogelijk is, weet ik echter niet. Vier weken geleden was er nog grote twijfel of het in de eerst helft van dit jaar zou kunnen worden geregeld; nu zijn wij al een heel eind opgeschoten. Ik hoop uiteraard dat het op die manier verder gaat, maar dat valt niet te garanderen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bij sommige fracties in de Kamer leeft de wens om een expliciet signaal te geven: probeer eruit te komen voor de verkiezingen voor het Europees Parlement. Stel dat een Kamermeerderheid zo'n signaal zou geven en zou beklemtonen dat de datum heilig is. Zou dat niet juist de inhoudelijke onderhandelingspositie van Nederland verzwakken?

Minister Balkenende:

Stel dat wij zelf voorzitter zouden zijn en andere landen zouden zeggen dat ons voorzitterschap dat en dat zou moeten organiseren. Dan zou ik erop wijzen dat dit een verantwoordelijkheid is van het Nederlandse voorzitterschap. Ik leg sterk de nadruk op de combinatie van enerzijds het maken van tempo en anderzijds zorgvuldigheid. Je moet er namelijk voor oppassen dat je niet het slachtoffer wordt van het fixeren op een bepaald tijdstip, als de zaken dan niet geregeld zouden zijn. Zoals gezegd, dit onderwerp blijft een beetje koffiedik kijken. Nu wij er in de Kamer over hebben gesproken, weten wij precies wat wij aan elkaar hebben. Volgens mij hebben wij bovendien een eenheid van gevoel.

Voorzitter. Inzake de IGC spreek ik nog over de samenstelling van de Commissie. De vraag is hoe het zit met de ene commissaris per lidstaat. De heer Van Baalen vindt dat de regel van één commissaris per lidstaat voorlopig moet worden gehandhaafd. In 2013 moet de zaak volgens hem opnieuw worden bekeken. Ik zie op welke manier het krachtenveld zich ontwikkelt en wat de aard van het gesprek over dit onderwerp is. Als ik dat vergelijk met een paar maanden geleden, zie ik dat de posities duidelijk zijn veranderd. Destijds was nogal sprake van polarisatie. Nu is het verzet van veel vooral nieuwe lidstaten tegen een gereduceerde Commissie behoorlijk afgenomen. Het voorzitterschap denkt aan een compromis, waarbij gedurende een lange overgangsperiode elke lidstaat een commissaris behoudt en vervolgens automatisch wordt overgestapt naar een kleinere Commissie. Het laatste element kan natuurlijk niet los worden gezien van wat in Nice al was besloten. Er was namelijk al in voorzien. Door toename van het aantal leden krijg je te maken met een kleinere Commissie. De lidstaten die aanvankelijk geen voorstander waren van een gereduceerde Commissie, zeggen nu sterk te hechten aan rotatie op basis van gelijkwaardigheid en aan een collegiaal functionerende Commissie. Naast de effectiviteit van de Commissie zijn dat ook voor Nederland de belangrijkste criteria waarop het uiteindelijke voorstel moet worden beoordeeld.

Ik heb goed geluisterd naar de heer Van Baalen. Hij vindt dat je moet proberen de besluitvorming voor je uit te schuiven, om vervolgens nog eens te kijken. Het is een lastig onderwerp. Gegeven alle verdeeldheid, zal er op een gegeven moment worden gezegd dat wij moeten weten wat wij aan elkaar hebben. Een combinatie zou dan kunnen zijn om gedurende langere periode nog één commissaris per lidstaat te hebben en vervolgens een andere formule te hanteren met een wat kleinere Commissie. Daarbij praten wij niet eens over de omvang. Wellicht gaat het om de helft van de huidige Commissie, of tweederde. De vraag is op welke manier wij er verder mee omgaan. Natuurlijk kennen wij de opvattingen van de Kamer en die van de Eerste Kamer, maar op dit punt zullen landen moeten bewegen om bij elkaar uit te komen. Aldus is de huidige stand van zaken. Ik geef nu alleen een beeld van een bepaalde beweging. Ik heb dat gemerkt bij de Visegrad-landen. Je proeft het ook enigszins bij het gesprek tijdens het diner. De donderdagavond, toen wij erover spraken, was nog niet het plan om langs de genoemde lijn te opereren. Het waren opmerkingen van het voorzitterschap en een aantal opmerkingen van de lidstaten. De komende weken en maanden moeten wij zien hoe het compromis eruit zal zien.

De voorzitter:

Dit onderwerp wil ik eens zonder interrupties laten passeren.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Verscheidene Kamerleden hebben terecht gewezen op de urgentie van de Lissabon-strategie. Hoe groot is de urgentie? Wat is bereikt? Wat dient er te worden gedaan? Op de vrijdagochtend is aandacht besteed aan de Lissabon-strategie. Daarbij spelen twee onderwerpen een grote rol, namelijk duurzame groei en meer en betere banen. De rode draad van alle sprekers was dat de inspanningen omhoog moeten. De mondiale concurrentiepositie moet worden verbeterd. Doorzetting van structurele hervorming is dan ook noodzakelijk. Op dat punt is het de vraag of iedereen in Europa wel voldoende doordrongen is van het feit dat wij risico's lopen. De dynamiek van de Amerikaanse economie is bekend. Zij is groter dan die van de Europese economie. Europa is betrekkelijk duur ten opzichte van andere delen van de wereld. Wij zien een verschuiving van productieactiviteit, ook naar andere delen van de wereld. Een land als China is in opkomst. Dat is de realiteit. Als je het zo noemt, kun je niet voorbijgaan aan structurele hervormingen. In dat kader is er ook grote waardering voor het rapport dat oud-premier Kok als leidinggevende van de Employment Task Force heeft opgesteld. Dit rapport bood zeer veel aanknopingspunten om de werkgelegenheid te stimuleren en de arbeidsmarkt flexibeler te laten zijn. Ik zeg de heer Van der Staaij graag na dat onverminderd de noodzaak bestaat om zaken als aanpassing van de werking van de arbeidsmarkt, delen van de sociale zekerheid en het pensioenstelsel goed onder de loep te nemen, juist met het oog op de houdbaarheid hiervan op langere termijn. De nieuwe lidstaten van de Raad hebben een krachtig pleidooi gevoerd voor het vrije verkeer van werknemers. Het kabinet kan zich goed vinden in de conclusies van de Europese Raad over de Lissabon-strategie. Die conclusies stemmen vrijwel geheel overeen met de Nederlandse inzet. Zij betroffen onder andere de macro-economische stabiliteit, gezonde begrotingssituaties – de heer Van der Staaij vroeg hiernaar – de hervorming van arbeidsmarkten, een hogere arbeidsparticipatie, investeringen in mensen, het beter functioneren van de interne markt onder verwijzing naar bijvoorbeeld de kaderrichtlijn diensten, minder en betere regelgeving, minder administratieve lasten – ook een belangrijk punt van ons voorzitterschap – het vergroten van het innovatief vermogen, een Europese onderzoeksinfrastructuur en een betere interactie tussen de kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

De heer Van Baalen heeft de interessante vraag gesteld wat de grote landen aan hervormingen wilden doorvoeren. Natuurlijk kun je afdingen op prestaties, maar de Duitse regering is wel bezig met de agenda voor 2010. Dat is niet gemakkelijk, maar zij doet er wel een aanzet toe. In Frankrijk wordt gesproken over de houdbaarheid van de pensioensituatie op de lange termijn. Dat gebeurt overigens in meerdere landen. Ik proef dus dat het gevoel toeneemt dat herstructurering noodzakelijk is en urgent moet worden doorgevoerd. De heer Kok heeft aan die landen al duidelijk gemaakt wat noodzakelijk is voor een grotere dynamiek. Dat is de realiteit. Je kunt altijd ontevreden zijn omdat het niet hard genoeg gaat. Dat begrijp ik wel. Toch ontstaat op een gegeven moment een toenemend bewustzijn dat er moet worden hervormd.

Dit brengt mij op de verhouding tussen de mid-term review van de heer Kok en wat dit jaar gebeurt. Ik heb meer dan eens gezegd dat wij moeten oppassen dat 2004 geen verloren jaar wordt. Het is essentieel om door te gaan met de herstructurering van arbeidsmarkten, investeringen in innovatie en de vermindering van regels.

De heer Timmermans vroeg of de heer Kok ondanks en niet dankzij de inzet van Nederland was benoemd tot voorzitter van de high level group. Het is goed om nog eens te zeggen dat ik uiteraard contact heb gehad met het Ierse voorzitterschap, aangezien de mid-term review onder verantwoordelijkheid van het Luxemburgse voorzitterschap aan de orde komt. In de aanloop daarnaar moest uiteraard een voorzitter worden gevonden. Daarover heb ik uitgebreid contact gehad met mijn collega Ahern. Ik heb in dat contact nog eens gewezen op de betekenis van de heer Kok voor de Employment Task Force. Hij heeft daar goed werk voor verricht. Hij heeft een goede scan gemaakt van de ontwikkelingen in de diverse Europese lidstaten. Wij hebben ook vastgesteld dat zijn rapport duidelijk een rol speelt. Ik heb dus een verband gelegd tussen de destijds verrichte activiteiten en de nu eventueel door hem te verrichten activiteiten. Ik heb het gehad over mijn contacten. Ik heb er meerdere gehad. Dit geldt ook voor andere bewindslieden. Ik neem dus afstand van de opmerking dat de heer Kok ondanks Nederland is benoemd. Wij hebben hem krachtig ondersteund. Dit geldt trouwens ook voor de heer De Vries.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik citeerde Het Financieele Dagblad.

Minister Balkenende:

Ik keek u ook niet bestraffend aan, maar u gaf mij de gelegenheid om een beeld weg te nemen dat misschien is ontstaan.

De heer Van Bommel vroeg of de high level group geen overbodige activiteiten verrichtte. De heer Eurlings vroeg wat de high level group toevoegde. Laten wij oppassen voor te negatieve beelden. De Employment Task Force heeft mijns inziens onder leiding van de heer Kok goed werk verricht. Laat ik hiermee vergelijken. In 2005, dus halverwege de rit, bespreken wij de Lissabon-strategie. Dit betekent dat wij onder ogen moeten zien hoe die strategie werkt, wat benchmarking betekent, hoe de methode van werken is en hoe de strategie effectiever kan worden gemaakt. De mid-term review biedt de kans om een nieuwe focus in de Lissabon-strategie in te voeren en om terug te gaan naar waar het om ging: het stimuleren van een Europees groeibeleid. Dit is wat de high level group te doen staat. In november zal worden gerapporteerd. Die rapportage vormt de opmaat voor de verdere besprekingen en besluitvorming van volgend jaar. Ook onder ons voorzitterschap gaan wij hier uiteraard mee door. Wij hebben contacten met sociale partners, ook in het kader van de Lissabon-strategie, namelijk op de Social Summit. Wij zullen uiteraard het Luxemburgse voorzitterschap ondersteunen bij het gestalte geven van de Lissabon-strategie. Daarmee gaan wij zelf eveneens door. De Kamer weet waarop wij accenten willen leggen, bijvoorbeeld op het verminderen van de administratievelastendruk.

De heer Rouvoet heeft nog verwezen naar de opmerking van de heer Bolkestein dat de bedoelde werkgroep niet nodig zou zijn. Hoe je het ook wendt of keert, de besluitvorming volgend jaar onder Luxemburgs voorzitterschap moet goed worden voorbereid. Zo simpel ligt het. Ik weet dat deze groep het nodige kan doen.

De heer Dittrich heeft gezegd dat in Nederland een bepaalde structuur geldt voor behandeling van de verschillende onderwerpen, maar dat ook in andere landen over de problemen zou moet worden gesproken. Dat gebeurt. Regelmatig wordt gevraagd wat de stand van zaken is. Onlangs heb ik daarover een brief geschreven. In alle contacten proef je dat ideeën opbloeien. In Duitsland is bijvoorbeeld een Inventionsrat ingesteld. Wellicht herinnert men zich nog het uitstekende betoog dat premier Rasmussen van Denemarken hier in Den Haag heeft gehouden. Gelukkig merken wij dat de sense of urgency is toegenomen. Uiteraard moet het niet bij mooie woorden blijven.

De heer Herben vroeg zich in dit verband af of het Stabiliteitspact wordt nageleefd. Het is goed om nog eens te zeggen dat in het kader van de Lissabon-agenda is gesproken over het nakomen van de verbintenissen met betrekking tot de begrotingsconsolidatie. We hebben gesproken over het Gemeenschapsoctrooi. Ik heb opmerkingen gemaakt over de meting van de administratieve lasten, de vereenvoudiging van het kaderprogramma R&D, een betere wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven op het gebied van R&D, de aanbevelingen van het rapport-Kok, van de task force voor de hervormingen, en over de versterking van het groeibeleid in Europa.

Voorzitter. De heer Rouvoet had een positief gevoel naar aanleiding van deze Raad. Ik wil zijn opmerkingen op dit punt onderstrepen. Ik proefde eruit dat 25 lidstaten er blijk van hebben gegeven zich gezamenlijk te willen inzetten bij het aangaan van de grote uitdagingen waarvoor Europa staat: strijd tegen het terrorisme, werken aan een Europese grondwet, verbetering van de besluitvormingsstructuur en werken aan de hoogst noodzakelijke versterking en modernisering van de Europese economie. Ik mag hopen dat die spirit en dat enthousiasme er de komende tijd blijven. Zelf heb ik het als teleurstellend ervaren dat terwijl je in 2002 nog met hoop kon spreken over de uitbreiding, over het Europa van morgen en de idealen van de Europese eenwording, dat optimisme de bodem is ingeslagen vanwege verdeeldheid over Irak en andere problemen. Ik meen dat wij Europa vooruit moeten helpen. Dan is het van belang dat wij op een positieve manier over zaken denken. We moeten samen werken aan het Europa van morgen, ook de moeilijke onderwerpen onder ogen zien en dan tot samenwerking proberen te komen. Daarbij zal Nederland een eigen rol willen, moeten en kunnen spelen. Ik ben erg gelukkig dat twee Nederlanders op relevante posities aan de slag kunnen en daarmee kunnen bijdragen aan dat Europa van morgen.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Ik wil nog een opmerking maken aan het adres van de minister-president in zijn rol van voorzitter van de ministerraad. Dit is de derde of vierde keer achter elkaar dat wij een Europa-overleg hebben waarbij de minister van Buitenlandse Zaken schittert door afwezigheid. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om de minister-president in zijn rol van voorzitter van de ministerraad daarop aan te spreken. Ik vind namelijk niet dat dit een gewoonte moet worden. De fractie van de Partij van de Arbeid is zeer teleurgesteld vanwege deze gang van zaken.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik heb goede nota genomen van deze opmerking van de heer Timmermans. U weet dat de minister van Buitenlandse Zaken nu in het Israël is. Zijn reis daarheen is van groot belang. Nogmaals, ik heb de heer Timmermans goed verstaan.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik heb de minister-president gevraagd te bepleiten dat één coördinerend eurocommissaris de scepter zwaait over het werk van de Raad voor het concurrentievermogen. Nu vallen de onderwerpen van die Raad onder het beleid van vijf eurocommissarissen. Dat komt het inhoudelijke debat niet ten goede.

Minister Balkenende:

Ik versta uw opmerking zo dat wij moeten proberen de Raad voor het concurrentievermogen beter te laten presteren en moeten nagaan welke organisatorische setting nodig is. Dat zouden wij goed onder ogen moeten zien. U weet hoe de situatie in Europa is. Straks gaat de voorzitter van de Europese Commissie dergelijke zaken regelen. We hebben ook te maken met de suggestie om een commissaris te benoemen voor de Lissabon-strategie. Dat heeft een relatie met wat u zegt. Ik vind ook dat er een betere aanpak moet komen. Over de precieze vormgeving kunnen wij nader spreken, maar uw signaal heb ik goed begrepen.

De heer Eurlings (CDA):

Voorzitter. De premier heeft met zijn opmerkingen over de coördinator voor de terrorismebestrijding en de uitwisseling van gegevens gezegd dat beter moet worden samengewerkt. Het zou daarbij om een kwestie van cultuur gaan. Ik heb hem in eerste termijn een vraag voorgelegd. Is de premier met mij van mening dat wij niet tevreden mogen zijn met minder dan een gewoon automatisme dat je relevante informatie uitwisselt, omdat het niet te verkopen is dat het ene land die voor het andere achterwege laat? Is hij met mij van mening dat wij, ervan uitgaande dat het een automatisme moet worden, geen enkel middel bij voorbaat moeten uitsluiten en dat die coördinator moet kijken hoe hij dat erin krijgt, zodat wij niet over drie, vier jaar weer moeten constateren dat het bij mooie woorden is gebleven?

Minister Balkenende:

U en ik denken hetzelfde over dit onderwerp. Om te voorkomen dat het misgaat met een goede informatie-uitwisseling in Europa en daarbuiten en dat je kansen gaat missen in het aanpakken van netwerken, moet je onder ogen zien wat er gebeurt en de risico's kunnen aanpakken. Als dat niet goed wordt aangepakt, hebben wij problemen. De les van wat er in Amerika en andere delen van de wereld is gebeurd, nu ook in Madrid, is dat je niet alert genoeg kunt zijn in het vergaren en delen van informatie en het opzetten van gemeenschappelijke actie. Dat pleidooi heeft u gevoerd. Dat ondersteun ik.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. De laatste opmerking van de minister-president over de positieve sfeer en de positieve uitkomsten van deze Europese top correspondeerde met veel opmerkingen van uw Kamer, zij het dat de heer Herben enig roet in het eten strooide. Hij verwees naar de enquête over de wijze waarop de burger naar Europa keek. Ter relativering van zijn zorg: de enquête waarnaar hij verwees, sloeg op de Nederlandse cultuur, die in het gedrang zou kunnen komen door andere factoren. Dat is wat beperkter dan de positie van Nederland in het algemeen. Maar ik vat niet alleen zijn opmerking, maar ook een dergelijke enquête zo op dat wij bij de les moeten blijven. Wij moeten het verschil tussen beeld en werkelijkheid blijven aanpakken. De regering zal dit jaar blijven gebruiken om de Nederlandse burger in toenemende mate te informeren over en te betrekken bij Europa.

De naamgeving "grondwet" is aan de orde geweest. De heer Herben en anderen hebben erover gesproken. In het interruptiedebatje is al duidelijk geworden dat het strikt genomen geen grondwet is. Die visie deel ik. De aanduiding "grondwet" is dan ook niet de meest adequate, maar wordt ook in officiële stukken van Brussel gehanteerd. Belangrijker is dat wij het ook hebben over het betrekken van de burger. Dat moet de heer Herben toch aanspreken, die hier moeite mee heeft. Een grondwettelijk verdrag is eenvoudigweg minder aansprekend dan de afkorting tot grondwet. Maar strikt genomen is het niets anders dan een nieuw verdrag waarin een aantal verdragen wordt samengebracht, een aantal verbeteringen wordt doorgevoerd en een directere verwijzing naar grondrechten wordt opgenomen. Het is geen suggestie, zoals de heer Herben erin leest, in de richting van een federale staat, de eenheidsstaat Europa. Integendeel, dit verdrag maakt precies duidelijk wie waarover gaat en, wat minstens zo belangrijk is, hoe je die stappen in dit proces kunt zetten. De zogenaamde subsidiariteit, waardoor u als nationaal parlement de vinger erop kunt leggen wie wat doet, is hierin veel beter verankerd.

De heer Van Baalen (VVD):

Wat de staatssecretaris zegt klopt natuurlijk, maar dan gaan wij ervan uit dat dit officieel "grondwettelijk verdrag" gaat heten en niet "grondwet".

Staatssecretaris Nicolaï:

Officieel is dat zo, maar ik wijs erop dat in Europa zo nu en dan ook officieel de term "grondwet" wordt gebruikt. Dat neemt niet weg dat "grondwettelijk verdrag" de officiële aanduiding is. Ik verwijs voor de goede orde naar pagina 14 van de beantwoording naar aanleiding van de schriftelijke vraag van de fractie van de heer Herben.

Een ander punt rond de IGC betreft de meerderheidsbesluitvorming op het terrein van het strafrecht. Het is logisch dat dit rond de terrorismediscussie aan de orde is gesteld door een aantal woordvoerders. De Nederlandse regering heeft altijd bepleit dat er een zo duidelijk mogelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen Europese en nationale delicten en criminaliteit. Terrorisme is naar zijn aard Europees-internationaal. Op dat terrein zou je de deur wel moeten openzetten naar meerderheidsbesluitvorming. Ik heb de indruk dat de meeste woordvoerders die kant op willen gaan.

Ik maak een laatste opmerking over de grondwet, die ik overigens probeer grondwettelijk verdrag te noemen. De heer Van Bommel vroeg naar de planning voor het referendum. De regering gaat daar niet primair over, maar zij kan de Kamer wel informeren. Als wij in juni een feitelijk akkoord zouden bereiken, zoals nu de bedoeling is, dan moet de Kamer ervan uitgaan dat nog een aantal maanden nodig is voor de praktische uitwerking, de juridische uitwerking, de vertalingsuitwerking. Ik heb mij laten vertellen dat dit wel een handvol maanden kan vragen. Daarna zou ondertekening kunnen plaatsvinden, waarop de initiatiefwetstermijn van 50 dagen in werking treedt.

Ik kom op enkele uitbreidingsaspecten, die overigens nauwelijks in de Raad aan de orde zijn geweest. Ik begin met de vrijwaringsprocedure, het cruciale systeem waarmee wij landen kunnen uitsluiten van toetreding op het aspect waarop zij op 1 mei nog niet klaar zijn. Deze mogelijkheid was voor de Nederlandse regering noodzakelijk om te kunnen instemmen met de toetreding.

Krijgen de Kamer en de Raad algemene zaken op tijd te zien of en, zo ja, wat er gaat gebeuren? Kortgeleden hebben wij hierover gesproken met commissaris Verheugen. Wij hebben gewezen op de manier waarop wij de afspraken interpreteren en op het belang dat het Nederlandse parlement hieraan hecht. Hij heeft toegezegd bijtijds voor de laatste Raad algemene zaken op 26 april zijn laatste informatiepapier te zullen geven. De Kamer moet er niet alleen kennis van kunnen nemen, maar er ook de regering nog over kunnen spreken. De inschatting van de Commissie is bekend. Er wordt alleen overwogen in de sfeer van voedselveiligheid de maatregel voor een beperkt aantal landen te nemen. De conclusie moet zijn dat op heel veel terreinen – ik zeg er nadrukkelijk bij: boven verwachting – resultaten zijn geboekt. De 38 rode kaarten die nog in oktober zijn uitgereikt, hebben dermate stimulerend en bedreigend gewerkt, dat er in de lidstaten koortsachtig is gewerkt aan het op orde krijgen van die zorgpunten. De sancties zouden in een aantal gevallen ook dermate ingrijpend zijn, dat die landen ook wel moesten zorgen dat zij de boel op orde hadden. Bij het absorptievermogen gaat het om de mogelijkheden om met name landbouwsubsidies op een goede manier te verdelen. Als het niet op orde is, krijgt men het geld niet. Er is ontzettend hard gewerkt. Dat kunnen wij mede toetsen aan onze eigen informatie. De vrijwaringsprocedures lijken dus uitstekend te werken. Een eindoor deel kunnen wij geven op basis van wat de Commissie ons daarover zal presenteren.

Bijna alle woordvoerders hebben Roemenië genoemd. Eerder hebben wij in een algemeen overleg over en weer geconstateerd dat de ontwikkelingen zorgelijk zijn. Het is niet voor niets dat het Europees Parlement in zo'n enorme meerderheid zijn zorg hierover heeft vastgelegd. De Nederlandse regering kan en zal er niet aan voorbijgaan. Het zou averechts werken als wij een vorm van opschorten zouden bepleiten en ons zouden willen concentreren op alleen de politieke criteria: de mensenrechtensituatie, de persvrijheid en dergelijke. Wij denken dat het effectiever is om tegelijkertijd zowel die politieke criteria als de overige criteria extra hard aan te pakken. Ik doel dan zowel op de Commissie als op het land zelf. Waar wij als lidstaat kunnen, moeten wij daarbij helpen. Ik ben het ook eens met de mensen die zeggen dat er op zich vertrouwen is in de voornemens van de Roemeense regering met het actieplan van premier Nastase. Het is een goed plan met krachtige voorstellen die hoop geven op verbetering. Wij rekenen ons echter niet rijk. Sterker nog, wij geven het krachtig signaal over de risico's die Roemenië loopt als het op deze manier doorgaat. De vraag is of Roemenië dan naar het oordeel van de Europese Commissie en de Europese Raad in december klaar is om de onderhandelingen af te sluiten. Wij hebben hierover nauw contact met de Commissie en met het huidige Ierse voorzitterschap. Wij maken ook direct en helder aan de Roemenen zelf duidelijk hoe wij daarover denken. Dat is voor hen meer dan relevant, omdat wij op dat moment niet zozeer als lidstaat maar meer als een toekomstig voorzitter worden gezien. Weest u ervan verzekerd dat die boodschap dan overkomt. De premier heeft het aan zijn collega Nastase gemeld. Ik heb twee weken geleden duidelijk tegen de hoofdonderhandelaar van Roemenië gezegd dat er naar mijn inschatting, als het op deze manier doorgaat, er een groot risico is dat december niet wordt gehaald en dat dan ook de mogelijkheid onder ogen moet worden gezien van een latere afronding van de onderhandelingen. Daarmee komen overigens niet meteen de toetredingshoop en -planning van 2007 in het gedrang.

De heer Eurlings (CDA):

Uit de brief hadden wij het idee dat het niet echt op deze manier ter sprake kwam. Begrijp ik het nu goed, dat er wel degelijk een soort van accentverschuiving is in de zin van extra druk op Roemenië? Is het dus, sorry voorzitter voor het woord, geen "business as usual"? Is de druk opgevoerd dat met name zo snel mogelijk moet worden voldaan aan de politieke criteria?

Staatssecretaris Nicolaï:

Het is geen "business as usual", voorzitter. Ik geloof dat ik die Engelse term niet mocht overnemen...

De voorzitter:

Nu gaat de staatssecretaris het nog overnemen ook.

Staatssecretaris Nicolaï:

Wij gaan niet gewoon door, voorzitter. Er is reden om extra kritisch te kijken. Enerzijds kunnen wij extra stimuleren waar dat kan, want wij kunnen ook helpen. Anderzijds hebben wij ook extra zorg. Dat hebben wij ook aan de Roemenen overgebracht, zoals ik net aangaf. Dat wordt ook gedeeld, want ook de Commissie heeft die zorg. Wij zullen dus extra alert zijn op hoe het er in december voor staat.

Dan is nog gevraagd naar de laatste stand van de onderhandelingen rond Cyprus. Op dit moment wordt gesproken. Men is in Zwitserland bij elkaar onder leiding van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Het laatste bericht is dat de Grieks-Cypriotische president Papadopoulos op dit moment heeft afgehaakt. Hij heeft laten weten dat hij op basis van de huidige voorstellen niet verder wil praten. Dat is een zeer ongelukkig bericht. Wij hechten namelijk zeer aan de aanpak van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De heer Annan heeft nu de Turkse en de Griekse premiers bijeengeroepen om een ultieme poging te doen om hier op tijd uit te komen. Wij hechten er zeer aan dat dat lukt, want dit is eigenlijk de kans om dat te doen. Het is nog nooit zo dichtbij geweest, ondanks de stap van Papadopoulos. Waar wij dat kunnen, zullen wij dat proces steunen. Ik wijs er wel op dat, los van de op dat punt te bereiken overeenkomst, ook nog de stap zal worden gezet inzake de referenda. Dat proces is niet van bovenaf te sturen.

Dat brengt mij op de opmerkingen van de heren Van Baalen en Herben over Turkije. De heer Van Baalen wees nog eens op de motie-Van Bommel/Van Baalen. Die motie was niet voor niets gericht aan de Kamer zelf. Ik heb dat opgevat als enig begrip voor de ruimte die ook een regering in dit proces moet hebben. De heren Van Baalen, Van Bommel en de andere stemmers voor deze motie zullen het ermee eens zijn, dat wij Turkije geen gijzelaar kunnen laten worden van andere onderhandelingspartijen. Kijkend naar wat er op dit moment gebeurt, is dat wel een relevante opmerking. Zo moet de positie van de Kamer ook niet worden geïnterpreteerd. De heer Herben maakte nog meer in het algemeen een opmerking over Turkije als zijnde een gepasseerd station. Daar is al vaak over gesproken, dus misschien kan ik nu met een enkele zin volstaan. Natuurlijk kunnen wij niet de eerdere besluitvorming over de kandidaatstatus van Turkije terugdraaien. Wij zullen wel als voorzitter en als lidstaat de procedure volgen die daar vervolgens op volgt. De heer Herben kan verzekerd zijn van onze alertheid.

Tot slot maak ik enkele opmerkingen over de externe betrekkingen. Ik zal het kort houden, omdat over de meeste punten nog voor de besluitvorming erover gesproken kan worden met de minister van Buitenlandse Zaken. Ik denk hierbij met name aan het algemeen overleg over de volgende Raad externe betrekkingen.

Het Midden-Oosten is door een aantal sprekers aan de orde gesteld. Gevraagd is wat de Europese Unie gaat doen, gezien de ontwikkelingen aldaar die inderdaad ongelukkig zijn en het proces bemoeilijken. Wij blijven als lid van het kwartet aandringen op uitvoering door beide partijen van de maatregelen die in de "road map" zijn verankerd. In opdracht van de Europese Raad wordt onderzocht wat voor concrete stappen het proces kunnen bevorderen onder de moeilijker geworden omstandigheden. Het is niet zo – dat begrijpt ook de heer Duyvendak – dat er een andere kant-en-klare oplossing of een alternatief is voor deze benadering. Wij moeten juist extra hard vasthouden aan de road map en de dingen die daaraan vastzitten. Wij moeten beide partijen daarop aanspreken en de kanalen voor beide partijen openhouden. En dat is het tegenovergestelde van ergens deuren dichtdoen.

De heer Dittrich heeft gevraagd wat de stand van zaken is met betrekking tot Afghanistan. Hij heeft er gelijk in dat op dit moment in Berlijn een conferentie daarover plaatsvindt. Prioriteit is in de eerste plaats het politieke proces. Bij de verkiezingen in september kunnen wij zien of er op dat punt een goede ontwikkeling wordt doorgemaakt. Andere prioriteiten zijn veiligheid – daar zal de NAVO vrijdag nader over spreken – en de wederopbouw, ook in financiële zin. De Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft zojuist gemeld dat zij voor de periode 2004-2006 100 mln euro ter beschikking stelt voor de wederopbouw. Dat is een verdubbeling van het huidige bedrag. Op de conferentie is gebleken dat hier in totaal 2,8 mld dollar voor beschikbaar is.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd waarom er in de conclusies van de Europese Raad niets is gemeld over de verkiezingen in Rusland en de zorgen die daarover bestaan. De Europese Commissie heeft zich al eerder alert en duidelijk uitgelaten over de verkiezingen in Rusland. Er was geen reden om dat te herhalen in de Europese Raad. De Europese Raad heeft meer gesproken over de vraag hoe nu verder. Daarbij heeft de Raad het strategisch partnerschap natuurlijk vooropgesteld, maar hij heeft ook even hard de zorgen over democratie en mensenrechten verwoord. Poetin heeft na de verkiezingen trouwens aangegeven dat hij er alles aan zal doen om een meerpartijensysteem te bevorderen, de civil society te versterken en de persvrijheid te vergroten. De Kamer kan er echter van verzekerd zijn dat de Europese Unie de heer Poetin en de Russische Federatie hierop zal blijven aanspreken. Dat zal in het bijzonder gebeuren bij de top die in mei met Rusland plaatsvindt.

De heer Eurlings (CDA):

Na uw woorden op mij te hebben laten inwerken, wil ik nog even terugkomen op Roemenië. U hebt gezegd dat het belangrijk is om op andere vlakken niet tot stilstand te komen. Heb ik het goed begrepen dat u zegt dat er een accentverschuiving plaatsvindt, in die zin dat er meer druk komt richting de politieke criteria? Ik vraag dit met name, omdat men nooit met onderhandelen over andere hoofdstukken had kunnen beginnen als de criteria eerder niet in orde waren bevonden. Als zij niet in orde blijken, dan kun je je voorstellen dat er een accentverschuiving plaatsvindt, in die zin dat er meer druk komt richting de politieke criteria zonder de rest helemaal stil te leggen. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik kies liever mijn eigen woorden, omdat "accentverschuiving" kan klinken alsof wij iets minder of langzamer gaan doen. Dat is echter niet zo.

De heer Eurlings (CDA):

Zo heb ik het niet gezegd. Ik had het over meer druk richting politieke criteria.

Staatssecretaris Nicolaï:

Wij gaan onverminderd door met de niet-politieke criteria, want ook op dat punt zijn de zorgen over het tempo van verandering eerder toegenomen dan afgenomen. Daarnaast zijn er grote zorgen over de ontwikkelingen op het vlak van de politiek, de mensenrechten en de persvrijheid. Daar is ook door het Europees Parlement over gesproken. Er is dus wel extra aandacht voor de politieke criteria, maar niet minder aandacht voor de andere criteria.

De heer Eurlings (CDA):

Er is dus een accentverschuiving naar meer druk op politieke criteria. Daar bent u het mee eens.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik blijf bij mijn woorden: wij gaan zeker niet minder op de andere criteria letten, maar wij moeten ons inderdaad meer concentreren op de politieke criteria, omdat daar extra zorgen zijn ontstaan.

De voorzitter:

Diegenen die een motie willen indienen, geef ik daartoe de gelegenheid. Maar dan ook alleen de moties, zonder inbreng eromheen.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese Raad heeft uitgesproken te zullen streven naar een afronding van de IGC over de nieuwe Europese grondwet uiterlijk tijdens de Europese Raad die medio juni direct na de Europese verkiezingen gepland staat;

van mening dat het zeer gewenst is dat de Europese burgers tijdens deze verkiezingen reeds kunnen beschikken over de eindresultaten van de onderhandelingen in de IGC;

verzoekt de regering, zich zonder afbreuk te doen aan de Nederlandse onderhandelingspositie maximaal in te spannen voor het bereiken van een politiek akkoord in de IGC over de inhoud van de nieuwe Europese grondwet tijdig voor 10 juni a.s.,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Van Baalen, Dittrich, Duyvendak en Herben.

Zij krijgt nr. 241(21501-20).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. We zouden juist overbodige moties voorkomen. Wat wordt precies meer of anders gevraagd dan wat door de premier naar voren is gebracht?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vond dat de minister-president het laatste stapje niet wilde zetten, namelijk de inspanningsverplichting waarom ik hem vroeg, onder de randvoorwaarden zoals genoemd in de motie, om te bepleiten bij de Ierse voorzitter dat er een eerder besluitmoment komt.

De heer Van Bommel (SP):

Hoe kunt u deze motie nu indienen, terwijl de staatssecretaris sprak over een handvol maanden, voordat de ondertekening kan plaatsvinden? Dan is zo'n motie toch per definitie niet erg realistisch meer?

De heer Timmermans (PvdA):

Dat is flauwekul. U moet beter luisteren. Als er vanuit grote politieke families en door regeringsleiders van grote Europese landen wordt aangedongen op een besluit voor de Europese verkiezingen, is dat niet omdat zij allemaal gebrek hebben aan realiteitszin. Zij weten dat als het op 17 juni kan, het ook eind mei moet kunnen.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik zal toch iets zeggen over de motie die ik straks ga indienen. Voor mijn fractie blijft het niet acceptabel dat we twee grondwetten zullen krijgen, een Nederlandse en een Europese. Als de minister-president vanavond thuiskomt, vraag ik hem tegen zijn lieftallige echtgenote te zeggen: ik zal je volgens de Nederlandse wet trouw blijven, maar ik heb in Brussel een madammeke gezien, dat ik volgens de Europese wet tot mij neem. Je kunt niet van twee walletjes eten! Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de op dit moment binnen de Europese Unie gebezigde term "grondwet" verwarring schept;

overwegende dat van een daadwerkelijke grondwet geen sprake is;

verzoekt de regering, te bevorderen dat in de Verdragstekst en de naamgeving van het Verdrag de onjuiste term "grondwet" niet wordt gehanteerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Herben, Van Baalen, Rouvoet en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 242(21501-20).

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Europese Commissie in haar voortgangsrapportages belangrijke problemen heeft geconstateerd bij het handhaven en versterken van de democratische rechtsstaat in Roemenië;

overwegende dat kandidaat-lidstaten, Roemenië niet uitgesloten, die niet aan de Kopenhagencriteria voor toetreding voldoen, niet tot de Europese Unie worden toegelaten;

constaterende dat de Roemeense regering zich hiervan bewust heeft getoond en inmiddels een actieplan met concrete maatregelen heeft geformuleerd, dat door de Europese Commissie als constructief wordt gekwalificeerd;

van mening dat een heroriëntatie van de toetredingsonderhandelingen met Roemenië onder de gegeven omstandigheden niet aan de orde is;

verzoekt de regering, de uitvoering van het actieplan van de Roemeense regering, zowel in bilateraal als in EU-kader, nadrukkelijk te volgen en Roemenië desgevraagd de nodige technische assistentie te verlenen om dit actieplan uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baalen, Timmermans, Duyvendak, Dittrich en Herben.

Zij krijgt nr. 243(21501-20).

De heer Eurlings (CDA):

Ik vroeg me even af wat de meerwaarde is van deze motie ten opzichte van datgene wat de regering deed, doet en naar ik hoop zal doen.

De heer Van Baalen (VVD):

Het is belangrijk dat ook de Kamer zich uitspreekt. De bijdrage van de CDA-fractie heeft geen aanleiding gegeven tot duidelijkheid. Het gaat niet alleen om een mening waar de regering kennis van dient te nemen. De CDA-fractie heeft eerst over opschorting gesproken, niet in dit debat, maar in eerdere overleggen. Vervolgens was er sprake van een heroriëntatie en nu accentverschuiving. De Kamer legt zich hiermee nu vast. Ik vind dat ook vrij beschaafd in de richting van de parlementsvoorzitter van Roemenië die dit land en deze Kamer aanstaande week zal bezoeken.

De heer Eurlings (CDA):

De kwestie van het bezoek van de parlementsvoorzitter van Roemenië is een nieuw element, maar u kunt verder geen duiding geven van de meerwaarde van de motie ten opzichte van het beleid. Dat is duidelijk.

De heer Van Baalen (VVD):

U heeft niet goed geluisterd, voorzitter, maar dat vergeef ik de heer Eurlings.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik maak een opmerking over Roemenië, want ik weet dat dit in de hele Kamer een gevoelig punt is. Ik heb contact gehad met mijn collega Nastase. Ik hecht er zeer aan om op te merken dat het van groot belang is dat voldaan wordt aan de gestelde criteria, juist ook op het politieke vlak. Er moet veel gebeuren. Wij maken ons zorgen en ik voel mij daarin gesteund door de Kamer.

De motie van de heer Timmermans betreft het bereiken van een politiek akkoord in de IGC vóór 10 juni. Ons gevoelen verschilt niet. In de formulering van de motie zit echter een lastig punt. Twee elementen in het dictum zijn van groot belang. Er staat: zonder afbreuk te doen aan de Nederlandse onderhandelingspositie. Tegelijkertijd wordt gesproken van een maximale inspanning voor het bereiken van een politiek akkoord vóór 10 juni. Dit kan heel snel leiden tot een innerlijke tegenstrijdigheid. Je maximaal voor het ene inzetten kan ten koste gaan van het andere. Wij interpreteren de motie zo, dat het kabinet zich zal inspannen om te komen tot een resultaat vóór 10 juni, zolang geen schade wordt gedaan aan de Nederlandse onderhandelingspositie. Met die interpretatie kunnen wij ons goed in de motie vinden.

De heer Timmermans (PvdA):

Om ieder misverstand te vermijden: dat is precies de bedoeling van het dictum.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. De motie-Van Baalen c.s. over Roemenië is een ondersteuning van het beleid.

De motie-Herben c.s. over de term "grondwet" moet ik om een formele reden ontraden. In de motie wordt de regering verzocht om "te bevorderen dat in de Verdragstekst en in de naamgeving van het Verdrag de onjuiste term "grondwet" niet wordt gehanteerd". Nu heet het officieel "grondwettelijk verdrag". Daaraan zou in de formulering van de motie recht gedaan moeten worden. Het streven om in de officiële aanduiding het woord "grondwet" te vermijden, omdat zij niet adequaat is, wordt echter geheel door de regering gedeeld. De regering ontraadt aanneming van de motie om een formele reden, maar zij is het eens met de achterliggende bedoeling ervan.

De heer Herben (LPF):

Ik dank de staatssecretaris voor deze toelichting. Ik zal de motie volgende week in gewijzigde vorm in stemming brengen.

De voorzitter:

Wij wachten de indiening van de gewijzigde motie af.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 23.13 uur

Naar boven