Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer de invoering van een regeling voor de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs en een regionaal zorgbudget (28135).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. De afgelopen maanden heeft de onderwijscommissie herhaaldelijk gedebatteerd met de staatssecretaris over de regeling voor de onderwijsbudgetten voor de zogenoemde zorgleerlingen, die in het vmbo extra ondersteuning nodig hebben. Zij kwamen vroeger voor een belangrijk deel terecht in het voortgezet speciaal onderwijs en zullen in de toekomst een plaats krijgen in het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Regionale verwijzingscommissies moeten beoordelen welke leerlingen in aanmerking komen voor deze vormen van onderwijs, maar ook de scholen zelf spelen een belangrijke rol bij het toekennen van zorg.

Het zoeken naar het juiste model voor het zorgbudget heeft de nodige voeten in de aarde gehad. Enerzijds moesten de kosten worden beheerst en mogen leerlingen niet massaal worden afgeleverd bij deze vormen van onderwijs. Anderzijds mogen de leerlingen die zelfs moeite hebben met de laagste niveaus van het vmbo, niet tussen de wal en het schip worden geduwd. Bij de totstandkoming van het nu voorliggende wetsvoorstel is nadrukkelijk gezocht naar draagvlak in het onderwijs voor het bekostigingsmodel, zoals wij dat vandaag bespreken. Dat draagvlak is er ook gekomen, alhoewel het landelijk samenwerkingsverband svo-lom in een eerder stadium bezwaar aantekende tegen de voorstellen van staatssecretaris Adelmund.

Zoals gezegd, hebben wij vorig jaar een aantal keren met de onderwijscommissie en de staatssecretaris over de kwestie gesproken. Daarbij zijn toen door de staatssecretaris een aantal belangrijke uitgangspunten verwoord. 1. Scholen kunnen in alle gevallen waarin dat nodig is, gebruikmaken van het regionaal zorgbudget ten behoeve van leerwegondersteunend onderwijs, ongeacht of de betreffende leerling geïndiceerd is. 2. Overgangslacunes zullen worden opgevangen door de bestaande regelingen in 2002 en 2003 te handhaven. 3. De situatie aan – zoals ik dat maar noem – de randen van het systeem zou worden gemonitord, zodat vandaag ook nog kan worden besproken of het budget, zoals dat nu wordt voorgesteld, voldoende is. 4. De leerlingen met sociaal-emotionele problematiek zullen niet op voorhand zijn uitgesloten van het leerwegondersteunend onderwijs, omdat een dergelijke problematiek vrijwel altijd samengaat met leerachterstanden. Maar het leerwegondersteunend onderwijs is natuurlijk wel specifiek bedoeld voor leerlingen die zonder de extra begeleiding geen vmbo-diploma kunnen halen. 5. Geen leerling mag tussen de wal en het schip vallen.

Het laatste uitgangspunt is het belangrijkst en voor de fractie van de Partij van de Arbeid leidraad bij de behandeling van het nu voorliggende wetsvoorstel. Iedere leerling die extra zorg nodig heeft, moet die ook krijgen. Er is in de afgelopen jaren inderdaad een hoop veranderd ten opzichte van de oorspronkelijke gedachte in het wetsvoorstel vmbo. Met de introductie van het gemengde model als basis voor bekostiging probeert de regering nu recht te doen aan de gedachte dat leerlingen die zorg nodig hebben, dat ook krijgen, linksom of rechtsom. Na de schriftelijke beantwoording restten nog wel enkele behoorlijke punten van discussie. Die wil ik nu graagéén voor één de revue laten passeren.

Ik begin met de indicatiestelling door de regionale verwijzingscommissies. Niet van iedere leerling zal bij het verlaten van de basisschool duidelijk zijn dat deze extra zorg behoeft. Dat kan allerlei oorzaken hebben. Ik noem bijvoorbeeld jongeren die een ongeluk krijgen, een hersenbeschadiging oplopen en daardoor extra zorg nodig hebben op een manier die niemand had kunnen voorzien. Ik denk ook aan jongeren die in hun puberteit te maken krijgen met sociaal-emotionele problemen gecombineerd met bijvoorbeeld een forse leerachterstand. In het voorliggende wetsvoorstel is geregeld dat leerlingen alleen voor het leerwegondersteunend onderwijs mogen worden geïndiceerd op het moment dat zij nog op de basisschool zitten. Voor de zogenaamde zij-instromers die pas in het voortgezet onderwijs komen bovendrijven, is een andere route uitgestippeld, namelijk die van het regionaal zorgbudget.

Ik vind dat een principieel onjuiste benadering. Wij mogen de risico's met betrekking tot de zij-instromers niet eenzijdig bij de scholen neerleggen. Dat zou in een uiterste geval zelfs kunnen leiden tot een soort oneigenlijke selectie aan de poort van het vmbo. Daar is mijn partij mordicus tegen. Om die reden steunt mijn fractie van harte het door mevrouw Lambrechts ingediende amendement, dat regelt dat ook in het voortgezet onderwijs in het eerste jaar indicatie door zo'n regionale verwijzingscommissie kan plaatsvinden. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dat amendement.

Mijn tweede punt betreft de mogelijkheid voor ouders om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen de beslissing van de RVC's, tegen de indicatiestelling, tegen de wijze waarop bijvoorbeeld scholen zelf omgaan met het zorgbudget of tegen het feit dat er gewoon geen indicatiestelling komt. Het begint natuurlijk met de constatering van mijn fractie dat er voldoende toezicht moet komen op de manier waarop scholen en die regionale verwijzingscommissies optreden bij de indicatiestelling. Er moet dus steekproefsgewijze controle van de verwijzing plaatsvinden. Het blijft de vraag of de onderwijsinspectie op zo'n taak is berekend. Hoe zit dit, staatssecretaris?

Naar analogie van een wetsvoorstel dat hiermee veel heeft te maken, namelijk de leerlinggebonden financiering, is er wel voor een ander instrument gekozen, een commissie van toezicht. Waarom doet de regering dit nu niet? Toch niet alleen maar, omdat de indicatiestelling bij de leerlinggebonden financiering veel ingewikkelder is?

Met de mogelijkheden voor ouders om tegen een beslissing in te gaan, is het slecht gesteld. Zij kunnen natuurlijk een klacht indienen bij de RVC of de school, maar als zij er onderling niet uitkomen met die instelling, is de gang naar een rechter al snel onvermijdelijk. Nog los van het feit dat het voor veel ouders een brug te ver is om een procedure bij de rechtbank aanhangig te maken, stuit de vergaande mate van juridisering mij zeer tegen de borst. In een tijd waarin echtscheidingen worden voorkomen door professionele "mediators", dwingen wij ouders om hun gelijk dan maar bij de rechter te gaan halen. Is het niet mogelijk om bijvoorbeeld door het instellen van een onderwijsombudsman een laagdrempeliger beroepsmogelijkheid te realiseren? Deze ombudsfunctie kan eventueel door een bestaande organisatie ter hand worden genomen, zoals de Onderwijsraad, en kan ook in andere situaties dan deze een rol van betekenis spelen. Ik zou graag een reactie horen van de staatssecretaris op deze gedachte.

Ik kom nu op de toereikendheid van de regionale zorgbudgetten. Het lijkt erop dat die belangrijker worden dan de gelden voor de indicatiestelling. De verantwoordelijkheid wordt voor een deel gelegd bij de school zonder dat de overheid nog een rol speelt. Op zich is de betekenis van de regionale zorgbudgetten zeer groot, want deze budgetten bieden scholen immers de vrijheid om los van een indicatie door een regionale verwijzingscommissie, leerlingen extra zorg te bieden. Die vrijheid voor scholen is een groot goed, zeker, maar dit mag er niet toe leiden dat de regionale zorgbudgetten straks een soort van panacee worden voor alle kwalen, want ook deze budgetten kennen een bodem en een school zal op een gegeven moment constateren dat die bodem in zicht komt. Daarom heb ik de staatssecretaris gevraagd ons prognoses toe te zenden van het aantal leerlingen dat maximaal bekostigd kan worden uit deze regionale zorgbudgetten. Het gaat dan vaak om de leerlingen die alleen sociaal-emotionele problemen hebben zonder dat er sprake is van een leerachterstand.

Zullen de scholen straks over voldoende eigen budget beschikken om al deze leerlingen de ook voor hen noodzakelijke zorg te kunnen bieden? Op papier ziet het er goed uit, maar wij moeten afwachten hoe dit in de praktijk werkt, want de praktijk is vaak een stuk weerbarstiger.

Dit laatste is ook de reden waarom ik samen met mijn collega's Cornielje en Lambrechts een amendement heb ingediend onder stuk nr. 8. De regering heeft haar best gedaan om door de jaren heen tot een wetsvoorstel te komen dat geen onnodige lacunes kent. Kortom een wetsvoorstel dat werkt zoals het is bedoeld. Niettemin kunnen er zich "werkendeweg" problemen voordoen die wij vandaag niet voorzien. Het ingediende amendement biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling tijdelijk – tot 1 augustus 2005 – regels te stellen in aanvulling op of in afwijking van de bepalingen in het wetsvoorstel. Daarbij kan zonodig ook nog worden afgeweken van overige bepalingen bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs. Natuurlijk zal er voordat een dergelijke ministeriële regeling in werking treedt, eerst ruimte moeten zijn voor de Eerste en Tweede Kamer om daarover een oordeel te vellen. Ook dat is in dit amendement geregeld. De staatssecretaris zou dit amendement dan ook nadrukkelijk moeten zien als een soort noodrem; een mogelijkheid om snel en adequaat ernstige problemen op te lossen. Ik hoop eigenlijk dat wij deze mogelijkheid nooit hoeven te gebruiken, maar de kwetsbaarheid van de kinderen waarvoor dit wetsvoorstel straks betekenis krijgt, rechtvaardigt het amendement.

Ten slotte vraag ik aandacht voor twee punten. Uit het onderwijsveld klinkt dat leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs zoveel zorg nodig hebben dat de groepsgrootte van 16 leerlingen eigenlijk nog te omvangrijk is. Leerlingen die in aanmerking komen voor dat onderwijs worden in de bestaande budgetten eruit gedrukt zodat zij in nog grotere groepen moeten worden opgevangen. Het onderwijsveld vreest dan ook dat de groepsgrootte bij het leerwegondersteunend onderwijs een soort boekhoudkundige operatie wordt. Ik wijs de staatssecretaris erop dat de druk niet te groot mag worden.

De Jonkerbosch-school in Nijmegen ondervindt problemen omdat de school uitsluitend leerlingen mag toelaten via het leerwegondersteunend onderwijs. Leerlingen die op een andere wijze bij de school terechtkomen, moet men weigeren, ook als de school bereid is om kosten uit het eigen budget te betalen. Eerlijk gezegd begrijp ik daar geen barst van. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom deze school zo in het nauw wordt gedreven?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter. Om meerdere redenen is de fractie van D66 bepaald niet gelukkig met het wetsvoorstel dat vandaag voorligt. Allereerst had mijn fractie liever gezien dat de ministeriële regeling die in november besproken is en waarbij veel collega's twijfels hadden een tijdlang in de praktijk was uitgeprobeerd. Niet alleen zorgt het gemengde traject als zodanig voor onduidelijkheid, maar ook is er de onmogelijkheid van zij-instroom en onduidelijkheid over de werking van indicatiecriteria. In het algemeen overleg dat in november is gevoerd, is de indruk gewekt dat de ministeriële regeling een tijdlang geprobeerd zou worden. Op basis daarvan hebben de meeste collega's die ministeriële regeling het voordeel van de twijfel gegeven. Ik heb het althans op die wijze beleefd. Ik begrijp nu dat het niet mogelijk is om met wetgeving te wachten omdat een wettelijke basis voor de ministeriële regeling ontbreekt. Die regeling zal overigens binnenkort moeten worden omgezet in een AMvB; de Raad van State merkt immers op dat het ongebruikelijk en onwenselijk is om bekostigingsregels vast te stellen bij ministeriële regelingen.

De flexibiliteit die nodig is om dit traject bij te kunnen stellen, verdwijnt met de voorgestelde wijze in het geheel. Dat is niet een effect dat wij beogen, omdat er veel twijfels zijn over het goed kunnen inschatten van eventuele problemen. Om de mogelijkheid van het trekken aan de noodrem terug te brengen in het wetsvoorstel, heb ik namens mijn fractie het amendement van mevrouw Dijksma van harte meeondertekend.

Een van de grootste bezwaren van mijn fractie betreft het verbod op de zij-instroom in het leerwegondersteunend onderwijs; kinderen kunnen uitsluitend bij aanvang van het voortgezet onderwijs een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs krijgen. Als een leerling na een half jaar op school problemen blijkt te hebben, dan mag die persoon niet meer getoetst en geïndiceerd worden. Mijn fractie heeft daartegen grote bezwaren. Op deze wijze is er geen ruimte om kinderen alsnog te laten indiceren.

De eerste kwalijke ontwikkelingen daarvan zijn nu reeds merkbaar. Ik hoor dat scholen voor voortgezet onderwijs erop aandringen, zoveel mogelijk leerlingen te laten indiceren omdat het later niet meer mogelijk is. Ik hoor uit eerste hand dat scholen bij twijfel tussen een lwoo-indicatie en praktijkonderwijs leerlingen geïndiceerd proberen te krijgen voor het praktijkonderwijs omdat instromen naar lwoo wel mogelijk is maar instromen naar het praktijkonderwijs niet. Om toch de mogelijkheid van het praktijkonderwijs open te houden, voelt men zich genoodzaakt om creatief om te gaan met gegevens en procedures. Dat is de kwalijke uitkomst van een regeling die geen ruimte biedt voor latere indicatie en die uitnodigt tot dit soort strategisch gedrag.

Er is meer. Ik hoor en lees dat samenwerkingsverbanden in het geheel niet meer vrij zijn om vorm te geven aan de extra hulp en aandacht die kinderen nodig hebben. Wat niemand van ons wil en wat niemand van ons zich heeft gerealiseerd, is dat "niet geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs" in een aantal gevallen kennelijk betekent "niet gebruik mogen maken van de voorzieningen die er in een samenwerkingsverband zijn". Ik wil dat illustreren aan de hand van een zeer concreet voorbeeld, dat de vorige spreker ook heeft gegeven. Ik zou ook Haarlem kunnen noemen, want ik begrijp dat daar een soortgelijke school deze functie vervult.

De technische school Jonkerbosch in Nijmegen heeft van de regering toestemming gekregen om als school voor lwoo in een vmbo of vbo te blijven functioneren. De school mag echter uitsluitend kinderen opnemen die bij aanvang van het voortgezet onderwijs door de RVC voor lwoo zijn geïndiceerd. De zij-instromers, die worden aangemeld via het samenwerkingsverband, mogen niet worden toegelaten, terwijl het samenwerkingsverband zelfs bereid is om de bekostiging op zich te nemen. Hoe moet ik dat rijmen met het pleidooi voor flexibele en gevarieerde vormen van lwoo? Dat begrijp ik niet. Hoe zouden wij voor Nijmegen en Haarlem, die ervoor gekozen hebben om de zorg voor speciale leerlingen op deze wijze vorm te geven, een status aparte moeten regelen? De vraag blijft of Nijmegen en Haarlem de enige zijn. Bovendien werkt de formule wellicht zo goed, dat andere samenwerkingsverbanden over een tijdje aangeven, ook op deze manier te werk te willen gaan. Ook dat is op dit moment niet te voorzien, maar mijn fractie wil dat zeker niet uitsluiten. Een overheid die flexibele en gevarieerde vormen van leerwegondersteuning bepleit, kan moeilijk bezwaar maken tegen deze vorm.

De beste manier om aan al deze bezwaren tegemoet te komen, is om een latere zij-instroom over de gehele linie mogelijk te maken. Dat kunnen wij evenwel vandaag niet regelen. Ik denk dan aan het volgende scenario. Als bij een kind een probleem wordt gesignaleerd, wordt het aangemeld bij de RVC. De RVC indiceert het kind vervolgens voor die problemen en als daarvoor budget beschikbaar is, wordt het kind toegelaten tot het lwoo-traject. Dit is analoog aan de wijze waarop wij "Weer samen naar school" en de Wet leerling gebonden financiering hebben geregeld. Ik ken mijn mede-Kamerleden voldoende om te weten dat hiervoor geen draagvlak is, maar ik heb wel een ander voorstel.

Daarom heb ik, met steun van de collega's Dijksma en Cornielje, een amendement laten voorbereiden waarin de mogelijkheid voor de RVC-indicatie met een jaar wordt uitgebreid. Dat wil dus zeggen dat kinderen niet alleen bij aanvang van het voortgezet onderwijs kunnen worden geïndiceerd, maar ook gedurende het gehele eerste jaar van het voortgezet onderwijs. Dit heeft twee grote voordelen. Ten eerste wordt de druk van de RVC-indicatie in het najaar, als de kinderen nog op de basisschool zitten, verminderd. Het gevoel dat het nu of nooit moet gebeuren omdat het anders te laat is, zal afnemen. Dat zal ongetwijfeld enige ruimte geven. Ten tweede ontstaat zo de mogelijkheid om het kind alsnog voor te dragen voor een indicatiestelling bij de RVC als het voortgezet onderwijs het jaar erop constateert dat er problemen zijn. Ik zou er zelf de voorkeur aan geven om de indicatiestelling verder te verruimen, maar op deze manier wordt een reële mogelijkheid geboden om veel knelpunten weg te nemen die op dit moment al zichtbaar worden. Ik hoop oprecht dat de staatssecretaris de meerderheid van de Kamer in dit opzicht alvast ter wille is.

Een ander punt waarover ik de staatssecretaris een uitspraak wil ontlokken, is de kwestie-Nijmegen/Haarlem, waar gekozen is voor zorg op maat in de vorm van de zelfstandige school. Ik zou graag van de staatssecretaris horen dat zij het met ons eens is en dat zij zich ervoor inzet om die mogelijkheid te laten bestaan, ook voor leerlingen die via het samenwerkingsverband naar de school worden verwezen en dus ook uit het regionaal budget zullen worden bekostigd.

Klopt het dat de RVC's nog zeer onlangs zijn geconfronteerd met een aanscherping van de richtlijnen voor de indicatiestelling? Het gaat dan om het meesturen van de toetsscores, waarzonder een aanvraag niet in behandeling mag worden genomen. Is deze aanscherping in het najaar inderdaad niet besproken, zodat de RVC's er niet over hebben kunnen communiceren met scholen, waardoor deze nu in de problemen komen? Alle aanvragen moeten nu blijkbaar worden teruggestuurd naar de scholen om de toetsscores te laten indienen. Als dat zo is en dit eenzijdig door ons is vastgesteld, moet voorkomen worden dat komend jaar de problemen nog groter worden dan deze al zijn; er zou in 2002 en 2003 een soort overgangssituatie moeten komen waarin de aanscherping van die criteria voorlopig nog niet geldt. Zo wordt voorkomen dat de RVC's in de problemen komen en dat leerlingen de zorg wordt onthouden die zij nodig hebben.

Betrokkenheid van en informatieplicht van ouders is in beide trajecten, via de RVC's of via het regionaal zorgbudget, geheel verschillend geregeld. Als de kinderen niet geïndiceerd zijn, maar wel extra hulp en aandacht nodig hebben, is er slechts, via de klachtencommissie en uiteindelijk de beroepsprocedure, een weinig sympathieke manier om actie te ondernemen. In dat licht ondersteun ik het betoog van mevrouw Dijksma om deze ouders op een sympathiekere manier erbij te betrekken, zodat zij worden geïnformeerd over hun rechten en kansen. Ik heb gelezen dat er oudercommissies zijn bij een aantal samenwerkingsverbanden. Is het wellicht mogelijk om die bij alle samenwerkingsverbanden op te richten ter begeleiding van de ouders? Dit moet eigenlijk niet vrijblijvend worden overgelaten aan de ouders zelf. De wetgever en de overheid hebben een taak om te zorgen dat er waarborgen en zekerheden zijn voor alle ouders.

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. De zorgstructuur in het vmbo is reeds vele malen uitvoerig besproken. Steeds is daarbij betoogd dat het gaat om een heel complexe materie, waarbij wij ons geen fouten kunnen veroorloven omdat het gaat om de zwakste leerlingen. Het model dat wordt gekozen voor de verdeling van het zorgbudget moet worden gedragen door het veld; de invoering moet uiterst zorgvuldig plaatsvinden. Die lijn is steeds door de Kamer, ook door de CDA-fractie, gevolgd.

De CDA-fractie heeft in hoofdlijnen steeds ingestemd met het gekozen gemengde model. Van belang is dat dit model daadwerkelijk draagvlak heeft in het onderwijsveld. Verder moet het model scholen en samenwerkingsverbanden in de gelegenheid stellen om zelf bepaalde keuzes te maken bij de invulling.

Belangrijk is ook de openeindfinanciering, die hiermee is ingevoerd. Als immers meer leerlingen een indicatie krijgen, zal er ook meer budget beschikbaar moeten komen. Zo wordt gewaarborgd – zoals de staatssecretaris zelf altijd heeft gezegd – dat de leerlingen die deze zorg nodig hebben, die ook krijgen. Dit betekent wel dat dan het macrobudget moet worden verhoogd. Anders ontstaat er een verschraling van de zorg per leerling. Ik ga ervan uit dat dit niet de bedoeling is.

In haar schriftelijk beantwoording heeft de staatssecretaris gezegd dat 85% van de RVC-indicaties overeenkomt met de indicaties van de scholen. Zij heeft zelfs aangegeven dat zij maatregelen voorbereidt om dat nog verder te verbeteren Dat is een goede zaak; wij vinden dit een heel belangrijk punt. Als dat uit elkaar groeit, is onduidelijk of er voldoende wordt ingespeeld op de reële vraag naar zorg. Wij vragen de staatssecretaris, te blijven volgen of die afstemming daar voldoende plaatsvindt.

Bij het opzetten van deze zorgstructuur moeten wij ons afvragen wat wij echt nodig hebben om te weten wie er positief kan worden geïndiceerd voor het lwoo en wie niet. Je vraagt namelijk heel gemakkelijk veel te veel. Dan wordt er weer een hele bureaucratie opgebouwd waar iedereen later veel last van heeft. Dat kan worden voorkomen door precies aan te geven welke gegevens nodig zijn en wat er moet worden geadministreerd.

Wanneer leerlingen eenmaal positief zijn geïndiceerd voor lwoo, houden zij die indicatie. Het onderwijsveld wilde zelf ook absoluut geen herindicatie. Keerzijde daarvan is dat zij-instromers niet kunnen worden geïndiceerd. Kan de staatssecretaris garanderen dat het regionale budget plus het budget dat overblijft omdat mensen niet meer behoeven te worden geïndiceerd, voldoende is om te voorzien in de gerechtvaardigde vraag van niet-geïndiceerde zij-instromers? Als die garantie niet kan worden gegeven, moet dit op een andere manier worden geregeld, want anders kan een situatie ontstaan waarin er te weinig budget is voor de leerlingen die zorg nodig hebben. Hoe oordeelt de staatssecretaris in dit verband over het amendement van mevrouw Lambrechts?

De CDA-fractie vindt het vanzelfsprekend en ook van eminent belang dat ouders volledig worden ingelicht en worden betrokken bij een RVC-advies. Het kan namelijk nogal verstrekkende gevolgen hebben voor hun kinderen. Bij ouders zal begrip gekweekt moeten worden en dat kan alleen als men hierin maximaal transparant is. In de schriftelijke beantwoording heeft de staatssecretaris aangegeven dat zij daarin wat verder wil gaan door bepaalde aanwijzingen op dit gebied te geven. Hoe zal dit vorm krijgen? Door goed inzicht te geven aan ouders, kunnen beroepszaken hopelijk worden voorkomen. Voorkomen moet worden dat ouders zich gedwongen voelen om naar de rechter te stappen. Dat kan door ouders goed te informeren en door het proces goed transparant te laten zijn. Wellicht is ook een tussenstap zoals voorgesteld door mevrouw Dijksma, mogelijk.

De CDA-fractie heeft diverse keren gevraagd om bijzondere aandacht te besteden aan regio's die witte vlekken in het lwoo laten zien. Met genoegen stel ik vast dat dit wetsvoorstel het mogelijk maakt ook in die gebieden in lwoo te voorzien. Het steunpunt zal samen met scholen waar dat nodig is, bepaalde oplossingen bieden. Daar ben ik blij mee. Zo komen wij dichter bij een landelijk dekkend netwerk van zorgvoorzieningen in het vmbo.

Vanmorgen ontving ik de antwoorden op mijn vragen over de bekostigingsgrondslag van het vmbo-groen. Wij hadden de indruk dat dit was vergeten. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden en voor de oplossingen die zij heeft gecreëerd. Voorzover ik heb kunnen bezien, kunnen die voor de betrokken leerlingen afdoende zijn. Het was toch bijzonder vreemd dat vmbo-groen, waarin veel zorgleerlingen zitten, was uitgesloten. In het antwoord op vraag 1 wordt uiteengezet waarom vmbo-groen niet in de regeling was opgenomen, maar als ik het goed bekijk, heb ik meer de indruk dat het gewoon is vergeten. Geantwoord wordt dat de vmbo-leerlingen evenredig over het land zijn verdeeld en dat het slechts zou gaan om een klein percentage van het geheel. Dat klopt natuurlijk niet. Immers, die evenredige verdeling is er niet. In de meer verstedelijkte gebieden zul je vaak minder leerlingen vmbo-groen hebben en daardoor heb je een heel andere doorwerking in het budget van die regio's dan bij de minder verstedelijkte regio's. Naar mijn mening kan dat niet een belangrijk beslispunt zijn geweest; eerder lijkt het mij dat men het helaas heeft vergeten. In het verleden is dat wel eens vaker gebeurd, ook bij het mbo. Daarbij zouden bepaalde extra gelden worden gegeven voor het beroepsonderwijs, maar deze kwamen toen net niet bij het groenonderwijs terecht; dit was pas later, na vragen, het geval. Ik zeg echter dank voor deze oplossing.

Ik hoor graag de antwoorden van de staatssecretaris op de ingediende amendementen. Met betrekking tot scholengemeenschap Jonkerbosch heb ook ik speciale belangstelling. Ik heb daar bepaalde vragen over ingediend die in dezelfde richting gaan als de vragen die de andere leden gesteld hebben.

De heer Cornielje (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Tijdens de behandeling van de vmbo-wetgeving invoering leerwegen heb ik namens de VVD-fractie een amendement ingediend om te komen tot een zorgvuldige invoering van de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Sindsdien gaat dit voorstel door het leven als het "go or no goamendement".

In de afgelopen jaren is veel gedaan om te komen tot een adequaat bekostigingsstelsel. Wij kunnen ons immers bij de vormgeving van deze bekostiging geen missers permitteren. In het vmbo en het praktijkonderwijs gaat het om leerlingen die het voordeel van de twijfel gegund moet worden, als het om extra zorg gaat. Bij de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel ter regeling van de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs is dit laatste punt voor de VVD van doorslaggevend belang geweest. Ook van belang is of de nieuwe besturingsfilosofie van richting, ruimte, resultaat en rekenschap in voldoende mate hierin is terug te vinden.

Allereerst ga ik in op de richting. Deze wordt bepaald door het "go or no goamendement" dat later is vertaald door de staatssecretaris, in nauw overleg met het onderwijsveld, in het gemengde model. De VVD-fractie kan instemmen met het gemengde karakter. Enerzijds wordt de toegankelijkheid gegarandeerd van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs door middel van een stelsel van criteria die door regionale verwijzingscommissies worden toegepast. Wel vragen wij er de aandacht van de staatssecretaris voor om deze criteria eenvoudig hanteerbaar, voldoende duidelijk en dekkend voor het hele zorgbereik te laten zijn. Ik vraag de staatssecretaris om in dit debat nog eens te bevestigen dat de criteria aan deze eisen voldoen. Ik vraag haar ook of bij de zorgstructuur voor het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs en de andere zorg die in het kader van de leerlinggebonden financiering wordt gegeven, sprake is van een sluitend systeem.

Ik stelde reeds dat de VVD-fractie kan instemmen met het gemengde karakter van deze bekostiging, omdat naast middelen die individueel worden toegekend, ook middelen worden verstrekt aan het samenwerkingsverband van scholen voor voortgezet onderwijs. Specifieke zorg voor relatief kleine aantallen leerlingen moet door het samenwerkingsverband geregeld worden. Dat moet ook kunnen, omdat het totale budget voor zorg met 20% is verhoogd.

Wij staan nu voor de vraag of wij al die specifieke gevallen nu ook in wet- en regelgeving moeten vertalen. De VVD kiest ervoor om hier de regelarme, autonome school de ruimte te geven om samen met andere scholen in het samenwerkingsverband tot oplossingen te komen. Onze vraag is of de openeinderegeling voor de geïndiceerde leerlingen ook een doorvertaling krijgt naar het regionale zorgbudget. Zal de inspectie beide zorgvragen nauwlettend volgen en daarover rapporteren?

Over het aspect ruimte heb ik reeds een oordeel gegeven. Er is weinig beleidsruimte voor de RVC, de regionale verwijzingscommissie, bij de individuele toekenning vanwege de hantering van strikte criteria. In combinatie met de openeindefinanciering blijft het budgettair beheersbaar en krijgt iedere leerling de extra zorg die hij of zij behoeft. De financiële ruimte voor het regionale zorgbudget is begrensd, maar de beleidsruimte is groter. Ook op deze wijze kunnen de uitgaven worden beheerst en kan het samenwerkingsverband extra zorg op maat leveren.

Het macrobudget is in deze regeerperiode met 106 mln gulden toegenomen. Bijna 500 mln gulden gaat direct naar de scholen en 90 mln gulden gaat naar de samenwerkingsverbanden. Terecht heeft de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg op 30 november jl. opgemerkt dat deze toename van de middelen de invoering van het gemengde systeem vergemakkelijkt. Toch moet stelselmatig worden bekeken hoe de zorgvraag zich ontwikkelt.

Het resultaat wordt uitgedrukt in een voldoende aanbod van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs voor leerlingen die deze specifieke ondersteuning nodig hebben. Er is nog heel veel te zeggen over de invoering van de leerwegen en de ondersteunende zorgstructuur. Het rapport van de onderwijsinspectie getiteld "Klaar voor de start" van oktober 2001 biedt voldoende aanknopingspunten voor een uitvoeriger beleidsdebat. Het lijkt mij beter daarvoor een ander moment te kiezen, bijvoorbeeld het algemeen overleg dat binnenkort in dit huis plaatsvindt over het vmbo.

Ten slotte wil ik nog stilstaan bij de rekenschap. Verantwoording over de beslissingen van de regionale verwijzingscommissies wordt afgelegd door de RVC's aan de onderwijsinspectie, aan het ministerie en sinds de nota van wijziging aan de ouders via de scholen. Dit laatste vinden wij een verbetering van het wetsvoorstel, maar het is ons nog niet geheel duidelijk hoe de bezwaar- en beroepsprocedure in elkaar zit. Bij wie kunnen of moeten ouders bezwaar aantekenen, als zij het niet eens zijn met een beslissing door de RVC? Staat dat als zodanig op de beslissing van de RVC vermeld? Welke beroepsmogelijkheden zijn er? Met collega Dijksma ben ik van mening dat moet worden voorkomen dat zaken te snel aan de rechter worden voorgelegd. Graag ontvangen wij een duidelijk antwoord op dit punt.

Een andere vraag heeft betrekking op de wijze waarop het samenwerkingsverband als geheel en de deelnemende scholen afzonderlijk verantwoording afleggen over het gevoerde zorgbeleid in het samenwerkingsverband. Ook hier dient vooraf duidelijk te zijn via welke lijnen ouders en ook leraren inspraak hebben in en betrokken zijn bij het te voeren zorgbeleid. Tevens moet vooraf duidelijk zijn welke de bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn. Ik vraag ook hierop een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter. Ik heb twee amendementen mee ondertekend, te weten van collega Lambrechts en collega Dijksma. Zij hebben dit voldoende toegelicht. Ik sluit mij daarbij aan.

Indien mijn vragen naar tevredenheid zijn beantwoord, zal ik mijn fractie voorstellen het wetsvoorstel te steunen.

De vergadering wordt van 15.13 uur tot 15.20 uur geschorst.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter. Het is altijd goed om, zoals de heer Cornielje, te refereren aan wat er de afgelopen jaren is gebeurd. Er is overeenstemming bereikt met een heel breed veld, hetgeen een prestatie van formaat mag worden genoemd. Daarbij moet erop gewezen worden dat er meer geld beschikbaar was. Overeenstemming kon mede bereikt worden dankzij de verhoogde budgetten. Daarop is ook de komende jaren zicht. Er is een grote inzet door de vmbo-scholen gepleegd.

Het is een onderwerp waarover een "go or no goafspraak" was gemaakt. Op 25 mei 1998 werd voor de zorg een volledig gebudgetteerde regionale financiering vastgelegd, dus net voordat het tweede kabinet-Kok aantrad. De bezwaren van het onderwijsveld tegen die manier van financieren waren heel duidelijk. Wij hebben er nog vele malen over gesproken in algemeen overleg. Thans is tegenover het gebudgetteerde zorgmodel het alternatieve gemengde model ontwikkeld. Dat klinkt abstract, vooral als het niet direct wordt gekoppeld aan het uitgangspunt dat er geen kind tussen wal en schip mag vallen. Ieder kind dat zorg nodig heeft, moet zorg krijgen. Het gaat erom op welke wijze wij dit in afspraken kunnen gieten. Er is een groot bestuurlijk vraagstuk aan de orde, mede naar aanleiding van de afspraken die al waren gemaakt vóór 25 mei 1998. Dat heeft geleid tot onderhandelingen en grote instemming.

Het uitgangspunt dat geen kind tussen wal en schip mag vallen houdt in dat de bekostiging daar aanwezig is waar zij moet zijn. Vormen van budgettering waarin het geld soms gewoon op is, bestaan in dit model niet. Een kind dat geïndiceerd wordt, neemt zijn bekostiging voor de hele periode mee. Aan de kerncijfers is te zien dat een deel van de kinderen de zorg daarna niet meer nodig heeft. Toch blijft de bekostiging in stand. Voor een deel kan dat geld gebruikt worden voor de kinderen die daarna zorg nodig hebben. In de regionale budgetten is ruimte aanwezig voor 15.000 kinderen. Het beeld dat er alleen zorg kan worden geboden als op twaalfjarige leeftijd duidelijk is dat iemand zorg nodig heeft, is onjuist. Ik zou het willen kantelen naar het beeld dat er indicatie plaatsvindt in het primair onderwijs en dat er vervolgens voor 15.000 kinderen extra bekostiging is via de ruimte die in het regionale budget zit. Verder zal er bekostiging zijn voor kinderen die dat niet meer nodig hebben. Dit is af te leiden uit de kerncijfers. Nogmaals, de hoofdlijn is: geen kind tussen wal en schip; een kind dat zorg nodig heeft, krijgt zorg.

Er zijn landelijke criteria ontwikkeld om de indicatiestelling van de leerlingen onafhankelijker en transparanter te laten plaatsvinden. Uit debatten over andere sectoren van het onderwijs is bekend hoe ongelooflijk ingewikkeld het is om dergelijke criteria op te stellen, maar hier is het gelukt. Er is een directe relatie tussen de geïndiceerde leerling en bekostiging van het Rijk aan de school waarop de leerling zit. Verder is er de eerder gememoreerde opbouw van het regionaal budget. Mij dunkt, het zijn hoofdpunten van een model dat terecht als werkbaar gezien wordt. Wij krijgen meer transparantie in de vraag welke leerlingen op welke grond extra zorg behoeven. Natuurlijk krijgen wij ook vanwege de monitor direct zicht op de dreiging dat een leerling tussen wal en schip komt. Daar wil ik dan graag direct met de Kamer over spreken.

Er wordt voortgebouwd op de ervaringen van de afgelopen drie jaar. Ik hecht daar zeer aan. Het is helder dat die tijd nodig was. Die tijd was nodig om de RVC's te laten inlopen. Ik ben het eens met de heer Mosterd als hij zegt dat het goed is als de indicatie heel dicht komt bij datgene wat de school ook vindt. Hoe dichter de indicatie komt bij datgene wat de school vindt, hoe beter de indicatie werkt. Ik wil dit dus wel als uitgangspunt nemen, want ik denk dat een school heel goed zicht heeft op een leerling. Er moet echter wel sprake zijn van objectiviteit en transparantie, want de cijfers verschillen nog steeds enorm per regio.

De heer Mosterd had het over een drieslag voor de indicatiestelling vanaf het schooljaar 2002-2003, namelijk indicatiestelling voor het leerlingondersteunend onderwijs, indicatiestelling voor het praktijkonderwijs en gefaseerde opbouw van het regionale budget. Het kabinet hecht ook aan een transparant systeem voor indicatiestelling en heeft hier dan ook ruimte voor gemaakt. Verder heeft het in de regionale budgetten extra ruimte gecreëerd die niet bij voorbaat met beleid belegd is. Het geld is hierdoor precies te herleiden tot een leerling, terwijl er toch veel beleidsvrijheid bestaat. Er is natuurlijk wel sprake van budgettering, omdat niet op voorhand helder is welke leerling aanspraak zal maken op die budgetten. Het onderhavige model is in zeer nauwe samenspraak met het onderwijsveld ontwikkeld en uitgetest. In het wetsvoorstel worden dezelfde zaken geregeld als in de voorafgaande ministeriële regeling. Ik moet zeggen dat zo'n wetsvoorstel de zaken zeker maakt. Tegelijkertijd wordt er gemonitord en is er een open oog voor hetgeen in de beginperiode aan de orde kan komen. Ik moet evenwel zeggen dat het mij zeer aanspreekt om deze zaak gewoon te regelen in een wetsvoorstel.

Mevrouw Lambrechts heeft ter toelichting van haar amendement gewezen op het feit dat er ingevolge de ministeriële regeling tijdelijk sprake is van een uitloop. Tot 31 december van het eerste jaar voortgezet onderwijs mogen namelijk nog leerlingen worden aangemeld voor indicatie. Mevrouw Lambrechts vroeg waarom die uitloop in een wettelijke regeling losgelaten wordt, want die uitloop geeft wat ruimte om alle kinderen te kunnen testen. Ik moet zeggen dat de gedachte om dit structureel te regelen, mij zeer aanspreekt. Ik wil die uitloop graag structureel regelen, maar niet voor het hele eerste jaar. De wijze waarop de leerlingen nu getoetst worden, hangt nauw samen met de toets die het primair onderwijs volgens ons kan dragen. Als mevrouw Lambrechts de mogelijkheid voor indicatie wil uitstrekken over het hele eerste jaar voortgezet onderwijs, dan gaat zij daarmee voorbij aan hetgeen de leerlingen daar het eerste jaar kunnen leren. Wij hopen althans dat zij daar veel bij leren in vergelijking met hetgeen zij weten bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, waarvoor die testen en toetsen ook zijn ontwikkeld. Daarom is in de ministeriële regeling bepaald dat het voortgezet onderwijs vijf maanden extra krijgt om te beoordelen of het terecht is dat een leerling niet geïndiceerd is voor leerwegondersteunend onderwijs. Ik denk met mevrouw Lambrechts mee, in die zin dat er iets meer ruimte gecreëerd moet worden opdat het niet allemaal in groep 8 van het primair onderwijs moet gebeuren. Ik zou echter graag zien dat zij de periode daarvoor tot vijf maanden wil beperken om te voorkomen dat de testresultaten niet meer gelijkelijk gewogen kunnen worden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik denk dat er dan geen sprake is van vijf maanden, maar van vier. De gedachte achter ons amendement is evenwel dat gedurende het eerste jaar voortgezet onderwijs nog kan blijken dat kinderen die niet getoetst zijn, onvoorziene problemen hebben. Als je de periode zo kort maakt als u voorstelt, dan is er eigenlijk geen rust en ruimte om het gedrag en de onderwijsvordering van zo'n kind te bestuderen.

Staatssecretaris Adelmund:

In de ministeriële regeling is 31 december als einddatum opgenomen en dat is met volledige instemming van het onderwijsveld gedaan. Het voortgezet onderwijs heeft er nooit op aangedrongen om die periode langer te maken. Ik laat het echter aan u over om te bepalen of u dit in uw amendement wilt verwerken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan moeten wij de discussie wel eerlijk voeren en dus erkennen dat breed de wens leeft om tot zij-instroom te komen. Of je het nu een verlengde mogelijkheid tot indicatiestelling noemt of een beperkte zij-instroom, een jaar extra geeft het voortgezet onderwijs meer ruimte om een en ander te beoordelen. U weet ook dat daar wel degelijk behoefte aan is.

Staatssecretaris Adelmund:

Hoe langer u het oprekt, des te meer de discussie over herindicering dichterbij komt. Daar is geen voorkeur voor. De scholen wensen geen beperking van de indicering, want dan moet er weer gebudgetteerd worden. Zoals u weet hebben wij modellen met bijvoorbeeld tweejaarfinanciering langs gekregen. Men wil niet een ander type toets, dan de toets die je zou toepassen in groep 8 van het primair onderwijs. Door herindicering ontstaat de bureaucratische molen waar de heer Mosterd bang voor is. Wij hebben dat natuurlijk allemaal overwogen. Je kunt kinderen een financiering voor twee jaar meegeven, waarna je ze weer test en vervolgens kun je kijken wie dat nog nodig heeft. Er was namelijk een veronderstelling dat twee à drie jaar een mooie periode zou zijn, maar dat is allemaal vervangen door het gemengde model waarin die 15.000 extra leerlingen kunnen meelopen vanuit het beleid van de scholen zelf. Tegelijkertijd kan de winst via de kern cijfers worden aangegeven op minstens 6%. Men laat veel liever leerlingen die tussentijds weer gewoon onderwijs nodig hebben in plaats van extra zorg, gewoon zitten dan een herindicering halverwege uit te voeren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Kan de staatssecretaris dan nog eens goed naar de toelichting kijken? Daarin schrijf ik namelijk expliciet dat het niet de bedoeling is om te herindiceren. Het leidt alleen maar tot een hoop bureaucratische rompslomp om een kind dat een half jaar daarvoor geïndiceerd is, opnieuw te indiceren. Het gaat echt om die kinderen die nog niet geïndiceerd zijn, in de verwachting dat dan een kleiner aantal kinderen geïndiceerd zal worden, voordat zij naar het voortgezet onderwijs gaan. In die periode is het immers niet alles of niets; het kan daarna ook nog. Misschien levert het in totaal wel minder geïndiceerde kinderen op.

Staatssecretaris Adelmund:

Wij hebben de argumenten gewisseld. Het is volstrekt duidelijk dat ik achter het voorstel sta om scholen meer tijd te geven om te indiceren. Dat gebeurt nu al tijdelijk. Ik wil de mogelijkheid van een herindicering uitsluiten. Als mevrouw Lambrechts dat ook doet in haar toelichting, ben ik daar zeer gelukkig mee. Ik moet er echter bij zeggen dat hoe langer de Kamer die termijn maakt, des te groter de kans is dat die discussie om de hoek komt. Ik wens die niet meer te voeren, omdat ik met de scholen daarover heel nadrukkelijk een afspraak heb. Zij krijgen voor de hele termijn betaald, ook als dat niet nodig is, en bovendien krijgen zij extra financiering in de regio. Ik ben voorstander van de gedachte die erachter zit, namelijk dat een periode structureel gemaakt wordt, waardoor er een meerwaarde voor de school ontstaat en men gedurende een langere periode kan bezien of het kind voor leerwegondersteunend onderwijs in aanmerking komt. Ik wil echter de genoemde nuance aanbrengen. Ik laat het aan de Kamer over om daarop te reageren.

Ik heb natuurlijk vragen gekregen over de systematiek en de toereikendheid van de zorgstructuur. Gaandeweg heb ik daar al het nodige over gezegd. Uit de 15.000 en de 5000 leerlingplaatsen uit de kerncijfers blijkt dat er ruimte is. Het budget is in totaal bovendien 20% gestegen; de heer Cornielje refereerde daar al aan. Het zorgbudget voor de schooljaren 2002-2003 tot en met 2006-2007 zal stijgen met 25 mln euro, tenzij het volgende kabinet daar iets anders mee doet. Tot nu toe is dat echter allemaal uitonderhandeld voor de komende jaren tot een structureel niveau van 40 mln euro in 2006-2007.

Tegelijkertijd vindt er een jaarlijkse monitoring plaats. Daardoor kunnen wij heel goed zien hoe de indicatiestelling werkt. De inspectie ziet daarop toe. Er zijn heel wat overleggremia, die ik nu niet alle zal noemen. De Kamer zal zich kunnen voorstellen dat velen hierbij betrokken zijn en steeds op de hoogte willen zijn van de stand van zaken. Zij willen daar ook onderling over spreken.

Met betrekking tot zorgleerlingen is meer aan de orde geweest. Als het goed is, spreekt de Eerste Kamer binnenkort over de rugzak, de leerlinggebonden financiering. De aansluiting tussen leerlinggebonden financiering en leerwegondersteuning is geregeld. De wetsvoorstellen moeten nog wel aangenomen worden, maar als het goed verloopt kan de eerste fase van de leerlinggebonden financiering per 1 augustus 2002 worden ingevoerd. Elke leerling die extra zorg nodig heeft om een vmbo-diploma te kunnen halen komt hiervoor in aanmerking, ook leerlingen met een LGF-indicatie. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen leerlingen met en leerlingen zonder een LGF-indicatie. Om in aanmerking te komen voor LGF moet er wel sprake zijn van een stoornis, hetzij een neurologische, hetzij een fysieke handicap. Leerlingen kunnen alleen tot het praktijkonderwijs worden toegelaten met een beschikking van de Regionale verwijzingscommissie. Sommige leerlingen met en LGF-indicatie voldoen niet aan de criteria die gelden voor de toelating tot het praktijkonderwijs, maar soms kan toelating vanwege hun specifieke omstandigheden gunstig zijn. Voor die leerlingen moet toelating op individuele basis mogelijk zijn. Het is lastig om op voorhand de groep leerlingen met een LGF-indicatie voor wie deze uitzondering gemaakt moet worden, te definiëren. Ik heb ervoor gekozen dat de inspectie op verzoek van de school een uitzondering kan maken. In dat type onderwijs zal de school dat altijd overleggen met de ouders. Als men op basis van een systeem voor individuele toelating niet aan de criteria voldoet, zal de Kamer dat direct gemeld worden. Een aantal vraagstukken kan gerelateerd zijn aan een IQ lager dan 55. Als dat het geval is, zal ik dat de Kamer direct laten weten. Wij veronderstellen op voorhand dat er vraagstukken spelen waarbij individuele toelating via een verzoek aan de inspectie het beste werkt. De Kamer kan direct op de hoogte worden gesteld van het type vrijstellingen dat dan aan de orde is.

Ik kom op de bekostiging van leerlingen met een leerlinggebonden financiering, leerwegondersteuning of een praktijkonderwijsindicatie. LGF is een ander type voorziening dan eerdere zorgvoorzieningen op basis van een indicatie, want zij is gekoppeld aan de leerling. Tegelijkertijd is er nog een apart bedrag opgenomen in het regionale budget. Ik ben het dan ook eens met de woordvoerder die stelde dat er veel meer ruimte is gekomen. Ik noem de extra ruimte in het budget leerlinggebonden financiering en in de budgetten die nu aan de orde zijn.

Over de positie van de ouders is uitgebreid gesproken. Het gaat om leerlingen die extra zorg nodig hebben. In de meeste gevallen zijn de ouders direct extra betrokken. De meeste leerlingen tussen de 12 en de 18 jaar in het voortgezet onderwijs houden hun ouders het liefst geheim, ook voor elkaar, maar bij dit type onderwijs zijn ouders van leerlingen in die leeftijdscategorie altijd betrokken bij de school. Het spreekt mij bijzonder aan om die positie zoveel mogelijk formeel vorm te geven in die zin dat de ouders formeel direct betrokken zijn en niet alleen als de school dat prettig vindt. Naar aanleiding van het algemeen overleg is de tekst op dat punt aangepast. De informatieplicht over de procedure indicatiestelling zal bij AMvB worden vastgelegd. Als leerlingen niet de zorg krijgen die ouders wenselijk vinden, kunnen zij zich tot de school wenden. Als dat niet tot een bevredigend resultaat leidt, kunnen zij zich wenden tot de Permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband. Juridische toestanden moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. De vraag is hoe een en ander het beste aangekleed kan worden. Er moet een formele beroepsprocedure tegen de beschikking zijn.

De heer Cornielje (VVD):

Aan de beroepsprocedure gaat een bezwaarprocedure vooraf. Ligt het niet voor de hand dat men bezwaar kan maken bij de RVC die de beschikking afgeeft? Op welke wijze gaat dat?

Staatssecretaris Adelmund:

Op dit moment wordt in de relatie tussen RVC en ouders altijd bemiddeld door de school. Het spreekt mij bijzonder aan om tussen de rechter en de instituties nog een figuur te creëren, een onderwijsombudsman of -vrouw of wat dan ook. Ik ben bereid, daarover ook los van de instituties na te denken. Ik heb mij afgevraagd in welk kader dit het beste kan gebeuren. Wellicht kan de algemene klachtenprocedure onderwijs eerder worden geëvalueerd en kan ik alvast een aanvang maken met de voorbereidingen daarvan, zodat wij zicht krijgen op de klachtenprocedure. Bij verschillende wetsvoorstellen spreekt de Kamer die wens uit en dan wordt er per wet een instituut gecreëerd. Misschien is het goed om op basis van de evaluatie klachtenafhandeling na te denken over een vertrouwenspersoon, een onderwijsombudsvrouw of -man. Misschien is daar langzamerhand behoefte aan. Dit vraagstuk komt bij verschillende wetten terug, zij het op een andere wijze.

De heer Cornielje (VVD):

Ik denk dat wij het erover eens zijn dat dit een prima toezegging is. Als het goed is, wordt de wet nu aangenomen. Dan geeft de RVC een beschikking af. Dan is het logisch dat het bezwaar wordt ingediend bij de RVC. Misschien kan de school dan een bemiddelende rol vervullen.

Staatssecretaris Adelmund:

Die weg kunnen wij ook opgaan. Dat kan worden gekoppeld aan dit wetsvoorstel, maar er kan ook worden geabstraheerd via de evaluatie van de klachtenbehandeling.

De beroepsprocedures tegen de beschikking en tegen de werkwijze van de school zijn al bekend. In artikel 24b van de WVO zit een klachtenregeling. Ik kan dat herhalen, zodat het precies wordt weergegeven in het stenogram, maar dat lijkt mij niet zinvol voor het debat.

Over het toezicht van de inspectie hebben een aantal leden het woord gevoerd. In eerdere algemene overleggen is duidelijk geworden dat men het eens is met steekproefsgewijze controle door de inspectie op verwijzingen en indicatiestelling. Dat is nodig, maar de vraag is of het afdoende is. Er kan ook worden gekozen voor een LGF-achtige constructie, met een commissie van toezicht of een ander type inzet.

Op de RVC's wordt toezicht gehouden door de inspectie. Er moet een beroepsprocedure mogelijk zijn. Het leerlinggebonden systeem is anders van aard dan de organisatie van deze zorg en daar zitten weer andere vraagstukken aan vast. De vraag is of wij bij de zorg die deze leerlingen nodig hebben, een commissie kunnen hebben met dezelfde inzet als bij LGF.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

De staatssecretaris sluit niet uit dat zij nog met een voorstel hierover komt?

Staatssecretaris Adelmund:

Daarover voer ik graag eerst technisch overleg. Over alles wat hier voorligt, is van A tot Z gepolderd, als het nog wordt gewaardeerd om dat hardop te zeggen. Het moet neerslaan in de praktijk. Wat heb je aan een wet die niet in de werkelijkheid handen en voeten krijgt? De uitgangspunten van de wet en wat daarin wordt vastgelegd, moeten in de praktijk met duizenden leerlingen worden gehanteerd.

In dat technisch overleg wil ik graag bezien hoe er tussen inspectietoezicht en RVC-beschikkingen een formeel platform kan worden gemaakt, waar knelpunten bij de indicatiestelling kunnen worden besproken. Bij de LGF is er een ander type bekostiging. Ik vind dat er bij onderwijs een ombudstaak is die nog niet is ingevuld. Bij de evaluatie van de klachtenbehandeling kan deze worden voorbereid voor mijn opvolger.

De indicatiestelling is een heel gevoelig onderwerp. Degenen die sociale studies hebben gevolgd, weten hoe een IQ-test werkt. De ene dag is er een andere uitslag dan twee weken later, als je op tijd naar bed bent geweest en een boekje hebt doorgeploegd. Er kan een afwijking van 15 punten in zitten. Iedereen die zin heeft om hoogbegaafd verklaard te worden, kan zo'n Prismaboekje doen, dat scheelt 15 punten. Er zitten afwijkingen in zo'n testresultaat. Daarom komt geen psycholoog verder dan de definitie dat intelligentie is wat de IQ-test meet. Heel veel zaken worden daarop gebaseerd.

Er is grote overeenstemming met de opvatting van mensen die het kind veel beter kennen, zoals ouders, leraren en de school, maar zij kunnen daarover ook een andere opvatting hebben. Het is goed om hiervoor een platform of een commissie in te stellen, maar daar wil ik graag technisch overleg over hebben, voordat het een kerstboom met ballen wordt, die niet wordt gelegitimeerd door de mensen die er dagelijks mee omgaan. Dat wil ik graag voorkomen, omdat de bureaucratie iedereen een gruwel is.

Ik kom later nog te spreken over andere vraagstukken die belegd zijn met uitspraken of voorgenomen uitspraken van de Kamer.

Ik kom te spreken over de groepsgrootte. Het getal van 16 is genoemd, maar bij de reguliere bekostiging wordt uitgegaan van één formatieplaats op 11 leerlingen. Datzelfde geldt voor leerlingen die aangewezen zijn op leerwegondersteunend onderwijs. Het is best mogelijk dat een school tot de verhouding van één formatieplaats op 16 leerlingen komt, maar die komt niet voort uit de bekostigingsregels. Eigenlijk geldt voor alle sectoren in het onderwijs dat er soms sprake is van een afstand tussen de bekostigingsregels en de groepsgrootte. Ik ben altijd benieuwd naar voorbeelden hiervan.

Ik ben zeer enthousiast over de technische school Jonkerbosch. Dat kan natuurlijk ook niet anders. Ik noem de cultuur van de school, de sfeer in de school en de wijze waarop men toekomt aan algemeen vormend onderwijs, dat wordt gespreid voor de leerlingen waardoor zoveel mogelijk leerlingen gedurende vier jaren een hoog niveau halen. Dat is een van de belangrijke redenen geweest om in het debat over de basisvorming die ruimte aan veel meer scholen te geven, zodat zij door de jaren heen de zaak kunnen aanpakken. De scholengemeenschap Lieven de Key in Haarlem is ook een goed voorbeeld.

Men kan zich voorstellen welke spagaat daarbij in bestuurlijk opzicht aan de orde is. Onderwijs is helaas ook een markt. Alles wat de ene school wordt toegestaan, gaat voor het gevoel van de scholen in de omgeving van hen af. Op het moment dat je alleen nog maar als toekomstvisie hebt dat elke school leerwegondersteunend onderwijs zou moeten geven, omdat iedere school zorg zou moeten kunnen geven, zit je omgekeerd met de vraag of scholen die eerst ivbo-school waren, alle zij-instromers al dan niet via het samenwerkingsverband kunnen toelaten. Dan heb je immers op voorhand al de zekerheid dat omliggende scholen beroep zullen aantekenen, omdat zij zich zorgen maken over de eigen ruimte in het kader van de omvorming van de vraagstukken die aan de orde zijn. Dat is de bestuurlijke invalshoek.

Wat de inhoudelijke invalshoek betreft, moet ik de scholen gelijk geven als het gaat om de wijze waarop zij ook zij-instromers willen bedienen. Er ligt inmiddels een bezwaarschrift van een school. Normaal uit ik mij niet over zaken waarbij bezwaarschriften aan de orde zijn, maar ik voorspel dat er, als dit bezwaarschrift wordt toegewezen, weer andere bezwaarschriften van omliggende scholen komen die daar weer een andere opvatting over hebben. Als in de samenwerkingsverbanden van de technische school Jonkerbosch respectievelijk de scholengemeenschap Lieven de Key door geen van de participerende schoolbesturen bezwaar wordt aangetekend tegen de toelating van niet-geïndiceerde leerlingen, en dat wordt schriftelijk verklaard, dan ben ik zo bereid om dat te doen. Ik vind het inhoudelijk namelijk een goede ontwikkeling.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Eerlijk gezegd, begrijp ik er nu helemaal niets meer van. Het samenwerkingsverband kiest ervoor, met alle scholen die daarin zitten, om dat om deze manier vorm te geven. Hoezo dan bezwaar maken op omliggende scholen?

Staatssecretaris Adelmund:

Dat ben ik helemaal met u eens. Als het samenwerkingsverband en de omliggende scholen "ja" zeggen, dan hebben wij dat probleem van de bezwaar- en beroepschriften niet. Dan ga ik zo met u mee. Maar er zijn ook samenwerkingsverbanden die daar "nee" op zeggen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nu zegt u iets anders. U zegt: samenwerkingsverband, de scholen daarbinnen en de scholen die daaromheen liggen. Dat zou betekenen dat voor elke leerling die daar naartoe moet, die dus niet geïndiceerd is maar via het regionale zorgbudget wordt bekostigd, van al die andere omliggende scholen buiten het samenwerkingsverband toestemming gevraagd zou moeten worden?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik vraag u om zich te identificeren met een bestuurlijke vraag die nu speelt, omdat wij tijdelijk nog te maken hebben met de omzetting van de hele svo-lom-operatie. Ik vind het de gewenste situatie als alle scholen leerwegondersteunend onderwijs kunnen aanbieden en dat deze scholen zonder meer ook kunnen werven onder leerlingen die niet geïndiceerd zijn. Dat is de gewenste situatie. Wij zitten echter midden in een hectisch omvormingsdebat. Het was een zeer bijzondere operatie die heel veel energie heeft gekost. Wij hadden de veronderstelling dat het voor een groot aantal scholen niet zou lukken, maar het gaat wonderwel goed. Die omvorming moeten wij vooral eerst afronden. Er ligt nu een bezwaarschrift waarop gereageerd zal moeten worden. Dat zal binnenkort dienen. Ik voorspel dat er na de uitspraak weer andere bezwaarschriften zullen binnenkomen. De situatie die mevrouw Lambrechts onder woorden heeft gebracht, is ook de door mij gewenste situatie. Als geen van de participerende schoolbesturen bezwaar aantekent, ben ik bereid de voorwaarde nu al te laten vervallen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat betekent dit concreet voor Jonkerbosch en Haarlem en de andere scholen die op die manier in hun samenwerkingsverband die zorg voor leerlingen hebben vormgegeven, ook als zij niet door de RVC zijn geïndiceerd? Kunnen zij dit blijven doen als dit binnen het samenwerkingsverband de manier is waarop men de zorg heeft geregeld?

Staatssecretaris Adelmund:

Dan al zo, ja.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Vervallen daarmee de twee brieven die in april en december hierover zijn verzonden aan Jonkerbosch?

Staatssecretaris Adelmund:

Ja, maar wij moeten dit formaliseren. Daarvoor krijgen wij binnenkort een mogelijkheid met het toetsingskader in het kader van het plan van scholen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Prima, wij wachten dit af.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorwaarde is natuurlijk wel dat een Kamermeerderheid voor is. Ik heb nu gezegd wat ik zelf hiervan vind, maar de Kamer is uiteindelijk aan zet. Dit kan binnenkort, want in het plan van scholen hebben wij dit aan de orde gesteld. U kunt zich voorstellen dat dit wel het een en ander zal oproepen. Ik spreek over wat wenselijk is op lange termijn en op welke wijze wij daarnaar kunnen toegroeien. Bij het eerste toetsingskader van het plan van scholen stel ik dit graag aan de orde. Dit zal binnenkort gebeuren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De staatssecretaris spreekt nu over toegroeien naar de toekomst. Zal zij nu voorstellen om dit zo te doen als wij hebben besproken om deze scholen die het zo geregeld hebben binnen een samenwerkingsverband de kans te geven deze zorgleerlingen op te vangen?

Staatssecretaris Adelmund:

De eerste vraag van mevrouw Lambrechts was: als binnen het samenwerkingsverband scholen geen bezwaar hebben tegen ... In antwoord daarop zeg ik dat ik dit formeel wil regelen in het toetsingskader plan van scholen. Dit komt binnenkort naar de Kamer.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Hoe zouden die scholen bezwaar kunnen hebben als dit het model is waarnaar zij het hebben geregeld?

Staatssecretaris Adelmund:

Omdat er ook situaties zijn waarin nee is verkocht, omdat andere scholen in een concurrerende positie ten opzichte van die school stonden. Dit komt voor.

Ik heb anderhalf A4'tje over het amendement over zij-instroom, maar ik heb daarover al kort iets gezegd. Volgens mij was dit afdoende.

Mevrouw Dijksma heeft een amendement ingediend; zij wil toveren. Zij pleit in feite voor een toverartikel, zoals dit zo vaak wordt genoemd. Zij vraagt of voor een beperkte periode ruimte kan worden geboden om door middel van een ministeriële regeling in te grijpen in een situatie waarin dit wenselijk wordt geacht. Ik stel die vorm van toveren zeer op prijs. Dit is een zeer ingewikkelde problematiek die wordt aangepakt met heel veel extra geld. Dit is prima, maar er moet ruimte zijn om beleidsmatig zo snel mogelijk beslissingen te kunnen nemen als die mogelijkheid maar wordt afgebakend in de tijd. Dit zit in dit amendement, want anders zou ik er niet voor zijn. Een wet aannemen en tegelijkertijd iets mee laten lopen waardoor je het anders kunt doen als het tegenzit, vind ik geen goede gedachte. Met een afbakening in de tijd spreekt dit mij echter zeer aan.

Er is een opmerking gemaakt over het inspectierapport. Het is inderdaad goed om daarover uitgebreid van gedachten te wisselen. Dit kan in het algemeen overleg over het vmbo.

Verder is gevraagd hoe ouders en docenten invloed kunnen hebben op het te voeren zorgbeleid binnen het samenwerkingsverband. Dit komt tot uitdrukking in het zorgplan van het samenwerkingsverband en dit is onderwerp van overleg. Wij hebben inmiddels onze voorstellen voor verbetering van de medezeggenschap voorgelegd aan de Raad van State. De scholen binnen het samenwerkingsverband mogen zelf bepalen of er daarnaast nog een apart bovenschools medezeggenschapsorgaan wordt gebruikt.

Ook is gevraagd of tussentijds een andere richtlijn is gaan functioneren in verband met de ruwe testscores. Ik heb daarover al schriftelijk opmerkingen gemaakt, maar die brief heeft de Kamer misschien nog niet bereikt. Er is geen sprake van aanscherping van de criteria. Het feit dat de RVC's de komende jaren geen adviezen, maar beschikkingen afgeven, vraagt om nog grotere precisie. Dit betekent voor scholen dat zij niet kunnen afwijken van de beslissing van de RVC en daarmee heeft de RVC een zeer grote verantwoordelijkheid voor de bekostiging van de leerlingenzorg in het vmbo. Soms werden door de RVC of de invoerders fouten gemaakt bij het invoeren van de scores. Om te voorkomen dat beslissingen worden gebaseerd op onjuiste gegevens, vraagt men nu zowel om de ruwe als de echte score. Eventuele fouten kunnen daarmee worden achterhaald. Van een aanscherping van criteria is dan ook geen sprake.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Ik reageer graag op hetgeen zojuist door de staatssecretaris naar voren is gebracht. Zij heeft gezegd dat het amendement van mevrouw Lambrechts niet mag leiden tot de zoveelste herindicatie. Hoewel het eigenlijk aan de eerste indiener van het amendement is om hierop te reageren, wijs ik erop dat in de toelichting van het amendement duidelijk staat dat wij niet uit zijn op herindicatie. Ik vind het lastig om te sleutelen aan termijnen. Als de intentie niet leidt tot herindicatie, wat is dan het probleem? Ik ben dan ook voornemens om mijn steun aan het amendement te handhaven.

Het is positief dat de staatssecretaris wil nadenken over het toezicht op de indicatie zelf. In het voorliggende wetsvoorstel wordt gesproken over het onderzoeken of de indicatie door scholen goed wordt uitgevoerd, maar daar gaat het mij niet om. Ik wil graag verder kunnen kijken. Ik wacht in dit opzicht het voortschrijdend inzicht van de staatssecretaris af.

Ik ben blij met de reactie van de staatssecretaris op het door mij ingediende amendement; dit zal worden gehandhaafd en in stemming worden gebracht.

Ik aarzel over het al dan niet indienen van een motie ten aanzien van een ombudsfunctie. Misschien kunnen wij de zaak regelen met een toezegging. De staatssecretaris reageert immers welwillend op de gedachte om in het onderwijs een speciale ombudsman of ombudsvrouw in te stellen die kan bemiddelen bij bezwaren van ouders en deelnemers tegen beslissingen van onderwijsinstellingen. De staatssecretaris wil dit punt bij de evaluatie van de klachtenprocedure aan de orde stellen. Ik verzoek haar daarom, bij het toezenden van die evaluatie aan de Kamer een notitie bij te voegen over de mogelijkheden van het instellen van een speciale ombudsman of ombudsvrouw. Op die manier kunnen wij op dat moment spijkers met koppen slaan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. De opzet van de Kamer is om flexibiliteit in te bouwen door enerzijds een noodrem te installeren en anderzijds in het eerste jaar zij-instroom mogelijk te maken. Ik ben er geen voorstander van om dat te beperken tot december, omdat juist op dat moment pas helder wordt of er wat aan de hand is met een leerling. In december komen de leerkrachten in het voortgezet onderwijs bij elkaar voor overleg. Het is dan ook buitengewoon beperkend als die indicatiestelling voor december afgerond moet zijn. De inzet is er daarom op gericht om het gehele eerste jaar te kunnen benutten voor de mogelijkheid om indicatiestelling aan te vragen bij de RVC.

Wat Jonkerbosch betreft, wil mijn fractie flexibiliteit bepleiten zodat leerlingen die uit het regionaal zorgbudget worden bekostigd, naar deze school kunnen worden verwezen. Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat het goed komt; op een gegeven moment werden er wat cryptische termen gebruikt. Het is eigenlijk heel eenvoudig en wij zijn het met elkaar eens dat dit moet kunnen. Ik denk dus dat het mogelijk is, het liefst voor volgend jaar. Wij moeten dit helder met elkaar uitspreken en niet wachten tot de planprocedure. Voordat het wettelijk traject dan zijn beslag krijgt, duurt het minstens een of twee jaar voordat Jonkerbosch en andere scholen in een soortgelijke positie deze kinderen daadwerkelijk kunnen opnemen. Ik verzoek de staatssecretaris, hierop in tweede termijn te reageren. Ik heb overwogen, de Kamer om een uitspraak te vragen en ik kom zeker op dit onderwerp terug bij de bespreking van het toetsingskader.

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Het model brengt het geld daar waar het echt nodig is: bij de leerling. Dat is de ene kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal is dat scholen de ruimte krijgen om het model op een goede manier zelf te kunnen vullen. Dat is voor mijn fractie het aantrekkelijke van dit model en daarom zal ik mijn fractie voorstellen, met dit voorstel in te stemmen.

De staatssecretaris sprak over de ruimte die wordt geboden, zowel in de budgetten als in het beleid. De ingediende amendementen rekken die ruimte nog wat op. De staatssecretaris zegt daarmee, onder bepaalde voorwaarden, goed te kunnen leven. Ik wil dat van harte ondersteunen. Wat de herindicatie betreft, ben ik het met de staatssecretaris eens dat het veld steeds nadrukkelijk heeft gewaarschuwd dat dit tot niets zou leiden. Dat moeten wij proberen te voorkomen, maar de indiener heeft nadrukkelijk gezegd dat zij dat niet wenst. Ik ga daar dan ook vanuit.

Het antwoord van de staatssecretaris op de vragen over Jonkerbosch kwam ook mij wat vreemd voor. Ik vraag mij wel eens af wat het probleem precies is. De regionale samenwerking is ervoor, het gaat om een bestaande situatie die wordt bestendigd en er komen geen nieuwe leerlingen bij. Als er iets nieuws werd opgezet waardoor leerlingen aan andere scholen werden onttrokken, had ik mij kunnen voorstellen dat het niet mogelijk was. In deze situatie moet het evenwel kunnen. Ik heb uit het antwoord van de staatssecretaris begrepen dat zij ervoor zorg zal dragen. Ik hoop dat mijn interpretatie juist is.

De staatssecretaris heeft bepaalde toezeggingen gedaan over het versterken van de posities van de ouders en ik hoop dat zij deze toezeggingen op korte termijn waarmaakt.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden, die mij geen aanleiding geven om nadere vragen te stellen.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de reacties. Ik heb de Kamer een nuancering aangeboden voor de amendementen. De Kamer kan zeggen dat zij die niet aanneemt; ik heb een en ander geformuleerd als een nuance. Het voordeel van de ingediende amendementen is dat er geen opening ontstaat voor herindicering. Ik wil mijn eigen argument nog eens herhalen: na een jaar voortgezet onderwijs is de leerling zodanig veranderd dat de meting anders uitvalt dan toen de leerling in groep 8 van het primair onderwijs zat. De door mij aangereikte nuances bieden de scholen nog meer ruimte om tot een juiste afweging te komen bij de indicatiestelling.

Mevrouw Dijksma heeft een vraag gesteld over de monitor. Daarbij is er natuurlijk voortdurend onderzoek, waarmee de Kamer de komende jaren zal worden overspoeld. Iedereen die met dit wetsvoorstel bezig is geweest, begrijpt dat daarover de komende jaren nog zeer veel informatie beschikbaar zal komen.

Mevrouw Dijksma heeft een amendement ingediend over het "toverartikel" voor een beperkte periode. Ik vind dat een versterking om de komende jaren slagvaardig om te kunnen gaan met vraagstukken die kunnen voortkomen uit de monitor, uit overleg of uit het toezicht door de inspectie.

In het kader van de ombudsfunctie wil ik de evaluatie van de klachtenprocedure zo snel mogelijk in werking zetten. Ik zal de mogelijkheden voor de Kamer in beeld brengen. Het kan natuurlijk dat alles al zo goed verloopt dat een ombudsfunctie overbodig is. Gezien de omvang van de sector onderwijs is het echter waarschijnlijk dat wij een dergelijke functie nodig hebben. Ik zal dit onderwerp een plek geven in het overdrachtsdossier en het ook voorbereiden.

Ten aanzien van Jonkerbosch is door de heer Mosterd naar voren gebracht dat er geen probleem is, omdat het van harte wordt ondersteund. Als het regionaal samenwerkingsorgaan dat wil, zijn er inderdaad ook geen problemen. Het zou echter kunnen dat er binnen het samenwerkingsorgaan scholen zijn die vrezen voor het leerlingenaanbod. Ook als scholen samenwerken, kunnen zij tegengestelde belangen hebben. Binnenkort hebben wij het debat over het toetsingskaderplan van scholen. Er ligt hierover al een brief. Daarnaast komt er nog een brief over het omgaan met de planning in het vmbo. Op basis daarvan kan het debat zo snel mogelijk worden georganiseerd. Wij kunnen dan ook uitgebreid over dit onderwerp van gedachten wisselen.

Ik ben het volstrekt eens met het commentaar van de heer Mosterd dat het model het geld brengt waar het nodig is. Op die wijze spreek ik ook over het wetsvoorstel. Er is ongelooflijk veel gebeurd in een korte periode; in drie jaar tijd is er overeenstemming bereikt in het veld. Er is ook veel extra geld gekomen. Leerlingen hoeven niet meer tussen wal en schip te vallen. Dit wordt voorkomen door indicering en de extra mogelijkheden via het regionale budget.

Ik zou Jonkerbosch snel willen regelen. Als het samenwerkingsverband geen bezwaar heeft, moet het snel kunnen worden besloten. Een complicatie daarbij is echter dat scholen ook een markt zijn voor de leerling, waardoor er andere vraagstukken kunnen spelen. Het gaat in dit geval om twee voormalige ivbo-scholen. Die mochten in het verleden alleen i-geïndiceerde leerlingen toelaten. Nu gaat het ook om zij-instroom en niet-geïndiceerden. In dat geval zeggen andere scholen: die leerlingen waren ook van ons. In sommige samenwerkingsscholen speelt dat debat. Als de samenwerkingsscholen geen bezwaar hebben tegen een vbo-licentie – die moet dan worden gegeven – zeg ik: okay.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen zullen volgende week plaatsvinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven