Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 22 juni 2000 te Cotonou totstandgekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Staten van Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten (27672).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag de ratificatie van de EU-ACS-partnerschapsovereenkomst, ook wel bekend als het Verdrag van Cotonou. Het is genoegzaam bekend dat de VVD grote problemen heeft met dit verdrag. De VVD heeft zich eerder uitgesproken tegen het mandaat voor de onderhandelingen, tegen de ondertekening van het verdrag en zal zich ook uitspreken tegen ratificatie. Dit debat zal ik gebruiken om nogmaals onze bezwaren tegen het verdrag uiteen te zetten.

Wij hebben bezwaar tegen de groep landen. Het gaat niet alleen om een zeer diverse groep van 77 ontwikkelingslanden, terwijl Nederland voor zijn OS-beleid gekozen heeft voor een beleid gericht op een kleine groep landen die aan bepaalde normen moeten voldoen, maar ook behoort bijna de helft van deze landen niet tot de groep van minst ontwikkelde landen. Onder de partnerlanden zijn bovendien landen als Cuba, Haïti, Zimbabwe en Siërra Leone, geen landen waarmee de VVD een OS-relatie wenst. Waarom zouden wij deze landen een gemakkelijker toegang geven tot de EU dan landen als Honduras en Bangladesh? De VVD is groot voorstander van vrijhandel maar wel voor álle landen.

Daarnaast is het genoegzaam bewezen dat het afschaffen van de subsidies van het gemeenschappelijk landbouwbeleid meer betekent voor Derde Wereld dan dit verdrag. In dezen verbaast ons ook de steun voor dit verdrag van partijen die zich voorstaan op hun sociale gezicht ook in de richting van de minder ontwikkelde landen.

Het OS-beleid van de EU kenmerkt zich bepaald niet door de wens voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. In artikel 55 van het verdrag staat netjes dat dit verdrag gebaseerd is op wederzijds belang, er wordt echter niet aangegeven wat dat belang is voor de EU. Wij moeten terug naar 1989 om daarin meer inzicht te krijgen.

In een publicatie van een commissie van de Europese Gemeenschap over de Europa-Zuiddialooog schreef de commissie: "Eén ecu kwijt, tien terug". Op die gedachte stoelt de hulp aan de Derde Wereld, voor elke ecu hulp die wij geven, verkopen wij de Derde Wereld voor tien ecu aan goederen. Inderdaad leverden de voorgangers van het Verdrag van Cotonou – de Loméverdragen – de partnerlanden niets op. Ondanks de handelspreferenties is het aandeel van de ACS-landen op de EU-markt teruggelopen van 6,7% in 1976 naar 2,8% in 1997. Slechts tien producten maakten 60% hiervan uit.

In het groenboek over de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen schreef de Europese Commissie in 1996 dan ook dat de totale balans van de EU-ACS-samenwerking matig is en dat het effect van de handelspreferenties over het geheel genomen teleurstellend is. De reden hiervoor was volgens de Commissie dat in het merendeel van de ACS-landen de economische beleidsvormen en de binnenlandse structurele voorwaarden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het economische en het handelsverkeer, ontbreken.

Het zou dus goed zijn geweest als het Verdrag van Cotonou een radicale breuk had betekend met het verleden, maar juist de grootste problemen blijven bestaan. Er is een aantal aspecten en knelpunten dat de uitvoering van de EG-ACS-overeenkomst en het benutten van de middelen zeer gecompliceerd maakt. Het heeft te maken met de inhoud van de overeenkomst, de uitgangspunten en de uitvoeringsprocedures. De ambtelijke en bestuurlijke mogelijkheden van ACS-landen zijn hiervoor veel te beperkt. De Europese Commissie wordt ondersteund door 16.000 ambtenaren. Het ACS-secretariaat ondersteunt de 77 ACS-landen met 85 personen. Daarnaast is de overeenkomst veel te ambitieus. Zij houdt zich bezig met: economische, sociale en humane ontwikkeling, democratie, mensenrechten, goed bestuur, rechtsstaat, gender, jeugd, milieu, onderwijs, opleiding, de bestrijding van hiv/aids, toerisme, zeevervoer, regionale en subregionale samenwerking en integratie, migratie, handel, landbouw, voeding, drinkwater, huisvesting, financiële steun, technische bijstand en capaciteitsopbouw. Veel geld zal in ieder geval gaan naar capaciteitsopbouw en deskundigheidsbevordering om de ACS-landen überhaupt in staat te stellen de overeenkomst uit te voeren. Armoedebestrijding is niet gebaat bij ingewikkelde procedures en nog meer stukken. Dit verdrag is zondegeld.

Voorzitter. De VVD zet dus ernstige vraagtekens bij de doelmatigheid van de ingezette middelen. Dit verdrag kan de toets "Wat willen we bereiken, wat gaan we daarvoor doen en wat mag dat kosten?" bij lange na niet passeren. Als de doelstelling van het Verdrag van Cotonou is armoedebestrijding en integratie van Derde Wereldlanden in de wereldeconomie, is het afschaffen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een veel nuttiger instrument.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Ik vind dit een buitengewoon duidelijk standpunt. Hoe verklaart mijn collega dat de VVD-fractie thans tegen een wetsvoorstel is dat in feite onder de verantwoordelijkheid van een voormalig minister van Buitenlandse Zaken van dezelfde politieke kleur is opgesteld? Wat nu gebeurt, is vrij opvallend. In de paarse periode heb ik namelijk zelden meegemaakt dat een fractie het standpunt van haar minister, in dit geval van de VVD-minister, aan haar laars lapte.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Ik weet niet of u in de vorige periode bij de behandeling van het wetsvoorstel in al zijn geledingen als woordvoerder bent opgetreden. Uit de stukken en de inbreng van de toenmalige woordvoerder het lid Hessing hebt u kunnen opmaken dat ook destijds de VVD-fractie uitermate kritische is geweest tijdens de onderhandelingen voorafgaande aan de ondertekening. Het wetsvoorstel is voor de ratificatie niet meer tijdens de vorige regeringsperiode aan de orde geweest. Als dat zou zijn geweest, zou de VVD-fractie niet een ander standpunt hebben ingenomen.

De heer De Haan (CDA):

Ik geef toe dat het standpunt van mijn collega Hessing buitengewoon kritisch was. Wat dat betreft kan ik u niet betichten van een inconsequente houding. Het is echter wel merkwaardig dat de VVD-fractie thans een volstrekt ander standpunt inneemt dan de voormalige minister van Buitenlandse Zaken. Ik wil u in dit verband nog een vraag stellen. De Europese Gemeenschap heeft een specifieke verantwoordelijkheid voor Afrika. Wie moet naar uw mening de verantwoordelijkheid voor Afrika nemen? Afrika is een continent met buitengewoon heftige problemen. Wat is uw alternatief voor dit verdrag?

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Punt één: alle landen van de Europese Gemeenschap staat het vrij om het geld dat zij besteden aan ontwikkelingssamenwerking geconcentreerd uit te geven voor een aantal programma's, programma's gericht op Afrika. Dat is dus de keus van de eigen landen. Met dit verdrag en de manier waarop het uitgevoerd moet worden, bewijs je de Afrikaanse landen echter geen dienst. Ik wil u in dit verband nog wel laten weten wat de procedure is: eerst een NOS, een ROS en dan een NIB en een RIB. Die procedure is alleen al nodig om te voldoen aan de programmatische en strategische eisen. Daarna komt er een riedel waarover je tweeënhalf jaar doet voordat überhaupt het geld van de Gemeenschap loskomt. Als je Afrika wilt helpen, kun je dat beter bilateraal doen, met samenwerking tussen een land hier en een land in Afrika, dan via het Europees Ontwikkelingsfonds. Over dit fonds kunnen wij overigens bij de behandeling van de begroting nader spreken. Dit is geen onderwerp bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

De heer De Haan (CDA):

Dit betekent wel iets voor het buitenlands beleid van de Europese Unie, waarvan we toch braaf lid zijn. Afrika krijgt namelijk bij dat buitenlandse beleid specifieke aandacht. Dat beleid haalt u echter volstrekt onderuit als u zegt dat bilateraal moet worden gewerkt. Handelspolitiek kan niet bilateraal. Die moet je echt in Europees verband voeren. Wat u zegt, kan dus helemaal niet.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Maar niet elk doel heiligt de middelen. Dit verdrag vind ik niet de juiste procedure bevatten om Afrika te helpen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik moet zeggen dat ik mevrouw De Vries gelijk kan geven, als zij zegt dat haar fractie heel erg kritisch is geweest in dezen, maar dat was de hele Kamer. Dat was niet alleen haar fractie, want je kan inderdaad heel veel kritiekpunten uiten. In haar betoog heeft zij heel nadrukkelijk over lange, omstandige procedures gesproken. Nu vraag ik me af of we met die problemen niet bij de Europese Unie moeten aankloppen in plaats van bij de Afrikaanse landen, die van deze overeenkomst moeten profiteren.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

In de eerste plaats hebben wij ons tijdens de onderhandelingen en voor de ondertekening maximaal ingezet om van dit hele procedurecircus iets transparants, overzichtelijks en hanteerbaars te maken, juist ten behoeve van de landen waar het om gaat, Afrikaanse of andere...

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Zoals de rest van de Kamer.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Inderdaad. Nederland heeft dat niet voor elkaar kunnen krijgen. Dat is geen persoonlijke zaak, maar kennelijk hadden we daar in dat hele debat te weinig medestanders voor. In zo'n geval moet je kijken naar het eindresultaat en dan vraag ik me af of een ontwikkelingsland er werkelijk bij gebaat is, als het op deze manier aan ondersteuning moet komen om een stukje verder te komen. Daarom spreek ik van zondegeld. Ik ben het niet oneens met het doel, om het zo maar te zeggen, want daarmee kunnen wij een aantal landen helpen. Ik merk overigens op dat wij het liefst de minst ontwikkelde landen helpen. Brazilië staat ook in het rijtje, maar dat is niet echt een land dat in het kader van ontwikkelingssamenwerking veel steun van de EU moet hebben. Ik ga inderdaad ook liever voor een aantal landen in Afrika. Je moet het dan echter wel op een goede manier doen. Wij trekken uit onze kritiek trouwens ook een consequentie, namelijk dat niet elke manier de beste manier is om landen te helpen. Dan doen wij het liever op een andere manier. Dat kan in EU-verband zijn, maar dat hoeft niet.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben heel erg benieuwd naar die alternatieven. Tot nu toe heeft mevrouw De Vries alleen maar kritiek geuit, maar wij weten allemaal hoe groot de ontwikkelingsproblematiek van bijvoorbeeld Afrikaanse landen is. In de afgelopen jaren heeft de VVD-fractie echter geen ander alternatief genoemd dan de vrijhandel waar zij altijd voor pleit. Op dit moment is er volgens mij geen ander alternatief dan deze samenwerking.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Als het aan ons ligt, komt er een veel beter verdrag, geconcentreerd op die landen die het het meest nodig hebben. Het Nederlandse beleid – de staatssecretaris kan dit veel beter uitleggen – is dan gericht op de minst ontwikkelde landen en niet op die enorme groep van 77 landen. Bovendien vallen sommige landen om onduidelijke redenen ineens niet onder dit verdrag, bijvoorbeeld omdat ze geen eiland of geen ex-kolonie zijn. Verder wordt het geld heel erg verspreid ingezet, doordat het verdrag met zoveel landen gesloten is. Als dit verdrag het niet zou halen, moet er over een beter verdrag onderhandeld worden, niet een verdrag met 100 goede doelstellingen, maar met een aantal doelstellingen ten behoeve van die staten. Verder zou dat verdrag geconcentreerd moeten worden op een aantal landen, het liefst de minst ontwikkelde landen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik begrijp uw kritiek, maar ik ben het niet eens met de consequentie die u daaruit trekt. Ik heb nog een andere vraag. In 2004 krijgt Nederland het voorzitterschap van de Europese Unie. Op hetzelfde moment vinden de onderhandelingen plaats over de hervorming van het algemene preferentiële stelsel. Dat proces hangt nauw samen met de afspraken die in het onderhavige verdrag gemaakt zijn. In wat voor positie brengt u de Nederlandse regering, als u tegen de goedkeuring van dit verdrag stemt en met u een meerderheid van de Kamer? De regering kan het verdrag dan niet ratificeren, maar moet als voorzitter van de Europese Unie straks wel die onderhandelingen voorzitten.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Dat is nou de reden waarom mensen de politiek niet meer begrijpen. Er ligt een verdrag met goede bedoelingen, maar daar wordt op een zeer slechte manier uitvoering aan gegeven. De hele Kamer erkent dat, maar zij trekt daar geen consequenties uit omdat Nederland in 2004 het voorzitterschap van de EU gaat bekleden en dan geen positie zou kunnen innemen. De VVD-fractie is na ampele overwegingen van mening dat dit verdrag bijzonder slecht in elkaar zit en moeilijk hanteerbaar is. Juist landen die heel weinig ambtenaren en een heel klein bestuurlijk apparaat hebben zijn absoluut niet voldoende toegerust. De groep is te groot en onevenwichtig samengesteld. Ook ontbreekt transparantie. Het doel is op zichzelf genomen goed, maar er dient verder nagedacht te worden over de wijze waarop en de landen waaraan steun wordt verleend.

Naast alle argumenten die ik reeds eerder heb genoemd, heeft de VVD-fractie nog een allesbeslissend bezwaar tegen dit verdrag. De terug- en overnameclausule is volstrekt onvoldoende. Bij de behandeling van het Associatieakkoord met Jordanië heeft mijn fractie gesteld dat het voor haar moeilijk zou worden steun te verlenen aan het ratificeren van dergelijke verdragen indien er geen expliciete en volledige terug- en overnameclausule voor illegale immigranten in het verdrag is opgenomen. Ook bij dit verdrag doet zich dat voor. Dit verdrag kent geen volledige terug- en overnameverplichting. Er is slechts sprake van een terugnameverplichting van eigen burgers die illegaal op het grondgebied van een andere partij verblijven. Daarnaast zijn de partijen overeengekomen dat zij op verzoek van een van hen onderhandelingen zullen starten over bilaterale overeenkomsten waarin specifieke details van terug- en overname kunnen worden vastgelegd. Bij die overname gaat het zowel om onderdanen van derde landen als van statenlozen. Het Verdrag van Cotonou bevat echter geen specifieke sancties bij het niet nakomen van terug- en overnameverplichtingen. Een resultaatsverplichting ontbreekt. Als wij straks afgewezen asielzoekers willen terugsturen naar ACS-partnerlanden, kunnen die landen zich onwillig opstellen. Wij zijn dan toch gedwongen om hen handelspreferenties te geven. Dit bevreemdt de VVD-fractie en valt niet uit te leggen.

De VVD-fractie heeft problemen met de ondoelmatige inzet van middelen, met de groep van partnerlanden, met het ambitieuze karakter, met de te ingewikkelde procedures, met de WTO-conformiteit en met de strijdigheid met internationale vrijhandel. Verder heeft mijn fractie problemen met de effectiviteit van deze vorm van OS-beleid. Bovenal is het ontbreken van een goede terug- en overnameregeling voor de VVD-fractie reden om tegen de ratificatie te stemmen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Palm, de tweede ondervoorzitter van de Kamer, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Palm (LPF):

Voorzitter. Wij praten hier vanmiddag over de ratificatie van het inmiddels door de vorige regering goedgekeurde Verdrag van Cotonou. Het gaat over de op 22 juni 2000 te Cotonou tot stand gekomen partnerschapsovereenkomst tussen, enerzijds, de staten van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, de zogenaamde ACS-landen en, anderzijds, de Europese gemeenschap en haar lidstaten. Dit verdrag is de opvolger van de zogenoemde Loméovereenkomsten. De Kamer kan op dit moment het verdrag slechts goed- of afkeuren.

De Lijst Pim Fortuyn heeft kennisgenomen van de op- en aanmerkingen die door de verschillende fracties zijn gemaakt, onder andere in het verslag van het algemeen overleg van 12 mei 2000 en in de nota naar aanleiding van het verslag van 21 november 2001. kamerbreed is op onderdelen kritiek geuit. De fractie van de Lijst Pim Fortuyn deelt deze kritiek. Zij acht het dan ook van belang dat dit verdrag vandaag niet zonder debat zal passeren.

Het meest vergaand in haar kritiek is de VVD-fractie, zoals zojuist verwoord door collega De Vries. Ook de Lijst Pim Fortuyn is van mening dat de voor ontwikkelingssamenwerking beschikbare middelen effectief en doelmatig moeten worden aangewend. Ik noem enkele punten van kritiek.

1. Het ondoelmatige karakter van de beoogde verdragsrelatie. De financiële en inhoudelijke controle op het verdrag is rondom slecht. De Europese rekenkamer heeft veel te weinig macht. De regering spreekt over het effectief besteden van gelden, maar hoe wil zij deze effectiviteit waarmaken zonder de juiste instrumenten? Er bestaan onvoldoende parlementaire correctiemogelijkheden op het verdrag. De beleidsvorming stond kennelijk ver van het Haagse bed.

2. Het gebrek aan selectiviteit met betrekking tot de keuze van deelnemende landen. De Lijst Pim Fortuyn is van mening dat gerichte hulp aan minder landen in plaats van een beetje hulp aan veel landen veel effectiever en doelmatiger zal zijn en dus meer resultaat zal hebben. De voormalige koloniën hebben nog steeds een voorrangspositie ten opzichte van de minst ontwikkelde landen. Ook dictaturen vallen nog steeds onder de begunstigden.

3. De looptijd van 20 jaar is lang. Het verdrag zal tot 2008 de regionale samenwerking tussen de landen moeten bevorderen. Vervolgens heeft het verdrag nog een looptijd van 12 jaar. Dat betekent dus weer 20 jaar.

4. De beoogde handelspreferenties zijn strijdig met de afspraken gemaakt in het kader van de World Trade Organisation. In het verdrag wordt gesproken over een vrijhandelszone, maar er is in feite sprake van een preferentiële zone. Van vrije markten kunnen veel ontwikkelingslanden nog niet spreken. Het is dus de vraag in hoeverre dit in strijd is met de internationale handelsafspraken. De eerdergenoemde handelspreferenties dragen overigens onvoldoende bij aan armoedebestrijding, economische verzelfstandiging en duurzame ontwikkeling. Hoe verhoudt zich deze kritiek tot de uitkomsten van de vorige maand in Johannesburg gehouden conferentie over duurzame ontwikkeling? Zijn wij niet al door de tijd ingehaald en zijn de nieuwe inzichten op deze terreinen niet strijdig met hetgeen met de onderhavige overeenkomst wordt beoogd? Graag zien wij een reactie van de regering op dit punt tegemoet.

5. De inspanningen van de EU-landen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn onevenredig verdeeld. Landen zoals Frankrijk en Italië zijn voorstander van dit verdrag. Frankrijk is er voornamelijk voor vanwege de vele ex-koloniën, vooral in Afrika. Wat geven deze landen verhoudingsgewijs uit aan ontwikkelingssamenwerking? Frankrijk, met 0,33%, en Italië, met 0,13% van hun BNP, blijven ver achter op Nederland, dat 0,82% van het BNP reserveert voor ontwikkelingssamenwerking. Wat denkt de regering aan deze uiterst scheve verhoudingen te doen? Er valt hier naar onze mening erg veel te winnen voor de ontwikkelingssamenwerking.

6. Een van de belangrijkste punten van kritiek vertaalt zich in het ontbreken van betere afspraken in dit verdrag over de terug- en overnameregeling. Daarmee is het probleem van derdelanden niet aangepakt. Heeft de regering hierover al gesproken met de nieuwe minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie?

Een logische vraag die naar aanleiding van het nieuwe verdrag rijst, is wat 20 jaar Lomé heeft betekend. Ik vind hierover maar weinig informatie. In de memorie van toelichting lees ik bijvoorbeeld dat ondanks het unieke karakter van ruim 20 jaar samenwerking in het kader van Lomé, de ACS-landen, met name sub-Sahara-Afrika, er in 1995 in relatieve zin, en in sommige gevallen ook in absolute zin, slechter voor stonden dan in 1975. Verder lees ik dat, ondanks het feit dat de ACS-landen konden profiteren van de meest vergaande handelspreferenties vis-à-vis de EU, hun prestaties achterbleven bij die van andere landen. Het aandeel van de ACS-landen op de EU-markt van 6,7% in het midden van de jaren zeventig daalde tot 2,8% in het midden van de jaren negentig. Mevrouw De Vries sprak daar net over.

Het is derhalve terecht dat met het Verdrag van Cotonou op vernieuwing wordt aangestuurd. Een nieuw element in het verdrag is dan ook het partnerschap. Dit is centraal gesteld door een aantal fundamentele principes te formuleren dat ten grondslag ligt aan partnerschap, te weten: ownership, mensenrechten en goed bestuur.

Er zijn geen onderwerpen uitgesloten van de politieke dialoog, maar migratie en beleidscoherentie worden expliciet genoemd als mogelijke onderwerpen.

Een ander nieuw element is het nieuwe handelsregime. Vanaf 2008 zal een trendbreuk worden ingezet met het verleden. Voor landen die kiezen voor het aangaan van vrijhandelszones met de EU zal het systeem van eenzijdige preferenties worden omgezet in een systeem waarin ook ACS-landen zich moeten aanpassen aan de tucht van de markt. De totstandkoming van vrijhandelszones tussen de EU en de groepen van ACS-landen zal gekenmerkt worden door asymmetrie. Dat wil zeggen dat de ACS-landen hun markten in mindere mate zullen openen dan de EU. Het feit dat de ACS-landen het principe van wederkerigheid hebben aanvaard, betekent dat zij zich ervan bewust zijn dat afscherming van hun interne markt geen stimulans is voor versterking van hun concurrentiekracht.

De toewijzing van hulpgelden zal in de toekomst plaatsvinden op basis van behoeften en prestaties. De ACS-landen kunnen dus geen recht meer doen gelden op de indicatieve bedragen. Indicatieve bedragen zullen evenwel nog steeds worden toegekend, maar dan op basis van een tussentijdse evaluatie. Deze flexibilisering kan, naast het toekennen van meer verantwoordelijkheid aan de ACS-landen, bijdragen aan de snellere uitputting van financiële protocollen en zorgen dat gelden niet langer ter beschikking blijven van een land dat niet in staat is het geld op een verantwoorde wijze uit te geven. De tegenprestatie van de EU is dat er een decentralisatie van bevoegdheden en een vereenvoudiging van procedures zal plaatsvinden.

De regering kwam tot de conclusie dat de nieuwe ACS-EG-partnerschapsovereenkomst wezenlijk anders van karakter is dan de Loméconventies. Deze waren in 1975 weliswaar een modern instrument, maar zijn in de loop der jaren achter gaan lopen bij de ontwikkelingen in het denken over ontwikkeling en bij de ontwikkelingen in de wereldeconomie. De nieuwe overeenkomst voldoet volgens de regering aan de wens tot vernieuwing. Op diverse terreinen is een radicale breuk met het verleden bereikt. Op andere terreinen wordt voor de weg der geleidelijkheid gekozen, maar ook op die terreinen is de trend onomkeerbaar. De nieuwe overeenkomst komt daarmee volgens de regering in voldoende mate tegemoet aan de Nederlandse wensen.

De Lijst Pim Fortuyn is zich ervan bewust dat aan de totstandkoming van dit nieuwe samenwerkingsakkoord een intensief consultatie- en onderhandelingsproces van drieëneenhalf jaar vooraf is gegaan. Het is geen sinecure om tot overeenstemming te komen met vijftien Europese lidstaten en maar liefst 77 ACS-landen. Wat de Lijst Pim Fortuyn betreft zijn er plussen en minnen bij het verdrag te zetten. Om eerlijk de waarheid te zeggen, de LPF-fractie is voorshands van mening dat de minnen overheersen. Met name het ontbreken van een bepaling in het verdrag die de ACS-landen ertoe verplicht, onderdanen die in de EU geen status hebben, terug te nemen, weegt voor de Lijst Pim Fortuyn zwaar.

De voorzitter:

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Voor het CDA is het nooit de vraag geweest of het Verdrag van Lomé moest worden vervangen, maar hoe. Waarom? Omdat Europa een specifieke verantwoordelijkheid heeft voor het Afrikaanse continent. Dit continent kun je niet in de steek laten, want wie zorgt er dan wel voor Afrika? Dat het verdrag er moest komen, is dus volstrekt helder.

Het CDA heeft ook steeds benadrukt, net als de VVD en anderen, dat het eigenlijk geen pas geeft dat je een geprivilegieerde positie geeft aan voormalige koloniën. Eigenlijk moeten slechts ontwikkelingsrelevante criteria een rol spelen. Wat dat betreft trekt het Verdrag van Cotonou de lijn van Lomé door, zoals de heer Palm ook heeft opgemerkt. Dat dit een groot bezwaar is, zal niemand willen ontkennen.

Eigenlijk moet het zo zijn dat ook andere arme landen in Afrika, Azië of Latijns-Amerika dezelfde preferenties hebben als wij schenken aan de zogenaamde ACS-landen. Dat moet volgens het CDA het uitgangspunt van de regering zijn bij de nieuwe Doha-onderhandelingen van de WTO. De regering zou ernaar moeten streven dat de handelspoot van het nieuwe Verdrag van Cotonou zichzelf overbodig maakt door de preferenties, die wij terecht geven aan de landen in Afrika, aan alle landen te geven. De fractie van het CDA pleit ervoor dat hetzelfde gebeurt als bij het Verdrag van Lomé. Dat verdrag heeft aanvankelijk wel degelijk gewerkt. Ik heb dat in een vorige functie wel eens uitgezocht. Mij bleek toen dat landen met een Lomépreferentie hun handel met Europa sneller ontwikkelden dan later het geval was. Toen de handel werd geliberaliseerd en andere ontwikkelingslanden meer preferenties kregen in het kader van het DAC-akkoord zag je dat het relatieve voordeel van de Lomé-ACS-landen afnam. Dat is ook de bedoeling.

Nu stellen wij een nieuw verdrag op met nieuwe preferenties, met name voor de allerarmste landen, zoals de ACS-landen. Voor ons is dat slechts acceptabel als het Verdrag van Cotonou een voorbode is van een standpunt van de Europese Unie in de nieuwe ontwikkelingsronde die in het kader van de Doha-onderhandelingen zal plaatsvinden. Is naar de mening van de staatssecretaris het huidige Verdrag van Cotonou inderdaad in overeenstemming met de WTO? Het Verdrag van Lomé was dat duidelijk niet.

Volgens het Verdrag van Cotonou moet worden gestreefd naar een vrijhandelszone, zodat het verdrag in overeenstemming is met de WTO. Ik vraag mij echter af of je voorstander moet zijn van vrijhandel met ontwikkelingslanden. Ik heb gehoord dat de fracties van de VVD en de LPF daar voorstander van zijn, maar ik betwijfel ten zeerste of je snel naar vrijhandel met de ontwikkelingslanden moet streven. Wij moeten erkennen dat de West-Europese en Amerikaanse landen, die thans voor vrijhandel zijn, hun superieure positie op de internationale markten alleen hebben bereikt dankzij protectionisme. Eerst moet je je binnenlandse markt goed opbouwen, voordat je werkelijk tot vrijhandel kunt overgaan. Je moet zelf je comparatieve voordeel creëren en daar heb je wel degelijk een binnenlandse markt voor nodig. Het is zeer de vraag of kleine, zeer arme ontwikkelingslanden überhaupt een binnenlandse markt kunnen ontwikkelen. Het zomaar pleiten voor vrijhandel is in strijd met de historische feiten. Het is ook in strijd met de situatie destijds in de westerse landen. Wij hebben door protectionisme eerst onze positie versterkt en pas daarna zijn wij tot vrijhandel overgegaan.

Het Verdrag van Cotonou kent ook een aantal politieke elementen. Dat is vrij uniek. Het gaat om politieke dialoog, goede samenwerking en goed bestuur. Goed bestuur is een modeterm. Je moet overal voor goed bestuur pleiten. Is het echter niet zo dat juist heel arme landen geen goed bestuur hebben? Is dat niet een eigenschap van onderontwikkeld zijn? Als goed bestuur voorwaarde voor hulp is, houd je dan niet een heel klein aantal landen over? In het kader van de poverty reduction strategy waarvan goed bestuur een essentieel onderdeel is, heb ik namens het CDA menigmaal de vraag gesteld of de regering een visie heeft op alle landen die niet aan deze voorwaarden van goed bestuur voldoen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Volgens mij hoeft arm zijn niet per se te leiden tot slecht bestuur. Ik spreek liever van zwak bestuur. Arme landen hoeven niet per definitie een slecht bestuur te hebben, maar het bestuur kan wel zwak zijn.

De heer De Haan (CDA):

Vooropgesteld moet worden dat er een aantal Afrikaanse landen is die het redelijk goed doen. Helaas krijgen landen zoals Zimbabwe en Sierra Leone altijd de aandacht van de pers. Wij denken dan dat het in totaal Afrika verkeerd gaat. Dat is niet waar. In een aantal landen is duidelijk economische en sociale vooruitgang te zien. Die laten ook qua bestuur een heel redelijke ontwikkeling zien. Dat is op zich duidelijk. Dat is waar.

De heer Palm (LPF):

Goed bestuur is een betrekkelijk begrip. Wij hebben dat kortgeleden ook in Nederland kunnen zien. Niet alle geledingen waren immers even tevreden met het bestuur in Nederland. Het is niet zo dat arme landen per definitie slecht bestuur hebben. Er zal wat aan het bestuur moeten verbeteren. Dat is meer een kwestie van definiëren en preciseren. Dat zal voor verbetering vatbaar zijn. Dat geldt ook voor rijkere landen.

Het andere argument van de heer De Haan is het "invent industry-argument". Het is wetenschappelijk niet vastgesteld dat dit argument zich in de praktijk heeft bewezen. Ook daar valt dus wat op af te dingen. Het is overigens heel goed om zo snel mogelijk de tucht van de markt te voelen.

De heer De Haan (CDA):

Op onderdelen heeft u daar volstrekt gelijk in. Er zijn landen die na een periode van protectionisme succesvol zijn geweest, met name de zogeheten Zuidoost-Aziatische tijgers. Die hebben door protectionisme de zaak eerst binnenlands tot ontwikkeling gebracht. Pas later is men gaan liberaliseren.

Ik wil mijn nek wel uitsteken. Ik stel dat sommige landen soms volstrekt ten onrechte sectoren onder het protectionisme laten vallen. Ik noem het bankwezen. Daar zal men nooit een competitief voordeel behalen. Ik heb er altijd voor gepleit om de financiële markten, zelfs in de armste ontwikkelingslanden, gewoon open te gooien. Dat bevordert de binnenlandse besparingen veel meer dan de handen boven het hoofd te houden van soms zeer corrupte banken. Men moet dat opengooien. Men zal er nooit een voordeel mee bereiken. Wij moeten er gedifferentieerd over denken. In dat opzicht ben ik het zeer sterk eens met de heer Palm.

Ik keer terug naar de bestuurlijke zaken. Ik wil een duidelijk antwoord van de staatssecretaris over de vraag naar de positie van non-gouvernementele organisaties in het verdrag. Het verdrag maakt terecht melding dat de ontwikkelingsrelatie niet alleen maar van overheid tot overheid moet lopen, maar gedecentraliseerd moet worden. De niet-gouvernementele organisaties maken een belangrijk onderdeel uit van het verdrag. Wat dat betreft is het een verbetering ten opzichte van Lomé. In de praktijk zien wij vaak dat een Nederlandse ngo een contract sluit met een ngo in een Afrikaans ontwikkelingsland en dat het vervolgens meestal toch noodzakelijk is dat een Afrikaanse centrale overheid er een handtekening onder zet. Ik wil van de staatssecretaris weten of het nieuwe verdrag aan de decentrale samenwerking tussen ngo's meer mogelijkheden verschaft en grotere vrijheden.

Hoe staat het met de verplichting tot het terugnemen van onderdanen die in Europese landen, in casu Nederland, geen status meer krijgen? Het zit de christen-democratie buitengewoon dwars dat sommige Afrikaanse landen hun eigen onderdanen niet terugnemen. Dat is ook een kwestie van mensenrechten. De staat moet altijd openstaan voor de eigen onderdanen. Het kan niet zo zijn, ook volgens het CDA, dat landen hun eigen onderdanen niet meer terugnemen zonder dat Nederland daar sancties tegenover kan stellen. Op dit punt wil ik opheldering van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. De leden van de Kamer hebben gesproken over het wetsvoorstel tot ratificatie van het Verdrag van Cotonou. Dat voorstel is al op 19 november 2001 aangeboden aan de Kamer door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Aartsen. Ik denk dat hij niet heeft kunnen bevroeden dat wij pas bijna een jaar later in de Kamer over deze ratificatie zouden spreken. Wij zijn zo langzamerhand aangekomen op een moment dat er internationaal naar Nederland wordt gekeken. Men vraagt zich af waar die ratificatie blijft, want de handtekening staat al wel onder het verdrag. Het gaat nu om de ratificatie, waarvoor instemming van beide Kamers nodig is. De tijd dringt, want deze week zullen de eerste gesprekken aanvangen om de partnerships, de regionale overeenkomsten, te kunnen afsluiten. Wij zitten nog wel binnen de tijd, maar heel veel tijd hebben wij niet meer.

Het Verdrag van Cotonou verschilt essentieel van de verdragen van Lomé. Het gaat om de handelsbetrekkingen en om de politieke dialoog, een verfrissend element in het verdrag. Het gaat ook om de specifieke vormgeving van de financiële samenwerking. Het is de bedoeling dat het handelsregime in de loop van de verdragsperiode wordt aangepast. Die periode is inderdaad wat lang, maar het gaat om heel ingewikkelde materie. Wij hebben het over 77 landen en over de vrije markt. Daar zijn wij nog lang niet aan toe. Je hebt dus een lange periode nodig om zover te komen dat je binnen het kader van dit verdrag tot een WTO-conform handelsbeleid komt. Wij doen dat door het instellen van wederkerige economische partnerschapsverdragen, de EPA's. Dat doen wij met regionale groepen in die ACS-landen.

Zoals ik al zei, beginnen de onderhandelingen deze week, namelijk op 27 september. Het is de bedoeling dat deze verdragen vanaf 2008 in werking gaan treden. Daarnaast – dat heeft Nederland ook bepleit – bestaat altijd de mogelijkheid om bilateraal tot een overeenkomst te komen. Mocht het zo zijn dat het voor een land voordeliger is om een bilaterale overeenkomst te sluiten, dan is dat mogelijk. Mevrouw De Vries heeft gezegd dat wij veel meer hebben aan een bilateraal beleid, maar dat valt te bezien. Dat hangt af van de opstelling van de landen. Bij voorkeur doen wij dat regionaal, maar als een land de voorkeur geeft aan een bilateraal verdrag, dan bestaat die mogelijkheid.

De heer De Haan (CDA):

Bilaterale handelsverdragen kunnen toch niet in de Europese Unie? Dat moet de Europese Unie beslissen. Nederland kan geen bilateraal handelsverdrag sluiten met welk land buiten de Europese Unie ook.

Staatssecretaris Van Ardenne-van der Hoeven:

De Europese Unie sluit een bilateraal verdrag met land X binnen de ACS. De heer De Haan heeft gelijk: handelspolitiek moet je niet beperken tot bilaterale overeenkomsten. Dan heb je het over zoveel mogelijk multilaterale overeenkomsten. Dat is ook de inzet van de Nederlandse regering. Zelfs de Europese Unie is wat dat betreft nog een te klein speelveld. Je moet dooronderhandelen richting Doha en de WTO-rondes om het speelveld voor de handelspolitiek te verbreden. Daar zijn veel landen nog niet aan toe. Voor de MOL's is nu het regime van "everything but arms" van toepassing. Dat voorziet op termijn in vrije markttoegang voor vrijwel alle producten van de MOL's.

Die partnershipgedachte stond al in het Loméverdrag, maar die wordt nu verbreed. De samenwerking zal niet alleen tussen overheden tot stand moeten komen, maar daar hebben ook de niet-gouvernementele organisaties een belangrijke rol in te spelen. Dat heeft de heer De Haan terecht opgemerkt. Zij worden betrokken bij de politieke dialoog. Het verdrag heeft een decentralisatiecomponent en is ook in de dialoog van belang. De civil society is niet zozeer een zaak van de westerse landen, maar veel meer een zaak van de ACS-landen zelf en daarbij spelen de ngo's een belangrijke rol. Ik merk op dat er vanuit de Nederlandse ngo's een sterke aandrang is om dit verdrag te ratificeren.

Nieuw is overigens de opname van een consultatieprocedure, die het de ACS-landen mogelijk maakt de beleidscoherentie binnen de dialoog aan de orde te stellen. Dat is winst ten opzichte van het Loméverdrag. Tevens is er een uitgebreid artikel over migratie opgenomen, waarin ook een terug- en overnameclausule is opgenomen. Alle sprekers hebben daarover opmerkingen gemaakt en ik denk dat wij nog even goed naar de precieze inhoud van de tekst moeten kijken. Ik kom daar later op terug.

De reeds bestaande elementen van de overeenkomst behelzen respect voor mensenrechten, democratische principes en de rechtstaat. In geval van ernstige schendingen kan een beroep gedaan worden op de consultatieprocedure: artikel 96. Daarnaast is er een nieuw fundamenteel element toegevoegd, namelijk goed bestuur. De heer De Haan sprak hier ook over. Bij schending van de essentiële elementen kan de consultatieprocedure leiden tot opschorting van de overeenkomst. Er is dus wel een middel om op basis van de mensenrechten- en de goed bestuursclausule over te gaan tot opschorting van de overeenkomst. In het kader van goed bestuur kan alleen ernstige corruptie of omkoperij leiden tot opschorting. Dit zal dus niet bij elk wissewasje aan de orde zijn; er moet sprake zijn van een ernstige kwestie.

In dit verband speelt ook de ontwikkelingsfinanciering, waarbij mevrouw De Vries de vraag heeft gesteld wat het mag kosten en wat het oplevert. Een goede Hollandse vraag. Aan het verdrag is ook de hervorming van het EOF verbonden. Op dat fonds is jarenlang veel kritiek geweest, want het zou niet efficiënt en effectief functioneren, maar er is nu een hervorming van het EOF tot stand gekomen, met als oogmerk om dit instrument voor het verdrag in te zetten. Zouden wij een streep door het verdrag halen, dan hebben wij wel een hervormd EOF, maar kunnen wij het niet inzetten. Het hervormingsproces om de externe EU-hulp efficiënter en effectiever te maken en sneller hulp te bieden, is in 2001 ingezet en heeft nu ook van de DAC een positieve waardering gekregen.

Nederland draagt slechts 5,22% bij. Daar is de verdeelsleutel uiteraard een andere dan de 0,7 ODA, want het gaat hier om een zaak van de Unie. Het bedrag dat Nederland bijdraagt, is verhoudingsgewijs ten opzichte van andere landen betrekkelijk gering. De heer Palm zei in dit verband dat het misschien wel beter is als landen als Frankrijk en Italië hun percentages van 0,13 en 0,33 rechtstreeks ophogen naar 0,7. Wij spreken de collega's daar wel op aan, maar verhoudingsgewijs dragen zij in het verdrag méér bij dan 0,13 en 0,33, omdat zij binnen de Unie grote spelers zijn en dus een groter bedrag afdragen. Dat is een winstpunt in het kader van het verdrag: de landen die tot nu toe in internationaal verband een magere afdracht hebben, zijn vanwege de Europese verdeelsleutel gehouden om méér af te dragen. Vanzelfsprekend sporen wij die landen aan om ook binnen ODA meer af te dragen, maar in het kader van het verdrag kan er mijns inziens niet veel kritiek op die landen worden uitgeoefend.

De heer Palm (LPF):

Ik krijg de indruk dat er nu appels en peren worden vergeleken. Nederland loopt al ver voor de troepen uit met zijn inspanning op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Ik ken niet precies de bijdragen van de landen aan het EOF in verhouding tot de bijdragen aan de ACS-landen, maar alleen al vanwege hun grootte lijkt het mij in de rede te liggen dat Frankrijk en Italië méér betalen. Nederland loopt al ver voor de troepen uit als het gaat om de inspanningen voor ontwikkelingssamenwerking. Ik ken de verdeling in het EOF en de bijdrage aan de ACS-landen niet precies, maar het lijkt mij in de reden te liggen dat Frankrijk en Italië alleen al vanwege hun grootte meer betalen. Ik wilde aangeven dat er nog een wereld is te winnen als de staatssecretaris in staat zou zijn, haar collega's te overtuigen om daar eens wat aan te doen. Misschien kunnen zij in bilateraal opzicht wat meer doen voor hun oud-koloniën.

Staatssecretaris Van Ardenne-van der Hoeven:

Dat punt blijft staan. Het is natuurlijk ellendig dat wij daar al zo lang over spreken. Ik zie wel dat er hier en daar beweging is. De Engelsen zijn van plan om structureel meer bij te dragen aan ODA dan tot nu toe. De Belgen hebben een plan van aanpak om in 2010 op 0,7% uit te komen. Ik heb het bij de Fransen en de Italianen nog niet gezien, dat geef ik toe, maar er is internationaal wel afgesproken dat er een tijdpad komt om aan die 0,7% te komen. Het gaat wat mij betreft niet snel genoeg, maar dat kunnen wij niet in het kader van dit verdrag regelen. Uit het verdrag blijkt dat die landen verhoudingsgewijs meer bijdragen dan Nederland, dat normaalgesproken altijd al het beste beentje voorzet.

Voorzitter. De vorige minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft gezegd dat dit niet het mooiste verdrag is dat wij ratificeren. Dat is waar, maar er is de afgelopen tijd toch hard onderhandeld om er veel uit te slepen. Aan alle kanten is daarop de nadruk gelegd. Er is kritiek geuit op het concept van de partnerships, waarna de bilaterale mogelijkheid eruit is gehaald. Ook is er kritiek op het gebrek aan cohesie binnen de ACS-landen, als je kijkt naar de grote verschillen tussen grote en kleine landen en rijkere en mindere rijke landen. Als het zou lukken om een overeenkomst tussen SADEC en de EU tot stand te brengen, krijgt de regionale markt wellicht meer kans. Dat verdient aanbeveling, want zoals de heer De Haan terecht opmerkte, zijn niet alle landen klaar voor de grote wereldmarkt. Sommige landen zijn meer gebaat bij een sterkere lokale of regionale positie. Dat zie je zelfs binnen de Europese Unie. Onze Nederlandse welvaart is voor een groot deel afhankelijk van onze export binnen de Unie, niet zo zeer van de export daarbuiten.

Er is gevraagd wat wij uit EPA hebben kunnen slepen. Ten eerste wil ik de bilaterale relatie noemen. Ten tweede is aan de minst ontwikkelde landen, de MOL's, de "everything but arms-status" gegeven. Dat is een positief initiatief. Deze landen worden op een aparte manier behandeld omdat zij nu eenmaal het minst ontwikkeld zijn.

De financiële medewerking is onverbrekelijk verbonden aan het verdrag. Ik constateer dat het negende EOF er, in tegenstelling tot zijn voorgangers, echt klaar voor is om efficiënter en effectiever te werken.

Gevraagd is of het huidige verdrag een ondersteuning is van de WTO. De ACS-landen hebben vorig jaar november van de WTO-leden een "waiver" gekregen tot 2008. Wanneer de EPA's van start gaan, is dat aan de orde. In de tussenliggende periode is het verdrag nog niet WTO-conform. Dat is het doel, maar er is nog een lange weg te gaan. De EPA's, de vrijhandelszones, zullen WTO-conform zijn, met het voorbehoud dat de WTO-regels ten aanzien van vrijhandelszones aansluiten op datgene wat wordt afgesproken. Ik zeg hierbij toe dat Nederland op dit punt nauwgezet de vinger aan de pols houdt. In 2004 komt er een evaluatie en er is al afgesproken dat in de Raad regelmatig wordt gerapporteerd. Dat is een van de zaken waarvoor Nederland zich heeft ingezet. Ik zeg de Kamer toe, in 2004 de stand van zaken mee te delen om zo de balans te kunnen opmaken of dit de route is zoals wij die ons hadden voorgesteld. Het is dus niet zomaar een vinger aan de pols; er wordt echt gekeken hoe het werkt. Daarin zit de flexibilisering ten aanzien van afzonderlijke landen en regio's die met de EU afspraken kunnen maken. Op termijn is het ook WSSD-proof.

Ik kom bij de terug- en overnameregeling, die door alle leden aan de orde is gesteld. Dit betreft artikel13 van het verdrag. Dit artikel heeft een directe werking ten aanzien van de terugname van illegalen uit ACS-landen. De directe werking van de terugnameclausule is op dit moment al van toepassing, omdat het verdrag inmiddels al een voorlopige werking heeft. Het artikel heeft een indirecte werking bij de overname van onderdanen uit derde landen. Als iemand uit een ander land, bijvoorbeeld via Ghana, naar Nederland vertrekt, is dat het derde land. Verder gaat het om statenlozen die via ACS-landen naar de EU zijn gekomen; dat kan dus ook nog een rol spelen. Het artikel bepaalt dat aangaande dit laatste onderwerp en de details van terug- en overname onderhandelingen over bilaterale overeenkomsten, van land tot land, gestart zullen worden zodra een van beide partijen daarom verzoekt. Er staat niet dat dit moet leiden tot sancties; het gaat meer om een succesvolle afsluiting. Er zijn verdragen waarin dat wel is opgenomen.

In het afsluiten van verdragen en de daarmee samenhangende terug- en overnameclausules zit een ontwikkeling. Ik meen dat mevrouw De Vries een van de laatste verdragen heeft aangehaald, waarin wel tot een meer dwingende bepaling is gekomen. Als wij echter verder terugkijken naar eerdere verdragen, bijvoorbeeld met Marokko, is daarin geen strikte bepaling opgenomen, omdat het niet is gelukt in de onderhandelingen.

De onderhandelingen in het kader van bilaterale overeenkomsten kunnen pas van start gaan als de ratificatie een feit is. Laten wij ons er dus bewust van zijn dat niet-ratificeren betekent dat wij ook niet meedoen aan het afsluiten van bilaterale overeenkomsten. Het idee dat landen zonder een ontwikkelingsrelatie of een ontwikkelingsovereenkomst met Europa uit eigen beweging die bilaterale gesprekken zullen aangaan – als Europa op een gegeven moment zegt: toch maar geen verdrag – is volgens mij illusoir. Indien wij een streep zouden halen door het verdrag en het niet wordt geratificeerd, kun je niet verwachten dat je wel een terug- en overnameovereenkomst kunt sluiten met een van die ACS-landen; hoe graag wij dat ook zouden willen.

Het staat in het Strategisch akkoord. De heer Palm vroeg: heeft u dit met minister Nawijn besproken? Niet echt. Ik ken het Strategisch akkoord en wij proberen tot overeenkomsten te komen. Dit is echter het kader; het staat hier. Op basis daarvan gaan wij de gesprekken aan. Ik zie daarbij een grotere kans van slagen met het verdrag dan daarzonder. In feite heb je dan als partij aan een kant de afspraak verbroken.

De voorzitter:

Bestaat er behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval. Het woord is aan mevrouw De Vries.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Voorzitter. In de eerste plaats bedank ik de staatssecretaris voor haar uitgebreide en zorgvuldige beantwoording. De VVD-fractie wil nader terugkomen op het herziene EOF bij de begrotingsbehandeling van ontwikkelingssamenwerking. Dat is volgens mij het juiste moment.

Ik heb nog een vraag over de omvang van de middelen die Nederland inzet. Het bedraagt nu 5,2%. De inzet van uw voorganger, minister Herfkens, was om daarvan 4,5% te maken. Eigenlijk hadden wij het met minder willen doen. Dat is toen niet gelukt. Hoe is de relatieve betalingspositie van Nederland met onze 5,2% ten opzichte van Frankrijk en Duitsland, twee grote buurlanden met een forse begroting?

De staatssecretaris kan zeggen dat er zonder verdrag helemaal geen terug- en overnameregeling is, maar de onderhandelingen die kunnen worden gevoerd zijn wel erg vrijblijvend. Er is nergens een stok achter de deur. Als een van de partijen niet zo'n zin heeft en wil filibusteren, kan zij daarmee eindeloos doorgaan. Er is geen sanctie. Als men na een lange tijd en vele pogingen niet meewerkt, heeft dat geen consequenties voor de relaties van zo'n land en voor wat het ontvangt uit het Europees Ontwikkelingsfonds.

Wij blijven de clausule die thans is opgenomen te zwak vinden. Dat geldt ook voor de directe werking bij het terugnemen van illegalen. Voor Nederland of een van de andere landen is het buitengewoon moeilijk om een land dat ze niet terugneemt de pin op de neus te zetten.

Ondanks de zorgvuldige en uitgebreide beantwoording door de staatssecretaris vrees ik dat de fractie van de VVD bij haar aanvankelijke oordeel over het verdrag blijft.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris bijzonder voor de wijze waarop zij de vragen van de Kamer heeft beantwoord. Ik zeg met nadruk dat ook de fractie van het CDA bij de behandeling van de begroting wenst terug te komen op de positie van het Europees Ontwikkelingsfonds. Het is een rommeltje. De voorgangster van de staatssecretaris heeft zich daar altijd bont en blauw aan geërgerd. De staatssecretaris zelf doet dat ook; ik ken haar goed genoeg. De wijze waarop in Brussel beslissingen worden genomen over de aanwending van Europese ontwikkelingsgelden verdient absoluut niet de schoonheidsprijs. Nederland mag daarover best een kritische houding aannemen.

Dit staat echter los van het Verdrag van Cotonou. Dat is in de eerste plaats een handelsverdrag, maar het gaat ook over politieke samenwerking. De hulp speelt in het Verdrag van Cotonou slechts een zeer bescheiden rol. Ik blijf volhouden en wil duidelijk maken aan mijn collega's van de VVD, dat ik het zeer betreur dat men in eerste termijn, zelfs zonder naar de staatssecretaris te luisteren, al zegt dat men toch tegen gaat stemmen. Je kunt dan praten als Brugman.

In eerste termijn heb ik al heel uitdrukkelijk gezegd dat het verdrag niet ideaal is. Wij moeten echter ook meewegen dat het buitenlands beleid, ontwikkelingsbeleid en handelsbeleid ten opzichte van Afrika een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het totale beleid van de Europese Unie op deze terreinen. Ik kan mij eenvoudig niet voorstellen dat een Europeaan zegt: laat maar zitten en doe het maar bilateraal. Dat is toch een beetje de houding die sommigen aannemen. De Europese gemeenschap heeft een heel specifieke verantwoordelijkheid voor Afrika en natuurlijk ook voor het Caribisch gebied en voor de Stille Oceaan. Wie voelt zich nog verantwoordelijk voor Afrika? Zeer onlangs hebben wij nog de millenniumverklaring aangenomen, waarin alle fatsoenlijke landen op zich hebben genomen om de welvaartsverschillen in de wereld te verkleinen. Dat geeft de verplichting om Afrika niet te laten vallen. Daarom zal de fractie van het CDA voor de ratificatie van het verdrag stemmen, zonder dat wij vinden dat het verdrag ideaal is. Meer zat er echter niet in.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Ik wil een correctie aanbrengen op het betoog van de heer De Haan. Hij maakt een beetje een karikatuur van onze bijdrage, alsof de Europese gemeenschap ten principale geen ontwikkelingshulp zou moeten geven. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb ervoor gepleit dat voor een beperkt aantal landen te doen, transparant, eenvoudig en zodanig dat de landen er echt bij kunnen. Als het voorliggende verdrag wordt afgestemd, mag er een nieuw verdrag komen. Dat bekijken wij dan opnieuw op zijn merites. Als het verdrag dat er nu is echter de enige oplossing is, dan werken wij nog liever bilateraal, met de landen die de beste mogelijkheden bieden. Wij houden geen principieel betoog dat vanuit Europa niets georganiseerd mag worden, maar dat moet dan wel goed gebeuren.

De heer De Haan (CDA):

U weet ook dat er geen ander verdrag komt, mevrouw De Vries. Nederland zou een unieke positie innemen door het verdrag niet goed te keuren. Dat zou internationaal alle aandacht krijgen. Het is moeilijk uit te leggen waarom juist ons land, een rijk land dat een zeer geprononceerde positie in het ontwikkelingsbeleid inneemt, tegen zou stemmen. Dat is ook internationaal niet uit te leggen. Ik herhaal dat wij te maken krijgt met de vraag, wat wij dan wél willen met Afrika. Welk continent moet Afrika steunen? Dat is toch Europa, dat kunnen wij toch niet overlaten aan Japan en de Verenigde Staten!

Dit verdrag is niet ideaal, maar afwijzen van dit verdrag is een vorm van buitenlandse politiek bedrijven die ik niet voor mijn rekening durf te nemen. Wij hebben een specifieke verantwoordelijkheid voor Afrika. Dat hoeft geen koloniale band te zijn, maar wij moeten een extra inspanning leveren om Afrika er bovenop te helpen, dat is voor mij duidelijk.

De heer Palm (LPF):

Ik stel het buitengewoon op prijs dat de heer De Haan een lans breekt voor Afrika. Ik kan mij daarin goed vinden, maar vraag mij wel af, of dit de enige manier is om dat te doen. De LPF heeft op dit terrein geen voorgeschiedenis. Als ik echter de verslagen lees, is het hangen en wurgen. Is het glas halfvol of halfleeg? Het is maar net hoe je ernaar kijkt. Kamerbreed wordt er kritiek geuit en zo langzamerhand worden wij gezogen in een situatie die wij eigenlijk niet willen. Waar trekken wij de grens? Het is natuurlijk vervelend als Nederland in dezen alleen zou komen te staan of als Nederland zich in negatieve zin zou onderscheiden. Ik heb gewezen op het feit dat Nederland op het gebied van ontwikkelingssamenwerking kan bogen op een redelijke status. Wij hoeven ons niet direct aangesproken te voelen als wij om goede redenen van ratificatie zouden afzien. Daarmee hoeft niet noodzakelijkerwijs Afrika in de kou komen te staan.

De heer De Haan (CDA):

Ik herhaal dat wij hulp, handel en politieke samenwerking strikt gescheiden moeten houden. Ik ben het volledig eens met de opmerkingen over de bureaucratie in Brussel en de ellende die daaruit voortvloeit voor de uitvoering van projecten. Die worden niet tijdig uitgevoerd, er ontstaan stuwmeren en dat is al jaren het geval. Dat heeft echter niets met dit Verdrag van Cotonou te maken. In dit verdrag gaat het om handel, politieke samenwerking, good governance, mensenrechten et cetera. Het verdrag is niet ideaal maar wij moeten met beide handen iedere poging aangrijpen om onze relatie met Afrika te verbeteren. Ik had ook liever een mooier verdrag gezien, maar afwijzen verbetert de positie van de Afrikaanse landen absoluut niet. Laten wij het zien als een second best solution. Het is een volstrekt verkeerd signaal als wij dit verdrag afwijzen. Ik vind het ook strijdig met al onze mooie millenniumverklaringen et cetera. Dan zal ook duidelijk gemaakt moeten worden, hoe wij de armoede in Afrika dan wel kunnen bestrijden. Ik spreek daarover graag met u bij de begrotingsbehandeling van ontwikkelingssamenwerking.

Ik zeg tegen de staatssecretaris dat zij goed haar best moet doen om de 5,2% via Brussel staande te houden. Er is grote kritiek op de Europese Rekenkamer die niet goed functioneert. Ook op het fonds is zeer sterke kritiek. Dat staat echter los van dit verdrag.

Staatssecretaris Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Kort wil ik nog iets over de laatste punten zeggen. Wat het EOF betreft: het lijkt mij uitstekend daarover op een ander moment meer uitgebreid te spreken. Ondertussen zal ik nagaan wat onze relatieve betalingspositie is. Ik heb de gegevens daarover nu niet voorhanden, maar die kunnen wij de Kamer sturen. Ik heb gesproken over 5,22% in het kader van dit verdrag. Hoe verhoudt zich dat nu tot die 4,5%? Ik herinner mij heel goed dat de Kamer tijdens de vorige regeringsperiode op het halen van dat percentage heeft aangedrongen. Dan mag je ervan uitgaan dat het inderdaad gehaald wordt. Ik stel voor de Kamer daarover zo spoedig mogelijk nader te informeren.

Verder wijs ik erop dat het hier niet om een financieel, maar om een handelsverdrag gaat. Er is natuurlijk voor de uitvoering van het verdrag geld nodig, maar ten principale is het een handelsverdrag. Vinden wij dit een ideaal handelsverdrag? Nee, daarover hebben wij ook nooit geheimzinnig gedaan. Het is niet het meest optimale verdrag, het is een compromis. Er is lang over onderhandeld en veel landen zijn daarbij betrokken geweest. Feit is wel dat de ACS-landen zeer hechten aan dit verdrag. Dit lijkt mij een wezenlijk element bij de afweging. Wij kunnen door onze westerse bril kijken en ons dan afvragen: moet dit wel, is het nuttig en noodzakelijk? Twee derde van de ACS-landen heeft het verdrag al geratificeerd. Dus de benodigde tweederde is er. Als dan de ACS-landen tot deze conclusie komen, weet ik niet of wij zelf nog heel sterke argumenten hebben om niet in te stemmen met ratificatie. Dat is punt één. Dan punt twee.

Stel dat Nederland niet ratificeert. Schrijf je dan Afrika af? Voor mij is veel meer de vraag: hebben wij een alternatief? De vraag is niet: wat is dan onze positie in de Wereld? Nee, de vraag is: hebben wij een deugdelijk alternatief dat ertoe kan leiden dat de minst ontwikkelde landen zover betrokken kunnen worden bij de handelspolitiek dat ze ook spelers op dat internationale veld worden. Dan doet het er niet toe of het om 77 of wat minder landen gaat. Dus: hebben wij als Unie een alternatief? Mijn conclusie is dat er geen alternatief is, dat het ook niet denkbaar is dat met een streep door dit verdrag te zetten, wij nog tot een deugdelijk alternatief zullen komen. En: wij kunnen Afrika niet in de steek laten. Ik ben het volstrekt met de heer De Haan eens. Als Europa zich niet om Afrika bekommert, wie doet het dan wel? Als straks de Europese Unie is uitgebreid, telt zij 25 landen. Die zijn automatisch partij bij dit verdrag. Dat houdt het acquis in. Dus ook de toetreders zijn spelers op het veld als het gaat om de inzet ten behoeve van de ACS-landen, die zich voor een groot deel in Afrika bevinden.

Is dit een nieuwe wave? Vorig weekend was ik bij de AVVN. Daar sprak ik met mensen van Nepad, New Partnership for African Development, het eigen initiatief van de nieuwe Afrikaanse leiders. Zij willen daarmee zelf verantwoordelijk zijn voor corruptiebestrijding, de bevordering van democratie en goed bestuur. Zij willen die intentie opschrijven en uitspreken. Ik vind dat wij het andere part van de deal moeten willen leveren. Dan kunnen wij niet achterover leunen en alleen maar zeggen: daar nemen wij kennis van, dat is prachtig. De nieuwe Afrikaanse leiders zeggen nu ook zelf dat zij verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de ontwikkeling van Afrika. Zíj zijn dat en wij zijn dan in feite faciliterend. Wij kunnen dat heel goed zijn. Er is daarbij sprake van een wederzijds belang en niet alleen van een Afrikaans belang. Meesturen kunnen we, maar in feite zijn de Afrikaanse landen zelf verantwoordelijk voor de uitwerking.

Voorzitter. Het derde punt betreft de terug- en overnameclausules. Er staat expliciet in het verdrag dat de ACS-landen de terugname moeten accepteren. Er is helemaal geen onduidelijke tekst op dit punt. Zij is alleen onduidelijk als het gaat om de overname van niet-eigen onderdanen. Er is dus een knip gemaakt tussen overname en terugname. Op het punt van de terugname is de tekst heel erg expliciet. Daarbij gaat het om de eigen onderdanen. De regeling daarvoor gaat nu al in. Zij is dringend en dwingend. Wat nog niet dringend en dwingend is opgenomen, is de overname van onderdanen die via ACS-landen richting Europese Unie zijn gekomen. Ik hecht eraan om dit nog onder de aandacht van de Kamer te brengen.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

U zegt dat de terugnameverplichting er expliciet in staat. Wat is evenwel de sanctie, als een land zich daar niet aan houdt?

Staatssecretaris Van Ardenne-van der Hoeven:

Dat moet ik uitzoeken, want dat staat niet in de tekst die ik voor mij heb. Ik zal u erover berichten of daar een echte sanctie op staat en, zo ja, of die anders is dan de sanctie die bijvoorbeeld in het verdrag met Jordanië is opgenomen. Ik constateer dat er in dit verdrag wel een dwingende tekst staat ten aanzien van de terugname van eigen onderdanen, maar een wat minder dwingende tekst ten aanzien van de overname van onderdanen van andere landen, die via ACS-landen naar de Europese Unie zijn getrokken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 17.53 uur

Naar boven