Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 5 december 2002 over het driejarenbeleid in asielzaken.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Wit voor maximaal twee minuten.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg heeft de Kamer vorige week gesproken over het beëindigen van het zogeheten driejarenbeleid voor asielzoekers. De SP-fractie heeft toen het standpunt ingenomen dat het onaanvaardbaar is dat een demissionair kabinet deze maatregel neemt, omdat het een ingrijpende beleidswijziging betekent. In de tweede plaats is de fractie van de SP van mening dat dit alleen geregeld kan worden bij een wijziging van het vreemdelingenbesluit die echter niet voorligt. voor. In de derde plaats acht de SP-fractie het een ongewenste wijziging van het beleid, met name omdat deze plotselinge wijziging van beleid ook de zogenaamde oude gevallen raakt. Dat kan niet zomaar en is bovendien in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Daarom dien ik mede namens mevrouw Halsema van GroenLinks de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het besluit tot beëindiging van het driejarenbeleid in asielzaken geen deugdelijke overgangsregeling kent;

van mening dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, dit wel vergen;

verzoekt de regering, alsnog een overgangsregeling te treffen, inhoudende dat het driejarenbeleid vanaf 1 december 2002 niet meer geldt voor die asielzoekers die vanaf dat moment asiel hebben aangevraagd respectievelijk aanvragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 701(19637).

Minister Nawijn:

Ik ben het met de heer De Wit eens dat de overgangsregeling uit het Tussentijds bericht vreemdelingencirculaire geen terugwerkende kracht kan en mag hebben. Anders dan de heer De Wit meent, is hiervan echter in de voorgestelde overgangsregeling geen sprake. Uitgangspunt en kern van de overgangsregeling zijn dat degenen die voor de datum van afschaffing van het beleid voldoen aan de voorwaarden voor het driejarenbeleid, in het bezit worden gesteld van een driejarenvergunning. Het recht op een driejarenvergunning is immers ontstaan. Zij hebben recht op deze vergunning.

Voor hen die na de datum van afschaffing drie jaar relevant tijdsverloop zouden opbouwen, is geen recht ontstaan. Omdat nog geen recht is ontstaan, komen zij niet in aanmerking voor een vergunning. Van terugwerkende kracht is geen sprake. Dat is ook in de vaste jurisprudentie aanvaard. De overgangsregeling die heer De Wit voorstelt, betekent dat de problematiek van het driejarenbeleid nog langer dan noodzakelijk aan de orde blijft, want dan kunnen aanspraken doorlopen. Dat vind ik onwenselijk. Ik raad aanvaarding van deze motie dan ook af.

De beraadslaging wordt gesloten

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven