Noot 1 (zie blz. 3581)

Interpellatievragen van het lid Karimi (GroenLinks) aan de minister van Buitenlandse Zaken inzake onderzoek naar het werk van Nederlandse inlichtingendiensten in verband met het besluit van de regering om steun te geven aan de Amerikaans-Britse oorlog tegen Irak. (Ingezonden 19 februari 2004)

1

Heeft de ministerraad op 6 februari 2004, toen de minister-president in zijn persconferentie na afloop van de ministerraad meldde dat hij geen noodzaak zag voor een onafhankelijk onderzoek naar het werk van inlichtingendiensten in Nederland in relatie tot het besluit van de Nederlandse regering om steun te geven aan de Amerikaans-Britse oorlog tegen Irak, expliciet besloten dat een onderzoek onwenselijk dan wel onnodig was?

2

Vindt de Nederlandse regering een onafhankelijk onderzoek naar de inlichtingen en analyses van de Nederlandse inlichtingendiensten in relatie tot politieke besluitvorming van de Nederlandse regering om een oorlog tegen Irak te steunen niet nodig? Of niet wenselijk? Wat zijn de redenen hiervoor?

3

Op basis van welke informatie dan wel eigen evaluatie is de Nederlandse regering tot de conclusie gekomen dat, in tegenstelling tot de ontwikkelingen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, een onafhankelijk onderzoek in Nederland niet noodzakelijk dan wel wenselijk zou zijn?

4

Wanneer heeft de afstemming tussen verschillende ministeries plaats gevonden, die heeft geleid tot de conclusie die door de minister-president tijdens de persconferentie is getrokken?

5

Hoe verklaart u dat de regering wel op 6 februari in staat was de conclusie te trekken dat er geen onderzoek nodig is, maar tot op heden niet in staat is gebleken mijn vragen terzake te beantwoorden? Wat is de reden dat de vragen niet in de gestelde termijn beantwoord konden worden? Is er sprake van problemen bij de onderlinge afstemming tussen verschillende departementen? Zo ja, wat voor problemen zijn dit?

6

Op welk moment hebben welke bewindslieden de bevindingen en het oordeel van het voormalige hoofd van de Iraq Survey Group David Kay, beoordeeld en de betekenis daarvan voor de Nederlandse positie afgewogen, leidend tot de conclusie dat de bevindingen van Kay geen betekenis zouden hebben voor het werk van de Nederlandse inlichtingendiensten?

7

Beschikte Nederland over eigen inlichtingen over de Iraakse massavernietigingswapens? Welke informatie vormde de basis voor de stellige overtuiging van de Nederlandse regering dat Irak massavernietigingswapens bezat en daardoor sprake was van een reëel gevaar?1

8

Hoe beoordeelt u, nu blijkt dat er noch sprake is geweest van het bezit van massavernietigingswapens door Irak noch van een reëel daaraan gerelateerd gevaar, de positie van de Nederlandse regering om steun te geven aan de oorlog tegen Irak? Wat was de eigen informatie voor de vaststelling dat, eerstens, Irak massavernietigingswapens bezat en, tweedens, dat er sprake was van een reële dreiging?

1 Uw ambtsvoorganger, minister De Hoop Scheffer, schreef in antwoorden op de vragen van Kamerlid Koenders in antwoord op vraag 4 «De regering heeft gezien de reële dreiging die uitging van bezit door Irak van massavernietigingswapens zelf vanaf het eerste begin militair ingrijpen niet willen uitsluiten, na aflopen van het VN-traject als ultimum remedium, om een eind te maken aan de inbreuken van Irak op de verplichtingen die dit land door het Veiligheidsraad waren opgelegd.» (Aanhangsel Handelingen nr. 1391, vergaderjaar 2002–2003)

Naar boven