Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Dittrich en Schonewille tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden) (27632).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik begin graag met het uitspreken van grote waardering voor de indieners, met name voor de heer Dittrich, die een belangrijk stuk wetgeving heeft geproduceerd. Ik vind het iedere keer weer bijzonder als een Kamerlid wetgeving maakt. Tenslotte zijn wij medewetgever en als het zo inhoudelijk is als dit voorstel, dan ben ik daar als Kamerlid ook een beetje trots op. Het is ook een belangrijk onderwerp dat de heer Dittrich en inmiddels ook de heer Schonewille aansnijden, namelijk de positie van het slachtoffer.

De positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht is de laatste jaren meer in beeld gekomen. Zeer terecht, want bij een misdrijf is er niet alleen een dader, die na een tijdje vrij kan komen en zijn leven weer kan oppakken. Er is ook een slachtoffer, dat heel vaak veel langer getekend is. In dit licht bekijken wij een wetsvoorstel om het slachtoffer spreekrecht te geven in de rechtszaal. Wij moeten hierbij wel kritisch zijn en wij moeten ook beseffen waarom het gaat. Ik wil de indieners een aantal serieuze vragen stellen om een afweging te kunnen maken.

Het is naar de mening van onze fractie een fundamentele wijziging van het strafproces. Tot nu toe is het doel van het strafproces, na te gaan of de verdachte een bepaald misdrijf heeft begaan en daarbij, zo dit het geval is, een straf toe te meten. Als het slachtoffer in dat proces bij wijze van spreken de mogelijkheid krijgt om de psychische schade die hij heeft geleden, enigszins te repareren door zijn woordje te doen, dan is dat een heel ander element in het strafproces. Dit kan voor het slachtoffer heel belangrijk zijn, maar wij moeten wel beseffen dat het strafproces er hiermee een wezenlijk andere functie bij krijgt.

Overigens is niet geheel duidelijk of het niet toch de bedoeling van de indieners is, het slachtoffer wel degelijk de mogelijkheid te geven, invloed op de procesgang uit te oefenen. Er staat in een van de stukken dat de rechter bij zijn oordeel rekening mag houden met het verhaal van het slachtoffer. Dit betekent dat de rechter een hogere straf zou kunnen opleggen omdat het slachtoffer een buitengewoon emotioneel of treurig verhaal vertelt. Maar is er dan niet het risico dat het slachtoffer bijna wel op de zitting moet verschijnen om ervoor te zorgen dat er een hogere straf wordt opgelegd? Het is toch juist de bedoeling om de keuze geheel aan het slachtoffer te laten, zonder dat het proces erdoor beïnvloed wordt, of hij zal verschijnen of dat hij zijn verhaal schriftelijk doet? En als de rechter rekening mag houden met de woorden van het slachtoffer, dan moet er toch bijna wel gelegenheid zijn voor een weerwoord van de verdachte of zijn raadsman? En als dit zo is, dus als de opmerkingen van het slachtoffer over wat hij heeft beleefd, een rol krijgen in het strafproces, loop je dan niet het risico dat je het doel van herstel van de psychische schade voorbijschiet en dat er een onfris debat ontstaat? Een volstrekt willekeurig voorbeeld: een slachtoffer zegt dat hij door het misdrijf helemaal niet meer in staat is om te werken, en de verdachte zegt dat hij hem gisteren nog naar zijn werk zag fietsen en dat het dus wel meevalt. Daarop zou dan het slachtoffer wellicht weer moeten kunnen reageren. Kortom, er zou een nieuw element aan het strafproces toegevoegd worden.

Het is dus een dilemma. Aan de ene kant wordt er iets wezensvreemds aan het strafproces toegevoegd, namelijk herstel van de psychische schade, maar aan de andere kant prefereer ik dit toch boven de mogelijkheid die toch in het voorstel gesuggereerd wordt, namelijk dat de rechter er rekening mee houdt, waardoor de verklaring van het slachtoffer een onderdeel van het strafproces wordt. Over dit dilemma zou ik ook graag de mening van de minister horen.

Nog een aantal vragen. Wat moet er gedaan worden als het slachtoffer, dat niet onder ede staat, nieuwe feiten naar voren brengt die relevant zijn voor het strafproces? Moet het slachtoffer dan alsnog als getuige gehoord worden of mogen zulke feiten dan meteen worden gebruikt? En moet het slachtoffer in alle gevallen zelf het woord voeren of mag hij iemand namens hem het woord laten voeren of een brief laten schrijven, als hij zelf te geëmotioneerd is? Hij moet ook laten weten dat hij van het spreekrecht gebruik zal maken. Vervolgens komt hij op de zitting en neemt het woord. Dit alles heeft ook gevolgen voor de procesgang. Het kost tijd en het leidt tot administratieve handelingen. Mijn vraag aan met name de minister is wat dit betekent voor het strafproces. Is dit aan te geven? Wij willen zoveel mogelijk zaken afdoen. Is het gevolg van dit spreekrecht dat minder zaken worden afgedaan? Als dit zo is, hoor ik graag van de indieners hoe zij dit beoordelen.

De heer Cornielje (VVD):

Hoe beoordeelt de heer Van Haersma Buma dit zelf?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik hecht eraan in dit deel van het debat een aantal kritische vragen te stellen, de beantwoording daarop af te wachten en in tweede termijn mijn conclusie te trekken. Ik vind wel dat in de nota van wijziging veel verbeteringen zijn aangebracht en opzichte van het eerste voorstel door de beperking tot misdrijven waar een straf van acht jaar of meer op staat. Daardoor voorkom je dat in alle gevallen een slachtoffer het woord voert. Juist bij zware misdrijven, waarvan er relatief niet zoveel zijn, zijn de zittingen vaak lang, zijn er vaak veel handelingen en zou het beperkt kunnen worden. Daar komt bij dat het in een aantal gevallen nu ook al gebeurt. Dus misschien valt het wel mee. Ik hoor echter graag de minister en de indieners hierover.

Ik wil nog een punt naar voren brengen. Stel dat het slachtoffer een zeer geëmotioneerd verhaal houdt over alles wat hem is overkomen, dat de verdachte wellicht zelfs een bekende van hem is – er is toch vaak een relatie bij met name geweldsmisdrijven – en dat uiteindelijk bij gebrek aan bewijs de verdachte wordt vrijgesproken. Het slachtoffer heeft zijn verhaal gedaan en hij staat, denkt hij, tegenover de dader. Als op feitelijke of processuele gronden de man of vrouw niet kan worden veroordeeld, hoe zien de indieners dit?

Ik heb de belangrijkste punten nu genoemd. Gelet op de tijd zal ik niet meer naar voren brengen. Het zijn voor ons relevante vragen. Het zijn de hoofdvragen die wij bij dit wetsvoorstel hebben. Bij de definitieve besluitvorming zullen wij de antwoorden medebeslissend laten zijn.

Tot slot wil ik nog een redactioneel punt noemen. Ik heb een aantal keren geprobeerd om artikel 413, derde lid, te lezen. Ik kom er echter niet uit. Misschien moet daar nog even naar worden gekeken.

De heer Van der Ham (D66):

Mevrouw de voorzitter. Ik ben blij dat wij in deze hectische dagen met AO's en VAO's een plek hebben gevonden om een zo belangrijke zaak in het dagelijks leven van mensen en een voor de rechtsgang belangrijk onderdeel te behandelen, ook al is het zo laat. Dus ook dank aan de voorzitter en de collega's dat deze tijd is gevonden.

Op dit moment is sprake van enige mate van rechtsongelijkheid. De ene ouder mag wel in de rechtszaal vertellen wat er is gebeurd en wat de impact van het misdrijf is op hun dagelijks leven en de andere ouder mag dat niet. Gisteren was daarover ook iets op de radio te horen. Dat is onrechtvaardig. Daarom zijn wij blij dat met dit wetsvoorstel die ongelijkheid wordt rechtgetrokken en een mate van rechtsgelijkheid wordt hersteld.

De D66-fractie heeft wel een aantal vragen, waarop zij graag antwoord krijgt van de minister en de indieners. Maakt het spreekrecht inbreuk op de veronderstelling dat de verdachte onschuldig is? Bestaat niet het gevaar dat de verdachte als schuldige wordt gezien doordat het slachtoffer van het spreekrecht gebruik heeft gemaakt? Hoe schatten de initiatiefnemers de risico's van heftige emoties in de rechtszaal? Hoe wordt daarmee rekening gehouden? Hoe wordt bijvoorbeeld omgegaan met de voorbereiding van zo'n pleidooi in de rechtszaal? Is te verwachten dat de straffen omhoog zullen gaan, wanneer rechters een dramatisch verhaal van een slachtoffer horen? Wat kan een officier van justitie of een advocaat van een verdachte doen, als hij vermoedt dat het slachtoffer enorm staat te overdrijven over de gevolgen van een misdrijf? Welke maatstaven moet het proces daarvoor hanteren? Wordt zo'n recht niet als een soort plicht ervaren door de mensen waarover het gaat, omdat zij daarmee wellicht een andere strafmaat kunnen afdwingen? Gaat het spreekrecht niet een te groot beslag leggen op de justitiële autoriteiten? Kunnen de rechters het extra werk wel aan nu zij het al zo druk hebben? In welke verschijningsvormen kan een bijdrage in de rechtszaal plaatsvinden? Wij kunnen ons voorstellen dat iemand iets zegt in de rechtszaal of dat er iets gelezen worden, maar er zijn ook andere vormen denkbaar, bijvoorbeeld een audiovisuele bijdrage als iemand niet samen met de dader in de rechtszaal wil zijn. Kunnen de minister en de indieners zich zo'n interactieve manier voorstellen?

D66 wil bij de invoering van dit wetsvoorstel een goede voorlichtingscampagne. Slachtoffers die een bijdrage leveren in de rechtszaal moeten zich goed kunnen voorbereiden, zodat zij niet teleurgesteld raken als zij een uitspraak doen waarmee zij uiteindelijk niet tevreden zijn. Zij moeten dus goed worden voorgelicht. Wij willen graag dat het OM in dezen actie onderneemt. Er moet een folder komen waarin aan de slachtoffers in heldere taal wordt meegedeeld wat hun rechten en mogelijkheden zijn. Wellicht kunnen zij zelfs ondersteuning krijgen bij het schrijven van hun inbreng en misschien kunnen zij ook oefenen opdat zij hun emoties wat in bedwang kunnen houden en zich meer kunnen concentreren op het feitenrelaas. Voorkomen moet worden dat slachtoffers teleurgesteld raken. Aan de minister van Justitie vragen wij, welke plannen de regering op dit punt heeft. Wordt er ook overleg gepleegd met Slachtofferhulp Nederland over het geven van goede voorlichting?

De conclusie mag zijn dat de fractie van D66 dit initiatiefwetsvoorstel van de heer Dittrich en de heer Schonewille ondersteunt. Wij zijn vanzelfsprekend benieuwd naar de antwoorden op de door ons gestelde vragen.

De heer Cornielje (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Laat ik beginnen met namens de VVD-fractie een compliment te maken aan het adres van de heer Dittrich die als eerste ondertekenaar het leeuwendeel van de voorbereiding van het initiatiefvoorstel voor zijn rekening heeft genomen. Ook de heer Schonewille mag overigens hierin delen, aangezien hij mede heeft bijgedragen aan de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag en vandaag bereid is om het initiatiefvoorstel hier samen met collega Dittrich te verdedigen.

Terecht is door beide indieners gezocht naar een mogelijkheid om de positie van het slachtoffer verder te versterken. Ik gebruik bewust de woorden "verder te versterken". De afgelopen jaren is er met instemming van de VVD-fractie al veel gebeurd op dit terrein. Kortheidshalve verwijs ik naar de volgende vier onderwerpen:

  • - het kennisnemen van processtukken;

  • - het kunnen indienen van een schadeclaim met de mogelijkheid om deze toe te lichten;

  • - de invoering van de schriftelijke slachtofferverklaring, niet onbelangrijk, en

  • - de mogelijkheid om ter zitting een gesprek met de officier van justitie te hebben.

Naar onze overtuiging is de centrale vraag, of het onderhavige wetsvoorstel leidt tot een versterking van de positie van het slachtoffer. Hierover verschillen de meningen.

Het wetsvoorstel strekt ertoe, het slachtoffer van een misdrijf of een nabestaande de gelegenheid te geven om op de openbare terechtzitting als getuige een verklaring af te leggen omtrent de gevolgen die het ten laste gelegde bij hem of haar teweeg heeft gebracht. Op dit moment bestaat die mogelijkheid ook al indien de rechter betrokkene in de gelegenheid stelt, een dergelijke verklaring af te leggen. Het is een spreekrecht met een kleine beperking: de rechter die over de orde waakt, moet toestemming geven. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat slachtoffers en/of nabestaanden door de rechter vaak in de gelegenheid moeten worden gesteld om een persoonlijke verklaring af te leggen, zo zij dit wensen. Jan Kloppenburg was een van de eersten die van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Een wettelijke regeling van deze vorm van spreekrecht is blijkbaar niet noodzakelijk. Het kan immers nu reeds. Kunnen de indieners aangeven hoe vaak nu al van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt? En hoe vaak heeft de rechter deze vorm van spreekrecht aan betrokkenen onthouden? Hoe heeft hij dat gemotiveerd?

Er bestaat een andere manier om gehoord te worden: de schriftelijke slachtofferverklaring. Inmiddels is enige ervaring met dit nieuwe instrument opgedaan. De positie van het slachtoffer wordt hiermee versterkt. Het middel legt minder druk op het slachtoffer om in persoon ter zitting en in aanwezigheid van verdachte te spreken. Wat voegt het mondelinge spreekrecht, dat door de indieners wordt voorgesteld, toe aan de schriftelijke slachtofferverklaring? Ik verwijs voorts naar een brief van het Clara Wichmann-instituut van 10 september 2002. Wat is de reactie van de indieners van het wetsvoorstel op de stelling van het Clara Wichmann-instituut, het expertisecentrum voor vrouw en recht, dat de wens om zelf, persoonlijk, op de terechtzitting te spreken door slachtoffers van seksueel geweld niet vaak wordt gevoeld?

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U zei dat rechters nu spreekrecht kunnen toewijzen en dat zij dat vaak doen. Een van de belangrijke voordelen van het wetsvoorstel vind ik dat het voor het slachtoffer niet meer uitmaakt wie de rechter is, want hij heeft bij het aanvaarden van dit voorstel altijd spreekrecht. Wat vindt u hiervan?

De heer Cornielje (VVD):

Hierover kom ik nog te spreken. Het ging mij nu om uw veronderstelling dat rechters het slachtoffer al vaak het spreekrecht toekennen. Ik vraag aan de indieners en eventueel aan de minister of dit vaak gebeurt en om welke reden het recht op spreken wordt geweigerd. Er kunnen redenen zijn om het spreken ter zitting niet toe te staan. Het is van belang te weten welke motivering daarvoor wordt gegeven.

Dan kom ik toe aan mijn derde overweging. De indieners stellen dat de slachtoffers de vrijheid hebben om van het spreekrecht gebruik te maken. Hoe vrij is vrij? Slachtoffers kunnen denken dat het nadelig is voor hun positie als zij geen gebruik maken van de mogelijkheid om een verklaring af te leggen. Indien het niet tot een veroordeling komt of de dader slechts een lichte straf krijgt, kunnen zij zichzelf gaan verwijten niet goed genoeg gesproken te hebben. Zo worden zij nogmaals slachtoffer. Hoe vrij is vrij? De verklaring is gebonden aan regels. Zij mag alleen betrekking hebben op de gevolgen die het ten laste gelegde bij hem of haar teweeg heeft gebracht. Hoe moet een slachtoffer zich voelen als de rechter ter zitting corrigerend optreedt en zegt: u mag dit niet zeggen? De heer Kloppenburg schrijft ons in zijn mail dat hem terzake geen enkele voorwaarde is gesteld. Waarom hebben de indieners deze beperking wel in het wetsvoorstel opgenomen? Als je het spreekrecht wilt invoeren, zou je het slachtoffer dan niet volkomen vrij moeten laten om te zeggen wat hij of zij op zijn of haar lever heeft?

Hoe vrij is vrij? Loopt degene die van het spreekrecht gebruik maakt nog het risico om als getuige door de verdediging te worden opgeroepen, misschien zelfs bij een hoger beroep? Indien deze vraag bevestigend beantwoord wordt, keert het recht zich rechtstreeks tegen het slachtoffer. De verdediging zal met een spervuur van vragen deze bijzondere getuige kunnen bestoken.

Dit is een belangrijk punt omdat de indieners het wetsvoorstel motiveren met de stelling dat slachtoffers een eigen plek krijgen binnen het strafrecht. Het lijkt moeilijk voorstelbaar dat het slachtoffer wel deelneemt aan het proces zonder dat de verdediging van de verdachte hierop kan reageren. Wellicht zou je de verklaring van het slachtoffer in het strafproces een andere plaats kunnen geven en zou je de gelegenheid moeten bieden om die af te leggen na de veroordeling, maar voorafgaande aan de straftoemeting. Graag krijgen wij van de indieners een heldere uiteenzetting op dit punt. Vooral willen wij horen dat een slachtoffer niet als getuige zal worden gehoord, ook niet bij een hoger beroep. Als dat namelijk wel gebeurt, wordt degene die van het spreekrecht gebruik maakt, nog eens slachtoffer. Hij wordt dan namelijk geconfronteerd met de verdachte, met de dader.

Mevrouw de voorzitter. Wij hebben verschillende brieven en e-mailtjes van gerenommeerde instituten en instellingen ontvangen. Slachtofferhulp Nederland heeft gisteren nog een e-mail gestuurd, waarin men meedeelt voor de schriftelijke slachtofferverklaring te blijven, alsmede voor het spreekrecht dat door de indieners wordt voorgesteld. Wel wijst Slachtofferhulp op de voorwaarde dat het slachtoffer goed voorgelicht moet worden, waarbij Slachtofferhulp een taak weggelegd ziet voor de eigen organisatie. In het voorliggende wetsvoorstel is hiervoor echter geen ruimte geschapen. De indieners verwijzen naar rechtshulp. Zou het echter niet veel meer voor de hand liggen om een organisatie als Slachtofferhulp aan te wijzen als voorlichtende instantie, omdat het hier geen getuigenverklaring betreft, maar een verklaring over de gevolgen voor het slachtoffer van het misdrijf?

Een punt van meer praktische aard betreft de belasting voor de rechterlijke macht. De Raad van State stelt in zijn advies dat in de toelichting geen aandacht is besteed aan de mogelijkheid dat de uitoefening van het spreekrecht en de reactie daarop in sommige gevallen een onverantwoorde wissel zullen trekken op de beheersbaarheid en de voortgang van de strafzitting. De indiener stelt in reactie hierop dat dit niet onaannemelijk lijkt. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt onder verwijzing naar Ierland waar dit spreekrecht bestaat, gesteld dat er weinig gebruik van wordt gemaakt. Wij willen helderheid op dit punt. Als er weinig behoefte aan zou bestaan, is het de vraag waarom je dan toch een wettelijke mogelijkheid gaat creëren. Als er veel behoefte aan zou bestaan, is het de vraag tot welke extra belasting van de rechterlijke macht dit zal leiden. Hieraan gekoppeld, is het de vraag hoeveel andere zaken hierdoor niet in behandeling zullen kunnen worden genomen door de toch al overbelaste rechtbank, hetgeen voor de bij deze zaken betrokken slachtoffers weer nadelig uitpakt. Helaas moet je er ook zo naar kijken. Ik zeg nog maar even dat mijn betoog volledig is opgebouwd vanuit het streven naar versterking van de positie van het slachtoffer. Daar gaat het ons allemaal om en daarom moeten wij ook deze slachtoffers daarin meenemen.

De werkgroep seksueel geweld van het Clara Wichmann-instituut, expertisecentrum voor vrouw en recht, stelt in een brief aan de Tweede Kamer dat vanuit de belangen van slachtoffers, met name van slachtoffers van seksueel geweld, meer nadelen dan voordelen verbonden zijn aan het voorgestelde spreekrecht. De mogelijkheid van de schriftelijke slachtofferverklaring in combinatie met het indienen van een vordering als benadeelde partij biedt, aldus het Clara Wichmann-instituut, voldoende mogelijkheden om de gevolgen die het misdrijf voor het slachtoffer heeft gehad, onder de aandacht te brengen en het slachtoffer, zo nodig, ter zitting te laten spreken. Voor nabestaanden kan het spreekrecht wellicht een goed instrument zijn, hoewel naar de ervaring en overtuiging van het Clara Wichmann-instituut ook hier een goede schriftelijke slachtofferverklaring vaak effectiever is.

Deze brief is op 10 september aan de Tweede Kamer gestuurd, nadat de nota naar aanleiding van het verslag was uitgebracht. Voor de VVD-fractie bevat die brief de kern van datgene waar het nu om draait, namelijk de vraag of het slachtoffer in een betere positie komt, of zijn of haar positie wordt versterkt of dat hij of zij in een nadeliger positie komt. Op dit moment is hier dus nog geen eenduidig antwoord op te geven. Wij nodigen de indieners uit om dat antwoord wel te geven. Is het niet wijs om in zo'n geval waarin iedereen zich bekommert om de positie van het slachtoffer, de weg van de geleidelijkheid te bewandelen? Dat zou kunnen door:

  • 1. de rechter de ruimte te laten om slachtoffers of nabestaanden gelegenheid te geven, een verklaring af te leggen waarbij zij volkomen vrij zijn om te zeggen wat zij vinden;

  • 2. de schriftelijke slachtofferverklaring al dan niet in combinatie met een vordering deel te laten uitmaken van het strafproces;

  • 3. het slachtoffer de gelegenheid te bieden om voor de zitting te spreken met de behandelend officier van justitie;

  • 4. er zorg voor te dragen dat slachtoffers kennis kunnen nemen van de processtukken en op de hoogte worden gehouden van de voortgang van het proces.

Deze route waarbij de rechter beslist of het slachtoffer de gelegenheid krijgt om een verklaring af te leggen, kent niet het nadeel van de morele druk om van het spreekrecht gebruik te maken, maar heeft daarentegen wel het voordeel dat geen beperkingen aan het slachtoffer worden opgelegd, zoals in het voorliggende wetsvoorstel wel het geval is.

Wij hebben gisteren nog een rapport gekregen, getiteld Recht op schrift. Dat is een evaluatie van de projecten met een schriftelijke slachtofferverklaring. Op pagina 90, in paragraaf 6.9.1, staat dat er geen behoefte is aan noch draagvlak is voor een wettelijk spreekrecht ter zitting bij de professionals. Dat wordt in die paragraaf nader uitgewerkt. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden onder een groot aantal respondenten. Het bevat veel tabellen. Wij krijgen van de indieners en van de minister graag een inhoudelijke reactie op dit onderzoek en ook willen wij weten welke consequenties het toekennen van een wettelijk spreekrecht kan hebben.

Mevrouw de voorzitter. Ik rond af. Ik wacht met belangstelling de beantwoording van mijn vragen af en krijg graag een reactie op de laatste beschouwingen die ik heb gegeven, zowel wat Recht op schrift betreft als wat het Clara Wichmann-instituut betreft. Wij zullen ons standpunt bepalen na de beantwoording. Wij nemen de indieners serieus. Wij staan open voor iedere versterking van de positie van het slachtoffer, maar het moet dan ook een daadwerkelijke versterking van die positie zijn.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. Vanouds was het strafproces een aangelegenheid tussen aan de ene kant de Staat en aan de andere kant een verdachte die inbreuk had gemaakt op de rechtsorde. De Staat roept in het strafproces de verdachte tot de orde door hem zo nodig te veroordelen. Ik zeg met name "vanouds" en "was" omdat er vooral de laatste jaren een tendens is die daar verandering in brengt. De heer Cornielje heeft zojuist een aantal initiatieven genoemd die daar inbreuk op maken.

Uit de samenleving klinkt de roep om het slachtoffer in het strafproces een rol te laten spelen om de positie van het slachtoffer duidelijk te maken en ook om duidelijk te maken welke gevolgen het strafbare feit heeft voor het slachtoffer. Die roep is ook door de fractie van de SP gehoord en het is voor haar reden om na te denken over de vraag of dit geregeld moet worden en, zo ja, op welke wijze. Wat mij betreft is deze behandeling er in eerste instantie op gericht om vast te stellen wat de juiste vorm is om het slachtoffer een rol te laten spelen in het strafproces. In eerste instantie zal ik mij beperken tot het stellen van een aantal vragen.

Door een aantal rechtbanken wordt in de praktijk geëxperimenteerd met het gebruiken van een schriftelijke verklaring van het slachtoffer. Waarom is die schriftelijke verklaring volgens de indieners van het wetsvoorstel niet toereikend? Wat is de meerwaarde van het geven van een wettelijk spreekrecht aan het slachtoffer in het strafproces? Zou de wijze waarop zo'n strafproces verloopt niet tot teleurstelling kunnen leiden voor het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer? Het is toch een sterk formalistische wijze van behandelen van de strafzaak. Zijn de indieners niet bevreesd voor te emotionele taferelen? De heer Van Haersma Buma heeft er in zijn bijdrage al op geduid dat de toelichting of de mondelinge verklaring ter zitting van het slachtoffer of de nabestaande zal leiden tot een reactie van de kant van de dader. De advocaat zal niet schromen om te reageren op de woorden van het slachtoffer. Dat kan verkeerd uitpakken. Ik weet uit eigen praktijk hoe advocaten soms optreden, overigens met alle respect. Er wordt door advocaten soms zeer hard opgetreden, als het over de bejegening van het slachtoffer gaat. Er kan ook zeer hard gereageerd worden op hetgeen naar voren wordt gebracht. De vraag is of het slachtoffer of de nabestaande daarmee niet meer wordt beschadigd dan hetgeen beoogd wordt, te herstellen via het spreekrecht.

Vervolgens is de vraag of de rechter niet wordt beïnvloed door de invoering van het spreekrecht. Ik zie een duidelijk onderscheid met de schriftelijke verklaring, die wordt voorgelezen. Het spreekrecht betekent dat het slachtoffer of de nabestaande lijfelijk aanwezig is. Dat kan ertoe leiden dat de rechter daardoor wordt beïnvloed in die zin dat er wellicht een zwaardere straf uit volgt. Je kunt stellen dat dit terecht is, omdat het goed is dat de rechter kennisneemt van alles wat zich heeft voorgedaan en hoe dat in de praktijk uitwerkt. Daar staat tegenover dat, wanneer je het niet gedaan hebt, de straf anders uitgepakt zou zijn. De vraag is wat het gevolg is van het feit van het verschijnen en van het gebruik maken van het spreekrecht op de toch onbevooroordeelde benadering door de rechter van de zaak en van het slachtoffer respectievelijk de nabestaande.

De heer Cornielje (VVD):

Zegt u dan eigenlijk dat het een spreekplicht wordt, als de straf daardoor zwaarder kan worden? Als je het niet doet, kan de straf lichter worden.

De heer De Wit (SP):

Op zichzelf is dit een interessante vraag. Ik zie dat punt ook, maar ik ben daar niet zo bang voor, want ik denk dat het goed is dat je tevoren goed afweegt of je van dat recht gebruik maakt. Tenzij je ervan uitgaat dat ieder slachtoffer uit is op strafverzwaring, op een zo hoog mogelijke straf, want dan zou het een plicht worden, omdat je pas genoegdoening vindt als je het onderste uit de kan hebt gehaald. Ik vind dat niet de positie van het slachtoffer. Het is ook niet de bedoeling van het spreekrecht om er een strafverzwaring uit te halen. Het gaat in het voorstel om het duidelijk maken van de gevolgen, zodat de rechter dat in alle objectiviteit kan meewegen.

De heer Cornielje (VVD):

Waarvoor? Ik heb voorgesteld om het juist wel voor de strafmaat mee te wegen, want daar gaat het het slachtoffer ook om.

De heer De Wit (SP):

Ik heb zelf die vraag ook geformuleerd. Ik geef een voorbeeld. De indieners hebben het voorbeeld gegeven van iemand die als gevolg van een inbraak slapeloze nachten heeft. De vraag is dus wat dit betekent voor de rechter. Is dat een strafverzwarende omstandigheid of is dat een extra gevolg dat extra in de straf tot uitdrukking moet komen? Of moet de rechter zeggen: mevrouw, mijnheer, ik heb u gehoord, ik heb gehoord welke effecten het heeft? Voor mij is dat ook een vraag. Ik ga nog niet zover dat ik de conclusie trek dat dit een plicht moet worden, omdat ik niet zie dat ieder slachtoffer of iedere nabestaande erop uit is om juist een strafverzwaring tot stand te brengen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb in mijn termijn gezegd dat men het als een morele druk kan ervaren. Als je het nalaat, heeft dat invloed op bijvoorbeeld de strafmaat. Het kan dan ook een lichtere straf worden. Ik worstel met hetzelfde punt.

De heer De Wit (SP):

Ik koppel hieraan de vraag die ook u hebt opgeworpen over de slachtoffers van zedendelicten. Het Clara Wichmann-instituut wijst er terecht op dat er zeker bij vrouwen schroom en angst is om geconfronteerd te worden met de dader. Het is de vraag waar dat toe leidt ingeval de vrouw het wel durft en ingeval zij het niet durft. Kan dat ertoe leiden dat er een ongelijkheid optreedt?

In de reacties vanuit de wetenschap wordt een aantal punten naar voren gebracht die ik kortheidshalve aanstip. Dat betreft de hernieuwde gevoelens van slachtofferschap als gevolg van de behandeling en het toch niet op de juiste wijze uit de strafzaak komen. Ik noemde al de rol van de dader en de rol van de advocaat, maar ik noem ook de rol van de rechter in dit geheel en de formalistische setting waarin het plaatsvindt.

Ik heb nog een principiële vraag die is opgeworpen in de wetenschap. Als het slachtoffer het woord mag voeren ter zitting, gaan wij er in ieder geval nog steeds van uit dat de schuld nog niet vaststaat en dat er dus in feite nog geen sprake is van een dader. Het slachtoffer of de nabestaande spreekt zich echter al uit alsof daar wel sprake van is. Het is natuurlijk een juridische dader, maar dit aspect wordt vanuit de wetenschap dus als bijzonder punt naar voren gebracht: wordt hiermee niet vooruitgelopen op de beoordeling en veroordeling door de rechter, de vaststelling of hij of zij het strafbare feit heeft gepleegd? Ook daarop krijg ik graag een reactie van de indieners.

Ook ik verwijs naar het rapport Recht op schrift, de evaluatie van de schriftelijke verklaring. Ik heb net als de heer Cornielje vastgesteld dat er een zekere terughoudendheid is. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik dat niet zo'n punt vind, omdat ik mij de bezwaren van de rechterlijke macht tegen de gecompliceerdere zitting kan voorstellen. Het zijn met name die mensen die hier gehoord zijn, maar vanuit het veld – dus door degenen die hier dagelijks mee omgaan – wordt dus wel de vraag opgeworpen of wij zover moeten gaan dat het spreekrecht ingevoerd zou moeten worden. Het verlies van objectiviteit en de beheersbaarheid van het strafproces worden dus als bezwaren genoemd.

Ook mijn fractie heeft grote waardering voor het initiatief van de indieners en de volhardendheid waarmee in ieder geval geprobeerd is om dat nog voor het eind van het jaar te behandelen. Ik zal met belangstelling de antwoorden van de indieners aanhoren. Dan kunnen wij in tweede instantie het debat verder voeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik begin met het complimenteren van beide indieners, niet omdat dat – ik durf het woord bijna niet meer uit te spreken – een ritueel of goed gebruik is, maar omdat ik dat oprecht meen. Niemand zal het mij kwalijk nemen dat ik de heer Dittrich even apart noem, omdat hij het eerste initiatief heeft genomen. Ook het feit dat er een tweede ondertekenaar is die zich daarin heeft willen voegen, is een compliment waard. Beiden hebben vanuit de Kamer het initiatief genomen om iets te regelen waarvan zij vinden dat het geregeld moet worden en waartoe door de regering geen initiatieven genomen zijn, althans niet in voldoende tempo. Ik vind dat het altijd respect verdient als Kamerleden zelf het initiatief nemen en zeggen dat zij iets zo belangrijk vinden dat zij dat willen regelen. Zij verdienen ook een compliment omdat ik – niet uit eigen ervaring, maar wel uit eigen fractie-ervaring – weet hoeveel werk aan een initiatiefwetsvoorstel vast zit. Dat verdient een compliment, omdat men daarmee het instrument van de wetgeving ook op grond van initiatieven vanuit de Kamer serieus blijkt te nemen.

Daarbij komt dat deze beide indieners een sympathiek onderwerp hebben gekozen en de sympathieke stap hebben genomen om het spreekrecht voor het slachtoffer in het strafproces in te voeren. Dat is ook sympathiek omdat dat tegemoetkomt aan een breed gevoelde maatschappelijke behoefte om meer aandacht voor de positie van het slachtoffer in het strafproces gestalte te geven. Die positie is natuurlijk inderdaad wel een beetje merkwaardig, omdat de gerechtelijke strijd niet gaat tussen het slachtoffer en de verdachte, maar tussen het OM, als vertegenwoordiger van de overheid, en de verdachte. Het slachtoffer is bij wijze van spreken – met een dikke streep onder"bij wijze van spreken" – niet eens interessant voor het verloop van het proces. Het punt is natuurlijk dat slachtoffers dat ook in de praktijk niet zelden zo ervaren: zij worden min of meer aan hun lot overgelaten, terwijl alle aandacht uitgaat naar de verdachte. Dat is het punt waar deze initiatiefnemers op insteken.

Ik zeg er wel bij dat wij ons niet alleen door die gedachte en praktijkervaringen moeten laten leiden, alsof zij doorslaggevende argumenten zijn om het proces zodanig in te richten dat aan die gevoelens tegemoet wordt gekomen. Ik vind wel dat wij moeten zien of aan gerechtvaardigde verlangens en wensen tegemoet kan worden gekomen. Er is natuurlijk al het nodige gebeurd aan de verbetering van de positie van het slachtoffer. Ik zal niet herhalen wat daarover al gezegd. Het voegen in het proces om de schade te verhalen, is aan de orde geweest, er zijn experimenten gaande die in het bijzonder gericht zijn op de schriftelijke slachtofferverklaring et cetera. Nu staat de vraag centraal of het spreekrecht aangewezen is om aan de slachtoffers extra tegemoet te komen. Daar gaat het debat over. De meest algemene reactie tot dusver lijkt vooral te zijn dat het goed is dat het overwogen wordt, maar dat voorkomen moet worden dat de fundamenten van ons bestel overhoop worden gehaald. Met andere woorden, moet er geen nadere studie plaatsvinden om alle voordelen en nadelen goed te overwegen? Zo kan een voorstel resteren dat terdege is afgewogen. Dat destilleer ik als de algemene tendens. Ik kan mij daar ook veel bij voorstellen.

De indieners zijn wellicht ook nog niet helemaal zeker van hun zaak. Dat geldt wellicht in ieder geval voor de aanvankelijke indiener. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is een vrij fundamentele omslag gemaakt. Het slachtoffer komt niet als getuige, maar krachtens de titel van spreekrecht via deze procedure ter zitting. Dit is om te voorkomen dat het slachtoffer wordt ondervraagd door het openbaar ministerie of door de verdediging van de verdachte. Dat is nogal een omslag, gelet op de aanvankelijke gedachte achter het wetsvoorstel. Misschien snijdt deze kritiek hout. Het is aan de indieners om ons ervan te overtuigen dat het tegendeel aan de orde is.

Voortbordurend op onze inbreng in het verslag breng ik de volgende punten naar voren. Daarop spitsen zich onze aarzelingen bij het wetsvoorstel toe, zonder vooruit te lopen op onze conclusie over het wetsvoorstel. Ik ga kort in op een aantal aarzelingen en bezwaren. In het verslag is reeds gewezen op de gevolgen voor de positie van het openbaar ministerie. In het verslag is daar ook op gewezen. Het hangt samen met het systeem van het strafprocesrecht, waarbij er bewust voor is gekozen dat de waarheidsvinding centraal wordt gesteld. In het bijzonder het openbaar ministerie is daarin tegenover de verdachte de centrale rol toegekend. De indieners hebben geantwoord dat die vrees niet terecht is. Het openbaar ministerie is reeds bezig met mogelijkheden om het slachtoffer er meer bij te betrekken. De vraag is of daar alles mee gezegd is. Het is immers mogelijk dat, zo heb ik de indieners begrepen, vooraf geen contact plaatsvindt en dat een slachtoffer op het proces vraagt om gebruik te mogen maken van het spreekrecht. Het is dan mogelijk dat de geluiden van slachtoffer en openbaar ministerie elkaar tegenspreken of niet gelijk zijn. Ik probeer mij de situatie voor te stellen dat het openbaar ministerie om haar moverende redenen vrijspraak vraagt. Wat moet een slachtoffer dan nog met zijn spreekrecht? Dan komt er een nieuwe procespartij die ook tegenover het openbaar ministerie kan komen te staan.

Het spreekrecht moet geen requisitoir worden, maar moet gericht zijn op het aanschouwelijk maken van de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer. Dat schrijven de indieners ook. Het staat ook positief geformuleerd in het wetsvoorstel. Dat verdient waardering. Desondanks is er de blijvende vrees dat het in een eigen tenlastelegging kan ontaarden. Natuurlijk is de rechter er om dat te voorkomen. Er is reeds de mogelijkheid van schriftelijke verklaringen vooraf. Dat kanaliseert misschien het proces. Wij weten echter dat als je "live" aanwezig bent bij een proces, er dingen kunnen gebeuren die niet zijn voorzien. Het is nu eenmaal anders dan wanneer men het op schrift stelt. Erbij zijn en je zegje mogen doen, kan een contraproductief effect hebben als een slachtoffer buiten de orde is en te veel wil zeggen en afgehamerd wordt. Ik kan mij goed voorstellen dat het repercussies heeft voor het effect van het wetsvoorstel of de positie van het slachtoffer überhaupt in het proces. Ik vraag daar aandacht voor. Wij willen geen slachtoffer als een surrogaat-officier van justitie. Wij willen geen tweede officier van justitie of een surrogaat-OM. De vraag is of in voldoende mate garanties zijn ingebouwd om dat te voorkomen.

Hieraan verbonden is de vraag naar de mogelijk oneigenlijke beïnvloeding van de rechter. De heer Van Haersma Buma wees er al op dat de rechter rekening mag houden met de inbreng van het slachtoffer. Dat is nogal wiedes. Anders is het pure symboliek. Op het moment dat een spreker in deze vorm wordt geïntroduceerd, mag de rechter daarmee natuurlijk rekening houden. Als wij dat vooraf zouden dichttimmeren, moeten wij er helemaal niet aan beginnen. De rechter heeft de opdracht om "clean" te redeneren bij de strafoplegging, overeenkomstig de daarvoor gestelde regels. Daarmee onverenigbaar is in de ogen van mijn fractie zowel een rechter die te weinig aandacht schenkt aan de maatschappelijke context, waaronder ook de positie van het slachtoffer, als een rechter die te veel rekening houdt met dit aspect. Beiden zijn onverenigbaar met een zorgvuldige redenering bij de strafoplegging. Met alle aandacht van de media voor criminele feiten vraag ik mij af of dat evenwicht niet licht verstoord of ondergraven wordt met de introductie van het spreekrecht.

Het spreekrecht is er sec als spreekrecht. Ondervraging is niet mogelijk. Toch kan gemakkelijk de omweg worden bewandeld door de advocaat van de verdachte door het slachtoffer als getuige op te roepen. Daarmee wordt ondervraging alsnog mogelijk. Het kan ook in zekere zin als een dreiging achter de hand worden gehouden. Een getuige dient in beginsel te verschijnen. Verschoning is mogelijk, maar het lijkt mij dat dat er niet meer bij is als je eenmaal gekozen hebt voor het spreken als slachtoffer. Het zou merkwaardig zijn als je je dan alsnog op het verschoningsrecht zou beroepen. Zeker bij ernstige zeden- of geweldsmisdrijven kan ik mij voorstellen dat iemand wel als slachtoffer wil spreken, maar niet als getuige wil worden gehoord. De vraag is nu of dat voorkomen kan worden als deze weg wordt bewandeld. Ik vind dit een heel belangrijke vraag.

De heer Cornielje (VVD):

Het lijkt mij dat geëist mag worden dat dat niet gebeurt. Als een slachtoffer van een zedendelict via een omweg als getuige wordt gehoord, wordt hij dubbel slachtoffer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik zie hier een groot risico en leg die vraag voor aan de minister en de indieners. Of er sprake moet zijn van een eis, wil ik graag voor mijn tweede termijn bewaren. Voor mijn uiteindelijke afweging wil ik graag een antwoord op de vraag of het voorkomen kan worden. Ik voel in ieder geval met de heer Cornielje mee.

De heer Cornielje (VVD):

Wij zijn bezig om de positie van het slachtoffer te versterken. Als een slachtoffer van een zedenmisdrijf vervolgens ter zitting door de advocaat van verdachte het vuur na aan de schenen wordt gelegd, is hij dubbel slachtoffer. Dat mag natuurlijk nooit gebeuren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Laat ik maar vaststellen dat wij beiden op dat bezwaar hebben gewezen. Ik vind dit een belangrijk punt en behoud sterke aarzelingen als wij er niet in slagen om dat risico uit te bannen. Dat zou immers niet leiden tot een versterking van de positie van het slachtoffer. In sommige gevallen zou zelfs sprake kunnen zijn van een verslechtering van de positie van het slachtoffer en het lijkt mij dat dat ook niet de bedoeling van de indieners is.

Duidelijk is dat het slachtoffer niet voor de tweede keer in een slachtofferpositie terecht mag komen. De vraag is nog even of het spreekrecht of de confrontatie met het slachtoffer een belangrijke invloed zal hebben op de verdachte, met name in de zin van preventieve werking. Ik ben bang dat vastgesteld moet worden dat experimenten, waarbij slachtoffers met belagers werden geconfronteerd, nog geen eenduidig antwoord op die vraag geven.

Het voorstel met betrekking tot spreekrecht voor slachtoffers of nabestaanden vinden wij sympathiek. Toch hebben wij enige bezwaren, onder andere omdat sprake is van een spreekrecht waarmee het slachtoffer de facto een procespartij wordt. Dat is kwalitatief dus iets anders dan alleen maar de breed gedragen wens tot versterking van de positie van het slachtoffer. Die versterking kan ook gevonden worden in het bevorderen van het gebruik van de al bestaande mogelijkheid dat de rechter het slachtoffer gelegenheid geeft om iets te zeggen. Het oordeel of dat opportuun, nuttig, dienstig aan de waarheidsvinding of anderszins in het belang van het proces is, is dan aan de rechter. Daarbij hoort ook de vraag of het gezien de toestand van het slachtoffer en in de context van het proces in zijn of haar belang is een verklaring af te leggen.

Kernvraag is of er voldoende argumenten zijn om het al bestaande geclausuleerde spreekrecht – namelijk na toestemming van de rechter – om te zetten in een ongeclausuleerd spreekrecht. De indieners hebben de schone taak om daarvan mijn fractie te overtuigen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vervang collega Halsema en dat is, zoals de collega's weten, geen geringe opgave. Ik zal echter mijn best doen.

Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor de indieners van het initiatiefvoorstel. Zeker de vasthoudendheid van collega Dittrich verdient hier extra aandacht. Andere woordvoerders hebben reeds gezegd dat slachtoffers steeds mondiger worden en vragen om erkenning van hun positie. De GroenLinks-fractie is met de indieners van oordeel dat de positie van de slachtoffers van misdrijven moet worden versterkt. Wij staan dan ook zeer positief tegenover de invoering van het spreekrecht. Op twee essentiële punten heb ik amendementen ingediend, waarop ik later terugkom. In principe is de houding van mijn fractie ten opzichte van dit wetsvoorstel evenwel positief.

De invoering van het spreekrecht voor slachtoffers heeft gevolgen voor de positie van de verdachte in het strafproces. Op dit moment kan niet worden vastgesteld of dit een verandering ten goede zal zijn. De rechtsstaat vereist, in overeenstemming met artikel 6.2 van het EVRM, dat de verdachte onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Het huidige strafproces is zodanig ingericht dat de rechter op een zo objectief mogelijke wijze kan beoordelen of de verdachte het aan hem ten laste gelegde strafbare feit heeft begaan. Door het invoeren van een spreekrecht voor slachtoffers wordt een emotioneel element in het strafproces ingebracht. Het gevolg is naar mijn oordeel dat het strafproces subjectiever wordt. De bescherming van de positie van de verdachte wordt op dit punt niet meer alleen door het systeem van het strafprocesrecht gewaarborgd, maar zal in sterkere mate afhankelijk worden van de beslissing van de rechter zelf. Dit heeft gevolgen voor de positie van de verdachte in het strafproces.

Zoals ik reeds heb gezegd, zijn de slachtoffers van misdrijven mondiger geworden en vragen zij om een versterking van hun positie. Het spreekrecht van het slachtoffer doet recht aan deze mondigheid. De keerzijde is echter dat het leed dat de slachtoffers is aangedaan soms "bodemloos" is. Ik bedoel daarmee dat geen enkele schadevergoeding of op te leggen straf het leed van het slachtoffer kan goedmaken. Dit is vanuit de slachtoffers gezien een volstrekt begrijpelijke reactie, maar het maakt het tevens erg moeilijk voor anderen om het gedrag van degenen die het leed heeft aangericht te nuanceren. Ik zou hierop graag een reactie krijgen, zowel van de indieners als van de minister.

Ik heb nog een aantal andere vragen waarop ik graag een antwoord hoor van de indieners en van de minister. Hoe moet de situatie worden beoordeeld waarin een slachtoffer een emotioneel verhaal houdt in een strafzaak met weinig bewijs en een hevig ontkennende verdachte? Ontstaat in dat geval niet een botsing tussen de belangen van het slachtoffer en de belangen van de verdachte? Op welke wijze voorziet het wetsvoorstel in deze situatie? In strafzaken komt het voor een eventuele veroordeling vaak aan op de overtuiging van de rechter. Voor een veroordeling is immers wettig en overtuigend bewijs vereist. In dat soort zaken kan de rechter, hoe professioneel hij of zij ook is, hierdoor worden beïnvloed. Is het dan niet beter om een schriftelijke verklaring van het slachtoffer in het dossier op te nemen? Ook collega Cornielje is uitgebreid op dit punt ingegaan. Ook mijn fractie pleit ervoor, in het wetsvoorstel in ieder geval de mogelijkheid op te nemen om een schriftelijke slachtofferverklaring in te dienen.

In het huidige strafproces heeft het slachtoffer geen zelfstandig recht om stukken aan het dossier toe te voegen. Het dossier wordt in hoofdzaak door de officier van justitie samengesteld. Een zelfstandig recht om schriftelijke verklaringen toe te voegen, kan in een behoefte voorzien voor slachtoffers die geen gebruik van hun mondelinge spreekrecht willen maken. Dat komt volgens mij tegemoet aan de bezwaren die het Clara Wichmann-instituut naar voren heeft gebracht, bijvoorbeeld in het geval van slachtoffers van seksueel geweld. Voor mijn fractie is het een heel belangrijk punt dat dit geregeld wordt. Daarom heb ik het amendement ingediend. Zo wordt volgens mij tegemoet gekomen aan de bezwaren die collega Cornielje naar voren heeft gebracht namens de fractie van de VVD.

De heer Cornielje (VVD):

Een schriftelijke slachtofferverklaring kan nu toch al worden afgegeven? Waarom heeft u daarover een amendement ingediend?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Op dit moment is de verklaring geen recht. Op verzoek van de officier van het justitie kan die worden afgegeven, maar door het amendement wordt het een zelfstandig recht, net als het recht op een mondelinge verklaring. Op deze manier kan het slachtoffer zelf vragen om een schriftelijke verklaring in de processtukken op te nemen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik meen dat dit nu al mogelijk is, maar dat horen wij wel van de mensen in vak K.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik heb begrepen dat het op dit moment geen zelfstandig recht is, maar als dit wel het geval is, is het geregeld. Een van de bezwaren van het Clara Wichmann-instituut is dat een en ander ook minder kan worden, want het vormprobleem zou dan niet meer bestaan.

Voorzitter. Waarom hebben de indieners de categorie van spreekgerechtigden beperkt tot het slachtoffer zelf of de nabestaanden? Dat heeft natuurlijk ook weer te maken met bijvoorbeeld slachtoffers van seksueel geweld. Als een vrouw seksueel is misbruikt en om emotionele redenen niet in de rechtszaal wil verschijnen, moet zij toch de mogelijkheid hebben om een mondelinge inbreng te hebben als zij daarvoor kiest. Zij zou hiervoor iemand als vertegenwoordiger kunnen aanwijzen die namens haar het woord voert. Een vertegenwoordiger kan bijvoorbeeld ook optreden namens een groep slachtoffers. Dit sluit volgens mij aan op de huidige praktijk waarin slachtoffers zich in strafzaken mogen voegen als benadeelde partij en een civiele vordering mogen indienen. Deze slachtoffers mogen op grond van de wet-Terwee wel een vertegenwoordiger of een gemachtigde aanwijzen.

Verder vragen wij of er in de zittingzaal geen merkwaardige situatie kan ontstaan als bij de behandeling van de civiele claim wel een vertegenwoordiger mag spreken, maar bij het gebruik van het spreekrecht alleen het slachtoffer zelf of de nabestaanden. Daarop heeft mijn tweede amendement betrekking.

Daarnaast vraagt de fractie van GroenLinks zich af of de indieners rekening hebben gehouden met de situatie dat sommige strafzaken in beslotenheid plaatsvinden, bijvoorbeeld kinderzaken. In de huidige rechtspraktijk blijkt dat rechters bij slachtoffers die een vordering op grond van wet-Terwee hebben ingediend, wisselend handelen. Sommige slachtoffers mogen toch de hele strafzaak bijwonen, anderen mogen slechts naar binnen om hun civiele vordering toe te lichten. Hebben slachtoffers met spreekrecht in een besloten strafzaak toegang tot het gehele proces of tot een deel van het proces?

In de nota naar aanleiding van het verslag geven de indieners aan dat het moeilijk is om te voorzien of invoering van het spreekrecht de werklast verzwaart. Kan de minister van Justitie hierover iets zeggen? Kunnen openbaar ministerie en rechterlijke macht deze werklastverzwaring erbij hebben?

Wij achten het van groot belang dat het OM de slachtoffers die gebruik willen maken van hun spreekrecht, goed voorligt en, als zij dat wensen, begeleidt bij de zitting. Kan het OM dit waarmaken? Zijn hiervoor middelen beschikbaar? Het OM heeft op dit moment weinig middelen en is nog volop bezig om de huidige maatregelen voor slachtoffers te implementeren en te verbeteren. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Cornielje of die taak niet bij Slachtofferhulp kan worden gelegd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Allereerst complimenten aan onze collega's Dittrich en Schonewille voor de volhardendheid waarmee zij dit onderwerp hebben aangepakt. Ook nu geven zij blijk van volharding, want wij behandelen dit onderwerp zelfs na middernacht. In de fractie heb ik gehoord dat het vaak makkelijker gezegd dan gedaan is om een initiatiefwet te maken. Zij hebben het gedaan en dit verdient alle waardering.

Ik zal algemene beschouwingen over het strafrecht achterwege laten en meteen terzake komen over de huidige gang van zaken. Hoe gaat het nu? Slachtoffers worden op de hoogte gehouden van de voortgang van de strafzaak. Althans, dat is de bedoeling en het gaat in het algemeen ook goed. Er zijn experimenten met een schriftelijke verklaring, maar het is nog geen recht. Ik heb begrepen dat deze experimenten goed verlopen. Slachtoffers worden ook vaak gehoord als getuige; ook dan worden zij trouwens vaak ernstig ondervraagd en indringend verhoord door advocaten. Soms is dit ook nodig. Slachtoffers kunnen zich ook voegen in het strafgeding om te spreken over de materiële en de immateriële schade die zij hebben geleden.

In welke opzichten gaat het op dit moment niet goed? Als een slachtoffer of zijn nabestaanden op een zitting zijn en aan hen niet gevraagd wordt naar het effect van het strafbare feit op hun persoon, terwijl zij hier wel over zouden willen spreken. Als dit niet wordt gevraagd of als het wordt geweigerd als zij om deze mogelijkheid vragen, dan is dit in de praktijk een probleem. Het is ook wel eens een probleem als zij wel op een zitting zijn, in de veronderstelling zijn dat zij niet te hoeven spreken, maar ineens worden verrast doordat de rechter vraagt, te zeggen wat hun is overkomen. Wat hun rechten en hun eventuele plichten zijn, is op dit moment onduidelijk. Formeel hoeft een rechter namelijk niet te vragen hoe het met het slachtoffer gaat en welk leed men heeft geleden, maar in de praktijk gebeurt het in heel veel gevallen al wel. Dit betekent dat het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden op dit moment een gunst is. Deze onduidelijkheid is niet goed.

Straf heeft vele functies, zoals normbevestiging en preventie, maar vergelding is ook een element ervan, vergelding van het leed dat slachtoffers en nabestaanden hebben geleden. En dan moet er bij de nabestaanden en bij de slachtoffers zelf natuurlijk nooit enige twijfel zijn of het de rechter wel duidelijk is, in welke mate zij hebben geleden onder het strafbare feit. Als daar twijfel over bestaat en als zij dat aan de rechter duidelijk willen maken, dan moeten zij gaan spreken. Dit is ontzettend ingewikkeld en lastig, want de rechtbank moet natuurlijk een maximaal invoelingsvermogen aan de dag leggen, gepaard aan een maximale, professionele, onpartijdige distantie. Dat heeft iets tweeslachtigs. Daarom is het advies van de Raad van State wel goed: geef de slachtoffers en de nabestaanden nu niet de positie van getuige, maar een zelfstandige positie in het strafproces. Hier zit natuurlijk de grote angst achter dat de bewijsfase en de straffase door elkaar heen gaan lopen. Natuurlijk is niemand schuldig tot het tegendeel bewezen is en een veroordeling uitgesproken is, maar het is ontzettend lastig om hierin een scheiding aan te brengen. Wij moeten het maar aan het professionele oordeel van de rechter overlaten om dit in de praktijk goed te laten verlopen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb geopperd of je niet zou moeten overwegen om eerst de veroordeling af te wachten en het spreekrecht dan te gebruiken voor de strafmaat. Ik heb dit nog niet in de vorm van een amendement gegoten, maar dat kan ik eventueel doen. Hoe oordeelt u hierover?

De heer Wolfsen (PvdA):

Het is goed dat u dit vraagt, want dit is voor mij ook een vraag. Het is mogelijk dat een verdachte hardnekkig ontkent, in een zaak die tot grote maatschappelijke commotie heeft geleid. Dan is het wellicht een heel goed idee om de bewijsfase en de straffase te splitsen. De heer De Wijkerslooth heeft wel eens geschreven dat hij vóór het invoeren van een spreekrecht voor slachtoffers is, maar dat er bij een ontkennende verdachte overwogen zou moeten worden, de zaak te splitsen. Hebben de indieners daarover nagedacht en wat vindt de minister van de mogelijkheid om splitsing in te bouwen?

Het gevaar van secundaire victimisatie is er natuurlijk altijd. Daarom kunnen wij het belang van de begeleiding door het bureau Slachtofferhulp moeilijk overschatten. Dit belang is echt heel groot. Voordat die mensen naar een zitting gaan, moeten zij overleg plegen met Slachtofferhulp. Dat wil ik iedereen ernstig aanraden. Alles wat te maken heeft met bezuinigingen en het terugdringen van Slachtofferhulp en de mogelijkheden daarvan, moeten wij ernstig bestrijden.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Pleit dit niet tegen het spreekrecht? De heer Wolfsen zegt dat van tevoren eigenlijk zoveel door Slachtofferhulp moet worden gedaan om die mensen in te praten, dat je je moet afvragen of dat spreekrecht nog wel iets positiefs is wat zou moeten helpen bij het verwerken van de gebeurtenis door het slachtoffer.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik weet niet of het moet helpen bij het verwerken. Ik vind het wel heel goed dat slachtoffers goed voorbereid naar zo'n zitting gaan. Slachtofferhulp werkt in het algemeen ook goed. Men informeert slachtoffers en gaat vaak als begeleider mee naar een zitting. Als die gunst verandert in een recht waar mensen gebruik van maken, is dat een reden temeer om heel goed begeleid door Slachtofferhulp naar zo'n zitting te gaan. In uw vraag zit de implicatie dat Slachtofferhulp niet goed functioneert. Dat denk ik niet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik denk er ook over. Je moet die slachtoffers dus heel erg goed voorbereiden, bijvoorbeeld via Slachtofferhulp. Slachtofferhulp zou iets beters moeten doen dan voorbereiden op dat spreekrecht, dat juist zelf zou moeten bijdragen aan het verwerken van de gebeurtenis. Het gaat uiteindelijk om de hulp aan het slachtoffer.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik vind dat mensen goed voorbereid naar zo'n zitting moeten gaan. Als zij daar willen spreken, moeten zij dat doen. Als zij niet willen spreken, moeten zij dat niet doen. Slachtofferhulp kan ze ook goed begeleiden bij de afweging of zij wel of niet gaan spreken. De heer Cornielje vroeg ook hoe vrij iemand nog is. Men is natuurlijk zo vrij als men zich voelt, maar het is heel goed om Slachtofferhulp steun te vragen bij het maken van die afweging. Natuurlijk moet je vrij blijven. Je moet je niet gedwongen voelen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb een aantal keren gevraagd hoe vrij vrij is. Ik heb ook gevraagd wat je mag zeggen, want het is nu beperkt. Ook daarop moeten slachtoffers worden voorbereid. Zij mogen alleen maar iets zeggen over het gevolg van hetgeen ten laste is gelegd. Het is dus zeer beperkt. Eigenlijk zouden zij de volle vrijheid moeten hebben om te zeggen wat zij vinden. Dat zouden wij toch willen?

De heer Wolfsen (PvdA):

Alles wat relevant is voor die strafzaak. Dat is vanzelfsprekend.

De heer Cornielje (VVD):

Als je slachtoffer bent en in het proces gebruik wilt maken van het spreekrecht, moet je kunnen zeggen wat je op je lever hebt. Als je geïnstrueerd moet worden wat je wel en wat je niet mag zeggen, wordt het wel een zeer beperkt spreekrecht.

De heer Wolfsen (PvdA):

Maar je wordt niet gehoord als getuige, het gaat ook niet over de schadeaspecten. Het gaat puur om hetgeen je is overkomen, hoe je dat ervaart en welke impact het strafbare feit heeft gehad. Daar gaat het over. In dat verband moet je vanzelfsprekend alles kunnen zeggen.

Er zijn al veel vragen gesteld. Ik zal die niet herhalen. De vraag over de splitsing is heel belangrijk. Ik krijg daar graag antwoord op.

Op advies van de Raad van State is het voorstel beperkt tot levensdelicten, geweldsdelicten, zedendelicten en misdrijven met een hoge strafmaat. Wat ik miste, zijn de aanrijdingszaken. Die hebben ook vaak een grote impact op slachtoffers. Die zaken worden behandeld door de kantonrechter en zijn vaak zaken met ernstige gevolgen voor slachtoffers. Hebben de indieners dit bewust buiten het wetsvoorstel gehouden of is dit per ongeluk gebeurd?

Het wetsvoorstel heeft voordelen en nadelen. Wij zullen het wetsvoorstel steunen als de vragen bevredigend worden beantwoord, juist om de discussie te vermijden of het een gunst is of een recht. Ik zou willen voorstellen om na één of twee jaar de gevolgen van dit wetsvoorstel goed te evalueren en te bekijken of het heeft gebracht wat wij hadden gehoopt.

De heer Stuger (LPF):

Mevrouw de voorzitter. Vanuit de LPF natuurlijk ook de complimenten in de eerste plaats aan de heer Dittrich en ook aan de heer Schonewille.

Ik zou willen stilstaan bij hetgeen waar het uiteindelijk om draait in de strafrechtpleging: de bescherming van de burgers door de Staat. Door de jaren heen is naar onze mening te veel de nadruk komen te liggen op de bescherming van de positie van de verdachte. In het verlengde hiervan wordt in een redactioneel commentaar in het Nederlands Juristenblad van 23 augustus 2002 erop gewezen dat de strafrechtpleging niet alleen moet worden benaderd in termen van OM en verdachten. In de ogen van de redactie van het NJB is dit veel te veel een tweedimensionale benadering, ook het slachtoffer verdient desgevraagd een plaats in het strafproces. Een spreekrecht voor het slachtoffer of diens nabestaande kan in de ogen van de LPF het vertrouwen in de strafrechtpleging en daarmee in de rechtsstaat helpen versterken. Het komt ons namelijk voor dat dit vertrouwen de laatste jaren een deuk heeft opgelopen. In de ogen van de burger is het OM te weinig gericht op de gevoelens van het slachtoffer. De LPF heeft altijd geroepen en zal dat blijven doen dat het slachtoffer levenslang heeft gekregen. Te veel zijn in het strafrecht de rechten van de verdachte centraal komen te staan en daarom vindt de LPF-fractie deze stap een stap in de goede richting. Die zorgt ervoor dat de belangen in het strafproces meer met elkaar in evenwicht komen. Veel zit tussen de oren, het vertrouwen in de rechtsstaat uiteindelijk ook. Als dit voorstel ertoe bijdraagt dat méér mensen – slachtoffers en burgers – een strafproces zien als iets waarin ook daadwerkelijk recht wordt gedaan, is dat in de ogen van de LPF-fractie alleen maar toe te juichen.

Wij zijn verheugd over de steun uit de hoek van de rechterlijke macht. De wetenschappelijke commissie van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak (NVvR) heeft immers uitgesproken zich erin te kunnen vinden het slachtoffer als zodanig een plek te geven in het strafproces. Gelukkig hebben de indieners het wetsvoorstel wel in die zin gewijzigd dat de bezwaren van de Raad van State, de NVvR en de Nederlandse orde van advocaten weggenomen zijn. Het slachtoffer krijgt bij de uitoefening van zijn spreekrecht niet de formele status van getuige.

Tot slot wijzen de indieners erop dat het slachtofferspreekrecht een principiële keuze is voor een formele rol van het slachtoffer op de terechtzitting. Over een principiële keuze kun je lang of kort praten, uiteindelijk komt het neer op de vraag of men het ermee eens is of niet, vooral omdat in de ogen van de LPF de enige echte technische bezwaren reeds weggenomen zijn.

Voorzitter. Het voordeel van laatste spreker te zijn, is dat alle vragen die ik had kunnen concipiëren al gesteld zijn. Ik kijk echter wel met belangstelling uit naar de beantwoording daarvan.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister in overweging, zo de indieners ermee instemmen, een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. Ik voorzie namelijk dat er bij de voortzetting van de behandeling volgende week sprake zal zijn van enige tijdsdruk en het zou jammer zijn als de kwaliteit van de behandeling daaronder te lijden zou hebben.

Tot slot dank ik de Kamerleden voor het vertegenwoordigen van het volk. Ik dank de indieners voor het acte de présence geven, zij het non-verbaal, bij dit overleg. Dat geldt ook voor de minister. Ook dank ik alle medewerkers van de Kamer voor het mogelijk maken van deze vergadering.

Sluiting 0.49 uur

Naar boven