Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers (28627).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. De drugskoeriers houden de Kamer met grote regelmaat bezig, in de ogen van mijn fractie zelfs met een iets te grote regelmaat. De GroenLinks-fractie heeft er nooit doekjes om gewonden dat zij van mening is dat eigenlijk te veel aandacht bestaat voor de bestrijding van deze vorm van criminaliteit, zeker in vergelijking met criminaliteitsvormen die er in onze ogen werkelijk toe doen, zoals huiselijk geweld, inbraken en berovingen. Er vallen immers geen directe slachtoffers en de totale binnenkomst van drugs via kleine drugskoeriers is te verwaarlozen. Een "war on drugs" is onwenselijk. Drugshandel moet met redelijke middelen proportioneel worden bestreden. Repressie is daarmee natuurlijk niet uitgesloten, maar mijn fractie is geen voorstander van repressie tegen elke prijs. Intensivering van de opsporing is naar mijn opvatting niet wenselijk of noodzakelijk, maar dat wist de Kamer natuurlijk al. Wij dreigen met zijn allen een kostbaar systeem in stand te houden waarin er alleen maar verliezers zullen zijn.

Het Nederlandse drugsbeleid wordt nog steeds gekenmerkt door redelijkheid. Nederland mag zich beroemen op een relatief klein aantal drugsdoden. Voorzichtigheid is hier geboden. Met het verbod op het testen van xtc-pillen op feesten kan de Nederlandse volksgezondheid wat dat betreft flinke averij oplopen. De Tijdelijke noodwet capaciteit drugskoeriers was voor de GroenLinks-fractie echt bedoeld als een tijdelijke wet waarin werd afgeweken van het gebruikelijke penitentiaire regime, ingegeven door het uitblijven van effectieve preventieve reacties van het kabinet. Mijn fractie heeft grote moeite gehad met de detentiecentra, oude kazernes waarin noodzakelijke faciliteiten ontbraken. Ik heb het dan over zaken als luchtplaatsen, recreatieruimtes en ruimtes voor het ontvangen van bezoek en rechtshulpverleners. Het regime in de detentiecentra is in de afgelopen maanden bijgesteld, als wij de minister tenminste mogen geloven.

Na het lezen van de aanbevelingen van de evaluatie van het WODC denk ik dat er nog veel te verbeteren valt. Ik som de problemen nog maar even op. Er zijn geen persoonsgerelateerde criteria voor plaatsing in de noodvoorziening of in een reguliere penitentiaire inrichting. Overplaatsing naar een reguliere inrichting komt nauwelijks voor. De bouwkundige voorzieningen zijn basaal; in de noodvoorziening Zeist bijvoorbeeld loopt de temperatuur 's zomers op tot 40° Celsius Je vraagt je af hoe koud het daar nu is. Mensen in preventieve hechtenis en veroordeelden zitten bij elkaar. Er zijn personele problemen: de opleidingen zijn beperkt, er worden particuliere beveiligingsdiensten ingehuurd en het personeel is onvoldoende toegerust voor zijn verantwoordelijke taak. Er is een gebrek aan privacy, dagstructuur en hulpverlening. De noodwet biedt voor deze grote problemen geen soelaas. Het is dus eigenlijk meer een wet tot behoud van ellende. Ellende voor wie?

Uit het eerdergenoemde WODC-onderzoek blijkt dat 79% van de gedetineerden in de noodvoorzieningen in Nederland woont. Vier van de vijf mensen van deze groep zijn ook daadwerkelijk Nederlander. Dat houdt in dat de detentie in het teken van resocialisatie kan en moet staan. Als ik het goed begrijp, worden minderjarige gedetineerden slechts bij uitzondering – lees: bij vergissing – in de noodvoorziening geplaatst. Kan de minister garanderen dat dit beleid gehandhaafd wordt? Kan de minister met het oog op het voorgaande aangeven wat erop tegen is om in het wetsvoorstel een maximale termijn voor verblijf in een noodvoorziening op te nemen? Ik heb daartoe een amendement voorbereid.

Verlenging van deze wet kent haken en ogen. Bij de vorige behandeling gingen de Raad van State en de regering ervan uit dat dit beperkte regime slechts voor een jaar zou gelden. Onder die beperking slikte de Raad van State het ondermaatse detentieregime. Er zou zelfs sprake zijn van schending van internationale verdragen. De huidige minister ontkent dat. Volgens hem heeft de Haagse rechter overtuigend geconcludeerd dat het Europese verdrag inzake de rechten van de mens en het Internationaal verdrag inzake politieke en burgerlijke rechten niet geschonden worden door de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers. Die uitspraak moet evenwel worden genuanceerd. De Haagse rechter ging ervan uit dat de Raad van State en de Raad voor de strafrechttoepassing niets strijdig achtten met de noodwet. Dat is niet juist. De Raad van State slikte de noodwet tegen heug en meug en slechts onder de voorwaarde van tijdelijkheid. Ook nu geeft die raad een zwaar negatief dictum af. Ook hierbij past slechts verbazing dat de minister zo'n zwaarwegend advies naast zich neerlegt.

Concluderend mag gezegd worden dat de Kamer ervan mag uitgaan dat de noodgreep niet tijdelijk zal zijn. Ik zie geen garanties van de minister dat de noodcapaciteit in 2005 niet meer nodig is. De marginale verruimingen van het detentieregime komen niet tegemoet aan het resocialisatie-ideaal van het gevangeniswezen. Hoe gaat de minister vorm geven aan de noodzakelijke verbeteringen in het detentieregime waarover het WODC nu een negatief oordeel heeft geveld?

Wij hebben een amendement ingediend waarin wordt voorgesteld om een artikel 2b toe te voegen volgens welk een gedetineerde ten hoogste zes maanden verblijft in een voorziening, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1. Het gaat er dus om dat hij uiterlijk zes maanden verblijft in zo'n tijdelijke opvang. Wat is de reactie van de minister op het amendement?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal proberen niet al te uitvoerig te zijn. Normaal gesproken kan je bijdrage heel kort zijn als je spreekt over de verlenging van een noodwet waarmee de Kamer eerder in meerderheid heeft ingestemd en waar je fractie eerder voor heeft gestemd, en wel in het geval dat de redenen waarmee de noodwet indertijd in het leven is geroepen, dezelfde zouden zijn als de redenen die nu worden aangevoerd voor de verlenging. Je kunt je dan beperken tot de mededeling dat je het ermee eens bent. In dat geval had ik hier waarschijnlijk niet eens gestaan. Dat ik hier sta, betekent dat er iets méér aan de hand is dan alleen een simpele verlenging van de noodwet die wij zonder meer zouden kunnen goedkeuren in de stemmingen. Wat er aan de hand is, zal ik proberen duidelijk te maken. Dit zal de hoofdmoot van de inbreng in dit debat zijn.

Zoals gezegd, heeft de fractie van de ChristenUnie ingestemd met de noodcapaciteit voor de drugskoeriers. Wij deden dit omdat het water ons over de schoenen liep. Het probleem was niet meer goed beheersbaar. Er was een capaciteitsprobleem. Als het water je over de schoenen loopt, is een noodwet zeer aangewezen. In het debat over de noodwet hebben wij natuurlijk uitvoerig gesproken over de afwijkingen die daarin waren opgenomen ten aanzien van de bepalingen in de Penitentiaire beginselenwet (PBW). Dat was best een principieel debat, omdat de vraag aan de orde was of je de noodwet zomaar kon doorvoeren of dat er een aparte legitimatie voor moest zijn. Daarbij is uitvoerig besproken of dit voor één categorie kon plaatsvinden dan wel dat het gelijkheidsbeginsel van toepassing was. Het was dus een vrij principieel debat over de afwijking van de Penitentiaire beginselenwet. De fractie van de ChristenUnie heeft toen nog wijzigingen voorgesteld en via een amendement over onder andere de geestelijke verzorging geprobeerd op een aantal punten onnodige afwijkingen van de PBW te voorkomen. Met steun van de Kamer is dat gelukt, in elk geval op het punt van de geestelijke verzorging; dat amendement is aanvaard.

In het debat heb ik namens mijn fractie de mogelijkheid van een verlenging opengehouden. Het is een beetje raar om een verlenging meteen al goed te keuren. Aan de aanvaarding van de noodwet hebben wij toegevoegd dat een verlenging voor ons niet op voorhand uitgesloten was. Wij hadden een aantal bedenkingen tegen de noodwet, maar daarover hebben wij ons heen gezet. Het zou ook raar zijn om te zeggen dat de wet maar één jaar mag duren en absoluut niet langer. Ik heb toen wel gestipuleerd dat de verlenging van de noodwet eventueel op dezelfde gronden zou moeten plaatsvinden als die waarop de wet tot stand is gekomen, namelijk het probleem van de hoeveelheid drugskoeriers. Als dit probleem niet te boven zou zijn gekomen, zou een verlenging mogelijk zijn. Ik heb in dat debat bovendien aangegeven dat de noodwet die betrekking heeft op groepsdetentie, specifiek is voor de categorie, namelijk de drugskoeriers, meer in het bijzonder de bolletjesslikkers. Voor mijn fractie zou het zeker niet zomaar een opstapje kunnen zijn naar een uitgebreidere toepassing van groepsdetentie of meervoudig celgebruik, zoals het ook wel heet. Dit zijn nog altijd twee te onderscheiden zaken, maar in ieder geval is de richting dezelfde. Wij hebben er altijd wel bedenkingen bij gehad, maar nooit een principieel "nee" laten horen. Wij hebben gezegd dat onze instemming met deze noodwet niet betekent dat wij zo maar zouden instemmen met iedere vorm van meervoudig celgebruik of groepsdetentie, maar dat zoiets een apart debat zou vergen. Wij hebben ingestemd met deze noodcapaciteit voor deze categorie, met alle afwegingen die eraan ten grondslag lagen.

Waarom haal ik dit alles nu naar voren? Omdat het te maken heeft met wat zich nu aftekent in het voorstel waarmee deze noodwet wordt verlengd. Ik voel mij er ongemakkelijk bij, ik voel mij enigszins in een klem. Ik zie in dat het probleem niet is opgelost, dat er nog een fors probleem is. Dit betekent dat instemming met verlenging voor de hand ligt. Maar in de stukken is er nog sprake van een tweede laag; de minister laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat hij eigenlijk toe wil naar een meer fundamentele wijziging van de Penitentiaire beginselenwet. Hij vindt het wat lastig om de noodwet maar voor een jaar te verlengen, omdat die dan al bijna meteen weer verlengd zou moeten worden. En hij heeft de tijd nodig om tot een meer structurele en fundamentele wijziging van de Penitentiaire beginselenwet te geraken.

Nu heb ik geen goede argumenten om tegen de verlengingswet te stemmen, want het probleem is niet opgelost. Maar als het tegelijkertijd een soort opstapje naar een fundamentele wijziging van de Penitentiaire beginselenwet is, voel ik me er minder gemakkelijk bij. Als wij de noodwet verlengen, dan moet het ook daarbij blijven, dan moet het geen tussenstap zijn voor iets heel anders, want daarmee heb ik indertijd namens mijn fractie niet mee ingestemd. Ik ben niet gewend om de Kamer deelgenoot te maken van de zaken waarmee mijn fractie worstelt, want ik vind dat ik hier vooral het resultaat van zulke worstelingen kenbaar moet maken, maar ik heb niet de vrijmoedigheid om dan maar tegen het verlengen van de noodwet te stemmen, want dan kies je bijna voor het alternatief om bolletjesslikkers, drugskoeriers te laten lopen. Dat kan de oplossing niet zijn.

Daarom wil ik de minister nog een vraag stellen. Ik heb begrepen dat de populatie van de noodcellen behoorlijk is veranderd. In de beginperiode bleek bij een werkbezoek aan een locatie met noodcapaciteit dat het vooral om bolletjesslikkers ging. Nu heb ik de indruk dat het vooral om andere drugskoeriers gaat, mensen die de drugs op het lichaam dragen, in hun bagage vervoeren etc. Dat is toch een andere categorie; het betekent zwaardere straffen en langer verblijf in de noodcellen. Wat betekent dit voor de mogelijkheden om dit regime te verlengen?

Voorzitter. Ik heb gezegd dat ik niet zoveel voel voor oneigenlijk gebruik van het instrument van de noodwet. Daarom heb ik een amendement voorbereid om de verlenging te beperken tot een jaar. Dan doe je recht aan het idee van verlenging van een noodwet en zie je af van een opstapje naar een structurele wijziging. Ik vind dat dit ook echt beter past bij het instrument noodwet en bij verlenging daarvan.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik begrijp dat de heer Rouvoet verlenging tot 8 maart 2004 op het oog heeft. Is dat voor hem een fatale termijn? En zo ja, wat vindt hij dan van de opvatting van de Raad van State, die niet eens zozeer de bolletjesslikkers of de drugskoeriers als de reden ziet om tot deze tijdelijke wet en tot de verlenging van deze wet te komen, als wel het structurele tekort aan cellen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het zou raar zijn om het als een fatale datum aan te merken. Ik heb ingestemd met een noodwet die niet ideaal is. Zo denk ik er nog steeds over. Noodwetten zijn ook nooit ideaal, want dan kun je beter een gewone wet maken. Daarom heeft mijn fractie toen wel voor die route gekozen, maar in de hoop dat wij het probleem goed zouden kunnen aanpakken. Dat is tot dusverre niet gelukt. Nu is het een kwestie van inschatting of het probleem over een jaar of misschien na twee jaar verlenging, wat de minister voorstelt, wél opgelost zal zijn. Dat kan ik natuurlijk ook niet overzien. Ik vind wel dat het, als je een noodwet wilt verlengen die een jaar geldig is geweest, niet voor de hand ligt om er twee jaar aan vast te plakken met de expliciete argumentatie dat je daarmee de gelegenheid schept om meer structurele wijzigingen mogelijk te maken. Dan raak je namelijk ook aan de kwestie van het regime. Ik voel er niets voor om die noodwet uiteindelijk in de Penitentiaire beginselenwet op te nomen via een verlenging van de noodwet, waarbij ook de regimekwestie erin wordt gevoegd. Dat vind ik echt een ander debat. Ik zie met u dat het probleem door de noodwet niet tot behoorlijke proporties wordt teruggebracht. Dat verontrust mij ook. Ik wil echter een tweede kans geven om met de noodwet het probleem van de drugskoeriers aan te pakken voor die categorie, maar liever niet als een instrument voor een andere wijziging van de Penitentiaire beginselenwet. Ik wil er echt een jaar aan vast plakken in de hoop dat het probleem wordt aangepakt. Ik voel er in elk geval niet voor om in de tussentijd de drugskoeriers te laten lopen en de wet niet te verlengen. Dat is voor mij geen optie.

De heer Cornielje (VVD):

De VVD-fractie is ook van oordeel dat dit niet een tussenstap is naar die grotere verandering. De minister geeft echter in de nota naar aanleiding van het verslag heel nadrukkelijk aan, dat hij de tijd nodig heeft om deze reguliere verandering voor te bereiden en tot voorstel van wet te verheffen. Lopen wij met het amendement dat u indient, niet het risico dat wij een hoop bestuurlijke en politieke druk te krijgen met eerst een verlenging van een jaar en wellicht, omdat de structurele wijziging nog niet gereed is, nog eens een verlenging met een jaar? Is het dan niet verstandiger om alle energie te stoppen in de reguliere wetgeving die over twee jaar ingaat?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij moeten wel twee zaken uit elkaar houden. Het is van tweeën één. Zegt de Kamer met de minister dat er een structurele aanpassing van de Penitentiaire beginselenwet moet komen, dan is dat een zelfstandig argument en een zelfstandig debat dat wij moeten voeren. Dan nog zeg ik dat je een noodwet die voor een specifiek probleem in het leven is geroepen, namelijk de toestroom van drugskoeriers, niet structureel moet inzetten om dat andere probleem op te lossen. Is het echt een kwestie van capaciteit, dan hebben wij in het traject geen wetgevingsruimte nodig, maar bouwruimte. Dan moeten wij zaken die in het verleden misschien zijn nagelaten, niet willen oplossen door een noodwet structureel te maken, met het risico dat er ook op het vlak van het regime een overgang is naar een wijziging van de Penitentiaire beginselenwet. Daar voelt mijn fractie niet voor.

De heer Cornielje (VVD):

Ik ben het ermee eens dat wij noodwetgeving niet permanent moeten maken. Iets meer tijd om die de reguliere wetgeving voor te bereiden zou toch wel wenselijk zijn. In dat ene jaar komen er ook nog verkiezingen en een kabinetsformatie. Er blijft dus weinig tijd over om reguliere wetgeving voor te bereiden. Ik vind dat u dat ook moet meewegen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Als u spreekt over reguliere wetgeving, waarop doelt u dan bij reguliere wetgeving die mogelijk moet worden gemaakt? Het is voor u dus geen capaciteitsvraag.

De heer Cornielje (VVD):

Ik doel erop dat er geen aparte wetgeving is voor drugskoeriers, waarvoor nu de noodwet bestaat, maar dat er wetgeving komt voor allerlei delicten. Het moet als het ware worden opgenomen in de reguliere wetgeving. Dat is de minister van plan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dan is er toch een verschil in standpunt tussen uw fractie en mijn fractie. Wij hebben dit debat in een eerdere fase ook gevoerd. Wij waren content met de Penitentiaire beginselenwet. Dat is wat onze detentie bestrijkt. Volgens stuiten wij op het specifieke probleem van de drugskoeriers. Daarvoor is een apart regime nodig, omdat wij anders het probleem niet kunnen aanpakken. Daarvoor is de noodwet in het leven geroepen. Als wij vinden dat er structureel iets moet gebeuren met de Penitentiaire beginselenwet, is dat een apart debat. Dat wil ik niet over de band van deze noodwet spelen. Het is dan bijna een pragmatische oplossing om de noodwet zolang te laten gelden tot wij de aanpassing van de Penitentiaire beginselenwet, vermoedelijk inclusief regimevragen, apart kunnen bespreken. Ik vind dat een oneigenlijk gebruik van het instrument van de noodwet. Die noodwet is in het leven geroepen voor een specifiek probleem en wordt gebruikt om een ander probleem aan te pakken.

De heer Cornielje (VVD):

Mevrouw voorzitter. De Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers is op 8 maart 2002 in werking getreden. De duur van de tijdelijke wet is bepaald op een jaar. Derhalve zal de tijdelijke wet op 8 maart 2003 vervallen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe om de werkingsduur van de tijdelijke wet tot 8 maart 2005 te verlengen. Op dit moment is wetgeving in voorbereiding om een zodanige situatie te creëren dat speciale wetgeving voor drugskoeriers na 8 maart 2005 niet meer nodig is. Dat was zojuist aan de orde in het interruptiedebatje.

Voordat ik inga op een aantal overwegingen en achtergronden, wil ik aan de minister vragen wat de consequenties zijn als de verlenging van de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers níet zou doorgaan. Ter voorkoming van misverstanden, de VVD-fractie heeft in het verslag reeds aangegeven in te stemmen met een verlenging tot 8 maart 2005. De fracties van de LPF en de PvdA hebben echter geen bijdrage geleverd aan het schriftelijke verslag. Nu heeft de PvdA-fractie eerder dit jaar ingestemd met de noodwetgeving en aan de noodsituatie is nog weinig veranderd. Ik heb dus goede hoop dat ook vandaag het voorstel van het kabinet gesteund zal worden. Van de LPF verwachten wij ook steun voor deze verlenging, aangezien vele honderden veroordeelden en/of verdachten anders overgeplaatst moeten worden naar gevangenissen respectievelijk huizen van bewaring. Gelet op de capaciteitsproblemen aldaar, zullen als gevolg van het niet aanvaarden van deze wet misdadigers heengezonden moeten worden. Ik reken dus op steun van de derde en de vierde partij van dit land voor dit wetsvoorstel.

De Raad van State heeft een kritisch advies uitgebracht, met name kritisch op het punt van de internationaalrechtelijke verplichtingen. Hij bezigt de terminologie "op gespannen voet staan met". De leden van de VVD-fractie onderschrijven de visie van het kabinet dat van strijdigheid met internationale verdragen geen sprake is. Ik verwijs ook naar de uitspraak van de rechtbank in Den Haag. Wel vinden wij dat zo spoedig mogelijk een einde gemaakt moet worden aan aparte wetgeving voor drugskoeriers. De termijn van twee jaar vinden wij aanvaardbaar. Overigens blijven wij van mening dat in reguliere wetgeving ruimte moet komen voor meer mensen op één zaal, niet alleen voor drugskoeriers maar ook voor andere categorieën wetsovertreders. Wij gaan daarop nu niet verder in omdat het voorliggende wetsvoorstel daarop geen betrekking heeft en wij van mening zijn dat de voorliggende wetgeving zich op dit moment tot deze ene categorie dient te beperken.

Wanneer zullen de aanpassingen in de reguliere wetgeving worden ingediend? Wordt dit nog voorafge gaan door een beleidsnota waarin verschillende opties worden uitgewerkt? Als al eerder zicht wordt gegeven op de bedoeling van die aanpassingen van de reguliere wetgeving, kunnen misschien de bezwaren en de zorgen van de heer Rouvoet worden weggenomen.

Zoals bekend, wijst de VVD de wijziging die ik kortheidshalve samenvat als inbeslagname van drugs, uitreiken van een dagvaarding en heenzenden af. Wij hebben daarover in eerdere overleggen gesproken.

Wij zijn het met de Raad van State eens dat er een pre-flightcontrole door Nederlandse functionarissen op de Nederlandse Antillen moet komen naar analogie van die van de VS op Aruba en van Frankrijk op Sint Maarten. Dit voorstel heeft Gerrit Zalm op 29 oktober gedaan en is uitgewerkt in de motie-Van Beek/Cornielje die in deze Kamer is aangenomen.

In de nota naar aanleiding van het verslag verwijst de minister van Justitie naar een tripartiet overleg van de gemengde werkgroep luchthavens. Naar verwachting is het advies van deze werkgroep nog dit kalenderjaar gereed. Het is nu half december, wij zijn ruim vijf weken verder dan toen wij het plan ontvouwden en de motie indienden. Kan de minister de uitkomst van het tripartiete overleg aangeven?

De motie bestond uit twee delen. Op het intrekken van landingsrechten van luchtvaartmaatschappijen die zich schuldig maken aan het met enige regelmaat vervoeren van drugskoeriers, wordt door het kabinet in positie zin gereageerd, zo lezen wij in de nota naar aanleiding van het verslag. Kan de minister van Justitie aangeven welke concrete stappen hij inmiddels heeft gezet om een dergelijke maatregel zo nodig ook daadwerkelijk uit te voeren?

De leden van de VVD-fractie wachten met belangstelling de eindrapportage evaluatie noodvoorzieningen voor 1 maart 2003 af. Wij hebben inmiddels een tussenrapportage ontvangen en deze geeft ons geen aanleiding om nu op nadere maatregelen aan te dringen. Wél hebben wij de vraag of de huidige capaciteit voldoende is, of dat er nog nieuwe voorzieningen geopend moeten worden. Kan de minister ons hierover vanavond nader informeren?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Uit de tussenrapportage maak ik op dat er een verschuiving in de populatie is. Heeft u die verschuiving in aanmerking genomen bij de afweging of een zwaardere categorie langere tijd in de noodopvang zou kunnen verblijven?

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben kunnen lezen dat er zwaarder gestraft wordt en dat mensen langer moeten vastzitten dan verwacht. De minister geeft aan dat hij beleidsmatig probeert de mensen niet langer dan een halfjaar in de noodcapaciteit te laten verblijven. Dat vinden wij juist. Mevrouw Van Gent stelt voor wettelijk vast te leggen dat de termijn niet langer dan zes maanden zal zijn. Als wij een dergelijke maatregel opnemen wordt het beleid erg rigide. Misschien ontstaan daardoor problemen, want wat moet je doen met iemand die een halfjaar in de noodcapaciteit verblijft en niet elders geplaatst kan worden? Moet je die dan heenzenden of moet je een andere veroordeelde heenzenden? Een dergelijke situatie vinden wij niet goed. Met de beleidsmatige inzet van de minister gaan wij akkoord, maar niet met een rigide beleid, dus niet met het verankeren van een bepaling hiervoor in de wet, zoals mevrouw Van Gent voorstelt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als je met de beleidsmatige inzet akkoord gaat, betekent dat dat je ervoor moet zorgen dat het beleid met zich brengt dat mensen niet langer dan zes maanden in de noodopvang hoeven te verblijven. Dat zul je dan ook beleidsmatig moeten regelen. Ik wil dat doen door een bepaling in de wet op te nemen. Alle betrokkenen weten dan waar ze aan toe zijn. Hierop krijg ik graag een reactie.

Een andere vraag is hoe rekbaar je kunt zijn. Hoe lang mag de termijn worden? Wat betekent de verlenging weer voor resocialisatie? Ik heb in mijn termijn aangegeven dat het hierbij vaak gaat om mensen met de Nederlandse nationaliteit die in onze samenleving terechtkomen. Zij zijn gebaat bij resocialisatie.

De heer Cornielje (VVD):

Ik kan een heel eind met u meegaan. Ook wij willen dat deze mensen niet langer dan zes maanden in de noodopvang verblijven. Na die zes maanden zouden zij overgeplaatst moeten worden naar een andere voorziening. Daarop is het beleid ook gericht. Dus men probeert dit. Echter, als er geen andere capaciteit is, willen wij deze of andere mensen niet heenzenden. Dat zouden wij een verkeerde maatregel vinden en dat is voor ons reden om te zeggen dat de termijn langer mag zijn. U wilt de wettelijke verplichting opnemen om na zes maanden mensen te verplaatsen, maar ik zeg: nood breekt wet. In dit geval zou de nood de wet moeten breken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind toch dat u om de zaak heen draait. Wat is voor u dan wel een aanvaardbare termijn? Hoeveel mensen zouden langer dan zes maanden in de opvang mogen verblijven? Dat zou u ook moeten aangeven. U vindt namelijk dat beleidsmatig zes maanden deze opvang moet duren, maar dan moet daarvoor ook een beleidsmatige onderbouwing zijn.

De heer Cornielje (VVD):

Dat betekent dat je er in alle gevallen probeert het verblijf niet langer te laten duren dan zes maanden. Dat is de inzet van de minister, het gevangeniswezen en het detentiecentrum, zodat de mensen die de termijn van zes maanden hebben vol gemaakt, naar een andere gevangenis zullen worden overgebracht. Echter, als er in die andere gevangenis geen ruimte beschikbaar is, zou de termijn verlengd mogen worden.

Voorzitter. Wij wachten de beantwoording van onze vier vragen af. Wij zullen voor aanneming van dit wetsvoorstel stemmen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De vorige spreker, de heer Cornielje, noemde een aantal fracties en zei dat hij hoopte dat ze deze wet zouden steunen. Hij noemde toen niet het CDA. Ik weet niet waarom hij dat niet deed. De kans is echter groot dat de CDA-fractie in de richting van het geven van steun zal gaan.

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben zeer veel vertrouwen in het CDA. U heeft aan het schriftelijk verslag meegedaan en dat heb ik goed gelezen. De inbreng van de Partij van de Arbeid en die van de LPF ontbraken en daarom heb ik die partijen speciaal genoemd.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dank u wel. Dit wil weer niet zeggen dat de CDA-fractie buitengewoon blij is met deze wet. Deze wet is nodig. We ontkomen er niet aan, maar het is tegelijk een wet die wij absoluut niet zouden willen als zij niet nodig zou zijn. Waarom is zij echter nodig? Omdat in een rechtsstaat als Nederland uiteindelijk de overheid het laatste woord moet hebben en niet degenen die de wet overtreden. Een rechtsstaat is pas een rechtsstaat als het recht wordt gehandhaafd en als degenen die handelen in strijd met de wet, in de gevangenis belanden. Een jaar geleden liep met het heenzenden van de bolletjesslikkers de zaak uit de hand en daarom moeten wij nu alternatieve capaciteit hebben.

Wij zien inmiddels dat de brongerichte benadering op met name de Antillen wel een zeker resultaat heeft, maar wij zien tegelijkertijd – dat blijkt uit tussentijds onderzoek – dat een groot deel van de bolletjesslikkers thans afkomstig is uit Nederland en zelfs de Nederlandse nationaliteit heeft. Dat is al eerder in het debat opgemerkt. Voor mijn gevoel verandert dit de situatie, waar het gaat om de aanpak en met name de preventieve aanpak van bolletjesslikkers. Blijkbaar wonen er in Nederland desperado's die eerst naar een ander land gaan en vervolgens met bolletjes in hun maag weer terugkomen. Is er enig zicht op wat voor mensen dit betreft? Is er ook zicht op wat er mogelijk is om deze mensen vanuit Nederland te weerhouden van dit soort kansloze acties?

Een van de maatregelen om bolletjes slikken tegen te gaan, is het plaatsen van bodyscans. Daar zou onderzoek naar gedaan worden. Is dat al gebeurd? Biedt het plaatsen daarvan een proportionele mogelijkheid om de smokkel tegen te gaan?

In het wetsvoorstel staat een aantal bepalingen om het regime te verbeteren ten opzichte van de wet, zoals die tot nu toe geldt. Mijn fractie kan daarmee instemmen. Waar mogelijk, moet dat natuurlijk gebeuren, maar waar het niet kan, moet het zo blijven als het nu is. De CDA-fractie vindt dat de termijn van twee jaar kan blijven bestaan. Natuurlijk willen wij het zo kort mogelijk, maar het is niet anders, willen wij hier niet ieder jaar weer een debat over moeten houden. Ik vind het dus verstandig dat de regering het voor twee jaar doet.

De CDA-fractie steunt de regering dus in haar aanpak van de bolletjesslikkers. Uit de brief van 9 december jl. hebben wij inmiddels kunnen opmaken dat de capaciteitsproblematiek in het gevangeniswezen alleen maar toeneemt. Het was al nijpend en het wordt nog nijpender. Alleen al om die reden is het nodig om op deze alternatieve manier te voorzien in capaciteit voor bolletjesslikkers. Het moet tijdelijk zijn. Op een gegeven moment moeten wij komen tot een wijziging van het regime waardoor een regime als dat wat voor de bolletjesslikkers geldt, dus meer in een cel en dergelijke, ook mogelijk wordt voor bijvoorbeeld zelfmelders en kortgestraften. Ik heb de indruk dat dit in de wet die na 2005 zal gaan gelden, ook het geval zal zijn. Als dat niet zo, dan hoor ik dat nog graag van de minister. Het is namelijk wel een wens die de CDA-fractie heeft.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

In mijn termijn heb ik al aangegeven dat 79% van de bolletjesslikkers uit Nederland afkomstig is. U hebt gevraagd wat dit voor mensen zijn. Wel, dat zijn Nederlanders die vast komen te zitten en die dus ook geresocialiseerd zullen moeten worden. Ik hoop althans dat u dat met mij eens bent.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U hebt het over resocialiseren, maar mijn vraag was wat voor mensen uit onze samenleving ervoor kiezen om met bolletjes in hun lichaam terug te gaan naar Nederland voor een klein beetje geld. Er is blijkbaar een groep mensen die dit doet. Misschien wonen die wel in een bepaald deel van Nederland en is het dan ook mogelijk om van tevoren een actie te plegen om hen daarvan te weerhouden. Dat zou toch op zijn minst mooi zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Natuurlijk ben ik ook voor preventie, want ik kan mij ook iets leukers voorstellen dan dit soort dingen te gaan doen. Dat gebeurt echter nogal eens in lastige situaties. Het gaat mij nu echter om de mensen die gepakt worden en in de noodcapaciteit terechtkomen. Ik heb een amendement ingediend dat ertoe strekt om te bepalen dat mensen maximaal zes maanden in de noodcapaciteit mogen verblijven, omdat er ook werk gemaakt moet worden van het resocialisatieproces. Als preventie niet werkt, zullen wij namelijk toch iets anders moeten doen. Daarom vraag ik u hoe u aankijkt tegen mijn amendement en mijn argumentatie daarvoor.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Resocialisatie is heel belangrijk. Op dit moment is het echter het allerbelangrijkste dat je straf geeft na een overtreding. Volgens mij is het het begin van resocialisatie dat de overheid laat zien dat een overtreding niet ongestraft blijft. Gelet op de noodsituatie, vind ik het dus belangrijk dat wij die mensen door opsluiting laten zien dat de Nederlandse rechtsstaat dit niet accepteert. Volgens mij is het trouwens niet mogelijk om wettelijk vast te leggen dat die opsluiting maximaal zes maanden mag duren. Je kunt wenselijkheden uitspreken en aangeven dat je wilt proberen om het op een bepaalde manier te doen. Ik zou het echter buitengewoon onverstandig vinden om die termijn bij wet te beperken tot zes maanden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is van groot belang dat er aan resocialisatie gewerkt is als de mensen weer vrijkomen. Dat gebeurt in de noodopvang niet. Ik voel bijna aankomen dat ook u zegt: beleidsmatig ben ik het ermee eens, maar ik wil het wettelijk niet vastleggen. Wat houdt dat dan in? U zet die mensen dan wel op straat zonder dat eraan gesleuteld is. Dat is ook preventie. Dat zult u toch met mij eens zijn.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ja, maar ik acht het feitelijk onmogelijk om in de periode dat deze mensen opgesloten zitten ook nog te werken aan resocialisatie. Dan gaat voor mij de noodzaak voor van een rechtsstaat die laat zien dat iemand die iets doet wat niet kan op een gegeven moment opgesloten wordt. Als wij nu ook deze mensen een groot resocialisatieprogramma aanbieden, kunnen wij op termijn bijna niemand meer oppakken en opsluiten in de daarvoor bestemde inrichtingen. Dat vind ik onwenselijk, ondanks het ongetwijfeld goede doel dat met een uitgebreid resocialisatieprogramma te bereiken is.

De heer Wolfsen (PvdA):

U doet wel erg gemakkelijk afstand van de resocialisatie, zo'n fundamenteel onderdeel van ons strafrecht en van de Penitentiaire beginselenwet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Wat ik zeg, wijkt niet erg af van de nota uit 1994 over een nieuw gevangenisregime. Dat betekende voor een belangrijk deel van de gevangenen een sober regime, waarin minder gedaan wordt aan resocialisatie. Toen is al geconcludeerd dat wij door de diversiteit van de gedetineerdenpopulatie in Nederland niet al te optimistisch moeten zijn over uitgebreide resocialisatie. Dus dat is niets nieuws. Het is al eerder geconstateerd. Toen is al gezegd dat het nuttig is om programma's te maken voor mensen die zeer gemotiveerd zijn, maar dat voor de grote groep die niet gemotiveerd is in de eerste plaats geldt dat de overheid moet laten zien dat zij een straf ten uitvoer legt. Dat is in Nederland door opsluiting.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter. "Nood breekt wet" was de leus van de vorige regering om een strenge maar tijdelijke wet aan de Kamer te presenteren. Dat was een wet die gold voor drugskoeriers en bolletjesslikkers. Een aantal aspecten uit die wet plaatste de fractie van D66 voor grote problemen. Dan noem ik het plaatsen van meer mensen op één cel, jongeren en volwassenen in één voorziening, weinig bezoek en dagbestedingsmogelijkheden, voorlopig gehechten en afgestraften in één voorziening. Kortom, wij hadden daar grote moeite mee, maar ons werd als worst voorgehouden dat het een tijdelijke wet voor slechts één jaar was. Wij hebben toen uiteindelijk de keuze gemaakt om voor te stemmen, in de hoop en in de verwachting dat door een strenge aanpak het aantal drugskoeriers en bolletjesslikkers dat naar Nederland wilde komen enorm zou dalen. Wij drongen dan ook aan op strenge controle op de vliegvelden op de Nederlandse Antillen en in Suriname. De gedachte was dat een goede en sluitende controle aan de voorkant de aanvoer allengs zou doen opdrogen.

In februari 2002, toen wij in deze zaal over deze problematiek spraken, gingen wij ervan uit dat een jaar later de drugstoevoer weer met de gewone middelen aangepakt zou worden en dat de wet dan vanzelf zou uitdoven. Maar er kwam nog een reden bij. Minister Korthals had ons toegezegd dat het plan van aanpak van de drugskoeriers met het aantrekken van extra rechters en officieren van justitie geen verdrukking zou opleveren voor de aanpak van andere criminaliteit. Die belofte was voor ons cruciaal, maar die heeft de regering niet gestand kunnen doen. Gebleken is dat criminaliteit waar burgers veel last van hebben – woninginbraken en berovingen – niet altijd overal voldoende wordt aangepakt vanwege capaciteitsproblemen met personeel en gebrek aan celruimte. Haarlem en Rotterdam zijn daar voorbeelden van.

Mevrouw de voorzitter. De fractie van D66 vindt het onaanvaardbaar dat die prijs nog langer betaald moet worden. Inderdaad, nood breekt wet, maar hoe lang eigenlijk? Als er sprake is van een structureel probleem is het geen onvoorziene omstandigheid meer waarvoor je tijdelijke noodmaatregelen kunt nemen. Vorig jaar was er nog sprake van een plotselinge toename van drugskoeriers, maar nu zijn die problemen voldoende verkend en duidelijk. Het is al eerder in dit debat gezegd: ongeveer 80% van de drugskoeriers blijkt in Nederland woonachtig te zijn en de Nederlandse nationaliteit te hebben. Die mensen kunnen dus, uiteraard afhankelijk van de hoeveelheid drugs die zij vervoeren, met een dagvaarding naar huis gestuurd worden en hoeven niet per se in voorlopige hechtenis genomen te worden. Het zijn relatief eenvoudige zaken, dus betrokkenen kunnen via een snelle aanpak op korte termijn worden veroordeeld. Indachtig de filosofie van deze minister dat drugsorganisaties het erger vinden dat hun drugs worden onderschept dan dat de koeriers vast komen te zitten, vraag ik de minister of het wellicht beter is om het openbaar ministerie lagere straffen te laten eisen. Kennelijk gaat er van de gemiddelde straf van ruim één jaar geen afschrikwekkende werking uit. Met lagere straffen, die uiteraard nog wel geloofwaardig moeten zijn, spaar je wel veel celruimte uit.

De heer Cornielje (VVD):

Vindt u het geloofwaardig om aan een aantal potentiële bolletjesslikkers op Aruba of in Nederland het signaal te geven dat om het probleem beheersbaar te maken lagere straffen worden geëist en ervan uit te gaan dat er dan minder koeriers zullen komen? Dat is toch een belachelijk voorstel.

De heer Dittrich (D66):

Het is niet het enige wat ik voorstel. Ik stel ook voor om de prioriteiten te verleggen naar de aanpak van het hogere kader en het middenkader van de drugsorganisaties, en dus niet meer bij de bolletjesslikkers, maar bij de financiers, de organisatoren van de transporten. Het valt mij op dat de regering daar in de stukken geen inzicht in geeft. Ook uit de tussenrapportage wordt niet duidelijk of er grote drugsorganisaties zijn opgerold.

De heer Cornielje (VVD):

U geeft geen antwoord op mijn vraag. U stelt voor om de strafmaat te verlagen, omdat u denkt dat er daardoor minder bolletjesslikkers zullen komen.

De heer Dittrich (D66):

Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dan wij dan prioriteit kunnen geven aan de criminaliteit waar burgers last van hebben. U en ik weten dat mensen in Haarlem het slachtoffer zijn geworden van woninginbraak. Die zaken komen niet eens meer voor de rechter.

De heer Cornielje (VVD):

Dat is een ander verhaal. Wij hebben daarover in een algemeen overleg gesproken. U zegt dat wij er bij een verlaging van de straf minder last van hebben. Dat kunt u niet aantonen. Er zullen er meer komen. Het signaal aan Aruba is dat de straffen in Nederland omlaag gaan en dat je met die kilo minder lang hoeft te zitten. Dan komen er toch meer?

De heer Dittrich (D66):

Het signaal moet zijn: uitkijken, want in Nederland worden de drugs afgepakt. De filosofie van deze minister is ook dat het spul afgepakt moet worden. Daar moet alle aandacht aan besteed worden, want dat kost de drugsorganisaties geld.

De heer Cornielje (VVD):

En als je het toch doet, krijg je een lagere straf. Dat stelt u voor.

De heer Dittrich (D66):

Van degenen die nu worden aangehouden is 80% Nederlander, met een woonplaats in Nederland. Je kunt dan denken aan een ander regime en aan een lagere straf.

Ik rond af. De regering stelt een verlenging van de noodwet voor met twee jaar zonder dat er overtuigend en concreet zicht is op de oplossing van het probleem van de grotere aantallen drugskoeriers. Dat vindt mijn fractie niet echt overtuigend. De Raad van State, een college dat in het algemeen doorwrochte analyses geeft – volgens mij is de minister het wat dat betreft met mij eens – is bijzonder kritisch over deze verlenging. Ik kan nu nog geen heldere conclusie trekken. Ik weet dus nog niet wat mijn fractie hiermee zal doen, anders dan sommige andere collega's. Ik wacht eerst af of het antwoord van de minister mij kan overtuigen. Ik zal vervolgens mijn fractie adviseren om voor of tegen het wetsvoorstel te stemmen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie heeft niet meegedaan aan de schriftelijke voorbereiding omdat vandaag de vraag centraal staat of de wet verlengd moet worden. Je kunt dan wel schriftelijk op details ingaan, maar discussie over de kernvraag moet hier worden gevoerd. Wij hebben daar geen schriftelijk voorschot op willen nemen.

Ik zal de worsteling van de heer Rouvoet nog wat groter maken. Wij hebben een precedent op dit gebied. In 1917 waren er grote problemen met de smokkelhandel. De gevangenissen puilden uit. Er was een groot gebrek aan plaats. Er is toen een wet gemaakt, een soort noodwet die het mogelijk maakte dat voorlopige hechtenis in strafgevangenissen ten uitvoer konden worden gelegd en: ook op andere plaatsen. Dat was een noodvoorziening.

Toen kwam er in 1918 een echte noodwet, want het probleem was nog helemaal niet opgelost. Die noodwet leek een beetje op deze wet. Artikel 1 van die noodwet luidt: iedere gevangenisstraf, militaire gevangenisstraf daaronder begrepen, kan in gemeenschap worden ondergaan. Punt. Sindsdien is groepsopsluiting in Nederland mogelijk. Mevrouw Halsema sprak tijdens het vorige debat over een noodwet om groepsdetentie mogelijk te maken. Vandaar dat ik haar vroeg welke noodwet zij bedoelde. Ik veronderstelde dat zij de noodwet van 1918 bedoelde, omdat die wet groepsdetentie in Nederland mogelijk maakte. Dat is nooit meer veranderd. Die noodwetten van toen hebben eindeloos lang gegolden.

Op dit moment is in de Penitentiaire beginselenwet groepsdetentie voorzover mij bekend gewoon mogelijk. De noodwet is dus niet noodzakelijk om groepsdetentie mogelijk te maken, maar om de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet voor de jeugdinrichtingen helemaal buiten werking te stellen. Dat zijn heel ingrijpende beslissingen. Vervolgens staat in de noodwet dat getracht moet worden, de detentieregimes zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de beginselen die zijn vastgelegd in de Penitentiaire beginselenwet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U wilde mijn worsteling nog wat groter maken. Wij hoeven het debat niet op te houden door te praten over de vraag of dat al dan niet gelukt is. Ik wijs u erop dat wij al enige tijd geleden hebben geworsteld met de vraag of wij wijzigingen in het regime van de Penitentiaire beginselenwet wilden aanbrengen met een aparte noodwet. Mijn fractie heeft die vraag toen met ja beantwoord. Dat is geen onderdeel van de vragen waarmee wij nu te maken hebben. De vraag is nu of wij de noodwet moeten verlengen en met welk doel wij die willen verlengen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Zelden gelden wetten langer dan noodwetten is dan ook mijn afrondende conclusie. Ik maak dezelfde worsteling door als de heer Rouvoet bij dit soort afwegingen.

Ik vervolg met het opmaken van de tussenbalans. Wij hebben te maken met een ernstige stagnatie van het werk, met name op het parket in Haarlem. Dat is onder andere een gevolg van de noodwet, omdat die de mogelijkheid van voorlopige hechtenis creëert voor bolletjesslikkers. Als gevolg daarvan gaan al die zaken voor bij de behandeling door de rechter. Daarom ligt er voor twee jaar werk van de politie in de kasten van het openbaar ministerie stil. Dat is ook een gevolg van die noodwet. Het gaat om geweldszaken, berovingen op straat, inbraken en dergelijke.

Wij hebben inmiddels ook als gevolg van die noodwet duizenden heenzendingen. Wij kregen gisteren nog een brief van de minister waarin hij schreef dat het aantal heenzendingen dit jaar, grotendeels als gevolg van die noodwet, 8674 is. Ik hoor staatssecretaris Hessing nog zeggen in Buitenhof: weg met de wegzendofficier van justitie! Ik heb daarop gezegd dat de wegzendofficier van justitie weg is, maar dat er een wegzendminister van Justitie voor terugkomt. Mijn woorden zijn bewaarheid. Het klinkt wat cynisch, maar wij zouden deze minister eigenlijk moeten feliciteren, omdat hij koploper is in de geschiedenis met het aantal heenzendingen per jaar: 8674 tot op heden! Dat is extreem veel.

Er zijn grote problemen met Kamp Zeist. Er stond vanochtend een stukje over in Trouw. In Kamp Zeist zouden geen mensen meer gedetineerd kunnen worden. Kan de minister ons zeggen wat het laatste nieuws daarover is? Er is een evaluatierapport verschenen. Mevrouw Van Gent heeft daar al iets over gezegd. Die evaluatie is zonder meer negatief. De minister stelt dat het een tijdelijke evaluatie is waaraan niet veel conclusies moeten worden verbonden, omdat er nog een definitieve evaluatie komt. Weet de minister inmiddels al iets meer?

Of wij het voorstel om de noodwet te verlengen zullen steunen, hangt af van het antwoord van de minister op de volgende vraag. Wat zijn de effecten van zijn aanpak? Volgens hem had de vorige minister een dadergerichte aanpak en heeft hij een stofgerichte aanpak: spullen in beslag nemen, daders terugzenden naar het buitenland, eventueel overname van strafvervolging of anders heenzenden met een dagvaarding. De mensen in Nederland kunnen een lopend vonnis krijgen en worden heengezonden met een voorlopige hechtenis en wachten op hun berechting. Waarom zouden deze mensen voorrang krijgen boven de berechting van iemand die huiselijk geweld heeft gepleegd of geweld op straat?

Met het advies van de Raad van State zitten wij enorm in onze maag. De Raad van State is ronduit negatief in zijn advies. De raad is een gezaghebbend, adviserend college dat het beleid van de minister als ineffectief beoordeelt. De Raad van State adviseert dus om die voorzieningen af te bouwen en de noodwet niet te verlengen, afgezien van een korte tijd voor de mensen die er nog in zitten. In een fatsoenlijk land ga je fatsoenlijk om met de gedetineerden. Dat doe je door fatsoenlijke wetgeving te maken. De noodwetgeving is dat niet. De vraag of wij de minister gaan steunen, hangt dus ook zeer af van het antwoord op de vraag wat de effecten van zijn nieuwe beleid zijn. Is die noodwet überhaupt nog wel nodig?

De heer Cornielje (VVD):

Waarom heeft de PvdA-fractie destijds voor de noodwet gestemd? En is de noodsituatie, zoals u zojuist hebt aangetoond, niet nog steeds zodanig dat je niet zonder deze wet kunt?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik zou met dat eerste begonnen zijn; ik dank u dus voor die vraag. Wij hebben toen die worsteling in de fractie gehad: wat doen wij met die noodwet? In de Eerste Kamer heeft de PvdA-fractie zelfs verdeeld gestemd. Wij hebben toen uiteindelijk voor de noodwet gestemd vanwege de simpele toezegging van minister Korthals, die toen bijna letterlijk zei: geachte Kamer, binnen een jaar heb ik de capaciteitsproblemen en personele problemen in de reguliere gevangenissen volledig onder controle; dan heb ik ook de koeriersproblematiek volledig onder controle. De Raad van State zei toen: maak een wet die niet langer geldig is dan een jaar. Dat is toen ook veranderd in de wet, juist vanwege die toezeggingen van de minister. Die toezeggingen zijn op geen enkele wijze gestand gedaan. Er zijn nu dus totaal nieuwe omstandigheden. Op grond van toezeggingen waarvan achteraf bleek dat zij op geen enkele wijze nagekomen konden worden, zijn wij akkoord gegaan met die noodwet.

De voorzitter:

Wilt u proberen om kort te antwoorden? Het wordt iedere keer weer een beetje een inleiding.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb ook een vraag gesteld over de noodsituatie, die nog niet is opgelost. U hebt zelf aangegeven hoe moeilijk de situatie nu is. Als wij die wet straks niet meer hebben, wat zijn dan de consequenties en neemt u die voor uw rekening?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik ben uiteraard benieuwd naar het antwoord van de minister, maar ik vermoed dat die noodsituatie wel beëindigd wordt. Hij heeft immers gezegd dat hij kiest voor een radicaal andere aanpak dan zijn voorganger. Hij kiest voor de stofgerichte benadering; je zou kunnen zeggen dat de daders voor hem secundair zijn. Dat suggereert dus eigenlijk dat de noodsituatie geëindigd is.

De voorzitter:

Mijnheer Cornielje, voor de laatste keer.

De heer Cornielje (VVD):

Deze minister dient dit wetsvoorstel in, omdat hij vindt dat hij die wet wel nodig heeft om het probleem te tackelen. Als u hem dat instrument niet geeft, blijft die noodsituatie dus voortbestaan en dan bent u daar als PvdA voluit verantwoordelijk voor.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat lijkt innerlijk tegenstrijdig met zijn eigen andere aanpak.

De heer Cornielje (VVD):

De minister zegt dat hij deze wet...

De voorzitter:

Nee, dit sta ik niet meer toe. U hebt drie keer mogen interrumperen. De heer Wolfsen gaat over zijn eigen antwoorden. Wij zullen straks zien hoe een en ander zich verder ontwikkelt.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. Onder grote politieke druk, met name van de VVD en het CDA, is in het begin van dit jaar het voorstel voor de tijdelijke noodwet in deze Kamer aangenomen. Kort gezegd was de strekking: geen bolletjesslikker meer op straat; allemaal vastzetten. Mijn fractie heeft destijds tegen dat wetsvoorstel gestemd. Daarvoor waren er twee belangrijke argumenten. In de eerste plaats vonden en vinden wij de voorgestelde oplossing de volstrekt verkeerde aanpak. In de tweede plaats vonden en vinden wij dat op deze manier een tweedeling wordt aangebracht tussen de gedetineerden in ons land: omdat de ene toevallig bolletjesslikker is, krijgt hij een zeer sober regime, terwijl een andere gevangene, die een ander delict heeft gepleegd, niet zo'n regime heeft. Dat is dus een tweedeling.

De Raad van State heeft een advies uitgebracht dat er niet om liegt. Daar staan enkele interessante dingen in. In de eerste plaats zegt de Raad van State dat het beoogde effect niet is bereikt: de wet beantwoordt niet aan haar doel. Vervolgens zegt de Raad van State – dat is opmerkelijk – dat het eigenlijk verstandiger is om naar een andere oplossing te kijken, namelijk het aanpakken en blootleggen van de organisatie van de drugs, de handel en de structuren. In de derde plaats wijst de Raad van State erop dat de regering zegt dat de wet op 8 maart 2005 zal aflopen. De kans is volgens de Raad van State echter niet onaanzienlijk dat er een langere periode mee gemoeid zal zijn. De conclusie van de Raad van State is dan ook dat het wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd moet worden. Dat is een van de zwaarste kwalificaties die de Raad van State kan geven. De minister weet dat ongetwijfeld.

De minister zegt in antwoord op het aanvoeren door de Raad van State van internationaalrechtelijke beginselen dat niet duidelijk is wat de Raad van State hiermee bedoelt. De minister wijst er ook op dat de rechter het heeft getoetst en akkoord heeft bevonden. Met anderen wijs ik erop dat de uitspraak van de rechter op 14 augustus 2002 heel nadrukkelijk aangeeft, gegeven te zijn in het kader van de tijdelijke wet en de tijdelijke bedoelingen van de inbreuken op een aantal beginselen. Dat geeft de beperking van de uitspraak aan.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Maakt de heer De Wit de opmerking van de Raad van State over de aanpak van de achterliggende structuren en handel tot de zijne?

De heer De Wit (SP):

Ja.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Waarom bent u dan altijd tegen de uitbreiding van bevoegdheden voor politie en justitie om juist de achterliggende structuren aan te pakken?

De heer De Wit (SP):

Welke concrete voorstellen heeft u op het oog? Bij behandeling van het veiligheidsplan heb ik benadrukt dat het ook bij de aanpak van de onveiligheid in ons land, bijvoorbeeld op het terrein van de drugs, buitengewoon belangrijk is om de organisatie van handel in en handelaren in harddrugs aan te pakken. Ik weet dus niet waarop de heer Van Haersma Buma doelt.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik doel met name op de bijzondere opsporingsbevoegdheden voor de politie, tappen en vooronderzoek.

De heer De Wit (SP):

U bent onjuist geïnformeerd. Wij hebben ons niet verzet tegen de Wet BOB. Op een aantal onderdelen hebben wij opmerkingen gemaakt. Tegen de meeste voorstellen van het wetsvoorstel hebben wij geen bezwaar gemaakt.

Voorgesteld wordt om de tijdelijke wet met twee jaar te verlengen. Dan kan niet meer gesproken worden van een tijdelijke wet. Ook de heer Rouvoet is van opvatting dat hoe langer het duurt, hoe minder er sprake is van een tijdelijk wet. De vraag is waarover wij uiteindelijk praten. Uit de tussenrapportages die de minister aan de Kamer heeft gestuurd, zien wij dat er steeds minder bolletjesslikkers zijn. Er is een verschuiving te zien: twee derde van de mensen die worden opgepakt, zijn mensen die drugs op het lichaam op in hun bagage dragen. Het gaat dus om drugskoeriers. Er is daarmee sprake van een verschuiving.

Uit dezelfde tussenrapportage blijkt dat het aantal heenzendingen is toegenomen. De heer Wolfsen heeft daarover reeds gesproken. De zogeheten incidenteel versnelde ontslagen en de strafonderbrekingen heb ik uiteindelijk vastgesteld op een totaal van ruim 4000. De vraag aan de minister is of daar ook bolletjesslikkers of drugskoeriers onder zitten. Ik vraag hem vervolgens hoe het staat met de heenzendingen aan de voordeur. Die vallen niet onder die 4000. Zitten er onder die 4000 mensen wellicht toch drugskoeriers of bolletjesslikkers? Ik wil daarover opheldering van de minister. In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister stellig dat de wet bedoeld is om de heenzendingen aan de voordeur te voorkomen en tegen te gaan.

Wat de celcapaciteit betreft constateer ik dat Kamp Zeist voorlopig op slot zit, althans volgens Trouw. Ik heb ook geconstateerd dat uit de tussenrapportage van de minister blijkt dat 80% van de mensen die worden gearresteerd of vastgezet Nederlanders zijn, althans mensen die in Nederland wonen met de Nederlandse nationaliteit. De vraag is of dit een nieuw gegeven is voor de minister, in combinatie met de problemen rond Zeist, die de minister overigens nog niet deelde in de nota naar aanleiding van het verslag. Kennelijk zijn die nu wel aan de orde. Ik heb in het verslag uitdrukkelijk naar Kamp Zeist verwezen. Dat was volgens de minister geen probleem. Nu blijkt uit Trouw dat wel het een probleem is. Graag een reactie van de minister.

Minister Donner:

De krant niet geloven!

De heer De Wit (SP):

Voorlopig ga ik er nog even van uit dat er een extra capaciteitsprobleem ontstaat. Ik hoor graag de reactie van de minister op de verandering van de populatie. Hij schrijft in zijn brief van 9 december dat hij voor grote problemen staat en vooruit wil lopen op de wetswijziging die hij voor ogen heeft. Hij wil in de reguliere gevangenissen meer mensen op een cel plaatsen. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie dit een onaanvaardbare ontwikkeling vindt.

De minister stelt de termijn op 8 maart 2005. Daarbij is niet meer sprake van een verlenging, in tegenstelling tot het eerste ontwerp. Op die datum is het dus afgelopen. Wat gebeurt er als het niet lukt? Hoe zeker weet de minister dat het een haalbare termijn is? Hebben wij het dan over het probleem van de drugskoeriers, de bolletjesslikkers, of hebben wij het dan over het capaciteitsprobleem?

Voorzitter. Wij hebben te maken met een tijdelijke wet die nu wordt verlengd voor een periode van twee jaar. Wij stellen vast dat er grote capaciteitsproblemen zijn. Wij onderkennen die problemen, maar onder invloed daarvan krijgen rechten van verdachten een lager beschermingsniveau. Het risico bestaat dat door het niet kunnen oplossen van het capaciteitsprobleem een veel fundamenteler probleem dreigt, te weten een lager beschermingsregime voor de verdachte. Dat is voor ons onaanvaardbaar.

De heer Stuger (LPF):

Voorzitter. Aan het adres van de heer Cornielje merk ik op dat het feit dat wij niet bij het wetgevingsoverleg waren hoogstwaarschijnlijk werd veroorzaakt door de dynamiek in onze fractie, in het partijbestuur en/of het team LPF-bewindslieden.

De LPF is voorstander van een sober regime voor gedetineerden, dus ook voor bolletjesslikkers. Mijn fractie ondersteunt derhalve het voornemen van de minister om de Penitentiaire beginselenwet aan te passen. Mijn fractie is ook voorstander van het heenzenden van bolletjesslikkers. Onze argumenten zijn bekend en dit houdt in dat wij niet tegen verlenging van de Wet op de noodcapaciteit zijn. Wel vragen wij de minister waarom een verlenging van deze wet nodig is tegen de achtergrond van het heenzendbeleid. Ik weet overigens ook dat er nu bolletjesslikkers gedetineerd zijn die moeilijk naar het reguliere regime kunnen worden overgebracht. Voor die mensen zou een regeling kunnen worden bedacht.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik wil mijn dank uitspreken aan de Kamer voor de voortvarende wijze waarop deze wijziging van de tijdelijke wet ter hand is genomen. Het moge duidelijk zijn dat de wijziging nodig is. Per 8 maart van het komende jaar vervalt de lopende wet. Derhalve is het noodzakelijk om deze verlenging tijdig rond te krijgen, als wij althans van die mogelijkheid gebruik willen maken. Laat er geen misverstand over bestaan: ik zou de tijdelijke wet liever ook niet verlengen. De verlenging is evenwel noodzakelijk en naar mijn overtuiging ook verantwoord.

Voor alle duidelijkheid: ik heb dit wetsvoorstel aangekondigd op het moment dat wij spraken over de wijziging van het beleid. Om nu, twee maanden later, te zeggen dat het beleid faalt omdat de wet nog nodig is, is een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken, die op geen enkele wijze berust op hetgeen is gezegd. Datzelfde geldt voor het trekken van de conclusie uit de voorliggende cijfers dat de heenzendingen hoger zijn dan ooit. Wij hebben deze cijfers op 3 oktober jl. besproken en de verwachtingen komen precies uit. Er is toen heel duidelijk gezegd dat er sprake was van achttien heenzendingen op een totaal van 26.000 bewegingen. Ik heb toen geconstateerd, en de Kamer heeft dat niet ontkend, dat het "de facto" gaat om nul heenzendingen. Op dat punt is er niets veranderd. Het is dus een tendentieuze weergave van de waarheid dat deze cijfers erop wijzen dat het aantal heenzendingen groter is dan ooit. Nee, wij proberen met man en macht om de zaak binnenboord te houden. Ik zou net zo goed kunnen zeggen, maar dat doe ik niet, dat er acht jaar geen aandacht is geweest voor deze zaak.

De heer Cornielje (VVD):

Wat zegt de minister nu wel en wat zegt de minister nu niet?

Minister Donner:

Ik zeg dat ik dat niet zeg!

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij de minister eerst laten zeggen wat hij wel zegt, voordat wij hem interrumperen.

Minister Donner:

Voorzitter. Wij hebben de situatie van de drugskoeriers met elkaar besproken. Het is niet de vraag of deze wet effectief is, want met deze wet wordt alleen een voorziening geboden om de drugskoeriers op te sluiten. Het effect van de wet is slechts dat ik de koeriers kan opsluiten; anders had ik ze in de gewone gevangenissen moeten opsluiten. De juiste vraag is of het beleid effectief is. Moeten wij het bestaande beleid ten aanzien van drugskoeriers en drugs voortzetten? Mevrouw Van Gent heeft gezegd dat wij daarvoor te veel aandacht hebben. Ik heb dat eerder reeds bestreden; ik denk dat dit een volstrekte misvatting is. Het gaat niet om lage percentages, maar om een vrij substantiële invoer van cocaïne in Nederland. De problemen in het kader van het veiligheidsprogramma hangen samen met veelplegers. Veelplegen is vaak het gevolg van verslaving, derhalve hebben wij het hier wel degelijk over een wezenlijk probleem. Nederland staat reeds onder zware internationale druk vanwege zijn opvattingen. Als wij daar op een of andere wijze nog verdere wijziging in aanbrengen, komen wij wellicht samen met Colombia en Afghanistan te boek te staan als een van de grotere drugsproducerende landen. Dat is niet bevorderlijk voor onze internationale positie.

Ik heb het nog niet eens over de wijziging die ik sinds oktober op gang heb gebracht. Juist om te waarborgen dat ik de toezegging dat er niemand weggaat zonder dagvaarding gestand kan doen, is er een goede voorbereiding geweest. Ik kan nu nog niet op grote schaal mensen wegsturen, want ik kan niet verzekeren dat zij daadwerkelijk met dagvaarding weggestuurd worden. Desondanks zijn er signalen dat er enig effect uitgaat van de wet die wij nu hebben. Dat leid ik af uit het feit dat er zonder meer sprake is van een verharding van de situatie. Die verharding vindt plaats tegen drugskoeriers die wij oppakken; het betreft vanaf het begin bolletjesslikkers en drugskoeriers. Er is sprake van een verzwaring die gepaard gaat met allerlei ongewenste ontwikkelingen.

Wij moeten niet onderschatten dat het probleem zich voor een belangrijk deel afspeelt op de Nederlandse Antillen. Daar is gisteren een Molotovcocktail geplaatst bij de arts die de röntgencontrole uitvoerde op het vliegveld. Dat soort aanslagen wijst erop dat het beleid wel degelijk effect heeft, want anders is er geen enkel belang om dit soort zaken te saboteren. De echoscans zijn al aanwezig op de Nederlandse Antillen. Ze functioneren niet in alle opzichten bevredigend. Derhalve wordt nu gezocht naar röntgenapparatuur, die er ook zo snel mogelijk naar toe gebracht worden. Dat betekent waarschijnlijk ook dat daar gelet moet worden op de beveiliging van de mensen die de apparatuur bedienen. Er vindt in die zin een volstrekte verharding plaats. Dat komt ook tot uitdrukking in het oppakken van gedeputeerden op de Nederlandse Antillen. Er wordt in deze fase wel degelijk opgetreden op de Nederlandse Antillen tegen de organisaties die erachter staan. Wij moeten daarover niet geringschattend doen en zomaar zeggen dat daar meer gecontroleerd moet worden. Er wordt daadwerkelijk vrij effectief gecontroleerd. Wij hebben dat onmiddellijk gemerkt toen op Hato twee dagen gestaakt werd bij de controle. Er vond onmiddellijk een toename van het aantal koeriers plaats dat wij hier van de vluchten afhaalden.

Ik wijs er in dit verband op dat de motie die in de Kamer is aangenomen, een averechts effect heeft gehad op het overleg met de Nederlandse Antillen. Dat had goede voortgang, maar de motie heeft het onmiddellijke gevolg gehad dat in de Staten van de Nederlandse Antillen een tegenmotie werd aangenomen waarmee de Antillianen aangaven dat zij zich er niet zomaar bij neerlegden. Wij moeten niet op koloniale wijze met de Nederlandse Antillen omgaan.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Duidt de verharding waarover de minister het heeft, erop dat de smokkel via bolletjesslikkers van groter belang is voor de aanvoer dan wij wel eens gedacht hebben? Anders zou men het wel daarbij hebben gelaten en meer in containers hebben vervoerd.

Minister Donner:

De verharding wijst er volgens mij op dat het moeilijker wordt om koeriers te krijgen.

De heer Cornielje (VVD):

Het is een onbewezen stelling dat het aannemen van een motie in dit huis leidt tot een verslechtering van de situatie. De Verenigde Staten en Aruba hadden namelijk al gedaan wat wij in de motie hebben bepleit, Frankrijk en Sint Maarten eveneens. Misschien is de regering te laat geweest met het maken van afspraken met de Nederlandse Antillen en kan de minister zichzelf verwijten dat hij dat niet eerder heeft gedaan.

Minister Donner:

Persoonlijk heb ik zo snel mogelijk afspraken gemaakt. Bij het tripartiete overleg in september zijn wij ermee begonnen. Daar werd ook voortvarend gewerkt. De motie was wel degelijk aanleiding, omdat zij werd genoemd in de tegenmotie.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Ik vraag de minister om toch nog hierover met de regering van de Nederlandse Antillen in gesprek te gaan, want de dubbele check werkt bij de Verenigde Staten en Aruba en bij Sint Maarten en Frankrijk. En die moet ook gaan werken bij Nederland en de Antillen.

Minister Donner:

Maar laat er geen misverstand over bestaan, het overleg op dat punt gaat voort. Er worden voorzieningen getroffen om de last van de bolletjesslikkers te verminderen en daar maatregelen te nemen die wij hier ook nemen. Er is dus voortgang in de discussie, maar ik probeer aan te geven dat wij niet te veel zaken hier moeten gaan opzeggen, omdat dat een averechts effect zou hebben.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Ik heb toch nog wel bezwaar tegen de reactie van de minister, want ik vind het verwijt aan de Kamer ernstig, temeer daar ook de Raad van State in zijn advies al op de pre-flightcontrole wijst. Het is dus niet iets wat wij nu hier bedacht hebben, wij zeggen alleen: regering, maak voort met deze afspraken.

Minister Donner:

Het gebeurt zoals ik het heb aangegeven. Maar voor een deel is er sprake van een verkeerde veronderstelling, omdat er nu juist een aantal wijzigingen zijn aangebracht. En bovendien deugt de redenering niet dat deze wet beter ingetrokken zou kunnen worden en dat vervolgens bekeken zou moeten worden hoe het beleid anders ingericht zou kunnen worden. Daar zijn wij mee bezig, dat had ik ook al bij de eerdere discussie hierover aangekondigd. Ik heb er toen echter bij gezegd dat wij nog zeker een aantal jaren nodig zouden hebben om alleen al dat beleid effect te laten sorteren, want dat gaat niet van de ene dag op de andere, zeker gelet op de situatie op de Antillen.

Er vindt dus wel degelijk een verschuiving plaats in de benadering en in de prioriteiten – de heer Dittrich vroeg hiernaar – maar het zou juist contraproductief werken om op dit moment het beleid inzake de koeriers te laten verslappen, want de hogere straffen zijn er mede op gebaseerd dat er juist door hen grotere hoeveelheden vervoerd worden. Wij moeten niet het signaal "hoe groter de lading, des te lager de straf" geven. Het is dus de vraag of wij beleid willen om de aanvoer van cocaïne aan te pakken. Als wij zulk beleid willen, dan moeten wij ook over de capaciteit beschikken om de betrokkenen hier op te sluiten, binnen de grenzen van het beleid dat ik daarvoor aangegeven heb. Je moet dus niet zeggen dat de wet niet effectief is, het gaat om de vraag of het beleid effectief is. En zoals ik heb aangegeven, ben ik bezig om het beleid te veranderen. Nogmaals, binnen een jaar na aanvaarding van de wet zijn er 500 van deze mensen in de reguliere gevangenisvoorzieningen opgenomen, mede omdat er sinds het nieuwe regime is ingevoerd, 500 bolletjesslikkers en 1100 koeriers zijn opgesloten. Er is dus sprake van een verschuiving in de populatie. Aanvankelijk gingen wij vooral uit van slikkers, maar nu gaat het ook om koeriers. Er worden ook grotere hoeveelheden vervoerd.

Als je stelt dat wij deze wet alleen zouden moeten aanvaarden als er het vooruitzicht is dat ze resultaat zal hebben, dan moet je met dit beleid ophouden. Wij zijn in oktober tot de slotsom gekomen dat wij het over een andere boeg moesten gooien. Wij wisten dat het in eerste instantie alleen maar meer moeilijkheden zou geven om de boel op te vangen, maar wij wisten ook dat wij de import helemaal niet onder controle zouden krijgen als wij het niet deden. Dan zouden wij de zaak gewoon op z'n beloop laten. Ik ben ertegen en ik denk dat het ook onverstandig beleid is, maar dat is de keuze die u heeft. Als de Kamer zegt dat wij het onder controle moeten krijgen, hebben wij deze voorziening nodig om de mensen die wij vastnemen ook binnen de grenzen van het nieuwe beleid te kunnen opsluiten.

De heer Wolfsen (PvdA):

Er is sprake van een misverstand. De oude aanpak is dat iedereen die hier wordt aangehouden, ook wordt opgesloten. Die aanpak is vastgelopen. De minister heeft het over een heel andere boeg gegooid. Wij hebben die stofgerichte benadering ten volle gesteund. Die houdt ook in dat je veel meer mensen aanhoudt, maar dat je ze niet onmiddellijk kunt opsluiten omdat de detentiecapaciteit beperkt is. De minister heeft ook gevraagd, hem toe te staan dat hij mensen heenzendt. Wij hebben daar geen enkel bezwaar tegen, juist omdat hij het over een heel andere boeg gooit. Zij worden dan later opgesloten.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Wolfsen (PvdA):

De minister heeft die noodwet nodig, omdat het nog op het oude beleid is geënt. Het nieuwe beleid veronderstelt niet de aanwezigheid van zo'n noodwet.

Minister Donner:

Het nieuwe beleid is dat wij de mensen die afkomstig zijn van buiten Europa en het Schengengebied, heenzenden met een dagvaarding. Om ervoor te zorgen dat zij die dagvaardig hebben, heb ik ze in elk geval een zekere tijd in detentie nodig. De koeriers en drugsslikkers die uit Nederland komen, nemen wij in beginsel ook in voorlopige hechtenis, maar die zetten wij alleen niet voort. Ook die komen echter op een gegeven moment in de gevangenis. De cellen worden dus niet alleen gebruikt voor de voorlopige hechtenis, maar ook voor de uitvoering van de sancties. Anders moeten die via het reguliere gevangeniswezen gaan. Ten slotte is er een probleem met de Nederlandse Antillen. Ik ben in overleg met de Nederlandse Antillen over het kunnen treffen van maatregelen, in de eerste plaats over de overdracht van de strafvervolging en in de tweede plaats over maatregelen opdat zij niet binnen afzienbare tijd weer Nederland inreizen. Dit alles is onderdeel van het beleid. Voor mensen van buiten het Schengengebied proberen wij te komen tot een overheveling van strafvervolging. In de meeste gevallen zal een verstekveroordeling volgen en gaat het er vooral om dat wij de personen vervolgens ongewenst kunnen verklaren, zodat zij niet meer Nederland kunnen inreizen. Voor de andere categorie, zeker de mensen uit Nederland, heb ik genoeg sanctiecapaciteit nodig om de straf ten uitvoer te leggen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Nederlanders kun je toch ook heenzenden als zij een vaste woonplaats hebben in Nederland? Dat was toch onder Korthals al beleid. Het goede van die nieuwe aanpak vind ik juist dat die zoveel mogelijk wordt gericht op de stof, dat zoveel mogelijk daarvan in beslag wordt genomen en dat Nederlanders desnoods met een dagvaarding worden heengezonden.

Minister Donner:

Dat is eventueel een oplossing voor de voorlopige hechtenis, maar het is geen oplossing voor de veroordeling. Anders ben ik alleen maar bezig met het in beslag nemen van de stof en laten wij de personen voor de rest lopen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister zei: als wij denken dat wij met de noodwet, ook met een verlenging van de noodwet, het probleem als zodanig oplossen, moeten wij er nu mee ophouden. Daarmee spreekt hij tegelijkertijd toch ook een heel hard oordeel uit over de uitspraken en verwachtingen van zijn voorganger. Die zei: geef mij een jaar en dan is met deze noodwet het probleem onder controle.

Minister Donner:

Over die uitspraken hebben wij al uitvoerig van gedachten gewisseld. Hij zei: dan kan ik het probleem in elk geval separaat binnen de noodvoorziening krijgen, zodat het geen belasting vormt voor de reguliere capaciteit. Dat was de idee. Om die uitspraak ging het. Wij hebben de geschiedenis van het bouwprogramma besproken, de wijze waarop het is stilgelegd en waarop het vervolgens weer is verdergegaan en waarom het is gestopt. Ik ben het er helemaal mee eens dat in februari, toen het beleid van start ging, het beeld bestond dat het probleem als sneeuw voor de zon zou verdwijnen als wij hard ingrepen. Die vooronderstelling is fout gebleken. Daarover kun je niemand een verwijt maken, want dat zijn zaken die je niet van tevoren achter een bureautafel kunt uitdenken maar die je proefondervindelijk in de praktijk moet ervaren, evenals ik de effectiviteit van het beleid dat wij nu hebben ingezet, primair proefondervindelijk zal moeten ervaren. Bovendien gaat het al in de richting van veel langere straffen. Daarvoor alleen al heb ik de capaciteit nodig, los van de voorlopige inhechtenisneming. Om het probleem op te lossen en ook omdat er nog steeds instroom zal zijn, heb ik de noodcapaciteit ten minste voor twee jaar nodig. Een ander punt is de vraag, in hoeverre dat een overbrugging is naar een ander regime. In de nota over de modernisering van het sanctiewezen heb ik aangegeven dat ik meer in het algemeen wijzigingen wil aanbrengen zoals wij die nu ten dele ook al in de noodvoorziening hebben. Het is echter geen argument om nu deze wet te gebruiken als overbrugging naar een ander regime. Ik heb voor het probleem van de drugs deze noodvoorziening nodig.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister: "Ik heb die twee jaar nodig om tot meer structurele maatregelen te komen". Ik kan wel begrijpen wat de minister bedoelt, los van de vraag of ik het er helemaal mee eens ben. In diezelfde nota zegt hij echter ook: "Ik heb het nodig om tot meer fundamentele wijzigingen te komen." Dat is dus iets anders dan dat hij die capaciteit voor een bepaalde periode nodig heeft. Hij zegt in feite ook dat hij in de Penitentiaire beginselenwet méér wil doen en ondertussen die noodwet nodig heeft. Voelt de minister mee met mijn bezwaar dat daarvoor die noodwet eigenlijk niet gebruikt mag worden?

Minister Donner:

Wij hebben in een noodwet voorzien vanuit de verwachting dat het probleem van de drugsimport via Schiphol tijdelijk is. De tijdelijkheid staat in beginsel los van de vraag hoe wij de problemen in het penitentiaire systeem meer in het algemeen kunnen oplossen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gezegd dat deze speciale capaciteit niet meer nodig is als die andere wijzigingen doorgevoerd worden, omdat dan de algemene capaciteit mede gebruikt kan worden voor dit probleem. In die zin is er sprake van een overbrugging omdat het dan niet meer een uitzonderlijke regeling betreft. Het is echter niet zo dat wij eigenlijk een probleem aan het overbruggen zijn. Dat zou waar zijn als ik mensen uit het reguliere gevangeniswezen in deze noodvoorziening zou gaan zetten, maar vooralsnog zitten er mensen in het reguliere gevangeniswezen die eigenlijk in de noodvoorziening zouden moeten zitten.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik begrijp werkelijk niet goed waarom die bolletjesslikker die ontdaan is van zijn last en een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, wél in voorlopige hechtenis moet worden genomen en straatrovers et cetera niet. De bolletjesslikkers gaan altijd voor.

Minister Donner:

Pardon, die afspraak hebben wij hier gemaakt. Ik heb aangegeven dat onder bepaalde omstandigheden de voortgezette hechtenis niet gevorderd zal worden. Inmiddels gebeurt dat ook in een aantal gevallen. Het is echter zeker niet zo dat wij de goederen afnemen en de mensen vervolgens laten lopen. Ik moet deze mensen vasthouden totdat ik een dagvaarding kan uitbrengen. Daarmee ben ik nu bezig. Omdat anders het beeld ontstaat dat men even wordt vastgezet en dat het vervolgens wachten is totdat het proces aan de orde is, wil ik als dat mogelijk is de mensen die in Nederland vastzitten, vast laten zitten. Daar heeft de ontmoediging het grootste effect. Op dit moment doe ik dat zonder dat daarmee de reguliere capaciteit wordt belast. Ik zit echter met het probleem dat ik ook ter uitvoering van de sanctie deze capaciteit nodig heb. En die gaat niet weg, want die moet ik juist ten uitvoer leggen bij mensen die in Nederland wonen. Hiermee ben ik ingegaan op de vraag welk beleid aan dit voorstel ten grondslag ligt en waarom het nodig is.

Ik meen dus dat de wet nodig is, maar een andere vraag is of ze ook verantwoord is. In de evaluatie van het regime wordt op afwijkingen en andere aspecten gewezen die voor de betrokkenen niet bovenmate aantrekkelijk zijn. Tegelijk blijkt eruit dat de feitelijke gang van zaken in de noodvoorziening in wezen verantwoord is. Je kunt dus zeggen dat er geen reden is om van het regime een punt te maken. Het wordt voortdurend aangepast. Ook in het beheer worden wijzigingen aangebracht. In de beginfase was het personeel nog onervaren. Nu wordt geen gebruik meer gemaakt van tijdelijk personeel. Het personeel dat nu dienst doet, is het normale personeel van het gevangeniswezen. Er is een beroep gedaan op een aantal personen uit Engeland. Inmiddels zijn de leden van het personeel in vaste dienst. De materiële voorzieningen verbeteren ook met de dag.

Ik wijs erop dat Kamp Zeist niet is gesloten. Er is wel het besluit genomen dat vooralsnog daar niet nog meer mensen worden geplaatst. Dat betekent dat de volle capaciteit wordt benut. Er wordt gewerkt overeenkomstig de geplande capaciteit van 700 personen in Kamp Zeist. Ieder bericht dat zegt dat Kamp Zeist buiten werking is, is onjuist.

Mevrouw Van Gent vroeg op welke manier vorm wordt gegeven aan de noodzakelijke verandering van het detentieregime. In de noodopvang wordt steeds meer voorzien in een dagbesteding door de gedetineerden. In bouwkundige zin wordt in de behoefte voorzien door het creëren van recreatiezalen en met het bieden van activiteiten. In iedere voorziening is inmiddels een commissie van toezicht ingesteld, alsmede een gedetineerdencommissie. De gedetineerden weten dat er een maandcommissaris is. De huisregels zijn beschikbaar in de talen Nederlands, Engels en Spaans. Er zijn geestelijke en medische voorzieningen op het peil van het reguliere gevangeniswezen. Het regime is dus verbeterd. Er zijn betere recreatiemogelijkheden. Overal is inmiddels sport mogelijk. In Zeist is sprake van een half open regime en de gedetineerde kunnen gedurende het grootste deel van de dag op de gang verblijven. Andere kamers kunnen worden bezocht en men kan veelal vrijelijk naar de recreatieruimte gaan. Er vindt voortdurend verbetering plaats.

Mevrouw Van Gent heeft een amendement ingediend met als strekking na zes maanden het verblijf in de noodopvang te beëindigen. Ik heb aangegeven dat het reguliere gevangeniswezen al een belasting kent van 500 gevallen. Het uitgangspunt van het beleid is overplaatsing na zes maanden. Als de wetgever echter zou bepalen dat de termijn niet langer dan zes maanden mag duren, zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat de desbetreffende persoon na zes maanden vrijuit gaat. In wezen zouden wij dan ingrijpen in de straf die de rechter oplegt. De tweede mogelijkheid is dat de persoon wordt overgeplaatst naar het reguliere gevangeniswezen. Daarmee zou het probleem worden verscherpt dat men daar al heeft. Het kabinet heeft een proces in gang gezet om de capaciteit van het sanctieregime uit te breiden, maar men kan nu niet alle klepjes dichtbinden en vervolgens achteroverleunen. Als wij dat doen, klapt de zaak. Wij hebben in het reguliere gevangeniswezen al een capaciteitsprobleem dat wij met kunst- en vliegwerk proberen op te lossen. De voorstellen om meer gedetineerden in een cel te plaatsen, zijn inmiddels voor advisering naar de Raad voor de strafrechtpleging gestuurd. Ik heb de hoop dat die voorstellen de Kamer zo snel mogelijk zullen bereiken. Verder worden er op dit punt ook nog andere maatregelen voorbereid. Het is niet direct mijn bedoeling om hierover weer een nota naar de Kamer te sturen. Ik wil gewoon de maatregelen die nodig zijn, zospoedig mogelijk nemen.

In de brief over de problematiek binnen het gevangeniswezen heb ik duidelijk gemaakt dat, als wij nog verdere vertraging oplopen op het punt van de capaciteit, er dan nog vaker sprake zal zijn van IVO, incidenteel vervroegd ontslag, en strafonderbreking. Gezien de huidige gegevens en het huidige bestand, zou ik bij een beperking van de noodopvang tot zes maanden ongeveer 370 mensen extra naar het reguliere gevangeniswezen moeten sturen, terwijl de nood daar al heel hoog is. Om dat probleem op te lossen, zou de voorlopige strafonderbreking vervolgens vaker moeten plaatsvinden na verloop van 60% of misschien zelfs wel 50% van de straflengte. Ik probeer het capaciteitsprobleem zo goed mogelijk op te lossen, maar ik kan het niet hebben dat de deur hier ook nog eens op slot wordt gedaan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister geeft een uitgebreide uitleg, waarvoor mijn dank. Ik heb hier echter een probleem mee, want in wezen geeft hij aan dat die zes maanden bij lange na niet gehaald worden omdat dit weer allerlei andere problemen tot gevolg heeft. Hij zegt wel dat zes maanden uitgangspunt van beleid is, maar het is de vraag wat dat waard is want daar komt in de praktijk dus weinig van terecht. In dit verband wil ik ook nog weten hoe het zit met de resocialisatie. Het blijkt namelijk dat 79% van de mensen die in de noodopvang zitten, uit Nederland afkomstig is. Als die mensen heel lang in de noodopvang blijven en dus niet onder het normale regime vallen waarin zij geresocialiseerd zouden worden, krijgen wij daar later weer problemen mee.

Minister Donner:

Ik wil eerst even ingaan op die 79%, omdat dit percentage een eigen leven dreigt te gaan leiden. In het WODC-rapport wordt aangegeven dat slechts van 38% van de drugskoeriers het woonland bekend is. Ik wijs erop dat van die 38% 79% uit Nederland afkomstig is. Dit is echter geen representatieve steekproef van het geheel, want van mensen van buiten de EU ken je de woonplaats meestal niet. Het is dus niet zo dat 80% van de mensen in de noodopvang uit Nederland komt. Neen, dat geldt voor 80% van de 38% van wie de herkomst vastgesteld kan worden. Meestal kan de herkomst vastgesteld worden, omdat die mensen uit Nederland komen.

Ik heb al aangegeven dat ik, als het even zou kunnen, deze wet zou willen vermijden. Waar het mogelijk is, probeer ik die zes maanden ook te halen. Vanwege de intensivering van het veiligheidsbeleid is er echter sprake van een hausse van het aantal mensen dat in voorlopige hechtenis wordt genomen. Daardoor loop ik op tegen de knelpunten die er zijn. Ook mevrouw Van Gent zal moeten kiezen wat zij wil. Wil zij dat deze mensen naar huis gaan of wil zij dat deze mensen, die vaak al gestraft zijn, het gewone gevangeniswezen ingaan? Vervolgens is het de vraag wie zij daar dan weer wil heenzenden. In afwachting van het effect dat wij verwachten van de maatregelen die wij gaan nemen, zijn er vooralsnog namelijk te weinig cellen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Die keuze hebben wij al gemaakt. Het gaat erom dat wij de stof te pakken krijgen, zoals dat heet, en dat mensen daarna met een dagvaarding worden heengezonden. Ik kan mij goed voorstellen dat hetzelfde zal gelden voor mensen die in Nederland wonen, anders blijven er capaciteitsproblemen. Het is dweilen met de kraan open. Het lijkt mij niet goed om de noodoplossing steeds maar verder op te rekken. Ik krijg toch de indruk dat de minister er ook niet gelukkig mee is. Ik zie hem peinzen en piekeren achter de microfoon. Dit is toch niet wat hij wil, is mijn indruk.

Minister Donner:

U maakt een fout in uw redenering. Ik kan mensen wel heenzenden met een dagvaarding en dan heb ik voor de periode van de voorlopige hechtenis de cel vrij, maar als ze in Nederland wonen, komen ze met die dagvaarding bij de rechter en dan worden ze veroordeeld. Wilt u ze dan ook laten lopen?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als mensen veroordeeld...

De voorzitter:

Mevrouw Van Gent ik verzoek u omwille van de tijd niet meer te interrumperen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister stelt mij een vraag, mevrouw de voorzitter. Ik vind het altijd fatsoenlijk om dan een antwoord te geven.

De voorzitter:

Dat is ook fatsoenlijk normaal gesproken, maar het is niet gebruikelijk dat een minister aan een Kamerlid een vraag stelt. Ik stel dit in algemene zin vast en ik hoop dat u heel kort kunt antwoorden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Als mensen veroordeeld worden, moeten zij hun straf uitzitten. Dat lijkt mij logisch, maar dan moet de minister ervoor zorgen dat er voldoende cellen zijn. De minister weet dat de fractie van GroenLinks daar andere keuzes in maakt.

Minister Donner:

Ik zorg er nu net voor dat die celcapaciteit er is met die noodvoorziening. Dus dan doe ik het en dan moet ik het niet doen. Daarom stond ik enigszins pijnlijk getroffen achter de microfoon. Dat was niet omdat ik op dat punt minder tevreden ben met het beleid. Ik zou er ook veel voor geven als wij het probleem normaal zouden kunnen oplossen, maar dat kunnen wij niet. Het is geen oplossing om mensen met een dagvaarding naar huis te sturen, want de problematiek ontstaat doordat het normale sanctiewezen niet werkt. Uw keuze komt erop neer dat wij de bolletjesslikkers moeten laten lopen. Zonder dagvaarding gewoon naar huis sturen, eventueel de stof afpakken en verder niks doen. Dat is pas echt dweilen met de kraan open.

Dan kom ik bij de vragen van de heer Rouvoet op dit punt. Er zijn maatregelen in voorbereiding om een aantal van deze zaken breder mogelijk te maken. Het is niet zo, zoals de heer Wolfsen zei, dat groepsdetentie op basis van de wet van 1917 mogelijk is. In de Penitentiaire beginselenwet staat een heel kleine zinsnede die stelt dat iedereen persoonlijke detentieruimte heeft. Om het voorstel voor meer gedetineerden in een cel mogelijk te maken, is alleen het schrappen van die bepaling nodig. Dan kan ik dat regime invoeren. Het is echter niet zo dat de wetgeving van 1917 nog geldt, hoewel ik dat soms wel zou willen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mag ik de minister zo verstaan dat het op geen enkele wijze in de bedoeling lag om via verlenging van de noodwet voor twee jaar te faciliteren dat de mogelijkheid van groepsdetentie straks in de Penitentiaire beginselenwet "wordt gefietst"?

Minister Donner:

Ik geef alleen maar aan dat het hier gaat om parallelle processen. Ook als ik niets zou doen in het kader van de Penitentiaire beginselenwet, dan nog zou ik de twee jaar nodig hebben om in ieder geval greep te krijgen op het probleem van de bolletjesslikkers.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister doelt dus met structurele maatregelen en wijzigingen op de detentiecapaciteit en niet op regimevragen in de Penitentiaire beginselenwet.

Minister Donner:

Met structurele maatregelen doel ik juist wel op die regimevragen, ook omdat daardoor het noodkarakter van deze voorziening wegvalt. Dan hoef ik het niet meer tijdelijk te maken. Ik wijs dan ook op de parallelliteit van de twee zaken.

De heer Cornielje vroeg naar de consequenties van het niet doorgaan van de verlenging van de noodwet. Op een aantal punten heb ik de consequenties al aangegeven. Er zijn er nog veel meer ten aanzien van het personeel, etc. Ik zal in dat geval grote aantallen mensen moeten laten lopen.

Er is gevraagd of er nieuwe faciliteiten geopend moeten worden. Zoals in eerder beleid is aangegeven, gaat deze faciliteit tot een aantal van 1031. Deze moeten worden geopend om een begin te maken met het oplossen van het probleem. Sinds het begin van dit jaar zijn er 1600 mensen vastgenomen.

De heer Cornielje (VVD):

Zijn de bestaande voorzieningen voldoende om dit op te vangen of moeten er opnieuw kazernes of andere ruimtes geschikt worden gemaakt in dit kader?

Minister Donner:

Het kabinet heeft ingezet op een ander beleid omdat niet eindeloos kan worden doorgegaan. Dat houdt ons nog verdeeld op het punt van een nieuw voorzieningenbeleid. Tegelijkertijd wijs ik erop dat ik liever de eerder besproken structurele maatregelen neem, dus het tot stand brengen van voorzieningen binnen de bestaande. Ik ben daar volop bezig. Ik geef daar de voorkeur aan boven aparte noodvoorzieningen, zodat de twee regimes op dat punt in elkaar over kunnen gaan.

De heer Cornielje (VVD):

Zal ook met het oog op de hogere straffen die worden opgelegd de huidige capaciteit in de praktijk naar verwachting voldoende zijn? Als u die verwachting niet heeft, komen wij elkaar namelijk weer een keer tegen.

Minister Donner:

Wij kunnen elkaar op dat punt opnieuw tegenkomen. Ik moet proefondervindelijk nagaan hoe het werkt. Ik kan nu niet zeggen dat de capaciteit voldoende is.

De heer Dittrich heeft in het algemeen gevraagd hoe het probleem aangepakt moet worden. Ik heb aangegeven waarop ons voorstel berust. Ik onderken ten volle dat in februari van dit jaar is begonnen op basis van de gedachte dat het probleem in één forse klap wel over zou zijn. Een desillusie rijker, is iedereen daarvan teruggekomen. Of wij gaan ermee door of wij houden ermee op. Als wij echter het beleid blijven volgen, hebben wij de voorzieningen daarvoor nodig.

Ik heb ten aanzien van de redenering van de Raad van State inzake Kamp Zeist – nogmaals, ik zal wat dat betreft van ochtendblad veranderen, ook al is het Trouw – aangegeven dat hij daarmee in zijn eigen zwaard valt. Ik ben bezig met de aanbevolen wijziging, namelijk het verleggen van de controles om de achterliggende organisaties te pakken, maar ook in dat geval heb ik deze noodvoorziening nodig.

De heer De Wit (SP):

U gaat voor de tweede keer op Kamp Zeist in en verwijst naar Trouw. In mijn schriftelijke inbreng heb ik al verwezen naar de problematiek van Kamp Zeist, die destijds al door de burgemeester aan de orde is gesteld. In Trouw van vandaag staat dat een opnamestop is ingevoerd omdat de brandveiligheid niet in orde is en dat er dus ook geen gebruiksvergunning is afgegeven. De opnamestop is kennelijk nodig om Kamp Zeist in orde te maken, zodat de capaciteit kan worden uitgebreid. Daar zijn eerst de nodige vergunningen voor nodig. Dat staat in het artikel. Wie heeft er gelijk? Ziet Trouw het fout of moet de minister een opnamestop toestaan omdat er wat aan de hand is?

Minister Donner:

Ik reageerde op uw mededeling dat Kamp Zeist gesloten was.

De heer De Wit (SP):

Dat heb ik niet gezegd. Misschien heeft de heer Wolfsen dat gezegd. Ik had het over: opnamestop.

Minister Donner:

Er is op dit moment inderdaad met de gemeente afgesproken dat er geen nieuwe plaatsingen zullen zijn. De populatie zal dus afnemen.

U vraagt naar de gebruiksvergunning in verband met de veiligheid. Het probleem was dat in Kamp Zeist regelmatig brandalarm is gegeven, ook door het gebruik dat daarvan werd gemaakt. In Kamp Zeist zullen 700 plaatsen gerealiseerd worden. Op dit moment zullen geen nieuwe opnamen plaatsvinden, waardoor het aantal gedetineerden zal afnemen. Ik noem dat een verdunning van de populatie.

De heer De Wit (SP):

Dat heeft te maken met het feit dat de inrichting niet in orde is en niet beantwoordt aan de brandveiligheidsvoorschriften.

Minister Donner:

Nee, voor de voorgenomen uitbreiding en de vernieuwing moeten nog enkele voorzieningen getroffen worden. Er zijn afspraken gemaakt met de lokale autoriteiten om die problemen te ondervangen. Er is inderdaad een aantal keren problemen geweest. Die waren voor de gemeente aanleiding om daarover een gesprek te willen hebben.

Hetzelfde geldt voor de capaciteit van het cellencomplex op Schiphol-Oost. De brand die daar is uitgebroken, was een tegenvaller. De verwachting is dat het complex op de geplande datum van 6 januari in gebruik genomen kan worden voor de bestemming die het had.

De heer De Wit heeft gevraagd in hoeverre onder de IVO's en de SOB's bolletjesslikkers zitten. Dat is mogelijk als zij voldoen aan de toegepaste criteria. Ik herhaal dat heenzendingen in de klassieke zin niet plaatsvinden behalve in de door mij genoemde incidentele gevallen. Bij heenzending gaat het hooguit om vervroegde invrijheidstelling. Er kunnen inderdaad koeriers tussen zitten. Er heeft inderdaad een verschuiving plaatsgevonden. Ik meen hiermee in beginsel alle vragen te hebben beantwoord.

Ik ben het geheel eens met de heer Wolfsen dat enkele versoepelingen zijn doorgevoerd. Het regime wordt geleidelijk verbeterd ten opzichte van de situatie een jaar geleden. Gelet op de totale situatie en de uitgangspunten van het beleid is de vraag of het acceptabel is de wet met twee jaar te verlengen of niet. Van het amendement van de heer Rouvoet zeg ik dat ik zou willen dat het een jaar was. Het probleem verandert niet als nu in de wet komt te staan dat de termijn een jaar is. Als wij binnen een jaar geen noodwet meer nodig hebben, dan moeten wij er gelukkig mee zijn dat wij het niet meer hoeven te doen. De Kamer zal regelmatig worden ingelicht over de voortgang van het beleid op verschillende momenten. Ik zou de Kamer dan ook willen vragen, dit wetsvoorstel te aanvaarden.

De voorzitter:

Ik stel vast dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd in tweede termijn is maximaal twee minuten. Ik zal daar zeer strikt de hand aan houden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik bedank de minister voor zijn antwoord. Ik heb echter de indruk dat hij worstelt, maar nog niet echt boven komt. Nood breekt wet, maar de nood blijkt een beetje elastisch te zijn.

In ons amendement stellen wij voor iemand maximaal zes maanden in een noodvoorziening te plaatsen. De minister erkent dat dit een beleidsuitgangspunt is, maar zoals hij het formuleert, vind ik het een loos beleidsuitgangspunt. Hij geeft nu al aan dat hij daar absoluut niet aan kan voldoen.

Ik blijf van mening dat drugskoeriers niet altijd voorrang hebben bij detentie. Wat is nou erger op straat? Zijn dat drugskoeriers of mensen die geweld plegen, berovingen of inbraken en dat weer een keer doen? Daarin wordt een keuze gemaakt die niet mijn keuze is.

Ik vraag ook nog hoe het zit met de minderjarige gedetineerden. De minister is nog niet ingegaan op mijn vraag of zij niet in de noodvoorzieningen komen.

Over het detentieregime heeft het WODC een zeer negatief oordeel uitgesproken. Wellicht kan de minister daarop ingaan.

Het advies van de Raad van State is glashelder afwijzend. Deze minister heeft de zaken altijd goed op een rijtje. Daarom vraag ik hem om op dat advies in te gaan, want hij gaat daar tot nu toe wat makkelijk overheen.

Al met al is de fractie van GroenLinks zeker niet blij met dit wetsvoorstel. Het amendement van de heer Rouvoet is beter dan wat er nu ligt. Daar sta ik op zich dus sympathiek tegenover, maar wij zouden het nog beter vinden als deze noodwet niet wordt verlengd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Met de van mij bekende bondigheid zal ik proberen om de twee minuten niet eens vol te maken. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik spits mijn tweede termijn toe op het belangrijkste punt van mijn bijdrage in eerste termijn, namelijk het ook nu nog wel bij mij aanwezige ongemakkelijke gevoel dat noodwetgeving oneigenlijk gebruikt wordt om meer structurele of fundamentele wijzigingen in de Penitentiaire beginselenwet aan te brengen. De minister noemt dat "parallelle trajecten". Ik begrijp zijn redenering en ik accepteer die ook, maar dat neemt het gevoel niet weg; het bevestigt juist het gevoel dat er via parallelle trajecten aan de meer structurele en fundamentele wijzigingen, de groepsdetentie, wordt gewerkt.

Ik ben echter ook zo ruiterlijk om te erkennen dat de minister een punt heeft als hij zegt dat aanvaarding van mijn amendement ertoe zou kunnen leiden dat wij over een jaar weer hier staan; hij geeft mij op een briefje dat het dan nog niet is opgelost en dat wij de wet dan toch opnieuw moeten verlengen, want het alternatief is het laten lopen van al die mensen. Dat wil mijn fractie niet; dat wil de minister ook niet.

Tegenover dat praktische argument staat bij mij een meer principieel argument. Ik zal dat nog overwegen. Ik sta niet bekend als iemand die pragmatisch handelt, maar praktisch handelen is wel noodzakelijk. Ik zal dit meenemen in mijn overwegingen over de vraag of ik het amendement handhaaf of nog voor de stemmingen zal intrekken.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Aan het begin van zijn termijn kwam de minister met onuitgesproken kritiek op het vorige kabinet. Dat brengt mij er toch toe om heel kort iets te zeggen over de geschiedenis. Eind 2001 deed zich het probleem van de bolletjesslikkers/drugskoeriers voor; dat werd toen een ernstig probleem. Bijna Kamerbreed werd aangedrongen op noodmaatregelen, wat ertoe heeft geleid dat het vorige kabinet noodwetgeving heeft voorbereid, waaronder de tijdelijke wet die wij, als het goed is, vandaag gaan verlengen. Die tijdelijke wet heeft bijna Kamerbrede steun gekregen. Het verwijt aan het vorige kabinet treft dus evenzeer de vorige Tweede Kamer. Dat staat overigens haaks op het feit dat de minister ook vandaag weer heeft aangetoond dat deze tijdelijke wet ook heden ten dage noodzakelijk is. Wij steunen hem daar ook vandaag nog in.

Over het beleid zal ik niet verder uitweiden; daar komen wij later over te spreken. Wij sporen hem er wel toe aan om met de regering van de Nederlandse Antillen afspraken te maken over de pre-flightcontrole. Wij hebben inmiddels een brief gekregen waarin staat dat, indien dat noodzakelijk is, zal worden overgegaan tot het ontnemen van landingsrechten. Daar zijn wij de regering erkentelijk voor.

Er blijft nog één vraag liggen; dat betreft mijn eerste vraag. Ook wij dringen bij de regering aan op spoed bij het indienen van wetsvoorstellen voor reguliere wetgeving. Kan de minister aangeven wanneer die wetgeving aanhangig wordt gemaakt, zodat wellicht ook het bezwaar van de heer Rouvoet ondervangen kan worden?

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik wil een misverstand uit de wereld helpen. De minister reageerde licht geagiteerd op het genoemde aantal heenzendingen. Dat komt door het taalgebruik. Ik versta onder heenzendingen ook de vervroegde invrijheidstellingen, strafrechtelijke onderbrekingen en dus heenzendingen in de brede zin van het woord. Dat misverstand is hiermee hopelijk uit de wereld.

Ik heb overigens niet gezegd dat het beleid van de minister faalt. Ik heb gezegd dat het beleid van de vorige minister heeft gefaald. Ik hoop oprecht dat het beleid van de minister, de andere aanpak, succesvol is. De minister heeft mij overtuigd met betrekking tot tijdelijke handhaving van de noodwet voor het tijdelijk opsluiten van de mensen om hen te laten produceren. Alleen daarvoor al heeft hij een noodwet nodig. Wij steunen dat. De minister heeft de noodwet ook nodig om mensen die vastzitten, vast te kunnen houden. Ik vraag de minister uit te leggen waarom hij drugskoeriers altijd prioriteit wil geven boven inbrekers, geweldplegers op straat, plegers van huiselijk geweld, enzovoort. Daar is geen noodwet voor. De bedoelde mensen gaan dus altijd voor en krijgen dus altijd prioriteit. Als dat het effect is van het handhaven van de noodwet hebben wij daarbij grote aarzelingen. Over de heenzendingen stel ik dat het gevolg van het houden van al deze mensen in voorlopige hechtenis is dat zij geplaatst moeten worden onder het reguliere regime. Dat drukt deze mensen vervroegd uit de gevangenissen. Het leidt tot vervroegde heenzendingen, strafonderbrekingen, enzovoorts.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De beantwoording van de minister heeft nog eens duidelijk gemaakt dat de uitvoering van deze wet een zaak is die onder politieke druk staat. De minister acht zich niet vrij om mensen vanuit voorarrest te ontslaan of mensen met betrekking tot een gevangenisstraf anders te behandelen dan alleen vastzetten. Ik kom daarmee, net zoals de heer Wolfsen, op het punt van de prioriteiten. Ik ben het volledig met de heer Wolfsen eens. Wij hebben hierover twee weken geleden gesproken in het kader van het veiligheidsplan. Hier worden prioriteiten gesteld in de opsporing en de vervolging. Voor één categorie geldt echter een absolute wet die moet worden toegepast. Daar zou wat mij betreft ook de ruimte gezocht moeten worden. Dat moet worden veranderd. Daar is echter sprake van de politieke druk die de minister dat verhindert.

Ik heb aan het einde van mijn bijdrage in eerste termijn gezegd dat onder invloed van de problematiek van de drugs, de drugskoeriers en de bolletjesslikkers, sprake is van een verlaging van het niveau van bescherming in de Penitentiaire beginselenwet. De beantwoording van de minister heeft dat duidelijk gemaakt. Dat is in ieder geval voor mij reden genoeg om tegen dit wetsvoorstel te zijn.

Ik heb een vraag over de brief van 9 december en de uitleg van de minister van zojuist over het ene zinnetje in de Penitentiaire beginselenwet op grond waarvan er een wetswijziging nodig is om mogelijk te maken dat meer mensen in een cel worden opgesloten. Hoe moeten wij de plannen van de minister zien die hij als experiment aankondigt in deze brief, te weten meer mensen in een cel in de huizen van bewaring en meer mensen in een cel in de reguliere gevangenissen? Is dit experiment in strijd met de wet?

Minister Donner:

Voorzitter. Mevrouw Van Gent meende te moeten constateren dat ik worstel en nog steeds niet boven ben gekomen. De heer Rouvoet worstelde eveneens en anderen hebben ook gezegd dat zij worstelen. Ik wil best meeworstelen in deze Kamer, want het gaat om een tijdelijke noodmaatregel die afwijkt van het normale regime. De Raad van State heeft op de mogelijkheid gewezen dat er een zekere spanning ontstaat. Ik heb aangegeven waarom dat naar mijn mening niet het geval is. Als je over dergelijke zaken van mening verschilt, is er in Nederland een instantie die daarover beslist, te weten de rechter. De rechter kan het advies van de Raad van State inderdaad in zijn overwegingen betrekken, maar ik heb er al op gewezen dat het regime verschillende commissies van beroep kent waar al deze vragen aan de orde kunnen komen. Dat mijn voorstel niet rechtmatig zou zijn, werp ik verre van mij.

Ik ben de Kamer inderdaad nog een antwoord schuldig over de minderjarigen. Het kan bij hoge uitzondering eens zijn gebeurd, maar het beleid voorziet er niet in dat minderjarigen in de noodvoorziening kunnen worden opgenomen. Er is ook geen aanwijzing dat het nodig is. De huidige regeling functioneert wat dit betreft goed.

De conclusie dat het WODC-rapport zeer negatief is over het detentieregime, kan ik niet delen. Men constateert dat op een aantal punten wordt afgeweken van het normale regime, maar dat was vanaf het begin ook de opzet van de noodvoorziening.

Aan het adres van de heer De Wit merk ik nog op dat er inderdaad sprake is van een ander regime. Ook los van de bolletjesslikkersproblematiek moeten wij iets doen aan de capaciteitsproblemen in het gewone gevangenisregime om het reguliere veiligheidsbeleid te kunnen uitvoeren. Ons beleid ten aanzien van de drugskoeriers heeft dus niet tot gevolg dat het algemene beschermingsniveau van verdachten wordt verlaagd.

De heer De Wit (SP):

De minister heeft in antwoord op vragen van de heer Rouvoet het woord "parallel" gebruikt. Omdat er te weinig capaciteit is, zoekt hij ruimte en daarvoor heeft hij een wijziging van de Penitentiaire beginselenwet nodig om de mensen, die uit de noodvoorziening gaan, daar te kunnen plaatsen. Zo kan hij ruimte creëren in de noodvoorziening. Door meer mensen, die uit de noodvoorziening moeten, in één reguliere cel te plaatsen, krijgt hij ruimte in de noodvoorziening. Ik begrijp dus dat er wel degelijk verband is tussen beide zaken.

Minister Donner:

De heer De Wit heeft mij verkeerd verstaan. Op dit moment legt het beleid ten aanzien van de drugskoeriers beslag op 500 plaatsen in het reguliere gevangeniswezen. In die zin wordt het probleem van de vervroegde invrijheidstelling en de strafonderbreking versterkt. Dat dezelfde criteria gelden voor de drugskoeriers die onder de strafexecutie vallen, betekent nog niet dat zij vervolgens weer prioriteit krijgen. Zij komen op basis van dezelfde criteria als anderen in aanmerking voor vervroegde invrijheidstelling of strafonderbreking. Dat is dus niet het punt. De enige prioriteit is wellicht het voorlopig in hechtenis neming in afwachting van de veroordeling. Dat is een bewust doel. Ik bestrijd dat wij inbrekers laten lopen om bolletjesslikkers te kunnen vastzetten. Dat is absoluut niet zo. Als er verdachten zijn, pakken wij ze op.

Nu kom ik op het punt van de heer De Wit. De drugskoeriers leggen beslag op 500 plaatsen in het reguliere gevangeniswezen. Zoals uit de stukken over het veiligheidsprogramma en over de modernisering van de sanctiecapaciteit blijkt, hebben wij duizenden plaatsen nodig. Als dit niet aan de orde was, zou het probleem dus nog steeds bestaan.

De heer De Wit (SP):

Het gaat hier om een tijdelijke wet, die op 8 maart 2005 is afgelopen. Er is dan geen verlenging meer mogelijk. De bolletjesslikkers en drugskoeriers die er dan zijn, moeten toch ergens worden ondergebracht. Dat is onmogelijk als de minister niet de capaciteit vergroot door meer mensen in een reguliere cel te plaatsen.

Minister Donner:

In die zin heeft de heer De Wit gelijk. Als op 8 maart 2005 het gewenste effect nog niet is bereikt, is de implicatie dat de bolletjesslikkers ten laste komen van het reguliere gevangeniswezen en dat de problemen daar worden versterkt. Ik ben het evenwel niet met de heer De Wit eens dat ik vanwege dat probleem meer mensen op één cel moet zetten in het reguliere gevangeniswezen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Juist als de noodwet in stand wordt gehouden, wordt prioriteit gegeven aan de voorlopige hechtenis van bolletjesslikkers. Zij krijgen dan dus ook prioriteit bij de berechting. Het openbaar ministerie maakt zich grote zorgen dat dit soort zaken de geweldszaken op straat zullen verdringen. De bolletjesslikkers gaan bij de berechting voor, omdat zij in voorlopige hechtenis zitten. Zij zitten in voorlopige hechtenis omdat de noodwet er is.

Minister Donner:

Nogmaals, dat is niet het gevolg van de noodwetgeving, maar van het beleid. Wij pakken de bolletjesslikkers op Schiphol op. Vervolgens moeten wij ze echter niet met een dagvaarding in Nederland rond laten lopen, want dan bevestigen wij het beeld dat zij gewoon binnen kunnen komen. Voor het beleid heb ik de noodvoorziening nodig.

Voorzitter. Ik zeg nog iets over het punt van de heer Cornielje. Ik heb niet willen betogen dat het beleid van het vorige kabinet op dit punt mis was. Ik heb dat niet uitgesproken, hoewel ik het hypothetisch had kunnen doen. Ik constateerde dat wij meer in het algemeen hetzelfde probleem hebben als bij het veiligheidsprobleem, namelijk dat de sanctiecapaciteit tekortschiet. Dat is niet het resultaat sinds 2001 of het resultaat sinds de constatering van de bolletjesproblematiek. In het langjarig beleid hebben wij echter te weinig nadruk gelegd op de sanctiecapaciteit. Wij hebben wel de nadruk gelegd op andere punten. Daarom moet er nu een correctie plaatsvinden. Het is allerminst mijn bedoeling om een en ander specifiek het vorige kabinet te verwijten. Mijn opmerking was alleen wel een reactie op de constatering van de heer Wolfsen dat het beleid tekortschoot. Nu wordt over het beleid dat in vele jaren gevoerd is, gezegd dat het in de laatste twee maanden gefaald heeft. Dat heeft de heer Wolfsen echter gecorrigeerd.

De heer Cornielje (VVD):

Wanneer is de minister voornemens om een wetsvoorstel in te dienen?

Minister Donner:

De maatregel voor meer mensen op één cel is deze week de deur uitgegaan voor advies, met het verzoek om dit zo snel mogelijk te doen. Andere maatregelen hierover zijn in voorbereiding en moeten ook zo snel mogelijk gereed zijn. Ik vermoed dat de eerste wettelijke maatregel tegen mei 2003 bij de Kamer kan zijn.

De heer De Wit (SP):

Aan het eind van mijn tweede termijn had ik gevraagd of de experimenten in strijd zijn met de wet.

Minister Donner:

Ik heb gezegd dat ik de experimenten wil uitvoeren binnen de grenzen van de wet. De Penitentiaire beginselenwet geeft een recht, maar daarvan hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Ik kan op basis van vrijwilligheid wel de ruimte creëren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over dit wetsvoorstel en de amendementen wordt waarschijnlijk aanstaande dinsdag gestemd.

De vergadering wordt van 23.30 uur tot 23.35 uur geschorst.

Naar boven