Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 30 juni 2000 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland (Trb. 2001, 102, en Trb. 2002, 38) (28278).

(Zie vergadering van 28 november 2002.)

De voorzitter:

Door de heer Hessels is alsnog een motie voorgesteld. Deze luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de AOW-franchise in de ABP-wet is opgenomen teneinde een samenloop van uitkeringen te voorkomen en een uitkering, gebaseerd op 70% van het laatstverdiende loon (bij volledige premiebetaling) te garanderen;

overwegende dat in het buitenland wonende ABP-pensioengerechtigden in sommige gevallen gekort worden op dit pensioen met een (deel van de) AOW-uitkering, die daadwerkelijk geen inkomensvooruitgang betekent;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om (delen van) AOW-uitkeringen die niet tot een daadwerkelijke netto inkomensvooruitgang leiden, uit te sluiten van de AOW-franchise in de ABP-pensioenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hessels. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(28278).

Ik begrijp nu dat deze motie nog niet is rondgedeeld aan de leden. Kennelijk is er met het ronddelen iets misgegaan. Ik stel daarom voor de stemming over deze motie en over het wetsvoorstel aan te houden tot een later tijdstip.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven