Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Dittrich en Schonewille tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden) (27632).

(Zie vergadering van 11 december 2002.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Met veel genoegen hebben Fred Schonewille en ik geluisterd naar de woordvoerders van de fracties die zich verdiept hebben in het spreekrecht van slachtoffers in de rechtszaal. Wij zijn de collega's dankbaar dat zij eraan hebben willen meewerken dat ons initiatiefwetsvoorstel nog voor het kerstreces in de laatste vergaderweek van de Tweede Kamer in deze samenstelling kan worden behandeld. De woordvoerders hebben allen zonder uitzondering een interessante inbreng geleverd en ons heel wat slimme vragen gesteld. Wij zullen die zo goed mogelijk proberen te beantwoorden.

In vroeger tijden was het strafproces georganiseerd als confrontatie tussen het slachtoffer van het misdrijf tegenover de verdachte. Pas later dacht de Staat dat het om verschillende redenen beter was dat de officier van justitie namens de samenleving optrad in het proces tegen de verdachte, waarbij de officier tevens de belangen van het slachtoffer waarnam. Het strafproces van vandaag de dag is helemaal geconcentreerd rond de verdachte. De waarheidsvinding staat voorop. Heeft de verdachte het misdrijf dat hem verweten wordt, begaan en kan hij daaraan schuldig worden bevonden? Welke straf moet hem worden opgelegd? De verdachte heeft een advocaat die namens hem op de zitting het woord voert en als procesdeelnemer optreedt. Als zijn tegenstrever wordt de officier van justitie gezien, die namens de overheid op de zitting optreedt, de beschuldigingen uit en het bewijs tegen de verdachte bijeenbrengt.

Lange tijd heeft de strafrechtspleging in Nederland in het teken gestaan van het begrippenpaar "overheid en verdachte"; de strafrechtspleging is een zaak van de overheid en de verdachte en speelt zich ook tussen hen af. Die benadering achten wij te tweedimensionaal en zij staat de laatste jaren ter discussie. Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat de positie van het slachtoffer de laatste jaren qua beleid en soms ook qua bevoegdheden aan betekenis heeft gewonnen. Met het initiatiefwetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, willen wij de positie van het slachtoffer versterken door hem een wettelijke positie te geven op de terechtzitting. In ons voorstel krijgt het slachtoffer het recht om op de zitting te spreken. Het verlenen van meer rechten aan slachtoffers betekent niet dat daarmee de positie van de verdachte per definitie verslechtert. Met ons wetsvoorstel proberen wij het tweedimensionale karakter van het strafproces te nuanceren. Wij kunnen ons dan ook vinden in hetgeen prof. Corstens in het Nederlands Juristenblad van augustus van dit jaar onder de titel "een multidimensionaal strafrecht" schrijft. Hij stelt dat niet valt in te zien waarom elke verandering van de strafrechtspleging moet worden afgewezen – zoals sommige strafrechtgeleerden wel doen – omdat het belang van de verdachte daarmee mogelijkerwijs niet gediend zou zijn. "Niet alleen verdachten, maar ook slachtoffers en potentiële slachtoffers hebben recht op bescherming. Uiteindelijk draait het daar in de strafrechtspleging om: bescherming van burgers door de Staat. De strafrechtspleging is dus meer dan tweedimensionaal."

Ondanks al deze mooie woorden speelt het slachtoffer nog een marginale rol in het strafproces. Als aangever zet hij het misdrijf op de kaart en vervolgens neemt de officier van justitie de opsporing en vervolging over. Het slachtoffer kan als getuige een rol spelen wanneer de feitelijke toedracht van het misdrijf moet worden opgehelderd. Op de zitting kan het slachtoffer ook nog in de hoedanigheid van benadeelde partij aanwezig zijn. Hij kan dan een schadeclaim indienen onder overlegging van stukken die betrekking moeten hebben op de geleden schade. In de rechtspraak is geen eenduidigheid of de geleden schade naast materiële schade ook een immateriële component kan omvatten en, zo ja, of en hoe die in geld waardeerbaar is. Dit is overigens een civiele vordering die uit praktische overwegingen door de wetgever in het strafproces is ingelast. Het is een eis die het slachtoffer mag indienen nadat de officier van justitie zijn requisitoir heeft gehouden. Maar is de vordering van het slachtoffer te ingewikkeld, dan wordt deze doorverwezen naar de civiele rechter. Verdere processuele mogelijkheden zijn er voor het slachtoffer nu nog niet.

Wij willen het spreekrecht wettelijk regelen om uniformiteit te creëren. Het spreekrecht wordt een recht. Het slachtoffer is niet meer afhankelijk van de luimen van de rechter die op de zitting zit. Het spreekrecht kan bijdragen aan de verwerking van het misdrijf door het slachtoffer. Bovendien kan de rechter rechtstreeks door het slachtoffer geïnformeerd worden over de vraag hoe het met hem gaat. Beide functies kunnen, zoals de heer Stuger terecht opmerkte, het vertrouwen van het slachtoffer in de rechtsstaat vergroten.

Mijnheer de voorzitter. Betekent het spreekrecht voor het slachtoffer op de zitting nu een fundamentele wijziging van het strafproces of niet? De heer Van Haersma Buma heeft dat min of meer gesuggereerd, terwijl de heer Cornielje en de heer De Wit zich afvragen wat de meerwaarde van het voorstel is, omdat in de praktijk al met het spreekrecht wordt gewerkt. Van onze kant kan ik meedelen dat van een fundamentele wijziging geen sprake is. Het initiatiefwetsvoorstel codificeert wat onder rechters al meer dan eens gebeurt. De rechters en de officieren van justitie uit de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak wijzen daar ook op in hun advies op het wetsvoorstel.

Voordat ik op de andere vragen inga die de verschillende woordvoerders hebben gesteld, wil ik een aantal zaken noemen waarbij dit zich heeft afgespeeld. Ik noem de zaak tegen degene die Joes Kloppenburg in Amsterdam heeft gedood een aantal jaren geleden, waarbij de vader van Joes Kloppenburg spreekrecht kreeg op de zitting. Ook de moeder van Nienke Kneiss, het meisje dat in Schiedam in een park werd misbruikt en vermoord, kreeg spreekrecht. De vader van Sybine Jansons, het meisje dat in de bossen bij Maarn van haar fiets werd getrokken en later dood werd aangetroffen, kreeg spreekrecht. Daartegenover staan een aantal andere zaken die in Nederland bekend zijn en die in de publiciteit genoemd zijn. De vader van Froukje Schuitmaker, het meisje dat door de deur van discotheek Bacchus in Gorinchem werd doodgeschoten, wilde in de rechtszaal spreken, maar dat mocht niet van de rechter. Volgens de rechter was dat niet geregeld door de wetgever. Eenzelfde antwoord kreeg de heer Roos hier in Den Haag, die het woord wilde voeren in het proces over de dood van zijn zoon.

De heer Cornielje (VVD):

Vonden deze twee laatste zaken plaats nadat de heer Kloppenburg het spreekrecht is toegekend of daarvoor?

De heer Dittrich (D66):

Daarna.

Voorzitter. Met ons initiatief sluiten wij aan bij sommige rechters die het spreekrecht al toekennen. Als wetgever willen wij die norm in de wetstekst vastleggen. De heer Cornielje heeft gevraagd hoe vaak het spreekrecht wordt toegekend. Hij vroeg ook naar de redenen waarom het wel en waarom het niet wordt toegekend. Dat zouden wij ook heel graag willen weten. In de voorbereiding hebben wij verschillende rechters gebeld om te inventariseren hoe vaak dat voorkwam en waarom wel en waarom niet. Helaas moet ik meedelen dat het niet wordt geregistreerd. Daar zijn dus geen betrouwbare gegevens over beschikbaar. Een groot aantal rechters – de heer Wolfsen zei het ook – zegt dat het spreekrecht al wordt toegestaan op de zitting. Er valt niet achter te komen hoe vaak dat gebeurd is en waarom het niet wordt toegekend. De enige motiveringen waarom het niet werd toegekend, kennen wij uit de zaken die ik noemde. Daar was de reden dat het geen wettelijke bevoegdheid van het slachtoffer is. De rechter in Den Haag zei er nog bij: wij laten ons er niet over uit of wij dat goed vinden of niet goed vinden; de wetgever had het moeten regelen.

Een centraal punt in de bijdragen van bijna alle woordvoerders is de vraag wat de invloed van het spreekrecht is. Nadat de rechter de verdachte heeft ondervraagd over de feiten en over zijn persoonlijke omstandigheden hoort de rechter de getuigen, de deskundigen en het slachtoffer. Daarna wordt het onderzoek ter terechtzitting afgesloten en wordt het woord aan de officier van justitie gegeven om zijn requisitoir te houden.

De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd of de rechter rekening mag houden met hetgeen door het slachtoffer naar voren is gebracht. Jazeker, de bedoeling van het spreekrecht is om op de zitting te laten weten welke gevolgen het misdrijf bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Het versterkt de informatiepositie van de rechter. Wij zijn het dan ook eens met de opmerkingen van de heer Rouvoet hierover in het debat van vorige week. Zonder de aanwezigheid van het slachtoffer blijft namelijk die kant van het misdrijf een anonieme papieren kwestie, zoals Slachtofferhulp Nederland dat noemt. Met zijn aanwezigheid en zijn spreken, geeft het slachtoffer extra reliëf aan het misdrijf. De rechter neemt die informatie mee. Maar die informatie ziet dus niet op de bewijsvraag: heeft de verdachte het feit begaan? Want dat is een juridische vraag die losstaat van hetgeen het slachtoffer naar voren brengt. Wij verwachten – een verwachting die wij ontlenen aan gesprekken met rechters – dat rechters hun vonnissen beter zullen motiveren. Zij zullen duidelijker uitleggen waarom zij een bepaalde straf opleggen aan de verdachte, nadat zij gehoord hebben hoe het het slachtoffer vergaat.

De heren Van der Ham en De Wit hebben gevraagd of het spreken van het slachtoffer zal leiden tot zwaardere straffen. Wij denken van niet, ook al kun je dat nooit met volle zekerheid voor alle gevallen zeggen. Veel rechters menen dat uit het dossier al blijkt hoe het met het slachtoffer gaat. Zij zien de mondelinge verklaring van het slachtoffer als een accentuering van het beeld dat zij uit het dossier hebben gekregen. In bepaalde gevallen zal de rechter misschien schrikken als hij het slachtoffer ziet en hoort hoe het hem sindsdien is vergaan. Dat zal hij dan zodanig in zijn afwegingen betrekken dat hij misschien in een voorkomend geval wat strenger straft dan wanneer hij gedaan zou hebben als hij het slachtoffer of de nabestaande niet gezien of gehoord had. Maar de vraag is of dit slecht is. Wij menen van niet, want je kunt eerder denken dat in die situaties de rechter een completer beeld heeft gekregen van het misdrijf en de gevolgen daarvan en dat de straf die hij oplegt dan ook passender is bij het misdrijf zoals dat heeft plaatsgevonden.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Als de rechter rekening houdt met het verhaal, dan moet ook de verdachte de mogelijkheid krijgen om te reageren op het verhaal van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft dit niet als getuige verteld, maar heeft aangegeven hoe het met hem gaat. Het spreekrecht krijgt daarmee toch een geheel andere lading dan die u daaraan wilt geven? Het gaat dan niet alleen om verwerking van het gebeurde, maar is wellicht ook een strafmaatbeïnvloedend onderdeel van het proces.

De heer Dittrich (D66):

De zaken waarin het spreekrecht door de rechters wordt verleend, verkeren nog in de onderzoeksfase. De officier van justitie houdt zijn requisitoir. Hij houdt rekening met alles wat hij heeft gehoord en wat de verdachte heeft gezegd, maar ook met wat het slachtoffer heeft gezegd. Dan komt het pleidooi van de advocaat. Hij reageert onder andere op wat de officier van justitie naar voren heeft gebracht. Op die wijze kan er gereageerd worden op hetgeen het slachtoffer heeft gezegd. In een aantal van die zaken is dat ook gebeurd, zij het zeer geserreerd

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Stel dat het slachtoffer zozeer gekwetst is en het zo moeilijk heeft, dat hij niet op de zitting komt en daardoor misschien een nog veel erger verhaal niet kan vertellen?

De heer Dittrich (D66):

Ik kom hier apart op terug.

De heer Cornielje (VVD):

Het slachtoffer is dus niet vrij om te komen. Als dat impact heeft op het proces, dan zal hij moeten. Als het niet komt, werkt dat in zijn nadeel.

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat is niet waar. Het slachtoffer heeft een vrije keuze. Zoals u weet, zijn er veel gesprekken met officieren van justitie voordat de zitting is. Het slachtoffer kan dus heel wel goed met de officier praten en erop vertrouwen dat de officier naar voren brengt wat het slachtoffer graag wil. Dat gebeurt ook wel. Een slachtoffer kan er dan voor kiezen om het niet te doen. Het is dus echt een vrije keuze. Dat betekent dat de informatie aan het slachtoffer van belang is, zodat hij zelf een goede inschatting kan maken. Collega Schonewille zal daar straks nog over spreken.

De heer Cornielje (VVD):

Zegt u dat het gesprek vooraf met de officier van justitie de verklaring kan vervangen?

De heer Dittrich (D66):

Ja, dat kan heel goed. Dat gebeurt nu ook al. Er is een richtlijn van het openbaar ministerie waaruit blijkt hoe met slachtoffers moet worden omgegaan. Op alle parketten zijn slachtoffercoördinatoren. Ik moet er eerlijk bij zeggen dat dit in de praktijk nog niet altijd heel erg goed gaat, maar het is de bedoeling dat contact wordt gezocht met zo'n slachtoffer, zodat de meest recente stand van zaken op de zitting kan worden weergegeven. Hier gaat het erom dat er altijd slachtoffers zijn – dat blijkt ook uit de adviezen van Slachtofferhulp of van de Vereniging ouders van een vermoord kind – die graag zelf namens zichzelf het woord willen voeren en dat niet willen overlaten aan de officier of de rechter, die dan iets uit een stuk voorleest.

De heer Cornielje (VVD):

Dat is duidelijk. Wij zijn het erover eens dat een aantal mensen dat wil. Het gaat nu over de andere categorie, die als het ware verplicht wordt – en dus niet meer vrij is om dat te doen – om te komen omdat het van invloed is op de straftoemeting.

De heer Dittrich (D66):

Waarop baseert de heer Cornielje dat mensen zich verplicht voelen om te komen?

De heer Cornielje (VVD):

Omdat het invloed heeft op de straftoemeting. Zoals de heer Dittrich al zegt: het maakt de zaak completer. Als je niet komt, loop je dus het risico dat de straf minder wordt dan aanvankelijk werd gedacht. Dat kunnen de mensen zo uitleggen.

De heer Dittrich (D66):

Dat kunnen de mensen zo uitleggen, maar het moet wel ergens op gebaseerd zijn. Ook uit de adviezen blijkt dat de rechters vaak al een compleet beeld uit het dossier hebben. Daar zit het dus niet in. Het is meer dat het slachtoffer graag zelf iets wil vertellen. Het is raar als wij hier beweren dat, wat het slachtoffer ook zegt op de zitting, een rechter daar helemaal niet naar luistert en daar niks mee doet.

De heer Cornielje (VVD):

U zegt dat het een meerwaarde heeft. Het maakt het proces completer, waardoor een beter oordeel kan worden gegeven. Mensen voelen zich dus verplicht om daaraan mee te doen omdat anders die meerwaarde er niet in zit.

De heer Dittrich (D66):

Nee. Uit het advies van de Vereniging ouders van een vermoord kind blijkt dat er ouders zijn die graag zelf iets op de zitting willen vertellen. Dat doen zij dan meer om hun overleden kind een plaats te geven of om hun eigen verdriet te vertellen. Er zijn ook ouders bij die zeggen: ik heb een goed gesprek gehad met de officier, die officier treedt namens mij op, het zal wel. Er zijn ook slachtoffers die een schriftelijke verklaring afleggen. Ik zal daar straks wat uitgebreider op ingaan. De morele verplichting om te komen, is er niet. Uit de door ons bekeken onderzoeken die in het buitenland zijn gedaan, blijkt niet dat mensen en masse naar de zittingszaal komen om daar hun verhaal te doen. Het zal dus echt om heel specifieke situaties gaan, bijvoorbeeld om ernstige misdrijven.

De heer De Wit (SP):

De heer Dittrich noemt als een van de voordelen van het spreekrecht dat de vonnissen beter zullen worden gemotiveerd. Moet de rechter in het kader van die betere motivering ook een uitleg geven? De heer Dittrich heeft zojuist gezegd dat de rechter zich al een beeld heeft gevormd. Dan kun je je inderdaad afvragen of het spreekrecht wel nodig is, maar dat is een andere vraag. Moet de rechter dan een motivering aangeven, zo van "ik heb het slachtoffer gehoord, ik ben onder de indruk, aanvankelijk was ik van plan één jaar op te leggen, maar nu maak ik er anderhalf jaar van"? Is dat de verantwoording die de rechter moet afleggen in het vonnis van het gebruik van het spreekrecht?

De heer Dittrich (D66):

Ik denk het niet. Zoals bekend, is een van de elementen bij de straftoemeting de geschokte rechtsorde. Die zal, afhankelijk van de rechter, wat meer gespecificeerd kunnen worden in het vonnis. Het zal niet voorkomen dat een rechter, voordat hij de zittingszaal binnenkomt, denkt de verdachte een jaar te gaan verkopen terwijl het hele onderzoek op de zitting nog moet plaatsvinden, om vervolgens de verdachte anderhalf jaar te geven nadat hij het slachtoffer heeft gehoord. Dat is een irreële situatie.

De heer De Wit (SP):

Als het tot een andere opvatting leidt of tot een afwijkende straf, moet dat dan gemotiveerd worden? Moet een rechter melden dat hij in afwijking van het beeld van de stukken tot een andere conclusie is gekomen, en een zwaardere straf oplegt, omdat de daad zoveel gevolgen heeft voor het slachtoffer? Ik ben het met de heer Dittrich eens dat de motivering een heel belangrijk punt is in Nederland. Het is goed als het vonnis goed is gemotiveerd. Als dit element tot uitdrukking komt bij het spreekrecht is dat een voordeel.

De heer Dittrich (D66):

Ik weet dat de heer De Wit een van de degenen is die het debat aanzwengelt over een betere motivering van vonnissen door de rechters. Dat betekent niet dat er een apart hoofdstukje in een vonnis moet komen waarin staat hoeveel straf men wil opleggen nu het slachtoffer is gehoord. De geschokte rechtsorde is een van de onderdelen die vaak aan de orde komt in een straftoemeting. Men kan zich voorstellen dat het wat uitgesplitst wordt naargelang een slachtoffer op de zitting is geweest en iets heeft verteld. Ik vind niet dat de initiatiefnemers aan de rechters moeten opleggen hoe zij hun vonnissen moeten motiveren. Rechters zelf verwachten dat zij uitgebreider gaan motiveren waarom zij een bepaalde straf kiezen. Ik weet dat de heer De Wit daarmee blij is. Hij zwengelt dit debat al jarenlang aan.

De heer De Wit vraagt of het gevaar bestaat dat advocaten snoeihard gaan reageren op hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht. De heer Van Haersma Buma heeft daarover ook een opmerking gemaakt. In de zaken waarin rechters nu al spreekrecht verlenen, is dat niet gebleken. In het systeem zoals wij dat voorstellen spreekt het slachtoffer. Hij heeft dus niet de positie van getuige en kan dus niet door de advocaat en de officier worden ondervraagd. Het is de rechter die het slachtoffer de gelegenheid geeft om te spreken. In de wet staat dat de rechter het slachtoffer hoort. Als de advocaat of de officier van justitie per se iets wil vragen aan het slachtoffer, moet dat aan de rechter worden gevraagd. De rechter beslist of hij dat doet of niet doet. Wij moeten goed voor ogen houden dat het niet gaat om verklaringen over feiten, maar over de impact van het misdrijf op het leven van het slachtoffer.

Na de verklaring van het slachtoffer komt de officier aan het woord en komt de advocaat aan het woord. Die kunnen natuurlijk reageren op alles wat er op de zitting gezegd is. Bij sommigen blijkt de angst te bestaan dat een advocaat een slachtoffer nodeloos grievend bejegend. De rechter heeft als leider van de zitting het recht om te zeggen: stop en niet verder. Dat gebeurt al in de rechtszaal. Wanneer advocaat of officier van justitie denken dat het slachtoffer de gevolgen van het misdrijf heeft overdreven, staat het hen vrij om in hun termijn daarop in te gaan. De voorzitter hoort het slachtoffer en kan vragen stellen op onderdelen, om de verklaring van het slachtoffer helder te krijgen. De voorzitter mag ook ingrijpen als hij denkt dat het slachtoffer te ver gaat.

De heer Cornielje vraagt wat het betekent voor een slachtoffer als hij door de voorzitter van de strafkamer gecorrigeerd wordt. In beginsel moet een slachtoffer alles kunnen zeggen wat hij op zijn lever heeft, maar dan wel binnen het raamwerk van ons wetsvoorstel. De heer Wolfsen gaf terecht aan dat er binnen die grenzen een heel breed gebied ligt: de gevolgen van het misdrijf, zoals die teweeg zijn gebracht bij het slachtoffer.

Het is overigens niet zo dat in de casus van Joes Kloppenburg aan de vader van Joes Kloppenburg geen enkele restrictie is gesteld toen hij van het spreekrecht gebruik mocht maken. Hij heeft zijn verklaring van tevoren goed met de betreffende officier van justitie doorgenomen. Hij wist van tevoren dat hij zich niet als een soort surrogaat-officier van justitie mocht opstellen door te zeggen dat er die en die straf moest worden geëist.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Kloppenburg heeft ons een e-mail gestuurd waarin staat dat vooraf geen enkele voorwaarde was gesteld. Hij heeft die verklaring zelf gemaakt. Hij heeft die misschien aan mensen laten lezen, maar er was van tevoren geen enkele restrictie gesteld. Ik vind het goed dat iemand gewoon zelf mag zeggen wat hij op zijn lever heeft, want het is heel moeilijk om het alleen over de gevolgen te hebben. Het begint natuurlijk met de gebeurtenis zelve en daar zeg je dan natuurlijk ook iets over, want die heeft de grootste indruk gemaakt.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb die casus heel goed gevolgd. Ik weet dat de rechter van tevoren had laten weten dat de heer Kloppenburg op de zitting het woord zou mogen voeren. De heer Kloppenburg heeft toen een verklaring opgesteld en besproken met de officier van justitie. In die voorgesprekken is duidelijk geworden dat hij niet een rol als surrogaat-officier van justitie zou mogen vervullen. Hij mocht binnen het raamwerk van het vertellen over de impact van het misdrijf zeggen wat hij wilde. Dat klopt, maar hij mocht dus niets zeggen over de bewijsvoering of de eis.

De heer Cornielje (VVD):

In uw wetsvoorstel ligt een echte beperking: het mag alleen maar gaan over de gevolgen van het ten laste gelegde. Zou het niet wijs zijn om de lijn te volgen die in deze zaak is aangehouden? Zou het dus niet wijs zijn om het volledig vrij te maken en eventueel de verklaring van tevoren te laten voorleggen aan de officier van justitie? Dan krijgt de nabestaande meer ruimte om te zeggen wat hij wil, zonder de restrictie die u nu in uw wetsvoorstel aanbrengt.

De heer Dittrich (D66):

Wij willen als wetgever nu juist duidelijkheid bieden en de norm in de wetstekst vastleggen. Die norm is dat niet moet worden gepraat over de feiten en dat geen eisen mogen worden gesteld, maar dat men zich echt moet beperken tot de gevolgen van het misdrijf. Dat is een breed terrein. Wij geven die helderheid in de wet. In dat kader is het prima om van tevoren met slachtofferhulp, de officier van justitie of wie of wat dan ook te praten.

De heer Cornielje (VVD):

Dat betekent in het geval van de heer Kloppenburg dat hij minder zou kunnen zeggen dan hij nu heeft kunnen zeggen. Dat is te betreuren.

De heer Dittrich (D66):

Dat is niet waar. Als u de verklaring van de heer Kloppenburg hebt gelezen die hij op de zitting naar voren heeft gebracht, dan hebt u kunnen vaststellen dat hij eigenlijk precies heeft gedaan wat wij in dit wetsvoorstel regelen. Hij heeft namelijk gesproken over zijn zoon en over hoe diens dood het leven van zijn vrouw en hem heeft ontwricht. Dat zijn de gevolgen van het misdrijf voor de nabestaanden. Hij heeft zich helemaal niet uitgelaten over de straf die zou moeten worden opgelegd of iets dergelijks. Hij heeft het echt precies gedaan zoals wij dat in het wetsvoorstel aan u voorleggen.

De heer De Wit (SP):

Ik heb nog een vraag over de rol van de advocaat. In de jaren zestig was onder advocaten een bekend boek Rituelen ter terechtzitting. De rechtszitting heeft iets van een rollenspel in de exacte betekenis van het woord: iedere deelnemer aan het proces vervult daarin een rol. Een van de rollen die de advocaat vervult, is het minimaliseren, het afzwakken van het leed dat een slachtoffer is aangedaan en het benadrukken van de kwalijke rol van dat slachtoffer. Dat bedoelde ik toen ik sprak over het snoeihard optreden van de advocaat. Dat betekent toevoeging van leed aan het slachtoffer in het kader van het spreekrecht doordat hij ter rechtszitting verschijnt en wordt geconfronteerd met de traditionele rol die de advocaat vervult.

De heer Dittrich (D66):

Daarin zou u gelijk hebben als het slachtoffer als getuige op de zitting zou worden gehoord, zoals wij oorspronkelijk in het wetsvoorstel hadden opgenomen. De Orde van advocaten en de Nederlandse vereniging voor rechtspraak, dus de rechters en officieren van justitie, zeiden dat wij dat niet moesten doen, omdat dan als het ware wordt uitgelokt dat het slachtoffer wordt ondervraagd, wat op de zitting nog een extra slachtofferschap kan opleveren. Ook de Raad van State heeft erover gesproken. Uiteraard stonden wij open voor die adviezen. Vandaar dat wij het veranderd hebben. Het slachtoffer op de zitting praat over een persoonlijk iets. De verwachting is dat er ternauwernood vragen over zullen worden gesteld. Dat is ook de praktijk tot nu toe. Wij moeten niet te veel beren op de weg zien.

De heer De Wit (SP):

Ik heb het niet zozeer over de slachtoffer als getuige...

De voorzitter:

U moet het echt heel kort houden. Ik zeg het alvast maar: ik wil het op z'n laatst kwart over twaalf laten worden, echt niet later. Als er te lang wordt geïnterrumpeerd, houden wij de tweede termijn gewoon ná het reces, dus niet morgen!

De heer De Wit (SP):

Ook als je het slachtoffer niet als getuige laat functioneren, maar alleen passief op de zitting aanwezig laat zijn en een schriftelijke verklaring laat voorlezen, kan zich dit toch voordoen. Ook al wordt het slachtoffer niet gehoord, hij kan toch zwaar beledigd worden of zwaar leed toegevoegd krijgen door het optreden van de advocaat.

De heer Dittrich (D66):

Dit gebeurt nu ook al. Wij kennen allemaal verklaringen van slachtoffers die nu in de zaal moeten zitten en helemaal geen rol spelen. Zij horen de strafzaak over het misdrijf dat hen is aangedaan en horen van alles zeggen door de advocaat over hun rol. Dit zal niet erger worden als zij op de zitting aanwezig zijn. Dit is ook een van de redenen waarom zij een spreekrecht willen, namelijk om te laten zien wat zij hebben meegemaakt en welke invloed het misdrijf op hun leven heeft.

Verschillende leden hebben in verschillende bewoordingen gevraagd of het risico bestaat dat het slachtoffer als getuige kan worden gehoord op de zitting. Wij moeten voorop stellen dat nooit is uit te sluiten dat een slachtoffer als getuige wordt opgeroepen. Dit is het recht van de verdediging en ook het recht van de officier van justitie. Als zij menen dat er feiten zijn die moeten worden opgehelderd en dat de verklaring van het slachtoffer daarbij een rol kan spelen, mogen zij dit vragen. Het is overigens aan de rechter om dit verzoek toe te staan of af te wijzen. Mocht de rechter van mening zijn dat het verzoek door de advocaat is gedaan om bijvoorbeeld het slachtoffer dwars te zitten of onder druk te zetten zonder dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat er nieuwe feiten op tafel komen, dan wijst de rechter dat verzoek af.

Overigens dient bedacht te worden dat veel slachtoffers ook aangevers zijn van ernstige misdrijven en al tijdens het gerechtelijk vooronderzoek als getuige zijn verhoord. Komen zij op de zitting om van hun spreekrecht gebruik te maken, dan ligt het niet voor de hand dat de advocaat of de officier hen opeens weer als getuige wil horen. Zij zijn immers al als getuige gehoord, want het slachtoffer spreekt niet over de feiten.

De heer Cornielje stelde met nadruk dat het slachtoffer eigenlijk niet als getuige gehoord zou mogen worden. Je kunt dit echter niet als voorwaarde opnemen, want artikel 6 van het EVRM zegt dat een verdachte recht heeft op een eerlijk proces. Daaronder valt ook het ondervragingsrecht van een getuige. Soms is zo'n getuige tevens slachtoffer. Ik noem het voorbeeld van een vrouw die verkracht is, terwijl de verdachte zegt dat de vrouw vrijwillig seks met hem heeft gehad. Dan zal het slachtoffer veelal als getuige zijn opgetreden in het gerechtelijk vooronderzoek. In dit kader heeft het Clara Wichmann-instituut gelijk, dat nu juist in zedenzaken vrij weinig slachtoffers behoefte zullen hebben aan een spreekrecht op de zitting gelet op die lastige positie. Ik denk dat zij dan ook veel meer behoefte zouden kunnen hebben aan het indienen van een schriftelijke slachtofferverklaring. Soms, en ook daarover hebben wij brieven ontvangen, zie je slachtoffers van zedenzaken als benadeelde partij wel op de zitting verschijnen en bestaat er juist bij hen wel behoefte aan het doen van hun verhaal.

In ons initiatiefwetsvoorstel kunnen zij zelf daarvoor kiezen, maar zij zullen wel natuurlijk ook zelf een inschatting moeten maken. Collega Schonewille zal hier straks op ingaan.

Er is gesproken over het thema dat de verdachte voor onschuldig moet worden gehouden totdat hij door de rechter wordt veroordeeld en over de verhouding tot het spreekrecht. Mevrouw Karimi vroeg naar de positie wanneer de verdachte ontkent en het slachtoffer toch spreekrecht wil. Elke verdachte wordt natuurlijk voor onschuldig gehouden, zelfs wanneer hij schuld bekend heeft. In de eerste fase van het onderzoek ter rechtszitting worden hem allerlei vragen gesteld. Dit zou je theoretisch gezien ook al als een inbreuk op de onschuldveronderstelling kunnen zien. Het slachtoffer brengt die niet in gevaar, want hij verklaart alleen over de gevolgen van het misdrijf voor zijn leven en dit staat los van de juridische vraag of de verdachte het gedaan heeft en als dader wordt veroordeeld.

Of de verdachte ontkent of niet, is eigenlijk niet relevant. In de praktijk wordt het spreekrecht nu al door rechters verleend aan slachtoffers of nabestaanden terwijl de verdachte ontkent. Ik roep in herinnering de zaken van Sybine Jansons en Nienke Kneiss.

De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd wat er gebeurt als het slachtoffer spreekrecht heeft gehad en de verdachte wordt vrijgesproken. Ik denk dat dit een bittere pil zal zijn voor het slachtoffer. In de huidige situatie is dat overigens ook al zo. Voorlichting zou daaraan het een en ander kunnen verbeteren. In dat verband noem ik de zaak van Andrea Luten voor de rechtbank in Almelo. De verdachte in die zaak is uiteindelijk vrijgesproken, maar van tevoren zijn er uitgebreide gesprekken geweest.

Er is ook gevraagd wat de positie is als de officier van justitie vrijspraak wil eisen en het slachtoffer toch spreekrecht eist. De officier zal dan van tevoren met het slachtoffer contact moeten opnemen om die eis tot vrijspraak toe te lichten. Helaas zijn er nog steeds voorbeelden waarbij het slachtoffer wordt verrast door een dergelijke eis. De heer Rouvoet antwoorden wij in dit verband dat niet valt te verwachten dat het slachtoffer in die situaties veel gebruik zal maken van het spreekrecht. Theoretisch kan het echter wel. Overigens kan de rechter een eis tot vrijspraak naast zich neerleggen en toch een veroordeling uitspreken; dat komt voor.

Verschillende sprekers, waaronder mevrouw Karimi, de heer Van der Ham en de heer De Wit, hebben hun bezorgdheid uitgesproken over het gevaar van emotionele taferelen op de zitting. Het strafproces kent het keurslijf van de wet en is formalistisch. Binnen de ruimte die het strafproces biedt, kunnen emoties worden geuit. Deze zijn niet alleen voorbehouden aan het slachtoffer. Het slachtoffer is vrij om zijn verhaal over de gevolgen van het misdrijf te doen, zoals hij dat het beste vindt. Het ene slachtoffer is emotioneler dat het andere. Het gaat om ernstige misdrijven die diep in een mensenleven kunnen inhakken. Er moet echter niet worden vergeten dat ook verdachten emotioneel zijn. Dit geldt ook voor getuigen, zeker als een getuige tevens slachtoffer is. Ik wijs op het voorbeeld van de verkrachtingszaak. Wij verwachten dat rechters in Nederland daarmee professioneel omgaan en op zo'n zitting naar bevind van zaken handelen.

Collega Schonewille zal straks ingaan op de begeleiding en de voorbereiding van het slachtoffer op de zitting. Ik wil tot slot nog een aantal opmerkingen maken over de schriftelijke slachtofferverklaring. De experimenten hiermee worden overwegend positief beoordeeld. Het slachtoffer kan zijn verhaal op papier laten zetten, waarna de verklaring bij de processtukken wordt gevoegd. Iedereen kan deze dan lezen. Hiervoor is geen wetswijziging nodig, wat de heer Cornielje terecht zei in het debat. De experimenten vinden namelijk al plaats op basis van de huidige wetgeving.

Mevrouw Karimi heeft een amendement ingediend om de schriftelijke slachtofferverklaring in de wetstekst op te nemen. Wij zijn daar eigenlijk niet gelukkig mee. De regering moet eerst maar een standpunt innemen over dit onderwerp. Vervolgens moet worden bekeken of de verklaring beter kan worden uitgewerkt in de richtlijnen van het openbaar ministerie, en welke vorm deze zou moeten krijgen. In de toekomstvisie van het openbaar ministerie tot 2006 hebben wij gelezen dat er verder mee wordt doorgegaan. De facto wordt de wens van mevrouw Karimi dus vervuld. Overigens hebben wij ook wetstechnische bezwaren tegen de plaats waar mevrouw Karimi de schriftelijke slachtofferverklaring wil regelen.

Bij het mondelinge spreekrecht heeft de wetgever bepaalt dat het om één aspect mag gaan en kan de rechter als leider van de zitting ter plekke ingrijpen, mocht het slachtoffer te ver gaan. Bij een schriftelijke verklaring zou dat wel eens heel erg lastig kunnen zijn. Er moeten dan eisen worden gesteld aan de inhoud van die verklaring. Als je, zoals mevrouw Karimi wil, het slachtoffer het recht geeft om processtukken, verklaringen aan het dossier toe te voegen zonder een toets van het openbaar ministerie, wordt de positie van de officier van justitie ondergraven.

Helemaal tot slot kom ik bij de vragen van de heer Van Haersma Buma, de heer Van der Ham, de heer Cornielje en mevrouw Karimi over de administratieve belasting. Op suggestie van de adviesorganen hebben wij de reikwijdte van het initiatiefwetsvoorstel beperkt. Oorspronkelijk wilden wij het van toepassing laten zijn op alle misdrijven, maar wij hebben het beperkt tot de misdrijven waar acht jaar of meer op staat, en enkele specifieke misdrijven. Het spreekrecht geldt dus alleen voor slachtoffers van misdrijven die de officier ook in de tenlastelegging heeft opgenomen. Voor ons valt niet goed in te schatten hoeveel slachtoffers en nabestaanden hiervan gebruik zullen maken. Ik heb al eerder aangegeven dat de vereniging Ouders van een vermoord kind heeft gezegd, dat het haar gaat om de vrije keuze. Wij weten dat er nabestaanden zijn die ervoor zullen kiezen het niet te doen. Het hangt heel erg af van de situatie.

Aangezien het wetsvoorstel een codificatie is van hetgeen in de praktijk reeds gebeurd, zoals de heer Wolfsen terecht heeft opgemerkt, verwachten wij niet dat de rechtsgang in Nederland onaanvaardbaar wordt vertraagd. Wij kunnen de heer Cornielje geen helderheid verschaffen over de omvang van het extra beslag dat dit de rechters en de officieren zal opleveren. Dat zaken niet meer behandeld zouden kunnen worden omdat sommige slachtoffers van het spreekrecht gebruik gaan maken lijkt ons niet aan de orde.

Wij hebben ook schriftelijk op een aantal opmerkingen en vragen van Kamerleden gereageerd.

De heer De Wit (SP):

De heer Van der Ham en ik hebben vragen gesteld over videobanden in het kader van een zitting. Moeten die daar vertoond worden?

De heer Dittrich (D66):

Die vraag heb ik schriftelijk beantwoord. Een videoband zou kunnen worden gezien als een schriftelijk bescheid. Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van audiovisuele middelen. Je zou je kunnen voorstellen dat op een gegeven ogenblik een verklaring op beeld in het strafdossier komt.

Op de plek waar het ertoe doet, waar iedereen bij elkaar is, moet bijvoorbeeld de voorzitter van de strafkamer vragen kunnen stellen. Als dan opeens wordt gezegd dat men naar een bandje gaat kijken, voldoet dat niet aan ons oogmerk. Er moet op de zitting als het ware live gesproken worden. Men moet het slachtoffer echt kunnen zien. In sommige landen sturen slachtoffers die geen schriftelijke verklaring willen indienen een videoband in. Die wordt dan gewoon bij de processtukken gevoegd. In de voorfase kunnen de advocaat en de officier van justitie die al bekijken.

De heer Van der Ham (D66):

Nu het onderwerp toch even aan de orde komt, stel ik er een vraag over. De heer Dittrich sprak over de videoband, maar dat is niet een interactief audiovisueel middel. Je zou je kunnen voorstellen dat in de toekomst op een interactieve manier wordt gecommuniceerd met een slachtoffer, bijvoorbeeld in een andere zaal, omdat het slachtoffer het te eng vindt om in de rechtszaal te gaan zitten. Hij kan dan in een zaaltje verderop gaan zitten en via een rechtstreekse verbinding contact hebben met de zaal, waar ook vragen kunnen worden gesteld. Ik meen dat daarnaar al onderzoek wordt gedaan of dat het zelfs wordt toegepast. Ziet de heer Dittrich daar iets in?

De heer Dittrich (D66):

Wij weten dat dit soms bij verdachten al gebeurd, meer om praktische redenen. Er kunnen bijvoorbeeld busjes met verdachten in de file komen te staan. Als iedereen uitstel vervelend vindt, kan er een onlineverbinding met een ander gebouw worden gemaakt, waarmee de verdachte kan worden ondervraagd door de rechter. Dat kan op basis van de huidige wetgeving. Daarvoor hoeft niets te worden veranderd. De zittingsrechter moet alleen bekijken of hij het in een bepaald geval een goed idee vindt. Ik denk dat er over tien of vijftien jaar veel meer met dit soort zaken zal worden gewerkt dan nu het geval is.

De heer Schonewille (LPF):

Voorzitter. Graag maak ik allereerst van de gelegenheid gebruik om, in navolging van de meeste sprekers in eerste termijn, collega Dittrich te complimenteren met de grote inzet en vasthoudendheid waarmee hij het initiatiefwetsvoorstel in de steigers heeft gezet. Ik heb mij op zijn verzoek destijds graag bereid verklaard mede-indiener van het wetsvoorstel te zijn.

Zoals de heer Rouvoet reeds aangaf is de kern van de zaak dat het slachtoffer bij wijze van spreken in het geheel niet interessant is voor het verloop van het strafproces. Dat deze positie in het Nederlandse strafprocesrecht aan het slachtoffer toekomt is echter onvermijdelijk, aangezien dit systeem als centraal uitgangspunt het principe van de waarheidsvinding kent. Echter, waar binnen het systeem maar ruimte gevonden kan worden voor het slachtoffer om zijn stem te laten klinken, dient deze ruimte te worden benut. De wet-Terwee is hiervan een goed voorbeeld, het onderhavige wetsvoorstel een ander. Het is een gemeenplaats: het slachtoffer draagt vaak levenslang de gevolgen van het misdrijf dat jegens hem is gepleegd. Voor nabestaanden geldt uiteraard hetzelfde. Zoals de heer Stuger reeds opmerkte in eerste termijn, versterkt het feit dat een slachtoffer desgewenst het recht heeft om te spreken in het strafproces over de gevolgen die het misdrijf voor hem heeft gehad, het vertrouwen van de burger in de strafrechtpleging en mitsdien in de rechtsstaat. Dat dit argument zwaarder telt naarmate strafzaken meer aandacht krijgen, is evident en behoeft ook geen nadere toelichting. Ik haal de heer De Wit aan, als ik zeg dat de roep uit de samenleving om het slachtoffer in het strafproces een rol te laten spelen, juist klinkt omdat de positie van het slachtoffer in het strafproces duidelijker moet worden en duidelijk moet zijn welke gevolgen het strafbare feit heeft voor het slachtoffer. Dit wetsvoorstel draagt er naar mijn stellige overtuiging toe bij dat meer mensen een strafproces zullen zien als iets waarin ook daadwerkelijk recht wordt gedaan.

De heer Wolfsen sprak over vergelding als zijnde een van de doelstellingen van het strafrecht; de vergelding van het leed dat slachtoffers en nabestaanden hebben moeten dragen. En dan mag er bij hen nooit de geringste twijfel bestaan of het de rechter wel duidelijk is in welke mate zij hebben geleden ten gevolge van het misdrijf. Juist omdat het strafproces een bij uitstek formele aangelegenheid is, dient het slachtoffer ook een formele positie te krijgen waar het diens recht betreft om gehoord te worden over de impact die het misdrijf op hem en zijn leven heeft gehad. Thans is formeel onduidelijk wat de rechten en plichten van het slachtoffer zijn in dit opzicht. De heer Wolfsen sprak van een gunst. Dat is inderdaad wat het thans is: een gunst. De huidige praktijk is dat het aan de rechter is om te toetsen of het opportuun, nuttig, dienstig aan de waarheidsvinding of in het belang van het slachtoffer is om te worden gehoord. Het is onze mening dat een rechter deze toets niet volledig kan verrichten. Om deze redenen leidt de huidige praktijk onvermijdelijk tot willekeur.

De vrees van onder andere de heren Cornielje en de Wit dat rechtsongelijkheid zou ontstaan omdat de ene verdachte wordt geconfronteerd met een slachtoffer dat van zijn spreekrecht gebruik maakt en de andere niet, lijkt de indieners niet zeer reëel. De gevolgtrekking dat er voor de plegers van het misdrijf sprake zou zijn van rechtsongelijkheid is onjuist. Een rechter houdt rekening met alles wat hem bekend wordt. Zelden zal met zekerheid kunnen worden gesteld dat juist de verklaring van het slachtoffer ter zitting tot een hogere straf heeft geleid. Indien deze invloed aannemelijk kan worden gemaakt, zal deze meestal marginaal zijn. Voorts is het het lot van iedere pleger van een misdrijf dat zijn straf theoretisch hoger kan uitpakken ten gevolge van het spreken van zijn slachtoffer. Dus worden zij gelijk behandeld. Vanuit de dogmatiek zou het degenen die deze zorg uitspreken, moeten aanspreken dat met deze wet ten minste is voldaan aan een zekere vorm van legaliteitbeginsel. In de huidige praktijk zou het door hen geschetste effect namelijk ook moeten optreden in het geval dat de rechter het slachtoffer spreekrecht verleent en zelfs in het geval van een schriftelijke slachtofferverklaring.

De heer Cornielje (VVD):

Mijn opmerking was niet ingegeven door de vrees dat de verdachte die dan wordt veroordeeld, de straf krijgt die hij krijgt. Mijn vrees was dat het slachtoffer zich gedwongen voelt om van het spreekrecht gebruik te maken. Dat vind ik belangrijk. Mijn gehele betoog was opgebouwd vanuit de positie van het slachtoffer en niet vanuit de positie van de verdachte.

De heer Schonewille (LPF):

Ik was ook nog niet klaar met mijn betoog.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb dus niet gezegd wat u nu suggereert. Ik vind ook dat ik dat moet weerspreken.

De heer Schonewille (LPF):

Ik schrijf het ook niet rechtstreeks aan u toe.

Het aannemen van rechtsongelijkheid tussen slachtoffers die wel en niet spreken is uit de aard der zaak ongerijmd, omdat je de zaak dan volledig omdraait. Een slachtoffer wordt door dit wetsvoorstel nu juist altijd hetzelfde behandeld als willekeurig elk ander slachtoffer jegens wie hetzelfde misdrijf is gepleegd. Met de indiening van dit wetsvoorstel beogen wij volstrekt geen fundamenteel andere inrichting van het strafproces. Het slachtoffer dat het wil, mag zijn stem laten horen. Meer wordt niet beoogd; evenmin minder. Thans is juist sprake van rechtsongelijkheid voor slachtoffers. In gelijke zaken wordt het het ene slachtoffer wel toegestaan om te spreken en het andere niet. Wij vinden dit onaanvaardbaar.

Leidt het van kracht worden van dit wetsvoorstel er niet toe dat het beoogde recht om te spreken verandert in een plicht om te spreken? Dat vragen de leden Cornielje, Van der Ham en Van Haersma Buma in relatie tot de mogelijke consequentie van het uitoefenen van het spreekrecht, namelijk een hogere straf voor de pleger van het misdrijf. Vooropgesteld zij dat enige vorm van plicht om te spreken door ons in het geheel niet wordt beoogd. Mensen wier enige motief om gebruik te maken van het spreekrecht het beïnvloeden van de rechter zou zijn, opdat deze mogelijke overgaat tot het opleggen van een hogere straf, zullen naar onze mening sowieso gebruik maken van dit recht. Voor hen is de mogelijkheid tot spreken evenmin een plicht, maar zij zullen haar met beide handen aangrijpen. Slachtoffers of hun nabestaanden die dit motief niet hebben, zullen zich ook niet verplicht voelen het spreekrecht te gebruiken uitsluitend voor dit doel. De vrees voor een spreekplicht is dan ook onterecht. Met name zien wij niet in hoe een morele plicht tot spreken zou kunnen ontstaan, aangezien het de officier van justitie is die met uitsluiting van ieder ander is belast met de vervolging van het misdrijf en slachtoffers niet behoeven te vrezen dat indien zij niet spreken, het recht zijn beloop niet krijgt. Het slachtoffer heeft in de vervolging van de pleger van het misdrijf geen verantwoordelijkheid, geen taak en geen morele verplichting.

Wij stellen nogmaals vast dat niet elk slachtoffer uit is op een zo hoog mogelijke straf of op strafverzwaring. Juist omdat het leed dat slachtoffers is aangedaan vaak bodemloos is – zoals mevrouw Karimi in eerste termijn zo treffend opmerkte – zullen slachtoffers of nabestaanden zich soms ook realiseren dat wraak, een nog hogere straf, hun leed niet zal verzachten. Deze slachtoffers komen niet om strafverzwaring te bewerkstelligen, maar om hun stem te laten horen en om de menselijke maat in het strafproces, dat inderdaad van nature sterk formalistisch en klinisch is, in te brengen. Ook sommige advocaten zien dit in en verzetten zich juist om deze reden niet tegen het spreekrecht dat door de rechter op diens verzoek aan het slachtoffer of diens nabestaanden wordt verleend. Advocaat Knoops die optrad voor de verdachte in de zaak Kloppenburg, waarnaar ook de heer Dittrich al verwees, is hiervan een goed voorbeeld. Beïnvloeding van de rechter door het ter zitting sprekende slachtoffer zal soms aan de orde zijn, maar de rechter is de eerste die zich dit realiseert en zal het verhaal van het slachtoffer alleen in strafverzwarende zin laten meewegen als er ook werkelijk aanleiding voor is.

Door veel sprekers in eerste termijn is gewezen op het gevaar van secundaire victimisatie, ofwel herhaald slachtofferschap, dat uit de toepassing van de door ons voorgestelde wet zou kunnen voortvloeien. Ons antwoord daarop is dat het ook nu al zo is in de gevallen waarin het slachtoffer wordt toegestaan te spreken of waarin deze een schriftelijke verklaring indient dat er een zeker gevaar bestaat dat dit spreken zich tegen het slachtoffer keert, omdat deze wordt opgeroepen als getuige en stevig aan de tand wordt gevoeld. Door het spreekrecht in de wet te verankeren wordt deze mogelijkheid van herhaald slachtofferschap niet wezenlijk groter. Collega Dittrich sprak daar al over in zijn termijn.

Ook wijzen wij erop dat één van de redenen om dit wetsvoorstel te concipiëren, nu juist was gelegen in de omstandigheid dat een groot aantal slachtoffers zich ten tweede male tot slachtoffer voelt gemaakt door het gevoel dat de eigen positie er niet wezenlijk toe doet binnen de kaders van het huidige strafproces. Het niet mogen spreken wanneer men dat wel zeer dringend wenst te doen – dat kan de huidige praktijk met zich meebrengen – kan evenzeer tot herhaald slachtofferschap leiden als mogelijk het geval waarin men wel heeft gesproken doch de verdachte wordt vrijgesproken of het slachtoffer als getuige wordt ondervraagd. Met betrekking tot dit laatste merk ik nogmaals op dat hele nare ondervragingen door advocaten eerder uitzondering zullen zijn dan regel. De opmerkingen van onder anderen de heer Wolfsen en de heer Cornielje met betrekking tot de rol van Slachtofferhulp Nederland spreken ons zeer aan.

Een goede voorbereiding op het uitoefenen van het spreekrecht is essentieel; ook de heer Van der Ham sprak hierover en hij benadrukte de positieve rol die het OM hierbij zou kunnen vervullen. Het past echter niet binnen het kader van dit wetsvoorstel om het op dit punt nader aan te vullen. Voor een slachtoffer is het zeer relevant om goed af te wegen of hij van het spreekrecht gebruik zal maken. Een goede voorlichting en begeleiding bij deze afweging is uiteraard onontbeerlijk.

De voorzitter:

Dan is nu het woord aan de adviseur van de initiatiefnemers, de minister van Justitie, die tevens adviseur van de Kamer is.

Minister Donner:

Mijnheer de voorzitter. Ik zeg dank aan de initiatiefnemers voor het feit dat zij met deze gelegenheid geven om inderdaad weer de rol van adviseur op mij te nemen, een rol die mij altijd beter bekomen is. Ook zeg ik dank voor het initiatief; ik heb respect voor de inspanning en het resultaat. Ook als ik het er op bepaalde punten niet mee eens ben, kan het toch betekenen dat het wetsvoorstel, als de zaak geregeld moet worden, in die zin gewoon kan werken. Hoewel wij hier nu twee avonden broederlijk naast elkaar gezeten hebben, is het niet zo dat ik het geheel eens ben met het idee dat erachter zit. Daarom denk ik dat het goed is om even voorop te stellen waar wij het wel over eens zijn, want in wezen is er veel meer waar wij het wel over eens zijn, namelijk de behoefte om de positie van het slachtoffer te versterken. In het Strategisch akkoord is dat vermeld. Ook tijdens het algemeen overleg in oktober heb ik gesproken over de invalshoek. Ik heb toen gezegd dat het daarbij gaat om het gekwetste rechtsgevoel van het individu en zijn eigenwaarde om dat recht te doen, mede als legitimiteit voor het geweldmonopolie van de overheid. Ik acht dat een bruikbare basis voor het beleid ter versterking van de positie van het slachtoffer.

Een aspect daarvan is de wijze waarop je in het strafproces ruimte inricht voor het slachtoffer. Het kaderbesluit van de Europese Unie van 15 maart 2001 biedt mede de mogelijkheid voor het slachtoffer om gehoord te worden en bewijs aan te dragen in het strafproces. Dat voldoet daaraan. Dit is mede door de slachtofferverklaring ingevuld. Op een aantal terreinen proberen wij er verder vorm aan te geven. Ook bestaat geen wezenlijk verschil van inzicht over de behoefte aan een verdere verbreding. Initiatieven ter verbetering van de positie van het slachtoffer vanuit de genoemde invalshoek spreken de regering aan.

Over de uitgangspunten zijn wij het eens, maar aan de orde is de vraag of wij een mogelijkheid moeten veranderen in een recht en of dat past in het strafproces; althans, of de nadelen die dat met zich brengt voor de organisatie en het functioneren van het strafproces daartegen opwegen. Onderkend moet worden dat met een rechtspositie van het slachtoffer in het proces het karakter daarvan geleidelijk verandert. Nu heeft het strafproces het karakter van onderzoek naar de oorzaak van het misdrijf, de schuld van de persoon en de strafwaardigheid van het handelen. Ik ben het er geheel mee eens dat onderkend moet worden dat het in het strafproces niet alleen gaat om het publieke belang, maar ook om het particuliere belang. Maar vanuit die optiek moet worden gevraagd wat nu de bedoeling is van het relaas van het slachtoffer in het strafproces en voor het feitencomplex. Noch het oorzakelijke verband, noch de schuld van de persoon, noch de strafwaardigheid verandert door dat relaas. Daarop mag het ook geen invloed hebben. Wij zouden naar mijn mening ook niet moeten willen dat de straf varieert naar gelang het gevoel van het slachtoffer groter of minder is, want dan komen wij in een situatie dat wij gaan straffen zonder dat er een voorafgaande regel is. Leed is geen onderdeel van de strafbaarheid. Anders wordt de straf mede een instrument van vergelding en wraak. Dan ontstaan er verschillen. Als er nu in de rechtspraak verschillen ontstaan voor dezelfde delicten, wordt doorgaans onmiddellijk gevraagd of dat niet bij aanwijzing of bij richtlijn gelijk kan worden getrokken. Kortom, ik zit met het probleem dat wij de neiging hebben om te zeggen dat er zoveel mogelijk gelijk gestraft moet worden, maar nu in wezen zeggen dat er een verschil ontstaat. Voor die situaties hebben wij de strafverzwarende omstandigheden.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Kan de minister aangeven of ook niet in de huidige situatie, waarin in sommige gevallen al slachtofferverklaringen zijn afgelegd, dat van invloed kan zijn geweest op de strafmaat? Of is hij er zeker van dat het nooit is gebeurd?

Minister Donner:

Ik denk dat het in die zin minder een onderdeel is, omdat het informatie is. Maar ik geef toe dat het een mogelijkheid kan zijn. Het is echter iets anders wanneer ik er een recht van maak, omdat ik dan in wezen als wetgever het slachtoffer een zelfstandige rol in dit proces geef. Ik geef uiteraard toe dat rechters ook mensen zijn. De rechter zal die misdrijven die tot bijzondere afkeer en afkeuring in de samenleving leiden, doorgaans op een andere wijze behandelen dan andere misdrijven, maar niet echt fundamenteel anders. Dat is dan ook de reden waarom vaak verontwaardiging ontstaat over rechters die te "zwak" straffen, hoewel de publieke verontwaardiging groot is.

Er is ook gesteld dat de vonnissen beter moeten worden gemotiveerd. De motivering heeft nu doorgaans betrekking op het oorzakelijk verband, schuld, strafbaarheid en of aan een misdrijf is voldaan. De hoogte van de straf wordt veel minder omschreven. Op dat punt zal het dus niet echt grote gevolgen hebben. Dan dreigt dat wij het slachtoffer met zijn spreekrecht blij maken met een dode mus. In wezen zeggen wij namelijk dat het slachtoffer kan spreken, maar dat dit niet echt invloed moet hebben. Bovendien doet dit afbreuk aan de voortvarendheid en de doeltreffendheid van het strafproces. Dat is voor mij reden voor minder enthousiasme. Dit zijn althans redenen waarom je bij de motivering enige kanttekeningen kunt plaatsen. Er zijn ook nadelen. Ik noteer in ieder geval dat het Clara Wichmann-instituut, het NCJM en twee auteurs in Trema bedenkingen hebben geuit bij het voorstel, terwijl afgelopen zaterdag in NRC Handelsblad ook is gezegd dat het nu al in hoge mate is gerealiseerd. Dat is nog niet in alle gevallen zo, maar de vraag is of dat ertoe moet leiden dat ik het nu apart moet regelen.

De genoemde instituten hebben als bezwaar geuit dat met het spreekrecht het principe van een eerlijk proces schade wordt aangedaan. Ik geef toe dat de initiatiefnemers dat hebben proberen op te lossen. Toch blijkt uit de ervaringen in landen waar dat spreekrecht al bestaat, dat je die onevenwichtigheid kunt krijgen. Een slachtoffer kan zich niet uitlaten over de gevolgen die het strafbare feit voor hem of haar heeft gehad, zonder dat hij of zij daarover door de officier van justitie of de verdediging kan worden ondervraagd. Dat recht zal er altijd zijn. De rechter zal een verzoek van de verdediging niet kunnen weigeren als zij behoefte heeft aan ondervraging van het slachtoffer. Juist als de verdediging verwacht dat het relaas van het slachtoffer van invloed zal zijn op de hoogte van de straf, zal zij er belang bij hebben om de weergegeven feiten af te zwakken. Daardoor dreigt het spreekrecht een averechts effect te krijgen. In ieder geval zal niet kunnen worden beknibbeld op het ondervragingsrecht van de verdediging. Het belangrijkste bezwaar tegen het wetsvoorstel is dat hiermee het slachtoffer een mogelijkheid wordt geboden om zijn of haar gemoed te luchten, maar dat het benutten daarvan voor dat slachtoffer onaangename gevolgen teweeg kan brengen.

Een systematisch bezwaar uit een oogpunt van strafprocesrecht is dat met het spreekrecht voor het slachtoffer een nieuwe procesdeelnemer wordt geïntroduceerd die wel informant voor de rechter is, maar die niet beëdigd wordt. De vraag is dus of het slachtoffer niet moet worden beëdigd. Dan zeg je in wezen dat het slachtoffer moet worden beëdigd als getuige.

Een belangrijk punt van praktische aard is of de invoering van het spreekrecht van invloed zal zijn op de voortgang van het strafproces. Het is bekend dat de strafrechter zeker geen tijd over heeft, terwijl nog een aantal doelen bereikt moet worden. Een belangrijk streven is het naar beneden brengen van het aanhoudingspercentage van strafzittingen. Met het spreekrecht van het slachtoffer wordt een actor aan het proces toegevoegd die bij aanhoudingen tot verdere complicaties kan leiden. Het slachtoffer zal ook op de volgende zitting aanwezig moeten zijn.

Het is redelijk, te veronderstellen dat met de introductie van het spreekrecht van het slachtoffer de zittingsduur met 20 à 30 minuten verlengd wordt. Op dit moment is de gemiddelde duur van een strafproces drie kwartier. In 10 minuten kun je drie A4'tjes voorlezen en het is te verwachten dat de verklaringen langer zijn. Hier komt dan nog de tijd die gemoeid is met het oproepen en verschijnen bij. Ik erken dat vooral bij de ernstiger zaken van het spreekrecht gebruik gemaakt zal worden. In 10% van de strafzaken wordt nu een vordering van slachtoffers ingediend. Uit de losse pols kom ik dan op 12.000 tot 13.000 zaken. Dit zijn ook zaken die meervoudig behandeld worden. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat dit extra tijdsbeslag geldt voor drie rechters. Op mijn rekenmachientje kom ik in totaal op een toename van het aantal rechters met ongeveer 35. Men kan zeggen dat dit nog weinig is, maar het gaat wel om een heleboel strafzaken.

Nu is dit geen doorslaggevend argument voor het afwijzen van het spreekrecht voor het slachtoffer, maar het is wel een factor.

De heer Wolfsen (PvdA):

Blijkt uit de cijfers dat al die zaken meervoudig behandeld worden?

Minister Donner:

Doorgaans zal in de zwaardere zaken sprake zijn van een slachtofferverklaring.

De heer Wolfsen (PvdA):

Zaken in verband met mishandeling en dergelijke worden doorgaans enkelvoudig behandeld.

Minister Donner:

Ik geef aan welke schatting wij hiervan gemaakt hebben. Ik weet ook wel dat niet in alle 14.000 zaken het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik zal maken. Ik geef alleen aan in welke orde van grootte wij moeten denken.

Er is het alternatief van de schriftelijke slachtofferverklaring. De Kamer heeft onlangs de evaluatie hiervan ontvangen. Hiertoe zijn de ervaringen van politie, officieren van justitie, parketmedewerkers en slachtoffers verzameld. Hieruit kan nog geen definitieve conclusie worden getrokken. De belangrijkste aanbeveling is om de praktijk zich verder te laten ontwikkelen zonder dat nu reeds op voorhand voor een model wordt gekozen. De tijd is daar nog niet rijp voor. In de loop van het komend jaar krijgen wij de resultaten van het onderzoek naar de aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de wetenschappers Knigge en Groenhuijsen zullen ingaan op de positie van het slachtoffer in het strafproces. Het is de vraag of het verstandig is om in afwachting van die adviezen nu al voor een model te kiezen. Er is al een schriftelijke slachtofferverklaring. De facto bestaat de mogelijkheid om nu al gehoord te worden. Ik erken zonder meer dat de mogelijkheid bestaat dat rechters weigeren het spreekrecht toe te staan. Dat komt voor een deel door onbekendheid ermee. Navraag bij de Raad voor de rechtspraak wees uit dat niet bekend is dat het spreekrecht regelmatig wordt geweigerd. Het is denkbaar dat wij met de huidige mogelijkheid ongeveer alle gevallen omvatten die wij ook met het recht zouden omvatten. Wat is dan de zin van het recht? In wezen wordt met dat recht een aantal averechtse effecten gecreëerd, onder andere dat het slachtoffer zich niet meer echt vrij zal voelen, omdat hij vreest geen invloed op het geheel te hebben als hij geen gebruik maakt van het recht. Daarnaast kan het tegen het slachtoffer werken als hij wel komt doordat hij zich zal moeten onderwerpen aan een ondervraging. Door het beslag dat het recht op de beschikbare ruimte legt, zullen meer slachtoffers onbevredigd zijn omdat hun zaak helemaal niet voor de rechter gebracht kan worden. Ten slotte loopt er al een aantal projecten en moeten wij ervoor oppassen om niet nu al te kiezen voor een bepaalde oplossing. Derhalve zeg ik dat het op dit moment prematuur is om hiervoor te kiezen, maar daarmee heb ik niet gezegd dat wij er op termijn niet voor moeten kiezen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. De minister zei op een gegeven moment dat het recht al in veel gevallen toegekend wordt door de rechter als het slachtoffer er gebruik van wil maken. Maar dat is een ander verhaal dan het argument dat er door dit wetsvoorstel waarschijnlijk 35 à 40 rechters extra nodig zullen zijn vanwege het aantal zaken dat er bijkomt.

Minister Donner:

Een reden om het recht in te voeren kan zijn dat er veel meer gebruik van gemaakt wordt. Als dat de reden is, kan dat potentieel tot een groter aantal zaken leiden. Nogmaals, ik geef alleen maar aan wat volgens de berekeningen – dat heb ik ook in de brief aangegeven – het aantal zaken is dat eronder valt. Maar als er geen sprake is van een drastische uitbreiding, is het de vraag of ik het recht moet invoeren om een mogelijkheid die nu al bestaat wettelijk te regelen.

De heer Van der Ham (D66):

Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Dittrich dat er in een aantal gevallen om gevraagd is en dat het recht niet is toegekend? Dan is er toch sprake van rechtsongelijkheid? Dat kunt u toch niet bepleiten.

Minister Donner:

Het feit dat die mogelijkheid nu bestaat, betekent dat de rechter inderdaad toekenning kan weigeren. Dat kan de rechter op heel goede gronden doen. Het is niet een kwestie van "wat de boer niet kent dat vreet hij niet", waarbij de rechter weigert om het recht toe te passen alleen maar omdat hij het niet kent. Het is heel goed mogelijk dat de rechter in een strafproces besluit om het niet toe te kennen, omdat juist daarmee de emotie in het strafproces komt en omdat hij vindt dat het strafproces niet kan beantwoorden aan het genoegdoeningelement. Dan heeft de rechter de mogelijkheid om dat te beperken. Zodra het recht wordt ingevoerd, zal het geregeld moeten worden en zal er een eventuele beperking geregeld moeten worden. Dan zal de rechter de bevoegdheid moeten hebben om het recht in bepaalde situaties niet toe te kennen.

De heer Van der Ham (D66):

De gronden op basis waarvan een rechter toekenning van het recht kan weigeren, liggen natuurlijk niet vast. Waar kan een slachtoffer of een andere partij zich dan op beroepen?

Minister Donner:

Ik pleit ervoor dat de praktijk zich op dit punt nog laat zetten. Ik ontken niet dat er situaties kunnen zijn waarvan gezegd kan worden dat in dat geval die mogelijkheid geboden had moeten worden, maar dat de rechter dat geweigerd heeft. Bij invoering van het recht zullen er echter ook gevallen zijn waarvan gezegd kan worden dat dit eigenlijk niet mogelijk had moeten zijn. Dat is bij alle regelingen het geval. Wij mogen tevreden zijn als iets wel of niet regelen in 80% van de zaken een bevredigende oplossing oplevert. In 20% van de gevallen heb je moeilijkheden. Dat is eigen aan regelgeving.

De heer Cornielje (VVD):

Bent u van oordeel dat de rechter eigenlijk verplicht is om het oordeel dat iemand het geclausuleerde spreekrecht niet moet krijgen, te motiveren?

Minister Donner:

Dat zou het geval zijn als ik die mogelijkheid regel. Op dit moment is dat impliciet.

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben zojuist gehoord dat in de praktijk de rechter het niet toestaat omdat het niet geregeld is. Dat is een motivatie, overigens geen sterke. Vindt u dat iedere rechter een afwijzing, ook zonder dit wetsvoorstel, moet motiveren?

Minister Donner:

Op dit moment is dat niet het gevolg van de regeling. Het is een impliciete regeling. Ik wil eerst weten wat de praktijk is en in welke gevallen het wordt afgewezen. Een beslissing moeten motiveren, betekent dat je daartegen in beroep moet kunnen gaan.

De heer Cornielje (VVD):

De heer Dittrich heeft gezegd dat dit niet wordt bijgehouden door de rechters. Dus ook de motieven staan niet op papier. Als je daar inzicht in wilt krijgen, moet je een moreel beroep doen op rechters om dat wel te motiveren, zodat wij daar inzicht in krijgen.

Minister Donner:

Primair zouden de gevallen geregistreerd kunnen worden, met de aantekening waarom het niet gedaan wordt. Het zou vreemd zijn om het een nadrukkelijk onderdeel van de uitspraak te doen zijn, omat het niet strikt op de verdachte betrekking heeft. Ik zal het punt van het registreren gaarne met de Raad voor de rechtspraak opnemen, zodat wij inzicht krijgen in het geheel. Tegen de tijd dat de voorstellen van Groenhuijsen er zijn, kunnen wij er volwaardiger over spreken.

De heer Wolfsen (PvdA):

De heer Cornielje snijdt de kern van het probleem aan. Dat blijkt ook uit het antwoord van de minister. Als iemand iets wil zeggen en dat wordt geweigerd, dan heb je een probleem, zo stelde hij. Dat is onbevredigend. Door te codificeren wordt dat probleem opgelost.

Minister Donner:

Daar zijn wij het over eens. De gevallen waarin het slachtoffer spreekrecht wil en dit door de rechter niet geweigerd wordt, worden opgelost met dit wetsvoorstel. Maar de regel schept weer nieuwe, eigen problemen. Ik zeg niet: uiteindelijk wel of niet doen, maar ik geef aan dat met een wettelijke regeling een aantal gevallen wordt opgelost, maar dat daarmee andere problemen worden binnengehaald. Vandaar mijn pleidooi, mijn advies: het is verstandiger om de ontwikkelingen in de praktijk af te wachten. Inmiddels is deze zaak in gang gezet. Het proces inzake de positie van het slachtoffer is in ontwikkeling. Wij krijgen de resultaten daarvan. Ik zal gaarne bevorderen dat daar een duidelijker beeld van ontstaat.

De voorzitter:

Ik heb het gevoel dat er geen behoefte is aan een tweede termijn, maar ik zie dat dit niet zo is. Ik acht het mijn taak, al is het alleen ten opzichte van de medewerkers van de Kamer, om dit te proberen, maar het lukt dus niet.

Ik weet dat er bij wetsvoorstellen geen spreektijdbeperking is, maar ik wil de spreektijd in tweede termijn toch op twee minuten vaststellen. Hij spijt mij erg. Uiteraard zie ik als voorzitter van de Kamer het belang in van wetgeving, maar ik heb ook andere verantwoordelijkheden en ik heb geen zin om weer tot kwart voor één of één uur door te gaan. Dat is ook niet verantwoord. Ik wil de spreektijden daarom echt op twee minuten vaststellen, anders moeten wij het op een ander moment doen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Op dit late tijdstip begin ik mij steeds meer een soort Salomo te voelen.

De minister zegt dat het spreekrecht geen gevolgen mag hebben voor de strafmaat, maar de indieners zeggen dat het op de een of andere manier wel gevolgen kan hebben voor de strafmaat. Daarmee wordt een discussie naar aanleiding van het verhaal van het slachtoffer in de rechtszaal onvermijdelijk. De bedoeling is juist om het voor het slachtoffer beter mogelijk te maken de zaak te verwerken. Het is daarom de vraag of het slachtoffer met het spreekrecht wint, wanneer dat leidt tot een discussie, die uiteindelijk kan leiden tot een hogere strafmaat. Kunnen de indieners daar nog een keer op ingaan?

Ik snap de grote aarzelingen van de minister, maar is dit recht toch niet op de een of andere manier te clausuleren? De heer Dittrich gaf een heel belangrijk voorbeeld. Ik weet niet meer in welke zaak dat was; hij noemde er een paar. Hij zei namelijk dat een rechter het recht niet toekende omdat het wettelijk nog niet mocht. Dat vind ik toch een punt, want dat kan nooit een argument zijn. Als wij vinden dat de rechter het moet kunnen toewijzen, kan de rechter nooit zeggen dat hij het niet wil omdat het niet in de wet staat. Wil de minister daarop ingaan?

Ik heb nu twee belangrijke vragen gesteld. Het is verder aan onszelf om een afweging te maken.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik heb de indieners, een partijgenoot van mij en de heer Schonewille van de LPF, nog niet gefeliciteerd met het uitstekende wetsvoorstel. Door het verhaal van de minister ben ik nog meer overtuigd geraakt van het belang van het wetsvoorstel. De minister kwam er zelf door in de problemen, omdat hij niet kon ontkennen dat er toch een mate van rechtsongelijkheid is. Daarom is het belangrijk dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Wij zullen er dan ook voor stemmen.

Ik heb nog een vraag over de manier waarop je het slachtoffer een verklaring kunt laten afleggen. In heb net al bij interruptie aangegeven dat dit wellicht in een interactieve vorm kan. De heer De Wit wees er echter al op dat advocaten of een rechtszaal bedreigend kunnen overkomen op een slachtoffer dat gaat spreken. Ik kan mij voorstellen dat wordt geprobeerd het klimaat in de rechtszaal te verbeteren, waardoor mensen makkelijker en meer ontspannen hun verhaal kunnen houden en zich minder bedreigd voelen door de opstelling van de rechter, de advocaat, enzovoort. Ik weet niet of dat kan. Kunnen de minister of de indieners hierop een reactie geven?

Ik hoop dat het voorstel het gaat halen. Ik dank eenieder voor de tijd die hij aan dit prachtige voorstel heeft besteed.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Ik dank de indieners en de minister voor de gegeven antwoorden.

De minister formuleerde het treffend. We staan hier allemaal voor hetzelfde doel, namelijk de versterking van de positie van het slachtoffer. Het is alleen de vraag of wij dat met dit middel dichterbij brengen. Het Clara Wichmann-instituut zegt dat het nadelig uitpakt voor de slachtoffers. Slachtofferhulp is hierover positief, maar wel onder voorwaarden. De wetenschappelijke commissie van de NVvR is ook positief. Uit onderzoek van Recht op schrift blijkt echter dat er geen draagvlak is in het veld. Ook in het blad Trema zijn een aantal bedenkingen geopperd.

Het risico is dat het voorgestelde spreekrecht zich tegen de slachtoffers keert. Wij worstelen met de vraag hoe wij dat kunnen voorkomen. Ik nodig de indieners en de minister nogmaals uit om te bezien of wij het wetsvoorstel op dat punt kunnen verbeteren.

Een probleem is dat indien het slachtoffer gebruik maakt van dit recht hij als een bijzondere getuige zal worden gehoord. Volgens het EVRM heeft de verdediging het recht om het slachtoffer als bijzondere getuige te horen. De minister zegt dat dit averechts kan uitwerken. Dat willen wij voorkomen. Ik vraag de indieners nogmaals om een reactie op dit punt.

In mijn eerste termijn heb ik de vraag gesteld: hoe vrij is vrij. Ik heb daarbij drie onderdelen aan de orde gesteld. De slachtoffers voelen zich verplicht te spreken omdat er anders misschien niet veroordeeld wordt of te laag wordt gestraft. De slachtoffers zijn niet echt vrij omdat zij niet mogen zeggen wat zij willen. Het is een geclausuleerd recht, in tegenstelling tot het spreekrecht van nu waarbij het slachtoffer in overleg met de officier van justitie een verklaring opstelt en kan verklaren wat hij wil. De slachtoffers kunnen als bijzondere getuigen worden opgeroepen, wat averechts kan uitwerken.

Hoe reëel is het om af te zien van dit recht en te volstaan met een schriftelijke verklaring of een gesprek met de officier van justitie? Hoe kan dit ingekaderd worden? Het is fijn dat advisering door slachtofferhulp mogelijk is. Dank voor die ene tegemoetkoming. Hoe kunnen wij een en ander zodanig organiseren dat men gebruik gaat maken van het nieuwe recht?

De VVD heeft oog voor de voor- en nadelen van het wetsvoorstel. De indieners hebben omstandig uit de doeken gedaan, zowel schriftelijk als in het debat, wat de voordelen zijn. De minister heeft ons op een aantal nadelen gewezen. De VVD vond het zijn plicht om een uitdagende eerste termijn uit te spreken en zo alle voor- en nadelen op een rij te krijgen en tot een goede afweging te komen. Wij willen niet voor verassingen komen te staan als wij ja of nee zeggen tegen het voorstel.

Wij vinden het belangrijk dat de Raad voor de rechtspraak meer inzicht verschaft in het eventueel toegekende spreekrecht. De minister heeft hierover verslaglegging toegezegd. Als het spreekrecht niet wordt toegekend, wordt dat eveneens geregistreerd. Dit kan betrokken worden bij volgende debatten.

Ik moet mijn fractie nader adviseren. Ik zet alle voor- en nadelen nog eens rustig op een rijtje. Wij staan nu onder hoge tijdsdruk. Ik kan het nu niet tijdens het debat afwikkelen. Ik betreur dat, ook voor de indieners. Wij hebben het voorstel twee keer in de nacht met een gemankeerd debat moeten behandelen. Ik vind dat jammer voor hen en voor ons.

De voorzitter:

Ik ben dat zeker met u eens.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Bij mijn voorbereiding op de tweede termijn heb ik de voors en tegens van het voorstel naast elkaar gezet. Ik kom tot twee voordelen en vijftien bedenkingen, gedestilleerd uit de eerste termijn. Ik heb goed geluisterd naar beide indieners en uiteraard ook naar de minister. Ik zie nu de volgende duidelijke voordelen van het invoeren van een spreekrecht. In de eerste plaats is dat de uniformering die met het wetsvoorstel wordt beoogd. Het is een belangrijk punt dat de ongelijkheid in behandeling door de ene en de andere rechter wordt weggenomen. Het tweede voordeel is dat het wetsvoorstel de positie van het slachtoffer in het strafproces versterkt. Het derde voordeel is dat het kan bijdragen aan de verwerking van het leed. Dat erken ik ook. Ook zie ik uitdrukkelijk als pluspunt de betere motivering waarop de indieners het oog op hebben.

De bedenkingen die ik had zijn veranderd. Uit de bijdragen van beide indieners leid ik af dat zij een zeer wezenlijke positie aan de rechter willen geven bij het hanteren van het spreekrecht om bezwaren in de hand te houden als hoogoplopende emoties, advocatuur die zich te buiten gaat aan een verkeerde bejegening van het slachtoffer, het daaruit voortvloeiende element van leedtoevoeging, het te veel benadrukken van de schuld van de dader in de verklaring door het slachtoffer en de invloed op de strafmaat. De rechter moet zorgen voor evenwicht.

Ik heb wel dezelfde vraag als de heer Van Haersma Buma. De minister heeft gezegd: het kan niet leiden tot strafverzwaring. De indieners hebben gezegd dat dit wel mogelijk is. Zouden wij als wetgever niet kunnen proberen dat uit te sluiten? Kunnen wij niet zeggen dat de indieners en de Kamer ervan uitgaan dat strafverzwaring alleen maar geënt kan zijn op de normale daarvoor geldende wettelijke grondslag? Is dat niet een element dat wij in het kader van het wettelijke systeem moeten terugbrengen? Hoe denken de indieners daarover? De minister heeft de evaluatie gepresenteerd van het afleggen van schriftelijke verklaringen. Kan op basis daarvan iets worden gezegd over het effect van de schriftelijke verklaring op de strafmaat?

Dit voorstel zal ik uiteraard in mijn fractie bespreken. Ik kan wel zeggen dat mijn grote bedenkingen zijn veranderd en dat ik een andere visie op het geheel heb gekregen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. In twee minuten spreektijd moet je je beperken tot de kern van de kern. Dank aan de indieners en dank voor het advies van de minister. Ik ben het met hem eens dat je door het te formaliseren een aantal bezwaren binnen haalt. Het wordt een weging van wat je belangrijker vindt. Wij denken nu dat wij de voordelen van het formaliseren groter vinden dan de nadelen van het niet doen.

Ik ben het minst beducht voor de mogelijkheid van strafverzwaring, omdat schriftelijke verklaringen al staande praktijk zijn. Je zou het dan nu moeten uitsluiten, maar ik heb begrepen dat geen der fracties dat wil.

Het slachtoffer heeft op dit moment een wat onduidelijke positie. Als je het formaliseert, expliciteer je de positie van het slachtoffer enigszins. Dat maakt het voor Slachtofferhulp mogelijk, de mensen goed op de zitting voor te bereiden. Zij kunnen dan samen met Slachtofferhulp de afweging maken of zij gaan of niet. Nu gaan mensen naar de zitting vaak niet wetend wat hen daar te wachten staat.

Ik ben ook wat minder beducht voor de werklast, omdat het nu al staand beleid is. Er zal dus slechts marginaal sprake zijn van verzwaring van de werklast.

Ik heb nog een vraag over aanrijdingszaken. Het komt vaak voor dat men bij aanrijdingen aanvankelijk van plan is om een misdrijf ten laste te leggen. Dit gaat heel vaak niet door, omdat dit moeilijk bewijsbaar is. Dan vinden er wel allemaal gesprekken plaats met de officier, maar uiteindelijk kiest de officier er dan toch voor om de zaak voor te leggen aan de kantonrechter. Als de zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank, zal een slachtoffer wel mogen spreken, maar als de zaak wordt voorgelegd aan de kantonrechter omdat het een overtreding zal worden, zal het slachtoffer niet mogen spreken. Ik vind dit een wat rare ongelijkheid. Willen de indieners dit nog gelijk trekken?

In een vorig leven hoorde ik eens van collega's die wat zaten te tobben over de positie van het slachtoffer, dat een slachtoffer die ter zitting kwam en spreektijd vroeg, werd afgescheept werd met de woorden: u speelt hier vandaag formeel als procespartij geen enkele rol. Dit is zeer onbevredigend en als deze wet in werking treedt, is aan die situatie definitief een einde gekomen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik wil de minister als adviseur van de initiatiefnemers en van de Kamer hartelijk danken voor zijn bijdrage. Ik dank verder de woordvoerders voor hun bijdrage in tweede termijn.

Wij zijn niet voor niets met dit initiatiefwetsvoorstel gekomen. De vorige regering was niet enthousiast over het idee van een spreekrecht. De minister is een goede rechtsopvolger van zijn voorganger. Als je dan zelf wel in iets gelooft, zet je door en leg je je standpunt vast in een wetsvoorstel. Ik moet hier wel bij zeggen dat professor Groenhuijsen voorstander is van een spreekrecht. Uit de studie die hij heeft verricht blijkt ook dat hij wel degelijk bij de algehele herziening van het Wetboek van Strafvordering voor een spreekrecht voor slachtoffers is. Hij heeft indertijd, toen ik de voorstellen in de Kamer deed, die gedachte ondersteund, zij het dat hij het hele wetboek wil veranderen en het gaat boven onze macht om dat te regelen.

Het viel mij op dat de minister in zijn bedenkingen op een gegeven ogenblik sprak over het slachtoffer op de zitting en dat juist als men verwacht dat de feiten die het slachtoffer naar voren brengt een discussie kunnen opleveren, het slachtoffer ondervraagd zal worden. Wij moeten echter een scherp onderscheid maken tussen het slachtoffer op de zitting als getuige, wat door de officier of door de advocaat van de verdachte altijd gevraagd kan worden, en het slachtoffer dat een spreekrecht uitoefent en dus per definitie niet over feiten, het feitelijke relaas en de toedracht van het misdrijf praat, maar over de gevolgen voor hem in zijn persoonlijk leven. Dit is dan ook de reden waarom de officiële adviesorganen zoals de NVvR, de Raad van State en de Orde van advocaten daarover positief oordelen. Wij hebben juist op hun suggestie die knip aangebracht.

De invloed van de slachtofferverklaring op de strafmaat is een interessant vraagstuk. Op pagina 59 van het rapport Recht op schrift staat onder het kopje Invloed op de straftoemeting: Officieren en rechters zijn eensluidender in hun oordeel over de vraag of zij in straftoemeting worden beïnvloed door de schriftelijke slachtofferverklaring. Mogelijk effect vanuit de schriftelijke slachtofferverklaring op de straftoemeting lijkt voor officieren en rechters acceptabeler te zijn dan het geval is ten aanzien van de waarheidsvinding. Uit dit rapport mogen wij dus afleiden dat een schriftelijke slachtofferverklaring een invloed kan hebben. Dit geldt natuurlijk ook voor het spreekrecht, de mondelinge verklaring. Je kunt nu eenmaal niet uitsluiten dat als een rechter iets hoort daarmee nooit meer rekening wordt gehouden. Een van de bedoelingen is immers om de rechter informatie te geven over de andere kant van het misdrijf, de kant waarbij het slachtoffer is betrokken. Het gaat dus niet om de "voorkant", zoals sommige strafrechtsgeleerden de kant van de verdachte noemen, maar de kant van het slachtoffer. Een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is om die informatiepositie te versterken. Het is aan de rechter om te bepalen wat deze daarmee doet; wij kunnen dat niet afdwingen. Het past niet in de trias politica om als wetgever te zeggen dat een rechter dat moet verdisconteren. Hiermee heb ik tevens de vraag van de heer Van Haersma Buma behandeld: wij kunnen het niet uitsluiten. Met de schriftelijke slachtofferverklaring is er mogelijkerwijs een zekere beïnvloeding en dat zou mogelijkerwijs ook voor het mondelinge spreekrecht gelden.

De heer Van der Ham heeft nog eens gewezen op de rechtsongelijkheid. Dat is een sterk punt, zeker als wij zien dat de rechtbank in Dordrecht en het gerechtshof in Den Haag als hogerberoepsinstantie van een aantal rechtbanken, hebben gezegd dat de wetgever hierin geen verantwoordelijkheid neemt: er is geen bevoegdheid toebedeeld door de wetgever aan het slachtoffer op de zitting, dus doen wij het niet. Dat brengt inderdaad rechtsongelijkheid met zich mee.

De heer Cornielje heeft er nog eens op gewezen dat sommige adviesorganen wat kritisch zijn, zoals het Clara Wichmann-instituut. Dit instituut heeft het wetsvoorstel echter alleen beschouwd vanuit het perspectief van zedenslachtoffers, met name vrouwen die zijn verkracht. Als wetgever moeten wij echter ook andere belangen in onze afweging betrekken. Dan is het interessanter om te kijken naar het oordeel van de Raad van State en van de Nederlandse Orde van advocaten. Zelfs deze orde staat positief tegenover een spreekrecht. Als één orgaan bedenkingen zou moeten hebben, is het wel dit, omdat men wellicht bang zou kunnen zijn dat cliënten nadeel ondervinden van een spreekrecht. De Nederlandse Orde van advocaten en de NVvR, waarin rechters en officieren zitten, zijn echter positief.

De heer Cornielje heeft gevraagd: hoe vrij is vrij? Voelt een slachtoffer zich niet verplicht om te spreken, in de hoop dat hij invloed kan uitoefenen? Wij kunnen natuurlijk nooit in de hoofden van slachtoffers kijken, maar wij vinden dat – collega Schonewille heeft dat naar voren gebracht – de voorlichting helder moet zijn. Daarbij had de heer Cornielje een inspirerend punt te pakken. Bij de slachtofferhulp zou ook aandacht moeten worden besteed aan voorgesprekken; er moet gestructureerd met slachtoffers om de tafel worden gezeten. Dit moet goed worden ingebed. De officier van justitie heeft daarin een rol op basis van de huidige richtlijnen. Het zou nog wel meer kunnen worden opgepakt. Bij de begrotingsbehandeling een paar weken geleden is overigens een amendement aangenomen door de Kamer, waarmee Slachtofferhulp Nederland een aanzienlijk extra bedrag toebedeeld heeft gekregen. Dit amendement is verwerkt in de begroting.

Het gaat inderdaad om een beperkt spreekrecht, zeg ik tegen de heer Cornielje. Wij hebben het namelijk beperkt tot de gevolgen van het misdrijf. Anders zouden wij in het Duitse systeem terechtkomen, waarbij een slachtoffer zich op de zitting kan ontpoppen als officier van justitie. Dit zorgt voor rare constructies, waarbij de officier een bepaald requisitoir houdt en het slachtoffer vervolgens zegt: ik wil daaroverheen. De onfrisse situaties die dan ontstaan, willen wij voorkomen.

De heer De Wit heeft de voordelen van en zijn bedenkingen bij het initiatiefwetsvoorstel kernachtig opgesomd. Hij heeft stilgestaan bij de rol van de rechter als leider op de zitting. Deze is natuurlijk relevant, zeker waar het emoties betreft die tevoorschijn kunnen komen. Dat kan nu echter ook al. Als voormalig advocaat weet de heer De Wit als geen ander dat ook verdachten heel emotioneel kunnen worden als hen iets wordt aangewreven door de officier van justitie. Ook getuigen kunnen heel emotioneel zijn als zij moeten verklaren wat er allemaal is gebeurd. De rechters in Nederland zijn dus professioneel en kunnen ermee omgaan. Uit de situaties die zich hebben voorgedaan – het zijn heel emotionele zaken geweest – blijkt dat dit goed hanteerbaar is. Dit heeft ook weer te maken met goed van tevoren informatie verstrekken aan de slachtoffers of nabestaanden.

Over de strafverzwaring heb ik al gesproken. Ik heb gekeken wat recht op schrift erover zegt. Het is nooit helemaal uit te sluiten, maar wij verwachten niet dat dit een hoge vlucht gaat nemen.

De heer Wolfsen sprak hier ook een beetje als rechter. Hij heeft veel ervaring met strafzaken. Hij heeft ook heel duidelijk gezegd dat het ook nu eigenlijk al niet gebeurt. Dat was dus heel interessant. Hij vroeg ons wel hoe wij tegenover die aanrijdingszaken staan. Wij hebben heel uitdrukkelijk in de wetstekst opgenomen dat het gaat over de zaken die de officier van justitie ten laste heeft gelegd. Nu komt het helaas in de praktijk wel eens voor dat bij een heel ernstige gebeurtenis de officier van justitie ervoor kiest, de tenlastelegging te beperken tot een bepaald misdrijf of zelfs wel eens tot een overtreding. Dan is het nadelig voor het slachtoffer dat zou willen spreken, als de zaak daardoor zakt onder de grens die wij hebben getrokken. Dan zou hij eigenlijk met zijn klacht bij de officier van justitie moeten zijn, want die is degene die het proces inzet. Soms zal het gebeuren dat een officier van justitie een bepaalde zaak waarbij een slachtoffer is betrokken, niet in de tenlastelegging opneemt. Dan kan het slachtoffer ook geen spreekrecht hebben.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik zou juist niet willen dat iemand zich moet beklagen bij de officier, want daarvan zou de perverse werking – excuseer voor de uitdrukking – kunnen uitgaan dat de officier kiest voor het misdrijf om het slachtoffer te kunnen laten spreken. Dat moet absoluut niet gebeuren.

De heer Dittrich (D66):

Nee, maar dit is echt altijd de afweging van de officier van justitie. Wij kunnen daar als wetgever niet in treden. Wij kunnen een officier van justitie niet verplichten om een bepaalde tenlastelegging te formuleren. Dat is helemaal zijn verantwoordelijkheid. Als er slachtoffers bij zijn betrokken, vinden wij wel – en dat blijkt ook uit de richtlijn voor het openbaar ministerie – dat hij contact moet zoeken via de slachtoffercoördinator om informatie te verstrekken. Het blijft echter de afweging van de officier van justitie hoe hij de strafzaak inzet. Volgend daarop is het spreekrecht van het slachtoffer.

Voorzitter. Ik wil nogmaals alle sprekers bedanken. Wij hebben zeer van dit debat genoten.

Minister Donner:

Mijnheer de voorzitter. Een paar vragen waren aan mij gericht. In het algemeen proef ik het argument dat er wel een mogelijkheid is, maar dat wij die door een rechtsregel kunnen uniformeren. Tegelijkertijd blijkt uit de interventies – en dat is bij alle rechtsregels – dat ik dan de ongelijkheid verschuif. Nu is er een mogelijkheid voor de rechter om het spreekrecht toe te staan of niet, maar als ik het spreekrecht regel krijg ik de discussie hoe het recht wordt beknot et cetera en of het van invloed is op de straf. Het punt is dat wij met een verscheidenheid van mensen – en dat is de essentie van de rechtspraak – en ook met een verscheidenheid van rechters te maken hebben. Dat zal onder omstandigheden tot verschillen leiden. Wij kunnen niet door recht alle verschillen willen uitsluiten. Ik vrees dat dit nu gebeurt, dat vooral vanwege een aantal gevallen dat wordt geweigerd, wordt gezegd dat er een rechtsregel moet komen. Mijn pleidooi is om daarmee op te passen. Dit is namelijk een zaak die in ontwikkeling is. Dat is ook het advies van alle mensen: laat dit nog zijn ontwikkeling hebben.

Dit blijkt ook. Zodra men gaat denken in termen van "wij regelen het recht", stuit men onmiddellijk op het probleem hoe men het slachtoffer moet afschermen tegen allerlei gevolgen ervan.

Als u het regelt, geldt dat u niet meel in de mond kunt houden en blazen. Als het slachtoffer in de rechtszaal zit, zal deze ondervraagd kunnen worden. Uiteraard kun je dat beperken door aan te geven waar het betrekking op heeft, maar als het van invloed is op de straf, dan zal dat leiden tot ondervraging op dat punt. Je kunt de betrokkene wel op afstand zetten en alleen audiovisueel een verklaring laten afgeven – telehoren is op dit moment in een experimentele fase – maar in wezen wordt dan slechts een ruimtelijke scheiding voor het slachtoffer aangebracht. De slachtofferverklaring doet precies hetzelfde. Die haalt alleen de zaak in de tijd uit elkaar: eerst de verklaring. Dat is ook het voordeel ervan. Immers, de slachtofferverklaring wordt afgelegd en vervolgens kan daarover gesproken worden in het proces zonder dat het slachtoffer erover ondervraagd wordt; het is dan een processtuk. In dat opzicht is op dit moment de schriftelijke slachtofferverklaring mijns inziens nog het meest voordelig.

De heer Cornielje vroeg of je niet door wijziging van het voorstel de nadelen kunt weghalen. Nee, ik denk dat je inderdaad moet zeggen: óf men regelt het nu en dan heeft men de nadelen, óf men regelt het niet en dan heeft men andere nadelen die men nu wil regelen. Dat is gewoon de keuze waar men voor staat. Ik ontken niet dat die verscheidenheid er is. Het is maar welke nadelen men wil uitsluiten. Immers, ook een idee om eventueel het slachtoffer te laten spreken nadat bijvoorbeeld de bewijsvoering is geweest, betekent een nog grotere verstoring van het hele proces. Welnu, dit zijn althans ideeën ten aanzien waarvan je zou kunnen zeggen: kan ik dat variëren?

Voorzitter. Ik denk dat tegenover de argumenten uit Recht op schrift er evenzeer argumenten te ontlenen te zijn voor het tegendeel. Uit het onderzoek blijkt eveneens dat de slachtofferverklaring ook van invloed is op de totstandkoming van de overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. In die situatie zal het zonder meer voor advocaten een rol spelen. Dat de Orde van advocaten vóór het voorstel is, is iets waarvan ik met Vergilius zou willen zeggen: Timeo Danaos et dona ferentes: ik vrees de Grieken, ook al brengen zij geschenken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 0.40 uur

Naar boven