Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 november 2002 over de evaluatie van de Meststoffenwet 2002.

De voorzitter:

Ik bepaal dat de debatten naar aanleiding van de VAO's met strikte spreektijden van twee minuten en zonder interrupties plaatsvinden, omdat wij anders, gezien de wijziging aanstaande donderdag, niet door de agenda van deze week heen komen.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Voor ons liggen het standpunt van het kabinet, het rapport van het RIVM, het standpunt van de advocaat-generaal, een derogatieverzoek en een nitraatcomité dat bijna bij elkaar komt. Dit alles wordt nog gecompliceerd, doordat de sector in kwestie vandaag de dag voor het zoveelste jaar buitengewoon negatieve inkomens heeft.

De brief van het kabinet over de motie-Koopmans inzake de knelgevallen in de varkenshouderij kan onze fractie volledig volgen. Alle afwegingen en inschattingen inzake dit dossier hebben de CDA-fractie ertoe gebracht om de volgende drie moties in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

neemt kennis van de geboekte vooruitgang op het gebied van nitraat verwoord in de RIVM-rapporten "Minas en Milieu" en de "Milieubalans 2002";

constateert dat er in Europa geen gelijk meetprotocol is voor het controleren van de nakoming van de nitraatrichtlijn voor grondwater waardoor de denitrificatie in de bodem in Nederland minder wordt meegenomen dan elders en daarenboven erkend wordt dat de mate van denitrificatie nog onvoldoende onderzocht is;

verzoekt de regering, over te gaan tot aanwijzing van de vastgestelde intrekgebieden voor waterwinning als droge zandgronden en zoals in de Europese nitraatrichtlijn bepaald, daarvoor een actieprogramma op te stellen met daarin passende normen, extra beheersmaatregelen en zo nodig dit via de inzet van zogenaamde Koopmansgelden te faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans, Van den Brink, Van der Vlies, Van Dijke en Oplaat.

Zij krijgt nr. 4(28385).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

neemt kennis van het feit dat ongeveer tweederde van de rundveehouders te maken heeft met loze mestafzetovereenkomsten;

constateert dat dit komt doordat melkveehouders mestafzetovereenkomsten moeten afsluiten voor mest die ze zelf milieuverantwoord, dat wil zeggen binnen de verliesnormen van Minas, op het eigen bedrijf kunnen aanwenden;

verzoekt de regering, het probleem volledig op te lossen door het excretieforfait te verlagen naar 75%,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans, Van der Vlies, Van den Brink, Van Dijke en Oplaat.

Zij krijgt nr. 5(28385).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

neemt kennis van de geboekte vooruitgang op het gebied van nitraat verwoord in de RIVM-rapporten "Minas en Milieu" en de "Milieubalans 2002";

constateert dat de pas vorig jaar ingevoerde systematiek van mestafzetovereenkomsten een grote bijdrage levert aan de invulling van de nitraatrichtlijn en aan evenwicht op de mestmarkt;

neemt in overweging dat:

  • - de regering erkent dat het monitoringsprogramma voor de kwaliteit van oppervlaktewater nog steeds onvoldoende is en niet geharmoniseerd is in EU-verband;

  • - er geen gedegen kwalitatieve onderbouwing is voor de verscherping van de verliesnormen;

verzoekt de regering:

  • - met spoed over te gaan tot de invoering van een kwalitatief monitoringsprogramma voor de kwaliteit van het oppervlaktewater;

  • - de verliesnormen voor 2003 en 2004 te bevriezen op het niveau van de huidige normen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie isKoopmans voorgesteld door de leden Koopmans, Van den Brink, Van der Vlies, Van Dijke en Oplaat.

Zij krijgt nr. 6(28385).

De heer Van den Brand (Groen- Links):

Voorzitter. De huidige discussie over het mestbeleid kent vele complicaties, onzekerheden en vooronderstellingen. Voor onze fractie staat voorop dat de evaluatie van het RIVM glashelder is. Ook bij de huidige normen van de aangescherpte Meststoffenwet wordt op eenzesde van de landbouwgrond niet aan de Nitraatrichtlijn voldaan. De Europese Commissie is van mening dat het Nederlandse mestbeleid ernstig in gebreke blijft. Wij behoren in haar ogen tot de slechtste jongetjes van de Europese klas. Bovenal zijn de mogelijke reacties vanuit Brussel te weinig doordacht. In tegenstelling tot de coalitiepartijen willen wij het niet tot een veroordeling laten komen. Bovendien vrezen wij zeer veel politieke repercussies in de EU, zowel op andere landbouwdossiers als in bredere zin. Brussel kijkt ook vandaag actief over onze schouders mee. In onze optiek spelen de coalitiepartijen met vuur. Mijn oproep aan de coalitie is dan ook: durf op uw schreden terug te keren en durf te zeggen: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - uit de evaluatie van de Meststoffenwet door het RIVM blijkt, dat zelfs bij het aanscherpen van het verliesnummer zoals vastgelegd in de Meststoffenwet op 330.000 ha niet zal worden voldaan aan de nitraatrichtlijn;

  • - de regering voorstelt deze aanscherping in 2003 los te laten;

  • - hiermee voor een groot deel van de Nederlandse cultuurgrond wordt gehandeld in strijd met de nitraatrichtlijn;

  • - de Nederlandse positie in Europa ten aanzien van het mestdossier uiterst precair is;

van mening dat het niet naleven van de nitraatrichtlijn zal leiden tot een onaanvaardbare belasting van bodem, grond- en oppervlaktewater en natuur met meststoffen;

van mening dat gezien de precaire politieke positie de-escalatie noodzakelijk is om negatieve effecten op andere dossiers te voorkomen;

verzoekt de regering, vast te houden aan de verliesnormen voor nitraat en fosfaat zoals vastgelegd in de Meststoffenwet;

verzoekt de regering tevens, over te gaan tot het openstellen van een derde tranche voor de opkoopregeling, indien de uitvoering van de Meststoffenwet leidt tot een te hoog mestoverschot,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand en Tichelaar. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(28385).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - op meerdere plaatsen de normen voor fosfaat in bodem en grondwater nog worden overschreden;

  • - voor een toenemend aantal gebieden geldt, dat de bodem fosfaatverzadigd is;

  • - voor deze gebieden gewerkt zal worden naar een verliesnorm voor fosfaat van nul;

verzoekt de regering, door middel van een aantal tussendoelen en bijbehorend tijdspad aan te geven hoe zij op termijn wil komen tot een verliesnorm van nul voor fosfaatverzadigde gronden;

verzoekt de regering tevens, hier de land- en tuinbouwsector, natuur- en milieuorganisaties en waterbeheerders actief bij te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brand, Tichelaar en Van Dijke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(28385).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik weet niet of er met vuur wordt gespeeld. Als dat het geval is, constateer ik in ieder geval dat het koud vuur is. Doorgaans heeft dat geen grote consequenties.

Over alles wat te maken heeft met mineralen merk ik het volgende op. Ik denk dat de Nederlander een paar eigenschappen heeft. Als hij inkomen heeft, wil hij alleen inkomstenbelasting betalen over dat inkomen. Als hij een vennootschap heeft, wil hij vennootschapsbelasting betalen over de winst. Als iemand een arbeidscontract heeft, wil hij alleen loonbelasting betalen over het loon dat hij heeft verdiend.

Ik dien de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Meststoffenwet is vastgelegd dat voor het bepalen van de gehaltes aan stikstof en fosfaat in de mest weging en bemonstering verplicht is;

constaterende dat uit diverse onderzoeken blijkt, dat deze verplichtingen gepaard gaan met grote onnauwkeurigheden en dat dit ertoe leidt, dat veehouders op grote schaal worden geconfronteerd met onjuiste en/of onterechte heffingen;

van mening zijnde dat die veehouders niet afgerekend mogen worden op basis van onnauwkeurige uitslagen;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat:

  • - met ingang van het heffingsjaar 2002 de Minas-aangifte op basis van forfaitaire normen kan plaatsvinden;

  • - voor de heffingsjaren 1998, 1999, 2000 en 2001 een herberekening plaatsvindt op basis van de nieuw vast te stellen forfaitaire normen en de daaruit voortvloeiende onterecht betaalde heffingen met de meeste spoed worden terugbetaald,

Van den Brink

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Koopmans, Teeven, De Jong en Oplaat.

Zij krijgt nr. 9(28385).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de begin- en eindvoorraden van stikstof en fosfaat in voer en mest niet meegenomen mogen worden in Minas;

constaterende dat er van overheidswege jarenlang op aangedrongen is dat veehouders voldoende opslagcapaciteit voor de mineralen creëren met als achtergrond dat de mineralen op het juiste moment en rekening houdend met de weersomstandigheden aan de planten kunnen worden toegediend;

van mening dat dit juiste moment in Nederland in ieder geval niet op 1 januari ligt en derhalve altijd sprake is van voorraadvorming;

voorts van mening dat hier sprake is van een omissie in de wetgeving;

verzoekt de regering, het mogelijk te maken dat bij aangifte van Minas de bovengenoemde mineralenvoorraden kunnen worden meegenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Koopmans, Teeven, Van der Vlies, De Jong, Van Dijke en Oplaat.

Zij krijgt nr. 10(28385).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. We ronden een bespreking af over een lastig dossier, een dossier met twee fronten. Het eerste front ligt in Brussel. Dat betreft het derogatieverzoek met daarbij al dan niet de erkenning van het Minas-systeem. Daar past behoedzaamheid. Er staat veel op het spel.

Het tweede front is de belofte aan de sector die mijn fractie in ieder geval in de jaren 1997 tot en met 2000 heeft gedaan dat naar aanleiding van de evaluatie die werd voorzien in 2002, de in de wet vanaf 1 januari 2003 voorziene verliesnormen ter discussie konden komen te staan. Dat is een keiharde belofte geweest. Er is in die tijd zeer veel gebeurd. Het mestoverschot is voor een groot deel verdwenen. We moeten daarom naar de sector toe duidelijkheid geven over de wijze waarop een en ander vanaf 1 januari 2003 gaat. Er zijn enkele moties ingediend die daar een bijdrage aan leveren. Ik voeg er ook nog een punt aan toe, namelijk dat de bureaucratische last rondom het hele gebeuren hoog is door loze contracten en dergelijke. We zouden daar best iets aan kunnen doen als dat milieuvriendelijk aan te pakken valt. Dat kan, zeker als we steeds dichter bij het mestevenwicht komen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de intensieve veehouderij te maken heeft met loze mestafzetcontracten;

constaterende dat dit komt doordat voor het begin van het jaar veehouders voor 85% van hun mestafzet mestafzetovereenkomsten moeten overleggen, waarbij de daadwerkelijke mestafzet in dat jaar kan afwijken door specifieke bedrijfsomstandigheden;

constaterende dat in de Meststoffenwet de problematiek wordt vergroot doordat in die wet het percentage per 1 januari 2003 verhoogd wordt naar 90;

overwegende dat de hoogte van het percentage milieukundig geen enkel gevolg heeft omdat na afloop van het jaar voor de volledige mestproductie de mestafzet via afzet op eigen grond of via mestafzetovereenkomsten moet worden overgelegd;

verzoekt de regering, het percentage van vooraf te overleggen mestafzetovereenkomsten terug te brengen naar 75,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Koopmans, Van den Brink en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(28385).

Staatssecretaris Van Geel:

In de taakverdeling tussen collega Odink en mij is afgesproken dat ik de normstelling en de gebiedsaanwijzing zal behandelen. Ik wil dat gepaard laten gaan met een heel korte inkadering, waarvan de ingrediënten al door de leden van de Kamer zijn aangereikt. Er is geconstateerd dat er geweldig veel is gepresteerd op het terrein van de verbetering van de milieukwaliteit. Dat is onweersproken, zoals de heer Koopmans terecht heeft gezegd. Van groot belang zijn ook de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de Meststoffenwet en de evaluatie daarvan. Verder vormen de twee procedures die in Brussel lopen, een zeer belangrijk kader voor ons. Binnen deze afspraken moet een delicaat evenwicht gezocht worden. Het kabinet meent dat dit evenwicht bereikt is met de voorstellen zoals deze in de brief aan de Kamer zijn verwoord.

Ik beklemtoon dat de positie die wij in Brussel innemen op beide terreinen – zowel ten aanzien van het derogatieverzoek in het Nitraatcomité als ten aanzien van het advies van de advocaat-generaal met betrekking tot het Minas-systeem – niet bepaald in een gunstig daglicht staat. Er is ballast meegenomen van een groot aantal jaren discussies. Op dit moment is er niet veel vertrouwen in de wijze waarop Nederland de Nitraatrichtlijn wil nakomen. Het spijt mij dat te moeten zeggen, maar het is een nuchtere constatering.

Het kabinet heeft een strategie uitgezet om zo snel mogelijk, zo duidelijk mogelijk en voor de lange termijn een duurzame oplossing te zoeken voor deze problematiek. Dit moet een duurzame landbouw in Nederland bevorderen, want wij kunnen niet – als ik het onparlementair mag zeggen – jaar in, jaar uit met dit dossier blijven hobbezakken. Dat is de inzet van dit kabinet. Daarbij spelen de drie componenten derogatie, aanpassing van het Minas-systeem en fasering van de oplossing van een aantal vraagstukken een belangrijke rol.

Er zijn moties ingediend in relatie tot de strategie die ik hier kort heb aangegeven. Het verheugt mij dat in de motie van de heer Koopmans over de bevriezing van de verliesnormen een aantal elementen wordt genoemd waarmee wij kunnen instemmen. Ik wijs bijvoorbeeld op de conclusie dat er grote vooruitgang geboekt is. Ik wijs op de overweging dat het monitoringsprogramma voor de kwaliteit van het oppervlaktewater nog steeds goed, helder en strak uitgevoerd moet worden en dat er heldere afspraken over gemaakt moeten worden. Ook zijn verzoek om over te gaan tot een goed kwalitatief monitoringsprogramma heeft de volledige instemming van het kabinet. Wat het handhaven van de verliesnormen voor 2003 en 2004 betreft, heb ik ook in het algemeen overleg reeds aangegeven dat wij dit in de context van de discussie in Europa een verkeerd signaal vinden. Wij ontraden de Kamer de aanvaarding van deze motie dan ook ten stelligste in het licht van genoemde discussie en het fragiele evenwicht dat ik zojuist heb verwoord.

De motie van de heer Van den Brand op stuk nr. 7 kan worden beschouwd als een contramal van die van de heer Koopmans. Daarin wordt de regering verzocht om vast te houden aan de normstelling die in de huidige Meststoffenwet wordt gehanteerd. Dat gaat voor ons ook weer te ver. Uit de evaluatie is immers naar voren gekomen dat op twee punten – droge zandgronden en fosfaat op bouwland – redelijkerwijs niet van de landbouwsector verwacht kan worden dat men zo snel aan die normstelling kan voldoen. Daarom willen wij met een voorstel inzake een lichte aanpassing, een temporisering van de Meststoffenwet, naar de Kamer komen. Dat is ook de strekking van de brief. In dat evenwicht tussen beide moties, ontraad ik de Kamer derhalve de aanvaarding van de motie op stuk nr. 7 ten stelligste.

De heer Van den Brand heeft voorts een motie inzake fosfaat ingediend. Ik heb al aangegeven dat wij graag met een totaalpakket willen komen. Hij wil tot een verliesnorm van nul voor fosfaatverzadigde gronden komen. Die strengheid is zelfs niet in het NMP voor 2030 voorzien. Wij ontraden de Kamer derhalve ook de aanvaarding van deze motie.

Ik kom bij de motie over de aanwijzing van droge zandgronden. Ik heb in het algemeen overleg reeds aangegeven dat onderzoek vereist is naar de meetprocedures en het meetprotocol met betrekking tot nitraat, in samenhang met mogelijke toepassing van denitrificatieprocessen op zandgronden. Dat onderzoek wordt uitgevoerd. Dat is dan ook noodzakelijk. Het onderzoek zal straks ook consequenties hebben voor wet- en regelgeving. De resultaten van het onderzoek zijn medio volgend jaar aan de orde.

Wij zijn het overigens volstrekt eens met de zinsnede in de motie dat voor de intrekgebieden voor waterwinning bijzondere gebiedsgerichte maatregelen nodig zijn, inclusief extra beheersmaatregelen en Koopmans-gelden. Generiek beleid bereikt immers een einde in dit type gebieden. De impliciete consequentie van de motie is de suggestie dat de andere droge zandgronden geen maatregelen behoeven. Dat raakt een belangrijk punt van de discussie met Brussel. De advocaat-generaal stelt in het bijzonder Nederland in gebreke met betrekking tot het beleid op de droge zandgronden. Vandaar dat ik graag de ruimte aan de Kamer vraag om deze discussie in Brusselse samenhang te verwoorden. Wij moeten niet de suggestie wekken dat op de droge zandgronden geen verdere maatregelen nodig zijn, hoe sympathiek de discussie over de intrekgebieden voor waterwingebieden ook is. Ik ontraad de Kamer dan ook stellig om de motie over te nemen.

De heer Koopmans (CDA):

De staatssecretaris rept van het gebrek aan vertrouwen van Brussel in de manier waarop Nederland omgaat met invulling van de nitraatrichtlijnen in het mestbeleid. Heeft de staatssecretaris voldoende vertrouwen in de wijze waarop Nederland hiermee omgaat? Dat is van belang voor hoe de zaken in Brussel worden verdedigd. Heeft de staatssecretaris er ook vertrouwen als de ingediende moties worden aangenomen?

Staatssecretaris Van Geel:

Ik heb gezegd dat er in de gekozen benaderingswijze op doelen afgerekend moet worden en niet op instrumenten. Ik vind het een buitengewoon goed systeem, dat hier en daar wat aanpassingen vereist. Het biedt echter in fundamentele zin mogelijkheden om op een verantwoorde wijze milieubeleid uit te voeren. In deze systematiek worden individuele boeren gewaardeerd voor de inspanningen die zij verrichten. In de discussie in het algemeen overleg is aangegeven dat het bevriezen van de normen en van de zandgronden in de ogen van het kabinet een verkeerd signaal is. Er zit dan immers geen beweging in. Wij schatten in dat het verkeer gepercipieerd zal worden, in de richting van: verder bevriezen en dus niet de noodzakelijke bewegingen maken. Men wilde graag laten blijken dat de nitraatproblematiek voor ons een serieuze zaak is. Wij willen de bedoelde beweging maken. Wij willen in het volgende nitraatcomité, van eind maart volgend jaar, met het dan zittende kabinet, een compleet pakket aan de Kamer voorleggen met een integraal oordeel over wet- en regelgeving. Wij zoeken hier niet het conflict op met de Kamer door aan te geven wat de gedachten zijn met betrekking tot de geboekte voortgang en door aan te geven dat de noties in de motie van de heer Koopmans ons onwelgevallig zijn. Wij schatten de strategische positie in Brussel anders in. Wij denken dat het een verkeerd signaal is. Wij willen graag met positieve resultaten uit de gesprekken komen en die volgend jaar maart aan de Kamer voorleggen.

Staatssecretaris Odink:

Voorzitter. Ik kom te spreken over de motie van de heer Koopmans over de loze contracten in de melkveehouderij en de motie van de heer Van der Vlies over de loze contracten in de intensieve veehouderij. Het gaat in wezen om dezelfde systematiek, alhoewel er een aantal verschillen zijn.

Ik vind het begrijpelijk dat de moties ingediend worden. Er is geen sprake van een negatief milieueffect, omdat wij op basis van Minas een verantwoorde aanwending van mestgift kennen in Nederland. Wij zitten alleen met de getallen die wij hebben afgesproken over de mestafzetovereenkomsten. Voor grasland is dat 250 kilogram per hectare en voor bouwland 170 kilogram per hectare. Als wij in het kader van loze contracten voor de melkveehouderij gaan zitten op 75%, dan is de rekensom als volgt: 100/75ste maal de 250 kilogram die wij in Brussel als derogatie hebben liggen, geeft ruim 330 kilogram per hectare. Het is de vraag of dat een sterke onderbouwing is van het beleid dat wij voeren om te komen tot goedkeuring van de 250 kilogram per hectare. Daarom ontraden wij aanname van deze motie.

Wél wil ik nog een aantal andere opmerkingen maken. Wij zullen het excretieforfait dat nu tot stand is gekomen bij de berekeningen van het melkvee – de excreties kunnen 5 kilo naar beneden – zo snel mogelijk invoeren. Aan dat punt kunnen wij tegemoet komen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van de Brand wil interrumperen, maar ik pas nu het principe van gelijke monniken, gelijke kappen toe via de onderwaardse benadering.

Staatssecretaris Odink:

Ik behandel nu de motie van de heer Van den Brink over de forfaitaire normen en het terugbetalen van de heffingen. Zoals bekend is het de inzet om met het Minas-systeem zo snel mogelijk te komen tot forfaitaire normen. Ik heb de Kamer toegezegd te proberen dat gedeeltelijk nog in december rond te krijgen. Ik denk dat het alleen niet mogelijk is om de spelregels tijdens de "voetbalwedstrijd" van het jaar 2002 met terugwerkende kracht in de laatste twee weken te veranderen voor heel 2002. De nieuwe spelregels moeten volgens mij voorbehouden blijven aan de toekomst. Ook het laten herberekenen van de forfaitaire normen die wij nog moeten vaststellen, om die vervolgens met terugwerkende kracht te laten gelden voor de heffingsjaren 1998, 1999, 2000 en 2001, kan volgens mij niet. Je past dan namelijk een ander stelsel toe. Als wij fouten zien in de getallen, corrigeren wij de getallen echter wél naar het verleden toe en dit werkt ook door in de heffingsaanslagen. Helaas moet ik aanname van deze motie dan ook ontraden.

De voorzitter:

Excuses dat ik u onderbreek, maar ik wil de leden zeggen dat ik geen interrupties toesta. Hoewel ik niet weet waarom, ben ik één keer bezweken voor de heer Koopmans. Er moet anders, alvorens te stemmen, nog maar een algemeen overleg plaatsvinden. Het spijt mij, want ik vind het zelf ook onbevredigend. Ik moet het echter zo doen onder druk van de agenda.

Staatssecretaris Odink:

De heer Van den Brink heeft ook een motie ingediend over de voorraden. In zijn overwegingen spreekt hij over een omissie in de wetgeving. Ik denk niet dat dit het geval is, want in de wet zijn de voorraden bewust achterwege gelaten. Het is namelijk heel moeilijk om de hoeveelheid mineralen in de voorraad op een betrouwbare manier vast te stellen. Daarnaast geeft de voorraad een goede mogelijkheid om toevallige onnauwkeurigheden bij analyse te ondervangen door extra afvoer en daarmee kan de heffing worden voorkomen. Ook het omgekeerde is overigens mogelijk. Het is dus zelfs een goede mogelijkheid om het Minas-gat te verkleinen. Voor meer specifieke bedrijven die de mest, vanwege hun stalsysteem, niet in hetzelfde jaar kunnen verwijderen als waarin het wordt geproduceerd, is op het punt van de voorraden in de wetgeving wél een voorziening opgenomen onder voorwaarden met heel strenge waarborgen. Ik ontraad aanname van deze motie óók omdat het een zware administratieve last legt op de bedrijven om alle voorraden op een verantwoorde wijze vast te stellen.

Tot slot spreek ik over de motie van de heer Van de Brand over de opkoopregeling en de handhaving van de normen zoals deze in de wet zijn vastgelegd. Wij hebben in de brief van 4 oktober een voorstel gedaan over de normering. Dat is ook gedaan in het licht van onze positie in Brussel en om te zien of wij daarmee kunnen bewerkstelligen wat wij willen bereiken. Als wij dat beeld en de berekeningen op basis van die normgeving hebben en vervolgens kijken of er sprake is van een mestoverschot, blijkt dat dit niet aanwezig is. Gezien de huidige feitelijke situatie is er dan ook geen reden, zo meen ik, om tot een opkoopregeling te besluiten. De motie wil ik dan ook ontraden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven