Vragen van het lid Arib aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de aangekondigde acties door medisch specialisten in academische ziekenhuizen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. De medische specialisten van de academische ziekenhuizen hebben aangekondigd aanstaande dinsdag acties te voeren omdat zij minder verdienen dan hun collega's in algemene ziekenhuizen. Er is in het afgelopen jaar intensief onderhandeld met de Vereniging van academische ziekenhuizen over de nieuwe honoreringsregeling om de concurrentiepositie met de algemene ziekenhuizen te herstellen. Werkgevers en werknemers zijn het eens geworden over de inkomensverhoging. De VAZ wilde echter nog niet zeggen per wanneer, omdat er geen garantie is dat het benodigde bedrag van 30 mln euro hiervoor beschikbaar komt.

Minister Bomhoff heeft inmiddels laten weten dat hij de loonsverhoging niet betaalt. De consequentie van de ongelijkheid tussen specialisten in algemene en specialisten in academische ziekenhuizen is dat het steeds minder goed mogelijk is om jonge medisch specialisten te behouden voor de academische ziekenhuizen. De VAZ wil eerst zekerheid over het verkrijgen van voldoende middelen voor de nieuwe honoreringsregeling. Die zekerheid zal de minister voor volksgezondheid moeten bieden. Overigens heeft de vorige minister van VWS al eerder die toezegging gedaan aan de academische ziekenhuizen. Ik heb uit een persbericht begrepen dat de minister tegen loonsverhoging is. Hoe wil hij voorkomen dat er een uittocht van specialisten naar de algemene ziekenhuizen plaatsvindt? Hoe wil hij ervoor zorgen dat opleidingen en onderzoek, de specifieke taken van patiëntenzorg in de academische ziekenhuizen en de kwaliteit behouden blijven? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. Ook wil ik weten hoe hij aankijkt tegen de aangekondigde acties.

Minister Bomhoff:

Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Arib vraagt eigenlijk op twee manieren naar de arbeidsmarkt voor academici die werken in academische ziekenhuizen. Zij stelt een vraag over de interne stand van zaken, namelijk of die mensen nog plezier in hun werk hebben en zij stelt een vraag over de externe arbeidsmarkt, namelijk of er nog genoeg mensen beschikbaar blijven voor dat belangrijke werk in die ziekenhuizen. Daarna stelt zij nog een makkelijke vraag over mijn mening over die acties. Het spreekt vanzelf dat ik die acties betreur, want ze gaan wellicht ten koste van de wachttijden en de eisen van de patiënten.

Mevrouw Arib weet dat het kabinet zich erg inspant om bureaucratie, verkeerde prijzen en verkeerde vormen van papierwerk in alle ziekenhuizen terug te dringen, dus ook in academische ziekenhuizen. Wij mogen hopen dat daar een klimaat ontstaat waardoor de werkvreugde van de specialisten zal toenemen. Dan zal mevrouw Arib misschien zeggen dat dit een algemene opmerking is, maar dat het een praktisch probleem als dit niet zal kunnen oplossen. Mijn antwoord daarop is dat wij weten uit de praktijk hoe belangrijk plezier in het werk en het ontbreken van bureaucratie kunnen zijn voor het vasthouden van personeel. Misschien is het mevrouw Arib bekend dat de salarissen in het particuliere voortgezet onderwijs in Nederland lager zijn dan in het officiële voortgezet onderwijs, omdat docenten het werken daar aangenamer vinden. Het is dus niet bij voorbaat gezegd dat harder werken aan zaken als de werkomgeving, minder bureaucratie, minder tijd voor vergaderen en meer tijd voor research, onderwijs en patiënten niet kunnen helpen.

Ik sluit af met een reactie op de meer algemene vraag van mevrouw Arib over de arbeidsmarkt. Ik denk dat ook zij zich zal verzetten tegen het spel van haasje-over. Eerst zeggen de specialisten in de ene categorie dat hun salarissen vooral hoger moeten zijn dan de salarissen van de andere groep en vervolgens komt die andere groep weer met salariseisen. Voordat wij het weten, ontstaat het effect dat groepen elkaar omhoog duwen. Dat gaat zeker ten koste van de patiënten en ook ten koste van de premiebetalers. Ik geef een laatste voorbeeld. Niet elke hoogleraar farmacie verdient meer dan een apotheker, maar ik heb nog nooit gehoord dat de hoogleraren farmacie in Nederland voortdurend acties ondernemen of in staking gaan omdat er nog ergens een apotheker is die meer verdient dan zij. Ik geloof niet dat hoogleraren recht menen evenveel te kunnen verdienen als de heer Hammerstein. Ik heb ook niet gehoord dat die hoogleraren volgende week dinsdag acties zullen ondernemen om hun salarissen gelijk te trekken met dat van hem. En zo kennen wij allemaal tal van voorbeelden van mensen die in de lijn van Boerhaave kiezen voor het medisch beroep aan de universiteiten. Ik ben er vast van overtuigd dat dit nog lang zo zal blijven, zeker als wij dereguleren. Ik hoop op de steun van mevrouw Arib bij onze pogingen om het werken in die sector nog plezieriger te maken dan het nu al is.

Mevrouw Arib (PvdA):

Het imago van de zorg is zeker niet goed, maar als er straks acties worden gevoerd, zijn wij nog veel verder van huis. Met deze vragen aan de minister probeer ik die acties dan ook te voorkomen. Als antwoord op mijn concrete vragen heb ik echter van de minister een algemeen college over de bureaucratie in de zorg gekregen. De opvattingen van de minister daarover zijn mij bekend en voor een deel steun ik zijn streven naar minder regels en minder bureaucratie, maar daar gaat het mij nu niet om. Er bestaan al jarenlang problemen rond de ongelijkwaardige positie van medisch specialisten in algemene ziekenhuizen enerzijds en in academische ziekenhuizen anderzijds. Dat probleem is ook door vorige kabinetten erkend. Met de door de minister gegeven vergelijkingen doet hij geen recht aan de problemen in de zorg.

In juni hebben wij met oud-minister Borst gedebatteerd over de wachtlijsten voor patiënten met hoofd- en halskanker. De minister heeft zelf kenbaar gemaakt dat hij afgerekend wil worden op wegwerken van de wachtlijsten zodat patiënten niet langer overlijden als gevolg van te lange wachttijden. In het debat over hoofd- en halsoncologie werd gesteld dat de wachtlijsten mede worden veroorzaakt door het vertrek van medisch specialisten uit academische ziekenhuizen en het daardoor optredende verlies van expertise. Juist voor deze patiënten is die expertise enorm belangrijk. Het gaat mij om de versterking van de concurrentiepositie van academische ziekenhuizen ten opzichte van die van algemene ziekenhuizen. Ik vind niet dat iedereen evenveel moet verdienen, want die vergelijking vind ik er absoluut niet toe doen, maar er moet een gelijke uitgangspositie bestaan zodat er onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg van goede kwaliteit wordt geleverd.

Minister Bomhoff:

Voorzitter. Ik ben van mening dat de attributen van de academische ziekenhuizen essentieel anders zijn dan die van de perifere ziekenhuizen, aangezien in de academische ziekenhuizen onderwijs wordt gegeven en onderzoek wordt gedaan. Wij weten door alle vergelijkingen die ik heb gemaakt, dat er mensen zijn met een comparatief voordeel in het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Zij zullen eerder een carrière nastreven in de academische ziekenhuizen. Voorts kunnen er oudere specialisten zijn die niet meer de energie hebben voor wetenschappelijk onderzoek en zij zouden kunnen vertrekken naar de periferie. Ik verzet mij ten principale tegen het gebruik van de woorden "gelijkwaardig" en "gelijk" als het gaat om honorering, aangezien ons land vol is met voorbeelden waarin dit principe gelukkig niet wordt gevolgd. Ik heb al een paar van deze voorbeelden genoemd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Een prijsopdrijvend effect op de salarissen van specialisten is wel het laatste wat de GroenLinksfractie wil, want in onze ogen zijn die al hoog genoeg en dan druk ik mij nog genuanceerd uit. Ik doe u de volgende oplossing aan de hand: is het geen goed idee om de specialisten van algemene ziekenhuizen die nu over het algemeen meer dan € 20.000 per jaar méér verdienen dan de specialisten in academische ziekenhuizen, te laten betalen voor het dichter bij elkaar brengen van de salarissen? Het is natuurlijk wel een reëel probleem dat de academische ziekenhuizen leeglopen doordat veel specialisten overstappen. Deze oplossing hoeft niet veel te kosten en gaat niet ten koste van het oplossen van de wachtlijsten. Sterker nog: de minister kan dat geld hierdoor beter inzetten. Wil de minister op dit punt een toezegging doen of, als het allemaal te snel gaat, de mogelijkheden onderzoeken?

Minister Bomhoff:

Ik wil aan het idee van mevrouw Van Gent nog een ander idee toevoegen. Wij zouden de salarissen van mannelijke balletdansers gelijk moeten trekken aan die van mannelijke bouwvakkers. Mannelijke bouwvakkers tillen namelijk zakken cement van 25 kilo, terwijl mannelijke balletdansers danseressen tillen van 45 kilo en daar nog bij moeten glimlachen ook. Om de gelijkwaardigheid waarover ter linkerzijde altijd wordt gesproken te bereiken, moeten die salarissen zeker ook gelijk worden getrokken. Die overwegingen zal ik zeker in mijn beraadslagingen betrekken.

De voorzitter:

Ik bestudeer de gelaatsuitdrukking van mevrouw Van Gent en geef ondertussen het woord aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Vergelijkingen zijn altijd erg gevaarlijk.

Ik wil een ander aspect inbrengen. De verschillen zijn er eigenlijk altijd geweest. Een van de redenen dat veel specialisten en artsen desalniettemin in een academisch ziekenhuis blijven werken, heeft te maken met de bijzondere aspecten van dat werk: het kunnen doen van wetenschappelijk onderzoek en het hebben van budget daarvoor. Dat bijzondere aspect verdwijnt steeds meer omdat er geen geld is voor onderzoek. Daarnaast is er door de hoge werkdruk geen tijd om nieuwe vormen van zorg te ontwikkelen. Dat is reden voor artsen om alsnog te vertrekken bij academische ziekenhuizen.

Minister Bomhoff:

Wij willen beleid voeren volgens een formule waarbij financiële middelen worden toegedeeld aan medische instellingen. In die formule wordt naar mijn smaak nog niet op de ideale wijze rekening gehouden met de zwaarte van de patiënten en de activiteiten die worden gedaan. Hierover zijn reeds preliminaire gesprekken gevoerd. Ik zeg mevrouw Kant graag toe dat wij uitvoerig op dit onderwerp terugkomen bij de behandeling van de begroting.

Naar boven