Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, in afwijking van de eerder vastgestelde recesperiodes, de Kamer bijeen te roepen op woensdag 23 oktober a.s. te 11.00 uur en dan aan de orde te stellen de nog te ontvangen stukken met betrekking tot de uitbreiding van de Europese Unie, met spreektijden van vijftien minuten voor de fracties van het CDA, de LPF, de VVD en de PvdA en tien minuten voor de overige fracties. Ook stel ik voor, aan het einde van deze vergadering zo nodig te stemmen over dan ingediende moties.

Ik stel voor om het wetsvoorstel Wijziging APPA (28227) van de agenda af te voeren in verband met een nog te ontvangen nota van wijziging.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Ik heb op verzoek van enkele fracties een aantal benoemingen gedaan in diverse commissies. De bijzonderheden daarvan zullen in de Handelingen worden opgenomen.

Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb twee verzoeken die voortkomen uit de uitspraken van staatssecretaris Hessing in het programma Buitenhof afgelopen zondag.

Het eerste verzoek gaat over zijn voorstel om de maximumsnelheid na 22.00 uur te verhogen tot 130 km/u. De Kamer heeft inmiddels zo'n vijf concurrerende voorstellen ontvangen over de maximumsnelheid. Het heeft in mijn ogen weinig zin om daarover steeds opnieuw te debatteren. Ik verzoek de regering, een brief te schrijven met een uitgewerkt standpunt van de ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat. Die brief zou de Kamer moeten bereiken vóór de behandeling van de begrotingen van de ministeries van Justitie en van Verkeer en Waterstaat, dus vóór 1 november.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mijn fractie ondersteunt dit verzoek graag, maar zij wil daaraan iets aan toevoegen. Mevrouw Halsema zei dat de Kamer veel voorstellen heeft ontvangen. Het probleem is evenwel dat wij die voorstellen hebben gehoord in de media, maar ze nooit hebben ontvangen. Ik wil de ministers niet alleen vragen wat wij moeten doen met de maximumsnelheid na 22.00 uur. Ik wil hen vragen, een uitgebreide notitie te schrijven over het gedogen en handhaven van de maximumsnelheid. De minister-president heeft immers toegezegd dat van gedogen geen sprake zal zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik steun het verzoek om die brief. Juist omdat verschillende bewindslieden over zaken als de maximumsnelheid en de verkeersveiligheid uitspraken en voorstellen doen, zou in de brief kunnen worden ingegaan op de precieze portefeuilleverdeling van de betrokken bewindslieden ten aanzien van deze onderwerpen. Dat zou wellicht verhelderend zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Dijksma heeft eigenlijk precies verwoord hoe ik Voorzitterhet bedoelde. Ik kan haar dus ondersteunen zoals zij mij ondersteunt. De heer Rouvoet wil ik hartelijk danken. Ik wil nog toevoegen – dat had ik vergeten – dat het mij niet alleen gaat om de ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat maar vanzelfsprekend ook om de staatssecretaris voor milieu. Ik ben zeer benieuwd naar de portefeuilleverdeling die deze bewindslieden hanteren, niet in de laatste plaats naar de portefeuille van de staatssecretaris voor milieu.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de drie genoemde bewindslieden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Halsema voor haar tweede verzoek.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Staatssecretaris Hessing deed bij Buitenhof nog een opvallende uitspraak; volgens mij is dat geen slechte score voor een eerste publieke optreden. Wat hem betreft, vinden er vanaf 1 januari 2003 geen heenzendingen meer plaats. Ik vond die uitspraak opvallend omdat naar mijn idee de Kamer in de veronderstelling is dat er op dit moment al niet meer wordt heengezonden; noch aan de voordeur, noch aan de achterdeur. Wat is er aan de hand? De staatssecretaris vergist zich of het kabinet handelt in strijd met afspraken die met de Kamer zijn gemaakt. Ik verzoek minister Donner, die volgens mij op dit punt de verantwoordelijke minister is, dan ook om de Kamer vóór morgen 13.00 uur een overzicht te sturen van de heenzendingen sinds zijn aantreden.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik wil het verzoek verbreden. Graag krijg ik de overzichten vanaf 2000. Verder wil ik de schriftelijke vragen van de CDA-fractie op dit punt bij het antwoord van de regering betrekken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De Kamer heeft volgens mij medio 2002 nog een overzicht gekregen van de heenzendingen. Dit was trouwens iets eerder, na het debat over de bolletjesslikkers. Het verzoek van de heer Rietkerk lijkt mij dan ook enigszins overtrokken. Eerlijk gezegd, wil ik met deze minister vooral een debat voeren over het beleid dat nu onder zijn verantwoordelijkheid tot stand komt.

De voorzitter:

De heer Rietkerk mag nog een korte reactie geven.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik vraag toch om het leveren van de goede cijfers vanaf 2000; ik vraag dat niet voor niets. Verder vraag ik om onze schriftelijke vragen, die mevrouw Halsema waarschijnlijk niet of misschien toch wel kent, te betrekken bij het antwoord.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar kabinet, met de aantekening dat ook is afgesproken dat de schriftelijke vragen van de heer Rietkerk bij de beantwoording in de brief worden betrokken.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Enkele dagen geleden heeft de Amerikaanse regering haar nieuwe militaire doctrine, nieuwe militaire strategie, bekendgemaakt. Onderdeel van die strategie is het voeren van de preventieve oorlog. Volgende week voert de Kamer een algemeen overleg over een mogelijke aanval op Irak. Ik zou het op prijs stellen als de Kamer ruim voor die tijd een brief van de regering ontvangt waarin wordt ingegaan op die nieuwe Amerikaanse doctrine, zodat wij dat onderwerp kunnen betrekken bij het algemeen overleg.

De voorzitter:

Ik moet even nadenken over de procedure; de heer Van Bommel brengt mij op dat punt in verwarring. De voorbereiding van een algemeen overleg – ik ga uiteraard niet in op het onderwerp – moet lopen via de commissie. Als de vraag is gericht op de schriftelijke voorbereiding en informatievoorziening ten behoeve van een algemeen overleg, moet ik echt verwijzen naar de commissie.

De heer Van Bommel (SP):

Ik had een buitengewone procedurevergadering van de commissie bijeen kunnen roepen, maar dit lijkt mij een kortere weg. Het algemeen overleg is namelijk al volgende week dinsdag en ik wil de regering voldoende tijd gunnen, er goed naar te kijken en volwaardig op te reageren.

De voorzitter:

Het spijt mij erg, maar ik verwijs dit verzoek naar de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, in eerste instantie.

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter. De internationale gemeenschap is op dit moment enerzijds bezig met de situatie rond Irak en anderzijds met de situatie in het Midden-Oosten. Mijn fractie was nogal teleurgesteld en ook verontrust over de antwoorden die namens de Nederlandse regering werden gegeven op de vragen van collega Koenders over de recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten.

Met een aantal overige vragen is de kernvraag die wij de regering, mits de Kamer dat toestaat, willen voorhouden of er zo langzamerhand in internationaal verband niet wordt gemeten met twee maten, in een interpellatiedebat met de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken. Het gaat ons om de wijze waarop de regering omgaat met de twee genoemde vraagstukken en de parallellie dan wel de discrepantie in de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. Ik sluit niet uit dat daar een meningsverschil over bestaat.

De heer Eurlings (CDA):

Het is niet de gewoonte in de Kamer om als iemand een interpellatie aanvraagt daar direct tegen te zijn, maar ik heb toch een vraag aan de heer Rosenmöller. De komende week hebben wij een debat over Irak. Zojuist hebben wij een hele vragenronde gehad over de toestand in Israël en het Palestijnse gebied van Ramallah. De vraag is dan waarom de heer Rosenmöller zijn vragen niet stelt in het debat over Irak. Welke concrete behoefte is er om, los van die twee discussies, nog eens een heel interpellatiedebat op te tuigen?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Die vraag kan ik concreet beantwoorden. Als wij de volgende week over Irak spreken, spreken wij niet over het Midden-Oosten. Voorts hebben wij bij de mondelinge vragen een begin kunnen maken met het duidelijk krijgen wat wij van de regering hebben te verwachten of wat de regering heeft gedaan omtrent het Midden-Oosten. Er zijn ook een aantal vragen gesteld hoe om te gaan met resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Er staat echter geen punt op de agenda waarbij wij dit onderwerp net even wat uitgebreider kunnen bespreken. In het vragenuurtje kon dat ook nauwelijks. Het wordt ook de volgende week niet in een algemeen overleg of plenair in de Kamer geagendeerd. Het is nodig om precies het punt dat ik heb geformuleerd een keer te bespreken, om de consistentie van de Nederlandse regering op het terrein van de buitenlandse politiek, meer in het bijzonder de wijze waarop met resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties wordt omgegaan, te toetsen. Wij moeten onze controlerende taak uitoefenen. Dat kan de volgende week niet en kon een half uur geleden ook niet, bij de terecht door collega Koenders gestelde vragen.

Collega Eurlings stelde terecht dat het geen gebruik is om een verzoek om een interpellatie niet te honoreren. Ik ga er impliciet van uit dat zijn fractie dat verzoek steunt.

Wij hebben geen behoefte aan een brief van de regering over standpunten, want die kennen wij nu wel. De voorbereiding van de interpellatie zou echter kunnen worden vergemakkelijkt als de regering ons feitelijke informatie gaf over twee elementen. Het eerste is welke resoluties van de Veiligheidsraad er zijn geweest over Irak, al dan niet uitgevoerd, en over Israël, al dan niet uitgevoerd. Het tweede is op welke terreinen er al dan niet sprake is geweest van sancties. Wij zouden het prettig vinden daarover vandaag of misschien in de loop van morgen van de Nederlandse regering te mogen vernemen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Eerlijk gezegd aarzel ik een beetje bij het verzoek van de heer Rosenmöller. Dat zou gerelateerd moeten zijn aan een van de twee zware problemen die hij aansnijdt, waarover de komende week wordt gedebatteerd. Hij geeft aan dat het er precies tussenin zit. Het gaat om de manier waarop wij omgaan met resoluties van de Veiligheidsraad. Ik houd hem voor dat het mijn voorkeur heeft een goed regeringsstandpunt te krijgen over het omgaan met het instrument en de uitvoering van resoluties van de Veiligheidsraad, als het zo'n algemeen debat moet worden, niet gerelateerd aan ofwel Irak ofwel de situatie in het Midden-Oosten. Ik zie het spoedeisende karakter van dat debat echter niet in. Ik aarzel nog een beetje. Volgens mij hinkt de heer Rosenmöller op twee gedachten.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken ad interim heeft volstrekt duidelijk aangegeven dat resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties niet op een hoop gegooid kunnen worden. Dat is het standpunt van de Nederlandse regering. Wij horen in dit huis de mate van consistentie van het buitenlands beleid van de regering te toetsen.

Wij zien eerder een gebrek aan consistentie op een aantal punten. Ik heb geprobeerd om dat treffend te verwoorden in de zinsnede "Wordt hier gemeten met twee maten?" Iedereen weet wat ik bedoel, of hij het er nu mee eens is of niet. Dat lijkt mij een spoeddebat met de Nederlandse regering waard, juist omdat de vraagstukken Irak en het Midden-Oosten zo in de politieke, maatschappelijke en publieke belangstelling staan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik vind dat de heer Rosenmöller niet kan aantonen waarom die interpellatie op dít moment noodzakelijk is. Volgende week kunnen wij alle elementen die hij noemt, betrekken bij het debat over Irak, inclusief de gevolgen van een en ander voor het Midden-Oosten. Dat kan dan uitstekend gebeuren. Overigens zijn er de afgelopen dagen ook andere momenten geweest waarop wij over dit thema hebben gedebatteerd, zoals bij de algemene beschouwingen. Ik vind dat de heer Rosenmöller niet heeft aangetoond waarom het nú nodig is.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Het is voor het eerst dat de Nederlandse regering in deze Kamer aangeeft dat er verschillende soorten VN-resoluties zijn: resoluties die wél uitgevoerd moeten worden en resoluties die níet uitgevoerd moeten worden. Het is voor de Kamer zeer belangrijk om te weten welke criteria de regering daarbij hanteert. Ik steun het verzoek van de heer Rosenmöller dan ook van harte.

De heer Herben (LPF):

De LPF heeft geen behoefte aan deze interpellatie. Het verschil dat de heer Rosenmöller maakt tussen Irak en het Midden-Oosten vind ik wat kunstmatig, tenzij hij een nieuwe editie van de Bosatlas gebruikt.

Die punten die hem ter harte gaan, gaan ook ons ter harte. Ik neem echter aan dat die volgende week aan de orde zullen komen.

De heer Koenders (PvdA):

Het is duidelijk dat deze zaak ons zeer ter harte gaat. Ik zou de voorkeur geven aan een spoeddebat in plaats van een interpellatie. Uiteraard steunen wij het verzoek van de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Als ik na driemaal motiveren de heer Van Aartsen niet heb kunnen overtuigen, zal ik het niet een vierde keer proberen.

Tegen de heer Herben zou ik willen zeggen dat steun voor het houden van een interpellatie niet hoeft te betekenen dat je per se zelf moet meedoen. Het ondersteunen van een democratisch recht leidt niet tot een verplichting om actief aan het debat deel te nemen. Het zou echter wel van belang zijn om te weten wat uw positie in dezen is. Als de Kamer het verzoek honoreert, hoop ik dan ook dat u wel aan het spoeddebat deelneemt. Dat geldt uiteraard ook voor de fractie van de VVD.

De voorzitter:

Het is mijn mening dat er zeer zwaarwegende procedurele redenen moeten zijn om van mijn kant negatief te reageren op een verzoek om een interpellatie. Ik stel u dan ook voor, positief te beslissen over het verzoek van de heer Rosenmöller. Als dat uw instemming heeft, zal ik komen met een nader voorstel voor het tijdstip waarop de interpellatie zal worden gehouden.

Verder stel ik u voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder aan de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken, gezien de wisseling van argumenten en de vragen om informatie die aan de orde zijn geweest.

Ik stel voor, de interpellatie morgenavond te houden. Dat betekent dat het debat over het toezicht collectieve beheersorganisaties naar een ander moment op de agenda verschoven moet worden. Naar verwachting kan dat aanstaande donderdag worden gehouden, maar dat hangt af van de beschikbaarheid van de desbetreffende bewindslieden.

De vragen ten behoeve van de interpellatie komen uiteraard op tijd.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Ik heb voorgesteld om het een spoeddebat te laten zijn. De heer Rosenmöller knikte toen "ja". Ik had de indruk dat hij het ermee eens was. U wijst dat af? Brengen wij dat niet in stemming?

De voorzitter:

Mijn voorstel is, een interpellatie te houden. Als de Kamer iets anders wil, moet er nadere besluitvorming plaatsvinden. Ik bevorder dat niet, ik ben tegen een spoeddebat. De vraag was een interpellatie, daar blijven wij bij wat mij betreft, maar het laatste woord is aan de Kamer.

De heer Eurlings (CDA):

Wat is er nu op tegen om een brief van de regering af te wachten?

De voorzitter:

Nee, nee, we gaan nu niet terugkomen op de besluitvorming.

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Enkele weken geleden heb ik hier opheldering gevraagd aan de minister van volksgezondheid over het niet meer functioneren van de afdeling Reclametoezicht van de inspectie voor de volksgezondheid. De minister heeft daarop op 4 september per brief aan de Kamer gereageerd. In die brief zegt hij dat het niet zo is dat deze afdeling niet meer volledig functioneert. Vandaag is mij ter ore gekomen dat dat niet juist is en dat deze afdeling sinds 1 juli wel degelijk niet meer functioneert en zeker niet volledig. Als dat zo is, is dat in strijd met wat deze minister de Kamer heeft laten weten.

Mij is een drietal zaken bekend waarvan het onderzoek bij deze afdeling geen voortgang vindt. Ik noem de zaak van Wyeth waarover een artikel in Adformatie heeft gestaan. Het onderzoek naar die zaak zou gestopt zijn. Verder denk ik aan het onderzoek naar selectine, een cholesterolverlager en het onderzoek naar permax, een middel tegen de ziekte van Parkinson. De behandeling van deze drie zaken heeft bij de inspectie geen voortgang gevonden. Er zijn dus drie voorbeelden waaruit blijkt dat het niet zo is dat deze afdeling functioneert. Voorzitter. Ik vind dit een reden om de minister van volksgezondheid per direct te interpelleren. Het belangrijkste argument voor de spoedeisendheid is gelegen in het verschaffen van onjuiste informatie. Het is politiek nogal wat als een minister de Kamer mogelijk – ik zeg dus: mogelijk – onjuist voorlicht. Ik wil daarom de minister graag ondervragen om te achterhalen wat juist is en hoe het er met de afdeling voorstaat.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Kant spreekt nu over twee zaken. Het ene is het al of niet geheel of gedeeltelijk functioneren van een afdeling van de inspectie voor de volksgezondheid. Het andere betreft aangeklaagde farmaceuten. Waar gaat het nu precies over?

Ik wijs er voorts op dat voor de vergadering van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van morgenochtend de Wet op de geneesmiddelenreclame en het toezicht op de agenda staat. Hierover hebben wij al vaker gesproken. Ik zou mij kunnen voorstellen dat mevrouw Kant aan de minister vraagt om voor de vergadering van morgenochtend kwart over tien een brief te sturen met tekst en uitleg. Dan kunnen wij zelf zien wat geheel of gedeeltelijk waar is en wat door de minister is bedoeld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Voor de GroenLinksfractie was het tamelijk helder wat mevrouw Kant bedoelde. Er zijn voor het behandelen van zo'n kwestie duizenden procedures denkbaar. Laten wij dit verzoek steunen. De kwestie vraagt om een spoedige behandeling. Wellicht heeft de minister de Kamer verkeerd geïnformeerd. Dat alleen al, los van de kwestie die al ernstig genoeg is, is voldoende reden voor het snel houden van een debat. Wij steunen dus het verzoek van mevrouw Kant.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ook de PvdA-fractie heeft schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp gesteld. De antwoorden waren niet afdoende. Ik steun daarom het verzoek van mevrouw Kant om hierover zo snel mogelijk een debat te houden.

Mevrouw Van Geen (D66):

Mijnheer de voorzitter. Over het functioneren van de inspectie op het gebied van toezicht op de reclame voor geneesmiddelen mag geen twijfel bestaan. Het feit dat er door de minister en anderen met elkaar strijdige informatie wordt verschaft, is zeer gevaarlijk. Ik vind dat echt heel ernstig. Ik meen daarom dat hierover op de kortst mogelijke termijn een interpellatie moet worden gehouden. Ik steun het verzoek van mevrouw Kant.

De heer Jukema (LPF):

Voorzitter. Ik heb het gevoel dat mevrouw Kant twee zaken door elkaar haalt. In de eerste plaats gaat het hier om de taak van de inspectie in verband met mogelijk oneigenlijke reclame voor geneesmiddelen en in de tweede plaats om de toepassing van bepaalde geneesmiddelen. De voorbeelden die zij geeft, betreffen namelijk de werking van geneesmiddelen. Wat het laatste punt betreft, zie ik helemaal geen reden om een interpellatie te houden.

De heer Wilders (VVD):

Voorzitter. Volgens mij was de brief van minister Bomhoff vrij duidelijk. Als er nieuwe feiten zijn, willen wij die natuurlijk ook kennen. Wat mij betreft kan hierover morgen in de procedurevergadering worden besloten. Desnoods wordt er een algemeen overleg over gehouden. Wij zijn echter niet van plan om een interpellatie tegen te houden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. In reactie op hetgeen de heer Buijs en de heer Jukema hebben gezegd, wil ik zeggen dat ik niet twee dingen door elkaar haal. Ik wil weten of deze afdeling van de inspectie voor de volksgezondheid nu wel of niet functioneert. Over die vraag gaat de interpellatie. Ik heb drie voorbeelden genoemd, omdat ze drie zaken betreffen die op het bureau van die afdeling van de inspectie lagen. De afdeling was met die zaken bezig, maar ik heb gehoord dat ze ermee gestopt is en er geen voortgang mee maakt. Dat is dus een voorbeeld van het niet functioneren van deze afdeling. Het gaat me dus niet om de inhoud van deze zaak en ook niet om de werking van de geneesmiddelen. Het gaat er alleen maar om dat deze zaken bij deze afdeling lagen, maar dat er geen voortgang mee wordt gemaakt.

Wat de procedure betreft, merk ik op dat de minister de Kamer al heeft geïnformeerd. Er is dus al meer informatie verschaft. Die stap is al gezet. Nu blijkt dat hetgeen de minister aan de Kamer heeft laten weten, mogelijk niet juist is. Dat vind ik, politiek gezien, aanleiding voor een interpellatie.

De heer Buijs (CDA):

De minister zegt A en mevrouw Kant zegt B. Ik weet niet wie wij moeten geloven. Mevrouw Kant noemt een aantal recente voorbeelden. Laten wij aan de minister vragen hoe een en ander in elkaar steekt en of die voorbeelden inderdaad niet behandeld zijn of worden. Ik heb op dit moment geen enkele reden om aan de brief van de minister te twijfelen. Ik wil dus graag voor de procedurevergadering van morgen een brief.

De voorzitter:

Ik denk dat alle argumenten gewisseld zijn. Conform de procedure bij het vorige punt stel ik voor, de interpellatie toe te staan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Met een slag om de arm, omdat ik niet weet of de minister vanavond beschikbaar is, stel ik voor, de interpellatie vanavond na de dinerpauze te doen houden. Voorts stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering ter informatie door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder de minister van VWS.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Mevrouw Kant wordt natuurlijk geacht, haar interpellatievragen tijdig in te dienen.

Wij gaan thans stemmen. Aangezien mevrouw Kant haar amendement op het wetsvoorstel Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit celmateriaal (28072) wil wijzigen, heeft zij mij verzocht, de stemmingen over het wetsvoorstel en de daarbij ingediende motie een week uit te stellen. Ik stel voor, aan dat verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven