Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Om te voorkomen dat wij een achterstand oplopen in de werkzaamheden van de Kamer, stel ik voor tot het meireces het zware vergaderschema te hanteren. Dat houdt in dat wij woensdag om 10.15 uur beginnen en op donderdagavond uiterlijk tot 23.00 uur vergaderen. Wellicht zal dat niet altijd nodig zijn, maar toch wil ik dit voorstel doen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Ik stel verder voor, volgende week met de ministers van BZK en Justitie te debatteren over de binnenkort te ontvangen brief inzake de aanslagen in Madrid en het terrorisme in het algemeen. Ik stel voor om daarbij de oorspronkelijk vastgestelde spreektijd van 5 minuten per fractie te handhaven.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie zou het op prijs stellen als het kabinet ook de minister van Defensie in zijn delegatie opneemt. Wij zien immers dat in toenemende mate interne en externe veiligheid door elkaar heenlopen. Het lijkt ons daarom verstandig dat ook de minister van Defensie aan het debat deelneemt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens mij zou ook de minister van Buitenlandse Zaken moeten worden uitgenodigd. Het debat is aangevraagd op initiatief van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken.

De voorzitter:

Ik stel voor om de uitnodiging aan het kabinet uit te breiden tot de minister van Buitenlandse Zaken. Mevrouw Karimi heeft gelijk dat wij daar eigenlijk zijn begonnen. Bovendien zal ik gevolg geven aan het verzoek van de heer Van de Camp en ook minister Kamp van Defensie uitnodigen. Dit maakt het niet makkelijk om een tijdstip te vinden voor het debat, ook al omdat enkele van de betrokken bewindslieden veel reizen. Als dit op problemen stuit, kom ik bij u terug.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kant stel ik voor, het verslag van het algemeen overleg over de geestelijke gezondheidszorg dat voor vanmiddag was geagendeerd, te verplaatsen naar volgende week.

Op verzoek van de VVD-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het lid Blok tot lid in plaats van het lid De Grave en het lid De Grave tot plv. lid in plaats van het lid Blok.

Op verzoek van de PvdA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het lid Van Nieuwenhoven tot plv. lid in plaats van het lid Dijsselbloem.

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. Of het eerste deel van het vragenuurtje de kijkdichtheid heeft bevorderd, weet ik niet. In vervolg op het punt dat ik voorafgaande aan het vragenuurtje aan de orde heb gesteld, vraag ik nu om nader inzicht in de criteria die worden gehanteerd bij het toelaten of afwijzen van mondelinge vragen.

Wij hebben hier meermalen gesproken over nut en noodzaak van het vragenuurtje. Dit onderwerp is opnieuw aan de orde gesteld in het debat over de werkwijze van de Tweede Kamer. De logica om mondelinge vragen toe te staan over een onderwerp waarover dezelfde avond nog een debat plaatsvindt, ontgaat mijn fractie. Ik vraag daarom namens mijn fractie om een beter inzicht in de criteria die gelden voor het toestaan of afwijzen van een mondelinge vraag, opdat wij daarover met de voorzitter van gedachten kunnen wisselen, want wat geldt voor een toelating geldt ook voor een afwijzing. Ik begrijp van andere fracties dat zij zich soms afvragen waarom bepaalde vragen niet worden toegelaten. Ik denk dat het voor de levendigheid van het debat en voor een goede werkwijze en een ordentelijke manier van vergaderen van belang is om nader inzicht te hebben in de criteria die hiervoor gelden.

De voorzitter:

Laat ik een feitelijke mededeling doen voordat ik andere leden het woord geef. De heer Verhagen weet uiteraard dat er tijdens het debat over de werkwijze van de Kamer door de heer Bruls een amendement is ingediend over dit onderwerp. Dit amendement komt zo dadelijk in stemming en dit lijkt mij de beste manier voor de Kamer om zich hierover uit te spreken. Ik heb zelf overigens ontraden om voor dit amendement te stemmen, omdat ik vind dat het het praktisch werken niet ten goede zal komen als de voorzitter iedere keer verantwoording moet afleggen over de precieze afweging per vraag. Het staat ieder Kamerlid natuurlijk vrij en het Presidium staat daarvoor open, om achteraf opheldering te vragen.

De heer Verhagen (CDA):

Gelet op het feit dat de regeling van werkzaamheden nu juist na afloop van het mondelinge vragenuurtje plaatsvindt, hecht ik eraan dat vooraf duidelijkheid bestaat over de redenen waarom een vraag is toegelaten of niet. Dit kan situaties voorkomen zoals die zich zo-even voordeed.

De voorzitter:

Ik ontraad nogmaals het amendement.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Ik zou met of zonder het amendement van de heer Bruls steun willen geven aan de gedachte die de heer Verhagen hier nu neerlegt. Misschien moeten de fractievoorzitters hierover plenair met elkaar van gedachten wisselen. Iedereen moppert op het vragenuurtje, zowel binnen als buiten de Kamer, en ik denk dat wij er daarom echt iets aan moeten doen.

Ik hecht er verder aan, op te merken dat het mij niet helemaal duidelijk is waarom de heer Timmermans de gelegenheid kreeg om zijn vragen te stellen, terwijl dit onderwerp vanavond uitvoerig aan de orde had kunnen komen tijdens het debat over de Europese Raad. Dat was voor hem ook beter geweest, want hij werd nu beperkt tot enkele korte vragen.

De heer Dittrich (D66):

Ik denk dat het veel belangrijker is dat door het Presidium richtlijnen worden opgesteld. In de tijd dat ik zelf zitting had in het Presidium, werden er wel degelijk criteria gehanteerd. Kennelijk moeten die met een zekere regelmaat worden verspreid, opdat Kamerleden weten waarom sommige vragen buiten de selectie vallen.

Ik moet verder eerlijk zeggen dat ik er weinig voor voel om met de andere fractievoorzitters over het vragenuurtje te praten. Het is namelijk veel beter om daarover in het Presidium of de commissie voor de Werkwijze der Kamer te spreken. Deze organen zijn niet voor niets in het leven geroepen en daarom voel ik eigenlijk niets voor de suggestie van de heer Van Aartsen om de fractievoorzitters hierover te laten debatteren.

De heer Verhagen heeft behoefte aan meer duidelijkheid en geeft aan dat hij daar wellicht ook over wil debatteren. Volgens mij hanteert het Presidium criteria. Misschien moeten die nog een keer worden rondgestuurd. Desnoods kunnen zij daarna worden aangepast.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik deel de verbazing van de heer Van Aartsen en anderen over de vragen die zojuist door de heer Timmermans zijn gesteld. Die vragen hadden heel goed bij het debat van vanavond kunnen worden betrokken.

De voorzitter verwees zojuist naar het amendement van de heer Bruls, waarin wordt geregeld dat toegelicht moet worden waarom bepaalde vragen zijn afgewezen. Ik hecht er echter wel aan op te merken dat de discussie niet eindigt met dit amendement, aangezien er ook een motie van mevrouw Dijksma en anderen voorligt, waarin wordt gevraagd om voor 1 juni met nadere plannen te komen om het vragenuur te verbeteren. Mijns inziens kan daar heel goed de onvrede die nu wordt verwoord, bij worden betrokken.

De heer Eerdmans (LPF):

De fractie van de LPF staat niet onwillig tegenover het voorstel van de heer Verhagen. Ik wijs er verder nog wel op dat de heer Bruls zijn amendement heeft ingediend, omdat hij graag ziet toegelicht waarom vragen niet worden toegelaten. Hij stelt dus niet voor om bij elke vraag aan te geven welke criteria er zijn gehanteerd. De heer Verhagen vraagt dus wel degelijk om een verbreding van dit amendement.

Mijn fractie heeft overigens al eerder aangegeven geen enkele behoefte te hebben aan het vragenuurtje in deze vorm; wij zouden het bij voorkeur een stille dood laten sterven.

De heer De Wit (SP):

Ik zou ook een kanttekening kunnen plaatsen bij het afgelopen vragenuurtje, maar ik wil er nu toch vooral op wijzen dat wij al twee jaar lang voorstellen bespreken over de verbetering van de werkwijze. Het Presidium en de commissie voor de Werkwijze der Kamer hebben hierover vergaderd en bovendien liggen er vandaag voorstellen voor ter verandering van het Reglement van Orde. In de toelichting bij deze voorstellen staat precies aangegeven welke criteria de voorzitter hanteert als hij besluit om vragen wel of niet toe te laten.

Ik heb ervoor gepleit om deze criteria in het voorstel op te nemen. Helaas was daarvoor geen meerderheid in de Kamer te vinden. De criteria liggen dus vast in de toelichting bij het voorstel. Het amendement van de heer Bruls is volgens mij een aanvulling daarop. Als de motie van mevrouw Dijksma wordt aangenomen, zullen er voorstellen moeten worden ontwikkeld voor een nieuwe opzet van het vragenuurtje.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb er geen behoefte aan om het debat van vorige week over te doen. Dat is ook niet zinvol. Ik constateer echter wel dat deze week, ondanks dit debat, onvrede is ontstaan over de gehanteerde criteria. De onvrede van mijn fractie betrof niet zozeer de vragen die door de woordvoerder van de PvdA-fractie zijn gesteld als wel de afwijzing van de vragen van mijn collega Vos. Zij wilde namelijk een centraal onderdeel van het beleid van minister Verdonk ter discussie stellen.

Ik steun met het oog hierop het voorstel van de heer Verhagen om meer duidelijkheid te krijgen over de gehanteerde criteria. Ik steun het voorstel van de heer Van Aartsen niet, omdat de Kamer een niet-politiek bestuurlijk orgaan kent, het Presidium. Dat orgaan dient hierover te beslissen en niet de fractievoorzitters.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De heer Verhagen stelde voor om over dit onderwerp een debat te houden met de fractievoorzitters. Ik vind dat een merkwaardig voorstel, omdat er nog maar veertien dagen geleden is gedebatteerd over de werkwijze van de Kamer.

De heer Verhagen (CDA):

U bedoelt volgens mij het voorstel van de heer Van Aartsen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik neem aan dat de heer Van Aartsen met het debat wilde bewerkstelligen dat er meer inzage kwam.

De heer Verhagen (CDA):

Meer inzage is absoluut noodzakelijk.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

In die zin ligt het ene in het verlengde van het andere. Mijn opmerking daarover is dat dat debat naar mijn mening iedere dag van 's ochtends acht uur tot 's avonds elf uur kan plaatsvinden. Dat is prima. Laten wij ons echter realiseren dat wij al bezig zijn met het wijzigen van het Reglement van Orde en dat veel punten die nu aan de orde komen reeds mogelijk zijn, zoals onder meer de voorzitter terecht heeft aangegeven. Ik ben het volstrekt eens met hetgeen de heer De Wit daarover gezegd heeft. Laten wij elkaar evenwel niets wijsmaken: het al dan niet toestaan van mondelinge vragen wordt altijd door fracties geapprecieerd vanwege een politieke stellingname. Laat niemand in dit huis mij wijsmaken dat het debatje dat wij nu voeren een debatje over de orde en over criteria voor het al dan niet toelaten van mondelinge vragen is. Gelukkig gaat het meestal over politiek, over politieke meningsverschillen en over het feit dat de vragen van mevrouw Vos of de heer Timmermans al dan niet worden toegestaan. Het zal u niet vreemd voorkomen dat ik de heer Timmermans verdedig. De reden dat hij zijn vragen stelde, was dat de minister-president donderdagavond in het journaal, in de media, het standpunt van de Nederlandse regering prijsgaf.

De voorzitter:

Gaat u alstublieft niet meer in op de inhoud van die vragen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Hij wilde dat niet 's middags in de Kamer doen, zelfs niet in beslotenheid. Daar gingen de vragen over, niet over de inhoud van de top die plaatsvond dit weekend.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Timmermans heeft mij ervan verzekerd dat als hij geweten had dat vanavond in plaats van volgende week, zoals eerder voorzien, over de Europese top zou worden gesproken, hij die vragen niet gesteld had. Laten wij elkaar wat dat betreft ook niets wijsmaken. Het verbaasde de heer Timmermans in ieder geval in een bilateraal gesprek met mij dat er vanavond een debat plaatsvindt. Het gaat niet om de politieke verschillen, want die moeten absoluut hier worden uitgevochten. Het is naar mijn mening niet te verdedigen dat voorafgaand aan een uitvoerig debat over de Europese Raad, met inbegrip van uitspraken die publiekelijk gedaan zijn, een mondeling vragenuurtje aan het punt wordt gewijd. In dat geval blijven de televisietoestellen namelijk uit om twee uur 's middags.

De heer Timmermans (PvdA):

Aan het begin van deze vergadering zei de heer Verhagen tegen mij dat hij zeer goed begreep dat ik dit onderwerp voor het mondelinge vragenuur had aangemeld. Hij vond het een goed idee omdat het inderdaad om een politiek meningsverschil ging.

De voorzitter:

Laten wij maar tot besluitvorming komen want ik denk dat velen met mij van mening zijn dat wij wat te veel met onszelf bezig zijn nu wij weer met ons werk zijn begonnen. Dat komt het aanzien van de Kamer niet ten goede.

Ik stel voor, de stemmingen af te wachten over de wijzigingen voor het Reglement van Orde. Gelet op de ondertekening is het waarschijnlijk dat de motie van mevrouw Dijksma wordt aangenomen, waarmee het Presidium gevraagd wordt om naar de opzet van het vragenuur te kijken en voorstellen te ontwikkelen voor een vragenuur in nieuwe vorm en opzet. Daar is een termijn van ongeveer twee maanden aan verbonden. Ik stel voor, te bepalen dat wij in die voorstellen expliciet de criteria die gelden opnemen voor het al dan niet toestaan van vragen. Ik ben overigens van mening dat ik mij niet iedere week behoef te verantwoorden voor de keuzes die ik in mijn verantwoordelijkheid als Kamervoorzitter heb gemaakt om vragen al dan niet goed te keuren. U hebt mij gekozen om mijn werk te doen en dat blijf ik doen zolang u mij niet wegstuurt.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Vorige week hebben wij er getuige van kunnen zijn dat de top van het openbaar ministerie en de vertrekkende en komende Amsterdamse politietop rollebollend over straat gingen over het thema veiligheid en het veiligheidsbeleid dat gevoerd moet worden. Het ging vooral om de nieuwe notie van de politie om boeven tegen te houden. Ik vond het een genante vertoning en heb aangemeld dat ik een spoeddebat wilde voeren om hierover van gedachten te wisselen met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie. Daarna is mij gebleken dat mevrouw Vos hierover schriftelijke vragen heeft gesteld en dat de heer Van Heemst hierover een brief wil vragen. De minister van Binnenlandse Zaken heeft ook niet stil gezeten, want hij gaat een beraad organiseren met beide toppen om hierover te praten.

Ik formuleer mijn voorstel daarom als volgt. Ik wil graag de beantwoording van de vragen van mevrouw Vos hebben. Voorts wil ik graag een brief, waar de heer Van Heemst misschien eveneens straks om gaat vragen, waarin het kabinet in ieder geval duidelijk maakt wat er aan de hand is en welke keuze men maakt. Bovendien wil ik graag een verslag van het beraad dat de komende dagen gehouden zou worden. Deze documenten zou ik als grondslag willen hebben voor een spoeddebat. Ik doel dan niet op een algemeen overleg, maar op een spoeddebat in de plenaire zaal met de regering.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Daarmee samen hangt het verzoek aan de ministers om de vragen van mevrouw Vos snel te beantwoorden en om de aanvullende informatie waarom de heer Dittrich heeft gevraagd, te verschaffen. Wij gaan ervan uit dat, als de informatie voor het einde van de week binnen is, er volgende week een debat kan worden gehouden. Ik voeg daaraan toe dat aanstaande dinsdag bij de regeling zal blijken of de Kamer en de heer Dittrich nog steeds behoefte aan een spoeddebat hebben, want er kan nooit worden uitgesloten dat schriftelijke informatie een debat onnodig maakt. Ik zeg niet dat dit laatste gaat gebeuren, maar procedureel gesproken is dat niet onmogelijk.

De heer Dittrich (D66):

Dat kunt u aan ons overlaten.

De voorzitter:

Ik laat het aan u over. Overigens moet het debat volgende week worden gepland omdat de minister van Justitie deze week in de Verenigde Staten is om een aantal gesprekken te voeren.

Ik stel voor, het debat te voeren met spreektijden van vier minuten per fractie.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Het Parool bericht ons vandaag dat uit onderzoek van de Amsterdamse politie is gebleken dat vermoedens van witwaspraktijken bij Holland Casino waar zijn. Afgelopen najaar berichtte Het Parool daar ook al over. Namens de GroenLinks-fractie heb ik de minister van Justitie toen om opheldering gevraagd. De opheldering van de zijde van de minister van Justitie bestond daaruit dat hij zei dat de berichtgeving onjuist was. Desalniettemin heeft de politie in Amsterdam onderzoek gedaan en uit de eerste berichten blijkt dat de gegevens die toen werden gepubliceerd, wel degelijk juist zijn.

Ik vind het buitengewoon ernstig dat Holland Casino, een casino dat in handen is van de overheid, gebruikt wordt door criminelen om geld wit te wassen. Ik moet ook constateren dat de eerdere antwoorden van de minister van Justitie op vragen van diverse collega's en mij in het licht van deze publiciteit op zijn minst onvolledig en misschien zelfs onjuist zijn geweest. Daarom verzoek ik u, volgende week ruimte op de agenda te maken om de minister van Justitie op dit punt te mogen interpelleren. Ik hoop dat u daarvoor ruimte wil bieden.

De voorzitter:

Ongeacht wat er besloten gaat worden, merk ik nogmaals op dat een eventuele interpellatie op zijn vroegst volgende week kan plaatsvinden, omdat de minister van Justitie er deze week niet is.

De heer De Wit (SP):

Ik ondersteun het verzoek van de heer Vendrik van harte, temeer omdat het onderzoek, zoals zich nu laat aanzien, haaks staat op de antwoorden die de minister in de loop der tijd aan de diverse fracties heeft gegeven. Ik zou daaraan de vraag willen toevoegen of het mogelijk is dat de Kamer de beschikking krijgt over het onderzoek dat in het bericht in Het Parool wordt genoemd.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik aarzel, want het betreft een lopend politieonderzoek. Ik hoorde de heer Vendrik zeggen dat het om de eerste bevindingen uit het onderzoek gaat. De Kamer moet geen debat voeren over een onderzoek naar strafrechtelijke activiteiten, ongeacht of het om een overheidsinstelling gaat, wanneer daardoor misschien een strafzaak kapot wordt gemaakt, omdat bewijsmateriaal in het openbaar wordt besproken. Ik ben voorstander van een debat over het probleem, maar wel op een zodanige manier dat de strafzaak er niet onder lijdt. Ik laat het aan de minister van Justitie, maar ook aan de heer Vendrik over om te beoordelen of dat wel mogelijk is.

Mevrouw Griffith (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie heeft in het verleden Kamervragen over dit onderwerp gesteld. Wij hebben daarbij aangegeven dat, als er bij Holland Casino zwart geld wordt witgewassen, de integriteit van de overheid in het geding is. In eerste instantie hebben wij er behoefte aan dat de minister van Justitie de Kamer een brief stuurt, waarin hij uitleg geeft naar aanleiding van dit nieuwe onderzoek en waarin hij aangeeft hoe een en ander zich verhoudt met zijn antwoorden op eerdere Kamervragen. Is de minister bereid om het Rijksrechercherapport naar de Kamer te sturen? Naar aanleiding daarvan is mijn fractie graag bereid om met de minister van gedachten te wisselen. Dat heeft echter geen zin als wij niet over informatie beschikken.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ik sluit mij volledig aan bij de vorige spreekster en bij hetgeen de heer Dittrich naar voren heeft gebracht. Er is een lopend onderzoek en de Kamer moet daarin niet interfereren. Mijn fractie wil graag eerst wat meer informatie van de minister. Daarna zijn wij altijd bereid tot een debat.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is bekend dat het onderwerp mijn fractie al lange tijd bezighoudt. Inhoudelijk scharen wij ons direct achter het verzoek van de heer Vendrik. Een brief van de minister van Justitie op de kortst mogelijke termijn is ons zeer welkom. Op grond van dezelfde overwegingen die de heer Dittrich naar voren bracht, voeg ik hieraan toe dat wij, zodra en voorzover het met het oog op de strafrechtelijke onderzoeken mogelijk is, graag informatie zouden willen ontvangen van de minister van Justitie ten behoeve van het debat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Griffith om nadere informatie van de minister van Justitie, in reactie op de krantenberichten. Als wij de brief hebben, kunnen wij bezien op welke termijn en op welke manier wij hierover verder debatteren.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik sluit mij aan bij het verzoek van de heer Vendrik. Het is wel goed om de tussenvariant van een brief in te bouwen, juist om te bezien in hoeverre het debat interfereert met het lopende onderzoek. De urgentie om hierover met de minister te spreken, is ook voor ons groot.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Tegen de heer Dittrich zeg ik: naar ik heb begrepen, is het onderzoek afgerond. De minister van Justitie heeft dit tijdens het overleg enkele weken geleden bevestigd. Het onderzoek was afgerond, maar de conclusies waren ons nog niet bekend. Die conclusies komen nu naar buiten via Het Parool. Ik heb er begrip voor dat collega's om een brief willen vragen, maar wij hebben van de minister van Justitie al heel veel informatie gekregen. Verschillende fracties hebben vragen gesteld en er is uitvoerig ingegaan op de techniek van het witwassen via Holland Casino. Daarover is informatie beschikbaar en ik constateer dat die informatie haaks staat op wat nu naar buiten komt, zoals de heer De Wit zeer terecht opmerkte. Wij kunnen nu wel weer opnieuw om een brief vragen, maar de materie is door de minister uitvoerig schriftelijk toegelicht en ik persisteer in mijn verzoek, omdat het niet gaat om een kwestie die nog open is. De minister heeft daarin een positie betrokken en ik moet constateren dat hij zich tegenover de Kamer "onvolledig" heeft geuit over de kansen en de mogelijkheden voor het witwassen bij Holland Casino. Er is wel degelijk iets aan de hand. Het politieonderzoek is afgerond en het ligt op straat. Ik denk dat wij voldoende materiaal hebben voor een helder debat met de minister van Justitie. Hoe kon hij de antwoorden geven die hij heeft gegeven, gelet op het onderzoek dat nu op straat ligt?

De voorzitter:

Een aantal fracties heeft er behoefte aan om eerst nadere schriftelijke informatie te ontvangen van de minister van Justitie. Als de minister er was geweest, zou een interpellatiedebat, indien daarvoor toestemming was verleend, deze week hebben plaatsgevonden. Dat is echter onmogelijk. Ik stel daarom voor om gebruik te maken van de onmogelijkheid om het debat deze week te houden en de minister van Justitie te vragen om schriftelijk te reageren op hetgeen door de heer Vendrik en anderen naar voren is gebracht. Ik ga ervan uit dat het interpellatiedebat volgende week plaatsvindt, tenzij de schriftelijke informatie de aanvrager van het debat en/of anderen op andere gedachten brengt.

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Justitie.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Luchtenveld.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ik wil de Kamer voorstellen om de stemmingen over het VAO bergingsproblematiek uit te stellen tot volgende week dinsdag. Er is een aantal nieuwe ontwikkelingen en er vindt nog overleg plaats over een mogelijke wijziging van ingediende moties.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mijn fractie zal zich niet verzetten tegen het uitstellen van de stemmingen, maar ik wil opgemerkt zien dat wij het verzoek van de heer Luchtenveld ook niet van harte steunen.

De voorzitter:

Ik heb de opmerking van mevrouw Dijksma gehoord en stel u voor, de stemmingen een week uit te stellen. Het gaat om punt 4 op onze agenda van vandaag.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Wolfsen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik verzoek mede namens een aantal andere fracties om uitstel van de stemmingen over het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden. Wij hebben naar aanleiding van de tweede termijn van de minister nog een amendement ingediend. Het lijkt ons chic om daar een schriftelijke reactie van de minister op te vragen, voordat wij gaan stemmen. Daarom verzoek ik om uitstel van de stemming tot volgende week en om de minister te vragen schriftelijk op het ingediende amendement te reageren.

De voorzitter:

Ik stel voor, de stemmingen onder punt 12 van de huidige agenda een week uit te stellen. Voorts stel ik voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Justitie, met een verzoek om een reactie op het amendement op stuk nr. 9.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Algra.

De heer Algra (CDA):

De CDA-fractie wil graag naar aanleiding van het algemeen overleg van 18 maart jl. een VAO voeren met de minister van Binnenlandse Zaken over ICT bij de politie.

De voorzitter:

Ik stel u voor, aan dit verzoek te voldoen en om dit punt toe te voegen aan de agenda van volgende week.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Blijkens een interview in NRC Handelsblad van gisteren wordt de directeur van de conservatieve Edmund Burke-stichting bedreigd met geweld. Hij heeft beveiliging moeten inhuren omdat zijn opvattingen sommigen niet zouden zinnen. Het vrije woord is een groot goed. Het mag nooit worden beperkt door geweld of de dreiging daarvan. Als deelnemers aan het publieke debat onvrij worden om zich te uiten, dan komt onze vrijheid in zijn geheel in het geding. Een aantal maanden geleden bleek de minister-president verontrust door het vrijmoedige gebruik van het vrije woord in satire. Met name grappen over het Koningshuis zinden hem niet. Wij vonden en vinden dat onzin. De fractie van GroenLinks vindt wel dat de minister-president een voorname taak toekomt in het markeren van het belang van de bescherming van het vrije woord. Wij menen dat hij de barricade op moet op het moment dat het vrije woord in het geding is. Daarom doe ik bij dezen het verzoek aan de minister-president om in een brief aan de Kamer duidelijk stelling te nemen tegenover de bedreiging van de vrije meningsuiting en een moreel oordeel uit te spreken over diegenen die zich daaraan bezondigen. Bovendien wil ik, ook in vervolg op de schriftelijke vragen van de heer Eerdmans over prof. Cliteur, van de minister-president weten of hij en minister Remkes bereid zijn, opnieuw na te denken over de bescherming van landelijk bekende publieke figuren die bedreigd worden met geweld.

De voorzitter:

U wijst er terecht op dat de heer Eerdmans naar aanleiding van uitspraken over de heer Cliteur een viertal vrij uitgebreide vragen heeft gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken. Ik zie wat u nu vraagt in het verlengde van de schriftelijke vragen van de heer Eerdmans.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ook mijn fractie is erg geschrokken van de berichten in de media over mensen die kennelijk vanwege hun opvattingen worden bedreigd of geïntimideerd. Wij kunnen hier best discussies voeren over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. Die worden ook gevoerd. Het staat als een paal boven water dat de legitieme uitoefening van vrijheidsrechten nooit mag worden beperkt door medeburgers. Vanuit die constitutionele dimensie hebben wij er behoefte aan om ook van de minister van BZK te horen welke acties wij in dit licht kunnen verwachten van hem en van de overheid. Ik wil dit verzoek toespitsen op verheldering over de mogelijkheden voor beveiliging van opiniemakers. Ik begrijp dat daar veel onduidelijkheid over bestaat.

De heer Eerdmans (LPF):

De brief waar mevrouw Halsema om vraagt, kan prima aansluiten bij de schriftelijke vragen die mijn fractie heeft gesteld. Ik wil voorstellen om de regering te verzoeken de antwoorden op de vragen en de brief waar mevrouw Halsema om heeft gevraagd uiterlijk eind volgende week aan de Kamer te zenden. Daarnaast wil ik voorstellen om daarna op zo kort mogelijke termijn in aanwezigheid van de minister-president een debat te voeren over de vrijheid van meningsuiting in dit land.

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben het vanzelfsprekend eens met het verzoek van mevrouw Halsema. Wij zijn al in debat met de minister van BZK over een nieuw stelsel van bewaking en beveiliging van zowel personen als objecten als uitvloeisel van het advies van de commissie-Van den Haak. Het is goed om ook in dit kader te bekijken hoe het daar nu mee staat. Kan dit verzoek aan de minister van BZK worden doorgeleid?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik dank de leden voor de steun. Er is geen verschil van mening tussen de heer Eerdmans en mij over het belang van het beschermen van de vrijheid van meningsuiting. Ik wil nog wel nadrukkelijk opmerken dat mijn verzoek in eerste instantie is gericht aan de minister-president. Ik vind dat hij in een dergelijke kwestie, die ik majeur vind, niet stil kan zijn. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen die door andere leden zijn gemaakt. Mocht er na ommekomst van de brief en het antwoord op de schriftelijke vragen van de heer Eerdmans behoefte zijn aan een debat, dan zal ik het verzoek daartoe ondersteunen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister-president en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het verzoek betreft dus de informatie die door mevrouw Halsema is gevraagd in de vorm van een brief. Er wordt daarnaast aan beide bewindslieden gevraagd om de vragen van de heer Eerdmans en de nadere vragen van onder anderen de heer Cornielje uiterlijk volgende week donderdag te beantwoorden. Als deze informatie is ontvangen, bezien wij of er behoefte is aan een debat.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Waalkens.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Naar aanleiding van de uitspraken van het openbaar ministerie in Maastricht over sterke aanwijzingen van het gebruik van illegale groeihormonen in de veehouderij zou onze fractie graag een spoeddebat voeren met de minister van LNV en de minister van Justitie. Het is opmerkelijk dat het openbaar ministerie de publiciteit zoekt en dat het stelt dat er vertraging bij de vervolging ontstaat door een gebrek aan mankracht en budget aan de ene kant en aan wettelijke kaders aan de andere kant. Het gebruik van illegale groeibevorderaars is een grote bedreiging voor de volksgezondheid. Als opmaat voor het spoeddebat zouden wij graag een brief van het kabinet ontvangen met de stand van zaken, de knelpunten in de wetgeving en de internationale opsporing in verband met invallen in België en Italië waaruit zonneklaar zou blijken dat er verbindingen zijn met de Nederlandse dierenhouderij.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Atsma hierop wil reageren als voorzitter van de vaste commissie voor LNV.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Mede omdat de heer Van der Vlies een vraag over actuele ontwikkelingen op dit vlak had, heeft de commissie besloten tot een extra procedurevergadering, die vanmiddag om vier uur zal plaatsvinden. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dit onderwerp dan ook in de volle omvang aan de orde komt.

De voorzitter:

Omdat er al een procedurevergadering is afgesproken, stel ik voor om dit punt in eerste instantie in de commissie te bespreken, maar ook als er nog niet tot een procedurevergadering was besloten, had het op een andere manier in de commissie kunnen worden behandeld.

De heer Waalkens (PvdA):

Wij leggen er wel de nadruk op dat een spoeddebat over dit belangrijke punt op z'n plaats zou zijn.

De voorzitter:

Het is al de vierde keer dat deze procedure zich bij de regeling voordoet en ook deze keer zeg ik dat er om informatie wordt gevraagd, in dit geval via de commissie, en dat er uiteraard alsnog toe besloten kan worden als de Kamer er behoefte aan heeft om daarover te debatteren.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven