Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 64, pagina 4313-4326 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 64, pagina 4313-4326 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (26568, R1638).
(Zie vergadering van 7 juni 2000.)
De voorzitter:
Wij beginnen met de derde termijn van de Kamer ten aanzien van dit wetsvoorstel. Er is een spreektijd van ongeveer 5 minuten per woordvoerder afgesproken.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Voorzitter. Vandaag is de laatste, korte en afrondende etappe van de implementatie van de Europese richtlijn met betrekking tot biotechnologische uitvindingen. Deze richtlijn is van groot belang voor innovatieve ontwikkelingen ten aanzien van de biotechnologie in de EU. De Kamer noch de regering is bij deze implementatie over één nacht ijs gegaan. In de voorafgaande termijnen is uitputtend gediscussieerd over de algemene betekenis van dit wetsvoorstel en meer in het bijzonder over de ingediende amendementen. Ik zal daarover dus nu niet meer in detail treden. Sinds de discussies op 30 mei en 7 juni 2000 is er heel veel informatie verzameld over de vraag of de voorliggende amendementen wel of niet strijdig zijn met de richtlijn. De PvdA-fractie is het kabinet en zijn ambtenaren zeer erkentelijk voor het vele verrichte werk, ook in Europees verband.
Er is een grote hoeveelheid informatie, o.a. van de zijde van het Europees Hof van Justitie naar aanleiding van het vernietigingverzoek, van de zijde van Europese Commissie die de vragen van leden van het Europees Parlement op 25 februari heeft beantwoord, en van de zijde van ambtenaren van de Europese Commissie, zie brief van 26 maart 2002 van de regering. Verder heb ik ook zelf gesprekken in Brussel gevoerd. De vaste commissie voor Economische Zaken heeft vorige week een gesprek gehad met leden van het Europees Parlement. Ook zijn er stukken beschikbaar van andere lidstaten; via de europarlementariërs hebben wij een stuk ontvangen van de Assemblée Nationale van 20 december 2001. Ook de Raad van Europa heeft informatie verschaft.
De grote hoeveelheid informatie bevestigt de PvdA-fractie in haar standpunt dat lidstaten speelruimte hebben bij de implementatie van de richtlijn. Vooral de overwegingen nr. 37 tot en met nr. 39 van de uitspraak van Europees Hof van Justitie en de reactie van ambtenaren van de Europese Commissie daarop ondersteunen dat. Ik citeer de desbetreffende overwegingen. Overweging nr. 37 luidt: "Artikel 6 van de richtlijn, dat uitvindingen waarvan de exploitatie strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden van octrooieerbaarheid uitsluit, laat de bestuurlijke en rechterlijke instanties van de lidstaten zonder twijfel een grote speelruimte bij de toepassing van dit uitsluitingscriterium." Overweging nr. 38 luidt: "Die speelruimte is evenwel nodig om rekening te houden met de bijzondere problemen die de exploitatie van bepaalde octrooien in de sociale en culturele context van de afzonderlijke lidstaten kan oproepen. De nationale regelgeving, de bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten zijn immers beter dan de gemeenschapsautoriteiten in staat, deze context te begrijpen. Overigens, deze clausule op grond waarvan verlening van een octrooi kan worden geweigerd, bij gevaar voor de openbare orde of de goede zeden, is in het octrooirecht gebruikelijk en komt onder meer voor in het volkenrechtelijk instrument op dit gebied zoals het Europees Octrooiverdrag." Overweging nr. 39: "Bovendien houdt de aan de lidstaten gelaten speelruimte geen beoordelingvrijheid in, aangezien de richtlijn die begrippen afbakent door enerzijds de precisering dat de commerciële exploitatie van een uitvinding niet reeds wegens een wettelijk of bestuursrechtelijk verbod in strijd is met de openbare orde of goede zeden en anderzijds van vier voorbeelden van werkwijzen en toepassingen die niet octrooieerbaar zijn. Aldus verschaft de gemeenschapswetgeving voor de toepassing van die begrippen een leidraad die elders in het algemeen octrooirecht niet bestaat."
De Europese Commissie heeft opgemerkt dat de nationale rechter in voorkomende gevallen een belangrijke rol kan vervullen en enige ruimte heeft om in concrete gevallen te bepalen waar de grenzen liggen van het al dan niet toelaatbare vanuit de optiek van de openbare orde en goede zeden. Enkele leden van het Europees Parlement, dat medewetgever is van de richtlijn, delen het standpunt van de regering niet, dat de ingediende amendementen strijdig zouden zijn met de richtlijn.
Ik kom bij de noodzaak van de "totale harmonisatie". Dat begrip was steeds een belangrijk argument voor zowel de regering – ik verwijs naar het debat op 30 mei 2000 – als de Raad van State voor het strijdig verklaren van de desbetreffende amendementen. De regering relativeerde echter gelukkig zelf dat begrip, in de brief van 16 februari 2001 aan de Kamer. Ik citeer: "Het gaat bijvoorbeeld om de vraag of de inhoud van de overwegingen en de preambule van de richtlijn ook in de octrooiwetgeving zou moeten worden geïmplementeerd. De Europese Commissie heeft aangegeven dat dit niet nodig is, omdat alleen de artikelen van een richtlijn in nationale wetgeving moeten worden omgezet. Het is echter niet verboden dat te doen. Lidstaten kunnen ervoor kiezen om zo nodig overwegingen uit de preambule in hun wetgeving te implementeren. Daarbij teken ik" – de staatssecretaris – "wel aan dat er aldus verschillen kunnen ontstaan in de octrooiwetgeving in de verschillende EG-landen, terwijl de richtlijn nu juist harmonisatie beoogt.". Ook in de recente brief van 26 maart 2002 wordt dit nog eens helder geformuleerd. Daarin lees ik dat de Commissie aangeeft dat de verplichting om de richtlijn te implementeren, zich beperkt tot datgene wat in het disposief, de artikelen, staat vermeld. Ook staat er in dat lidstaten dus zeker geen elementen uit de overwegingen bij de richtlijn behoeven over te nemen in hun implementatiewet. Hiermee is duidelijk dat in Nederland uitvindingen met therapeutische en diagnostische doeleinden die toegepast worden op het menselijk embryo, terecht niet octrooieerbaar zijn. In dit verband verwijst de staatssecretaris naar artikel 7 van de Rijksoctrooiwet van 1995.
De heer Udo (VVD):
Mevrouw Witteveen citeert in sneltreinvaart delen van de uitspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg. Zij vergeet daarbij echter overweging 58. Ook in de brief van de regering wordt daarnaar verwezen in verband met amendement nr. 11. Wij zijn van oordeel dat dit amendement ontoelaatbaar is. Wilt u eens ingaan op overweging 58? Die geeft toch aan dat er geen keuzemogelijkheid is?
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Dat ben ik niet met u eens. Overweging 58 geeft aan dat het TRIPs-verdrag voor Nederland op onderdelen niet meer geldt, omdat daarvoor de richtlijn in de plaats is gekomen. Daarmee is de door mij bedoelde discussie niet uit de wereld.
De heer Udo (VVD):
Daar verschillen wij dan ten zeerste over van mening. Het slaat nergens op wat mevrouw Witteveen nu zegt. Ik raad haar aan de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Raad van State beter tot zich door te laten dringen. Die zijn heel duidelijk en geven aan dat het niet kán.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Ik heb duidelijk gemaakt dat de overwegingen van het Hof wel degelijk aangeven op welke punten er speelruimte is. U zegt wel vaker dat uitspraken van mij nergens op slaan, maar ik houd u dan voor dat Nederland als grond voor het beroep bij het Europese Hof van Justitie de wens heeft aangevoerd om het TRIPs-verdrag te volgen. Het Hof heeft gezegd dat dit in dit geval niet kan, omdat op onderdelen de richtlijn in de plaats van het verdrag treedt. Ik spreek nu over de richtlijn en daar gaat overweging 58 ook over.
De heer Udo (VVD):
Dat betekent dus dat u ongelijk hebt. Wij spreken nu over de richtlijn en die bepaalt dat een octrooi op een dier of plant mogelijk is. Het TRIPs-verdrag geeft aan dat lidstaten op dit punt kunnen kiezen. Welnu, ze hebben gekozen in de vorm van de richtlijn.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
U zegt dat een octrooi mogelijk is, maar de richtlijn bepaalt absoluut niet dat lidstaten octrooieerbaarheid van planten en dieren niet mogen uitsluiten. Daar zegt de richtlijn geen woord over. De richtlijn bepaalt alleen dwingend dat uitvindingen met betrekking tot planten en dieren moeten worden geoctrooieerd. Dat staat voor ons echter helemaal niet ter discussie. Ik raad de heer Udo aan nog eens goed te kijken naar de gedachtewisseling die wij hebben gehad op 30 mei 2000. Voor mij gelden nog steeds de vertrekpunten die ik in dat debat naar voren bracht.
De PvdA-fractie juicht het toe dat ook volgens het kabinet ten aanzien van amendement nr. 13 gebruik kan worden gemaakt van de geboden speelruimte. Wij blijven er echter bij dat ook voor het amendement op stuk nr. 11 een beroep op die speelruimte kan worden gedaan. Wij zijn derhalve onvoldoende overtuigd van de juistheid van het standpunt van de staatssecretaris, respectievelijk van de regering, dat het amendement strijdig zou zijn met de richtlijn. Uiteraard zal ik aandacht geven aan suggesties tot aanpassing, met betrekking tot het amendement op stuk nr. 10.
Over het aantekenen van oppositie tegen octrooiverlening inzake het borstkankergen merk ik het volgende op. Het Nederlandse parlement heeft in het kader van het grote biotechnologiedebat op initiatief van collega Swildens en overigens ook in navolging van het Europees Parlement, de regering verzocht bij het Europees Octrooibureau oppositie in te stellen tegen verleende, respectievelijk aangevraagde octrooi aan, respectievelijk door het Amerikaanse bedrijf Myriad Genetics aangevraagde octrooien betreffende het BRCA1-gen, de gensequentie en de daaruit voortvloeiende testen om weefselmonsters te onderzoeken ter vaststelling van aanleg voor borstkanker of eierstokkanker. Dit is gebeurd omdat het honoreren van deze octrooien zeer negatieve gevolgen zal hebben voor potentiële patiënten die dergelijke tests behoeven en voor onderzoekers in ons land. Het is goed dat de regering deze motie heeft uitgevoerd, maar in samenhang daarmee memoreer ik het standpunt van de PvdA-fractie over de amendementen, dat wij ook motiveren met de stelling dat het octrooieren soms technologische vooruitgang in de weg kan staan. Daar hebben wij hier een heel duidelijk voorbeeld van gezien.
Toch zijn wij benieuwd naar het huidige standpunt van de regering inzake de vraag hoe die oppositie zich verhoudt tot de onderhavige richtlijn en met name tot artikel 5, de leden 1 en 2, die onderling overigens tegenstrijdig zijn, zoals ook het Platform medische biotechnologie constateert. Is de regering voornemens of wil zij de toezegging daartoe doen, om samen met de andere lidstaten de discussie over de richtlijn – dit betreft artikel 5, maar ik heb ook gezien dat sommige lidstaten problemen hebben met artikel 12 – aan te zwengelen? Wij denken dat dit ook bij andere lidstaten in een grote behoefte zou voorzien.
Afrondend merk ik op dat wij vinden dat aanstaande dinsdag de stemmingen over het wetsvoorstel kunnen plaatsvinden.
De heer Ter Veer (D66):
Mag ik dan voor de duidelijkheid weten wat het stemgedrag van de PvdA-fractie zal zijn wanneer het amendement waar mevrouw Witteveen zo aan hecht, het niet zou halen of als er een klemmend beroep wordt gedaan door de regering om dit amendement niet in stemming te laten komen?
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Wij hebben hier al zoveel over gewisseld; wij hebben heel veel stukken gehad. Ik heb gezegd dat het onze opinie bevestigt dat er speelruimte is. De regering heeft het met klem ontraden en ik verwacht dat dit nu weer gaat gebeuren. Op dit moment zeg ik niet dat ik het amendement zal intrekken of niet in stemming zal brengen.
De heer Ter Veer (D66):
Als uw amendement het niet zou halen, dan zult u vóór de wet stemmen?
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Ja, natuurlijk; dan heeft de democratie gesproken.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Voorzitter. Voor de herinnering wijs ik erop dat ik in de eerste termijn mede namens de SGP-fractie heb gesproken en dat dit nog steeds geldt, na twee jaar.
Voorzitter. Twee jaar na de eerste termijn inzake de wijziging van de Rijksoctrooiwet gaan wij over tot de tweede termijn. Deze bijzonderheid...
De voorzitter:
Zo somber is het niet. Volgens mij is het de derde termijn.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Dat is nog mooier; ik was de tel kwijt.
Deze bijzonderheid is helemaal in overeenstemming met de bijzondere wetsgeschiedenis van deze wet. Nederland moest de Europese richtlijn terzake van het octrooieren van biotechnologische vindingen implementeren, terwijl wij een verzoek tot nietigverklaring bij het Europese Hof van Justitie hadden lopen – een wat bizarre situatie, zo vond ik zelf, omdat het geen praktisch bezwaar betrof maar een fundamenteel en principieel bezwaar.
In de eerste termijn hebben wij al uitgebreid gesproken – in tweede termijn dus ook – over de mogelijkheden tot schorsing van de richtlijn, zodat een bezwaarmakende lidstaat niet in de spagaat zou komen dat men een wet moet vaststellen of implementeren, waar men het fundamenteel mee oneens is en waarbij er in finale zin nog geen zekerheid is verkregen of wij daartoe uiteindelijk verplicht zouden worden. Dat was namelijk afhankelijk van de uitspraak van het Hof op het Nederlandse verzoek tot nietigverklaring. Op dringend verzoek van de Kamer heeft de regering in de zomer van 2000 alsnog een schorsingsverzoek ingediend, waarvoor overigens dank. Helaas werd dat verzoek al vrij snel afgewezen. De president van het Europese Hof voerde o.a. aan dat ethische bezwaren niet als ernstige en onherstelbare schade kunnen worden aangemerkt. Uit een dergelijk oordeel blijkt dat de octrooirichtlijn met name is gestoeld op een economische benadering. Natuurlijk kunnen ethische aspecten en tekortkomingen leiden tot ernstige en onherstelbare schade. Het is maar net hoe je het bekijkt.
Verder voerde de president aan dat Nederland waarschijnlijk toch niet daadwerkelijk octrooien zou verlenen alvorens in hoofdzaak uitspraak door het Hof zou zijn gedaan. Dat was misschien wel zo, maar het blijft een merkwaardige redenering. Nederland wilde juist schorsing om niet in een onmogelijke morele en juridische positie te worden gedwongen. Dit aspect wordt echter op puur pragmatische gronden afgedaan. Dat blijkt ook uit de laatste overweging van de president, namelijk dat Nederland octrooi zou kunnen verlenen onder opschortende of ontbindende voorwaarden. Uit een dergelijke benadering blijkt eens te meer dat de diepere en wezenlijke motieven van Nederland in zijn bezwaar niet echt worden gepeild en derhalve ook niet worden erkend. Wij wilden niet implementeren zolang er geen uitspraak was. Dat betekent ook dat wij niet onder ontbindende voorwaarden octrooien wilden verlenen. Wij wilden helemaal geen octrooien; daar kwam het eigenlijk op neer. Het Hof wilde een principieel probleem praktisch oplossen.
Dit heeft tot nog een andere merkwaardigheid geleid. Terwijl de president van het Hof Nederland voorhoudt dat wij geen octrooi zullen afgeven lopende de procedure bij het Hof, worden wij ondertussen wel door de Europese Commissie op de vingers getikt dat wij de richtlijn niet hebben geïmplementeerd. Nogmaals, een bizarre situatie!
Dergelijke situaties kunnen worden voorkomen wanneer als beleidslijn wordt aangehouden dat binnen de Europese Unie een richtlijn pas geïmplementeerd hoeft te worden, wanneer bij een eventueel verzoek tot nietigverklaring een uitspraak door het Europese Hof is gedaan. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat bepaalde partijen in een spagaat worden gedrongen en voel je je als bezwaarmakend land serieus genomen in je bezwaren. Daar gaat het uiteindelijk om. In een motie op stuk nr. 25 heb ik twee jaar geleden de Kamer al voorgesteld, de regering te verzoeken het initiatief te nemen om de Europese regels op dit punt aangepast te krijgen. Overigens is die motie nog steeds aanhangig. Omdat de wetsbehandeling nog niet tot een einde is gekomen, is ze niet automatisch buiten werking getreden.
Twee jaar geleden voltrokken zich nog meer bijzondere processen. Zo was er eerst een meerderheid die per se wilde dat de wet voor 1 juni door de Tweede Kamer werd aangenomen, zodat deze voor 31 juli in het Staatsblad zou staan. Toen bleek dat 1 juni niet meer haalbaar was, lieten diegenen het vervolgens lopen. Er ontstond een soort consensus om op de uitspraak van het Europese Hof te wachten. Wij waren het daar toen uiteraard ook mee eens. De vraag dringt zich wel op wat de consequenties zijn geweest van het gegeven dat wij twee jaar na 31 juli 2000 zitten. Zijn er ondernemingen geschaad en zijn daaruit schadeclaims te verwachten? Kon men het octrooi gewoon in een ander land aanvragen dat wel tijdig had geïmplementeerd? Hoe is de verhouding tussen het Europese Octrooibureau en implementatie in de nationale wetgeving? Wat is het effect geweest van de directe werking van de Europese octrooirichtlijn in die situaties dat niet tijdig is geïmplementeerd? Hoe worden die verhoudingen nu weer genormaliseerd?
De volgende bijzondere stap is de adviesaanvraag aan de Raad van State, niet over een amendement, maar over alle amendementen. Het advies van de Raad van State is in den brede negatief. Kort gezegd, afwijking van de richtlijn is niet toegestaan. Ik vond de benadering van de Raad van State helder, maar het was wel een benadering. De indieners van de amendementen hebben zich uiteraard ook rekenschap gegeven van de vraag wat de speelruimte zou zijn binnen de formuleringen van de richtlijn. Ook wij erkennen dat de octrooirichtlijn beoogt octrooien mogelijk te maken. Op een aantal fundamentele punten wenste een meerderheid van de Kamer echter de mogelijkheden van octrooieerbaarheid in te perken. Centraal in die benadering staat het begrip "strijd met de openbare orde en goede zeden". Blijkbaar zien de indieners dit begrip meer als een ex artikel 6-bepaling. De lijst in artikel 6, lid 2, waarin een aantal gevallen staat beschreven waarin octrooiering verboden is, is niet uitputtend. De lijst kan worden aangevuld door de nationale wetgever. In overweging 38 van de richtlijn staat ook dat de lijst bedoeld is om de nationale instanties richtsnoeren te geven voor de interpretatie van het begrip "openbare orde en goede zeden". In overweging 39 wordt aangegeven dat dit onlosmakelijk samenhangt met de ethische en morele beginselen die in een lidstaat worden erkend en moeten worden gerespecteerd. En zo is het natuurlijk ook. Daarover hebben wij het nu juist.
Het is dan weer merkwaardig dat direct daaropvolgend wordt gesteld dat dit begrip in de context van de richtlijn moet worden bezien. Het gaat volgens de Raad van State om de ethische en morele beginselen. Het kan toch niet zo zijn dat de mooie beschouwing in overweging 39 een puur theoretische mogelijkheid blijft? Wij mogen ten principale toch nog wel zelf uitmaken wat wij onder morele en ethische beginselen verstaan? Het gaat ons er niet om, het octrooirecht geheel ongedaan te maken of van zijn inhoud te beroven, zoals de Raad van State in de reactie op het amendement op stuk nr. 11 schrijft. Nee, het gaat om een inperking van de octrooieerbaarheid.
Ook inzake de relatie met de TRIPs-overeenkomst blijft de situatie schimmig. Ook in deze overeenkomst wordt het begrip "openbare orde en goede zeden" verwoord als grond om octrooiering in bepaalde gevallen uit te sluiten.
Langer wachten met de behandeling van dit wetsvoorstel zal geen nieuwe informatie meer opleveren. Ook de sessies met de EU-ambtenaren en de Europese Commissie, waarvoor wij de staatssecretaris overigens bedanken, hebben wat ons betreft geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. De staatssecretaris is het hiermee eens, zij het vanuit een andere optiek. Ik zal direct na dit debat in overleg treden met de ambtenaren om het amendement waarvan de staatssecretaris heeft gezegd dat het voor hem aanvaardbaar te maken is, aan te passen.
Ik sluit af met het indienen van twee moties. Dit hangt samen met de ongewisse uitkomst van dit debat en de stemming. De eerste motie betreft het fundamentele probleem dat erfelijk materiaal als uitvinding wordt bezien en niet als ontdekking. Door alle juridische taal heen is dat de kwestie die steeds in discussie is. Vinden wij dat leven, genen of gensequenties uitvindingen en dus octrooieerbaar zijn of komt het ons niet toe om ons op zo'n manier over het leven een oordeel te vormen?
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het octrooieren van een ontdekking niet mogelijk en bovendien zeer onwenselijk is;
van oordeel dat een gen en een gensequentie ontdekkingen zijn en geen uitvindingen;
constaterende dat richtlijn 98/44/EG op dit punt tegenstrijdig is, omdat er enerzijds een verbod geldt op het octrooieren van het menselijk lichaam, met inbegrip van een (partiële) sequentie van een gen (artikel 5.1), terwijl het tegelijkertijd wel mogelijk is een deel van het menselijk lichaam dat werd geïsoleerd of dat anderszins door een technische werkwijze werd verkregen, met inbegrip van een sequentie of een partiële sequentie van een gen, te octrooieren;
verzoekt de regering, binnen de Europese kaders te bevorderen dat richtlijn 98/44/EG zodanig wordt gewijzigd dat het niet mogelijk zal zijn om een deel van het menselijk lichaam dat werd geïsoleerd of dat anderszins door een technische werkwijze werd verkregen, met inbegrip van een sequentie of een partiële sequentie van een gen te octrooieren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 33(26568, R1638).
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn volgende motie betreft een conferentie die van 7 tot 19 april in Nederland wordt gehouden over de zaaizaadvoorziening van boeren over de gehele wereld. Dit hangt onlosmakelijk samen met de octrooiering van genetisch materiaal. Omdat Nederland voorzitter is van die conferentie, wil ik de Kamer een uitspraak voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- de octrooiwetgeving van grote invloed kan zijn op de zaaizaadvoorziening van (kleine) boeren over de hele wereld;
- recent het Verdrag voor plantaardig genetisch materiaal voor voedsel en landbouw is vastgesteld dat de rechten voor boeren regelt ten aanzien van het bewaren en duurzaam gebruik van plantaardig genetisch materiaal voor voedsel en landbouw en het eerlijk en evenredig delen van de opbrengsten ervan;
- dit verdrag in werking treedt wanneer veertig landen het hebben geratificeerd;
verzoekt de regering, het Internationale verdrag voor plantaardig genetisch materiaal voor voedsel en landbouw zo spoedig mogelijk te ratificeren;
verzoekt de regering, als voorzitter van de Conventie voor biologische diversiteit (CBD) welke van 7 tot 19 april 2002 wordt gehouden, tevens andere landen op te roepen ditzelfde te doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34(26568, R1638).
De heer Ter Veer (D66):
Mijnheer de voorzitter. Dit onderwerp is al bij de Kamer in behandeling vanuit de periode dat wij nog spraken van Paars I. Toen spraken wij nog over biotechnologie à la carte. Dat wil zeggen dat elke commissie die van doen had met een deel van datgene wat met biotechnologie te maken had, dat onderwerp op haar agenda vond en daar haar bijdrage aan leverde. Onder Paars II is er met goedvinden van de hele Kamer een bijzondere commissie biotechnologie ingesteld. Deze commissie heeft inmiddels haar nuttige werk gedaan en haar is dan ook alweer decharge verleend. Het onderhavige netelige probleem van de octrooiering is echter nog steeds niet opgelost.
De fractie van D66 is het samen met de VVD-fractie steeds oneens geweest met deze trage gang van zaken. Wij hadden gehoopt dat wij in deze derde termijn, na alle adviezen en alle discussies over en weer waarin de argumenten zijn gewisseld, tot een afronding hadden kunnen komen. Ik moet echter constateren dat het zwerk er weer bijzonder somber uitziet, omdat er volgens mij weer een welles-nietesdiscussie is ontstaan. Het lijkt erop dat een meerderheid iets gaat doen waar de staatssecretaris ongelukkig mee zal zijn. Bovendien zal men dan in Brussel met gefronste wenkbrauwen constateren dat er, alle discussies ten spijt, iets is aangenomen wat zich niet verdraagt met de Europese richtlijn. De fractie van D66 constateert dat er sprake is van een benadering à la carte, met name door de PvdA-fractie. De PvdA-fractie hecht anders juist zeer aan Europese integratie en vervolmaking van de interne markt, maar blijft op dit punt willens en wetens op ramkoers liggen met de Europese Commissie.
De heer Poppe (SP):
De heer Ter Veer zegt dat het zwerk weer donker wordt. Volgens mij is dat niet waar, want het is heel mooi weer, buiten en in dit debat. De heer Ter Veer bestempelt alles wat hier gewisseld is, als juridisering. Het gaat hier in de Kamer echter om politieke standpunten. Daarom wil ik van de heer Ter Veer weten of het zijn politieke standpunt is dat particuliere bedrijven die een gen kunnen isoleren, dus een stukje levend biologisch materiaal, zich die methode via een octrooi moeten kunnen toe-eigenen.
De heer Ter Veer (D66):
Dat is een retorische vraag, juist omdat hier zoveel over gepraat en gewisseld is. Het gaat hier om een beschrijving of een ontdekking en niet om een uitvinding. Uw vraag is dus niet aan de orde. Uw vraag is zelfs suggestief en draagt daarom bij aan de verwarring die rond dit onderwerp blijft bestaan.
De heer Poppe (SP):
Dan moet ik vaststellen dat het de heer Ter Veer is ontgaan waar de discussie over gaat. Mijn vraag is dan ook of hij nog eens goed wil kijken naar het octrooieerbare van biologisch materiaal. Het gaat namelijk niet om de methode waarmee het is geïsoleerd of op kweek wordt gezet, maar om het materiaal zelf. Mijn vraag is niet suggestief, maar betreft precies de discussie die hier is gevoerd.
De heer Ter Veer (D66):
Ik ben het niet met u eens en ik interpreteer het anders.
Voorzitter. De fractie van D66 is van mening dat wij de richtlijn nu moeten implementeren. Daarbij zeg ik dat de discussie over dit onderwerp niet gesloten is en nooit gesloten zal worden. Het is een altijd voortgaande discussie, juist omdat de ontwikkelingen in de biotechnologie zo snel zijn, dat ze spectaculair genoemd kunnen worden. Dat betekent dat er een voortgaande discussie is over elk van de octrooien die per stuk worden aangevraagd en per stuk worden verleend. Bovendien is er per stuk een advies of een verzoek om heroverweging mogelijk.
Daarnaast is het Europees Parlement al vanaf het allereerste begin in co-decisie bij dit onderwerp betrokken. Daarbij heeft een democratische betrokkenheid van het Europees Parlement op voorhand een rol gespeeld. Dat is juist wat wij zo graag willen. De fractie van D66 betreurt de besluiteloosheid en zou het ook betreuren als de regering in een onmogelijke positie zou worden gebracht doordat zij willens en wetens met een aangenomen wetsvoorstel opgezadeld wordt waar zij zelf überhaupt geen gat in ziet. Zo'n situatie dreigt te ontstaan door verwarrende discussies over aparte amendementen.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Herinnert de heer Ter Veer zich dat de regering voor de PvdA-fractie geen advies had hoeven inwinnen bij de Raad van State? Wij hadden op dat moment best al willen stemmen en implementeren. Daarna is de zaak inderdaad daadwerkelijk op drift geraakt.
Vindt de heer Ter Veer dit onderwerp niet zo belangrijk dat het de moeite waard is om er op een grondige manier informatie over in te winnen? Er zijn nog maar vijf landen die een en ander geïmplementeerd hebben en daar is overigens ook discussie over. Sommige landen hebben de richtlijn eveneens anders geïmplementeerd.
De heer Ter Veer stelt dat de Europese Commissie de wenkbrauwen zal fronsen. Ik begrijp wel dat hij het helemaal niet eens is met mijn argumentatie, op grond waarvan ik denk dat het fronsen van die wenkbrauwen wel zal meevallen. Waarop baseert de heer Ter Veer dat precies?
De heer Ter Veer (D66):
Ik baseer dat op de afkeer die ik voel voor het à la carte Europeaan zijn dat de PvdA-fractie op dit punt tentoonspreidt. De richtlijn is geldend. Zij kan overal worden aangewend om een octrooiaanvraag in te dienen, behalve in dit geval in Nederland waar het nog niet geldig is. U gaat dus voorbij aan de logische volgorde die er moet zijn. Wij implementeren de richtlijn. Wij weten dat er heel veel naar gekeken is en dat er een voortgaande discussie over is. Daar willen wij uiteraard aan meedoen. Dat is echter de logische volgorde der dingen en daarom betreurt mijn fractie dat dit dossier tot "dossier pourru" – zoals het in Brussel schijnt te heten – oftewel een "bedorven dossier", is verworden door de wijze waarop deze Kamer dat heeft behandeld.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Als u kijkt naar de discussies in alle andere landen, bent u dan nog steeds van mening dat de richtlijn helder is? Hoe ziet u dan de oppositie die de Nederlandse regering bij het Octrooibureau in München heeft gevoerd? Die heeft rechtstreeks te maken met artikel 5, lid 2.
De heer Ter Veer (D66):
Als het over artikel 5, lid 2 gaat, wordt elke suggestie voor verbetering die moeten voortkomen uit precisering, met beide handen aangegrepen. Ik vermag echter niet in te zien hoe het mogelijk is dat je au serieux wordt genomen met een constructieve bijdrage in de discussie, als je eerst volhardt in de communautaire aanpak waar de fractie van D66 voor staat. Ik meende zeker te weten dat ook de PvdA-fractie daarvoor stond, met uitzondering van dit punt. Wij moeten de logische volgorde der dingen respecteren: eerst implementeren, daarna de discussie voortzetten.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Bent u het met mij eens dat ook binnen de Europese Unie een goed rechtsstelsel gediend is met goede hoogwaardige wetgeving? Dat is het doel waar de fractie van de PvdA altijd naar heeft gestreefd.
De heer Ter Veer (D66):
Ik heb het dossier een "bedorven dossier" genoemd en ik vrees dat wij bij de stemmingen op dit punt nog steeds tot die conclusie zullen moeten komen.
De heer Stellingwerf (ChristenUnie):
Ik vind de aanduiding "bedorven dossier" absoluut niet aan de orde. Nadat wij bezwaar hadden gemaakt, hebben verschillende landen zich bij ons aangesloten. Zegt dat u dan niks?
De heer Ter Veer (D66):
Dat zegt mij dat het een voortgaande discussie is, omdat de ontwikkelingen zo spectaculair zijn, maar ook omdat fundamenteel verschillend naar het onderwerp kan worden gekeken. Dat is ook nadrukkelijk naar voren gekomen in de bevindingen van de bijzondere commissie biotechnologie. Voor een deel zullen de tegenstellingen onoverbrugbaar zijn, bijvoorbeeld tussen uw en mijn partij. Wij weten dat al vijf jaar. Wij moeten dan ook niet proberen, het onverzoenlijke te verzoenen. Wij moeten gewoon een knoop doorhakken. Wij moeten constateren dat Europa geweldig op achterstand staat. Wij hebben allen een missie, bijvoorbeeld naar de Verenigde Staten, waar men daarmee weer anders, en ook in mijn ogen veel te ruimhartig, omgaat. Wij zouden als broeders in de strijd naar de andere kant van de oceaan kijkend, veel meer kunnen doen. Wij zouden elkaar en het geheel een dienst bewijzen als wij nu besluiten, deze richtlijn te implementeren en daarna de discussie voort te zetten.
De heer De Haan (CDA):
Voorzitter. Het plenaire debat over de wijziging van de Rijksoctrooiwet is bijna twee jaar geleden in twee termijnen gevoerd en tijdens de tweede termijn op verzoek van de staatssecretaris geschorst. Hij wilde over de ingediende amendementen eerst een advies van de Raad van State. De Raad van State heeft eigenlijk alle amendementen afgewezen, zij het op zeer verschillende gronden, bijvoorbeeld niet passend binnen de richtlijnen, soms destructief of niet in overeenstemming met. Alleen het amendement op stuk nr. 12 van mijn collega Van der Hoeven, die ik vandaag vervang, over de aanvulling van de lijst met onethische uitvindingen c.q. strijd met de openbare orde en goede zeden kon de waardering van de Raad van State nog wel wegdragen. Belangrijk is echter dat de Kamer aan de regering heeft laten weten, de ingediende amendementen te handhaven. Het advies leidt echter niet tot een andere stellingname ten aanzien van het hoofdbezwaar van mijn fractie dat planten en dieren als zodanig niet octrooieerbaar behoren te zijn. Wij handhaven dan ook het amendement op stuk nr. 11.
Inmiddels is op 14 juni 2001 de conclusie van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de EG inzake het verzoek van Nederland om vernietiging van de richtlijn 9844 EG ter bescherming van biotechnologische uitvindingen openbaar gemaakt. De advocaat-generaal verwerpt het Nederlandse betoog en is van mening dat het verzoek om vernietiging van de richtlijn niet moet worden gehonoreerd. Dat is helder. Het communautaire rechtskader zelf is volgens de advocaat-generaal niet onwettig, maar naar zijn mening moet het gebruik van biotechnologisch materiaal op nationaal niveau worden geregeld en moet er een adequate voorziening worden getroffen waarbij het beginsel van geïnformeerde instemming in acht wordt genomen.
Het is nog zeer de vraag of deze zaken in Nederland naar behoren zijn geregeld. Graag ontvang ik daarop een nadere toelichting van de staatssecretaris. Voorts spreekt de advocaat-generaal uit dat de ethische octrooieringsmaatstaven niet volledig worden gedefinieerd en dat biotechnische uitvindingen die in strijd zijn met de menselijke waardigheid nu en straks niet octrooieerbaar zijn. Echter, de advocaat-generaal geeft niet aan op basis van welke criteria iets wordt geacht in strijd te zijn met de menselijke waardigheid. Zijn dat communautaire criteria? Zo ja, wanneer en door wie zijn zij vastgesteld?
Inmiddels is de uitspraak van het Hof bekend: Nederland is op 9 oktober 2001 in het ongelijk gesteld. Het verzoek om schorsing respectievelijk vernietiging van de richtlijn is afgewezen. Naar aanleiding daarvan en de voorliggende amendementen hebben vervolgens besprekingen plaatsgevonden tussen staatssecretaris Ybema en zijn ambtenaren en de ambtenaren van de Europese Commissie over de draagwijdte van de ingediende amendementen. De amendementen op de stukken nrs. 13 en 16, zij het laatste met een kleine aanpassing, zijn wel in overeenstemming te brengen met de Europese richtlijn. Het amendement-Van der Hoeven op stuk nr. 11 dat planten en dieren als zodanig niet octrooieerbaar zijn, blijft voor de regering het grote struikelblok. Het CDA houdt echter op principiële gronden vast aan dit amendement.
Nader overleg met Nederlandse europarlementariërs heeft uitgewezen dat de richtlijn impliciet wel uitsluit dat planten en dieren als zodanig geoctrooieerd kunnen worden, maar dit staat niet expliciet in de richtlijn. De vraag is ook hoeveel ruimte de uitspraak van het Hof biedt. Het is toch mogelijk om octrooi niet te verlenen? Is de Nederlandse interpretatie niet stringenter dan de uitspraak van het Hof?
Uit de ontwikkelingen bij het octrooi dat aan Myriad Genetics is verleend, blijkt dat artikel 5, lid 1, van de richtlijn niet uitsluit dat het menselijk lichaam geheel of ten dele wordt geoctrooieerd. Het Europese patentambt in München wijst dit soort octrooien toe met de richtlijn in de hand. De richtlijn voldoet niet op dit punt, dat is volstrekt helder. Het Europees Parlement heeft dit inmiddels ook geconstateerd. Wat gaat de regering doen om de richtlijn te wijzigen? Is er actie ondernomen?
Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat een aantal landen, zoals Luxemburg, weigeren om artikel 5 te implementeren. Op 14 juni heeft de Belgische ministerraad het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn goedgekeurd, maar de plenaire behandeling moet nog volgen. De ministerraad heeft uitdrukkelijk gesteld dat voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de cruciale artikelen 3 en 5 die een octrooi op leven mogelijk maken, nader moeten worden gepreciseerd en verbeterd. Artikel 3 betreft uitvindingen die bestaan uit biologisch materiaal of dit bevatten. Artikel 5 betreft octrooieerbaarheid van delen van het menselijk lichaam. De regeringen van Duitsland en Italië hebben soortgelijke vragen gesteld aan de Europese Commissie. Nederland staat dus niet alleen met dit inhoudelijke bezwaar.
Daarnaast heeft België de interpretatieruimte van de richtlijn gebruikt om zaken nader aan te scherpen, bijvoorbeeld de verplichting om te vermelden waar het genetisch materiaal vandaan komt. Aansluiting bij het Belgische standpunt is ook mogelijk.
De richtlijn is tot nu toe geïmplementeerd in het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Finland, Denemarken en Griekenland. Frankrijk wil deze maar ten dele implementeren. Andere landen plaatsen grote vraagtekens bij de richtlijn. Dat geeft toch al aan dat het niet kan op de voorgestelde manier? In het verslag van de eerdergenoemde bespreking staat te lezen dat lidstaten alleen gehouden zijn om te implementeren wat in de artikelen staat, maar niet wat in de overwegingen of in de preambule staat. Wat betekent dit voor het wetsvoorstel? Het CDA is en blijft hierover uiterst kritisch. Artikel 5, lid 1, moet worden aangepast. Ik kom derhalve met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de toekenning van het octrooi aan Myriad Genetics aangeeft dat artikel 5, lid 1, van de richtlijn onvoldoende waarborgen biedt dat er geen octrooi kan worden verleend op (delen van) het menselijk lichaam;
constaterende dat er een weeffout zit in de tekst van deze Europese richtlijn;
verzoekt de regering, via de Europese Raad actie te ondernemen om deze weeffout te herstellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Haan, Witteveen-Hevinga, Poppe, Stellingwerf en Hermann.
Zij krijgt nr. 35(26568, R1638).
De heer De Haan (CDA):
De vraag is wat de staatssecretaris doet als de ingediende amendementen worden aanvaard. Handhaaft hij het geamendeerde wetsvoorstel, trekt hij het terug of komt hij met een nieuw voorstel?
De voorzitter:
Ik wil de leden herinneren aan de afspraak die wij met elkaar hebben gemaakt om een spreektijd van ongeveer 5 minuten aan te houden. Als de Kamer nog te lang spreekt, zal ik schorsen voor de lunch voordat het antwoord van de staatssecretaris heeft plaatsgevonden.
Het woord is aan de heer Udo.
De heer Udo (VVD):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording in tweede termijn en voor zijn uitgebreide rapportage omtrent de conclusies van de Raad van State en het Hof van Justitie bij dit zo ingewikkelde onderwerp.
Ik kom te spreken over de problematiek van het verzoek tot vernietiging van de richtlijn en de Nederlandse implementatie. De octrooiering van biotechnologische uitvindingen is buitengewoon gecompliceerd. Lange tijd heeft deze Kamer al gesproken en geworsteld met de Europese component hieromtrent. De bezwaren van de Nederlandse regering die zijn aangetekend bij het Hof van Justitie, zijn afgewezen. De conclusies zijn helder en genuanceerd. Ten eerste, de harmonisatie was noodzakelijk om een oplossing te zoeken voor de verschillen tussen de nationale wetgevingen. Ten tweede, het subsidiariteitsbeginsel is niet geschonden. Ten derde, de rechtszekerheid, volkenrechtelijke verplichtingen en de grondrechten zijn eveneens niet geschonden. Het is ook duidelijk dat de Raad van State tot de slotsom is gekomen dat de meeste aan hem voorgelegde amendementen onverenigbaar zijn met de Europese richtlijn. Wat de VVD-fractie betreft, is de positie na deze advisering duidelijk. Nu staatsrechtelijke duidelijkheid is geschapen, zal de Nederlandse wetgever zich moeten schikken naar het oordeel van de raad en het hof. Het is van het grootste belang dat deze Kamer juridisch en politiek in alle zorgvuldigheid en in lijn met onze Europese verplichtingen de correcte beslissingen neemt. Dit betekent dat de Europese richtlijn één op één dient te worden geïmplementeerd.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Kan de heer Udo toelichten waarom hij nog de stelling hanteert dat een implementatie van één op één noodzakelijk is, nu gebleken is dat bijvoorbeeld de hele preambulering, waar heel belangrijke zaken in staan, niet per se geïmplementeerd hoeven te worden? Waarop baseert hij dat?
De heer Udo (VVD):
Voorzitter. Mevrouw Witteveen trekt iedere keer bepaalde delen uit de uitspraak van het hof naar zich toe, maar zij overziet kennelijk niet het totaalbeeld. Wij hebben immers wel degelijk de juridische verplichting om de richtlijn één op één te implementeren. Dat staat als een paal boven water. Dat hebben én de Raad van State én het Hof van Justitie naar voren gebracht. Daarover is geen twijfel mogelijk. Het is wel mogelijk om bijvoorbeeld de octrooiering die in strijd zou kunnen zijn met openbare orde of goede zeden, aan te vullen. Zoals de staatssecretaris ook al in zijn brief heeft opgemerkt, moet die aanvulling dan wel binnen bepaalde bandbreedtes van de richtlijn gebeuren. Nogmaals, het is wel mogelijk dat wij in nationale wetgeving bepaalde dingen preciseren, maar wij kunnen natuurlijk niet in strijd met de richtlijn wetgeving bedrijven.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Het Europese Hof heeft zich helemaal niet uitgesproken over die preambulering. Dat hebben de Europese Commissie en in navolging daarvan de Nederlandse regering wel gedaan. Nogmaals, wat is de mening van de heer Udo daarover? Houdt hij nog steeds staande dat er een implementatie van één op één moet plaatsvinden?
De heer Udo (VVD):
De implementatie van één op één houdt in dat er op een enkel vlak ontwikkelingen kunnen zijn. Een voorbeeld daarvan is het borstkankergen, wat natuurlijk een kwalijke zaak is en waar iets aan gedaan moet worden. Dat is in beweging. Dat doet op zichzelf echter niets af aan de implementatie van dit wetgevingstraject.
De heer Poppe (SP):
Zegt de heer Udo nu dat alle lidstaten als knipmessen buigend "ja" moeten zeggen als de Europese Commissie een richtlijn uitvaardigt en dat elke politieke discussie over de inhoud en de gevolgen van zo'n richtlijn uit den boze is? Wij weten allemaal dat de Europese Commissie niet zo erg democratisch gecontroleerd wordt. Zegt hij dat? Wat doet hij hier dan?
De heer Udo (VVD):
Voorzitter. Dit is een lachwekkende vraag van de heer Poppe. Het gaat hier immers om een Europese richtlijn waarover het Europees Parlement tien jaar heeft gedaan. Het is geen voorstel van de Europese Commissie. Het Europees Parlement heeft deze richtlijn tot stand gebracht en uitgevaardigd.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Ik wil nog even iets zeggen over die een-op-eenimplementatie.
De voorzitter:
Nog één vraag! Daarna mag de heer Poppe weer terugkomen. Wij moeten echt opschieten.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
De argumentatie daarvoor...
De heer Udo (VVD):
Ik kom daar nog op.
De voorzitter:
De heer Udo komt daar nog op. Dan kan hij zijn betoog vervolgen.
De heer Udo (VVD):
Ik kom te spreken over de problematiek van het octrooi op planten en dieren. Materieel gezien is octrooi bij biotechnologische uitvindingen een noodzakelijkheid om de dure ontwikkelingskosten ook in Nederland afdoende te kunnen beschermen. Het ligt voor de hand dat biotechnologische bedrijven of universiteiten zich op de richtlijn zullen gaan beroepen, omdat in het fictieve geval bij aanname van het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Witteveen het niet aangepaste nationale recht nadeliger is dan hetgeen in de richtlijn is bepaald.
Het Hof heeft hieromtrent een doctrine ontwikkeld: het buiten toepassing laten van strijdige bepalingen of het conform interpreteren daarvan, komt er praktisch gesproken op neer dat de nationale rechter de nationale bepalingen toetst aan hetgeen in de richtlijn is bepaald. Zie hierbij de arresten VNO 38-77, NK 38-77 en het arrest Becker. Het comitatoarrest van het Hof zegt ook nog eens dat het gaat over de vraag of de nationale wetgever is gebleven in het kader dat hem door de richtlijn is opgelegd. Geen Europa à la carte, dus.
In een concreet geval zal de rechter rechtstreekse werking vaststellen wanneer de bepalingen van de richtlijn voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn om door uitvoeringsorganisaties te kunnen worden toegepast. In artikel 4, lid 2 van de richtlijn staat: een uitvinding die betrekking heeft op planten en dieren is octrooieerbaar als de uitvoerbaarheid van die uitvinding zich technisch gezien niet beperkt tot een bepaald planten- of dierenras. Deze verklaring is zonneklaar en niet polyinterpretabel. Degenen die dit ontkennen, zijn juridisch verkeerd bezig en doen er goed aan zich beter te laten voorlichten over de juridische en wetenschappelijke aspecten.
Volgens het octrooirecht en ook volgens de Europese richtlijn worden octrooien alleen verleend voor uitvindingen in de techniek. Dit geldt ook voor de biotechnologie. Het octrooi geeft hierbij dan ook alleen rechten op het voortbrengsel van de uitvinding. Het Hof van Justitie zegt in de cruciale overweging 58 dat de richtlijn weliswaar de keuzemogelijkheid ontneemt die het TRIPs-verdrag de partijen bij die overeenkomst biedt met betrekking tot de octrooieerbaarheid van planten en dieren, maar dat de in artikel 4 van de richtlijn gekozen optie op zich is te verenigen met die overeenkomst die voorts niet verbiedt dat sommige lidstaten die bij de overeenkomst partij zijn, een gemeenschappelijk standpunt bepalen ten aanzien van de uitvoering daarvan. Het is overduidelijk dat wij die keuzemogelijkheid aldus niet meer hebben.
Ik heb gezien dat mijn amendement op stuk nr. 15 over het kwekersrecht in strijd zou kunnen zijn met de richtlijn. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af. Misschien kan hij dit materieel regelen in het uitvoeringsbesluit. Ik hoor dit dan graag, want dan zal ik overwegen dit amendement in te trekken.
Ik wil als lid van deze Kamer nadrukkelijk gezegd hebben dat de amendementen op de stukken nrs. 11, 14, 18, 19 en 23 conform het Reglement van orde van de Tweede Kamer eigenlijk als ontoelaatbaar zouden moeten worden bestempeld en gezien.
Mevrouw Hermann (GroenLinks):
Voorzitter. In de Kamer is al diverse malen met de regering van gedachten gewisseld over de Europese richtlijn betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen. In al deze overleggen heeft de meerderheid van de Kamer zich duidelijk uitgesproken tegen deze richtlijn. Alle inspanningen ten spijt lijkt het er echter op dat wij ons moeten neerleggen bij een implementatie van deze richtlijn in de nationale wetgeving. GroenLinks heeft eerder aangegeven dat in het geval een schorsingsverzoek niet gehonoreerd zou worden, de richtlijn zo minimaal mogelijk geïmplementeerd moet worden. Wij moeten zoveel mogelijk recht doen aan onze eigen houding ten aanzien van de octrooiering. Wij betreuren het dat wij vooralsnog niet zijn ontkomen aan implementatie van deze door Nederland ongewenste Europese richtlijn. Met eerdere voorstellen hebben wij en andere partijen geprobeerd de schade zoveel mogelijk te beperken. Het advies van de Raad van State is echter helder: de Raad ziet ook geen ruimte om een en ander te implementeren zoals wij dit hadden gevraagd. Wij betreuren dit ten zeerste. Wij zien in het advies van de Raad van State evenwel ruimte om bepalingen te stellen ten aanzien van de proportionaliteit en de mate waarin het dierenwelzijn mag worden aangetast. De huidige Rijksoctrooiwet bevat in artikel 3 een verwijzing naar de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Hierin wordt bepaald dat alleen uitvindingen gepatenteerd kunnen worden die voortkomen uit onderzoek dat toegestaan is ingevolge de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Artikel 6 van de richtlijn biedt de mogelijkheid dat er geen octrooi verleend wordt als er sprake is van disproportionaliteit en onaanvaardbaar dierenleed. Wij zijn van mening dat deze bepaling in de richtlijn de ruimte geeft om de genoemde passage in artikel 3b van de Rijksoctrooiwet, waarin wordt verwezen naar de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, te handhaven. Wij vragen de staatssecretaris dan ook, de wet in deze zin te wijzigen. De door ons voorgestelde wijziging betreft een minimale maar niet onbelangrijke inperking van de wet, gezien de beperkte mogelijkheden om af te doen aan de richtlijn.
Desondanks zal met het aannemen van dit wetsvoorstel een wet in werking treden die allerlei ontwikkelingen in gang zet die wij niet kunnen ondersteunen. Het patent op levende wezens kan leiden tot onaanvaardbare aantasting van het dierenwelzijn. Patenten op gewassen kunnen ertoe leiden dat boeren in ontwikkelingslanden niet meer kunnen beschikken over hun eigen voorraad zaden, die vaak door een jarenlange teelt verworven is. Boeren worden afhankelijk van grote multinationals. Het verkrijgen van patenten voor medisch onderzoek en medische behandelmethoden is natuurlijk nodig om ontwikkelingen in de gezondheidszorg mogelijk te maken, maar tegelijkertijd zijn wij beducht voor een ratrace waarin bedrijven en instellingen concurrerende onderzoeken gelijktijdig uitvoeren. Dat is naar onze mening zeker geen efficiënt gebruik van mensen en middelen. Bovendien zijn wij beducht voor een explosieve toename van proefdiergebruik. Mevrouw Terpstra zei daarover gisteren namens alle Kamerleden dat dit zoveel mogelijk beperkt dient te worden.
Wij hebben opgemerkt dat het octrooirecht verstrekkende gevolgen kan hebben voor onderzoek, diagnostiek en behandeling. Het voorbeeld van het onderzoek naar het borstkankergen is al eerder in een notaoverleg aan de orde geweest. Onderzoek, diagnostiek en behandeling kunnen sterk belemmerd worden indien er een patent met dergelijke verstrekkende gevolgen verleend wordt. Wij hebben in dit verband graag de motie van de heer De Haan meeondertekend.
Volgens de fractie van GroenLinks kan Nederland zich het beste aansluiten bij de landen die grote bezwaren hebben tegen de Europese richtlijn: Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, België, Italië en Denemarken. Mijn fractie verzoekt de regering, een formeel herzieningsverzoek in te dienen waarin wordt aangedrongen op aanpassing van de richtlijn zodat deze voldoet aan de normen en waarden van Nederland en de andere genoemde Europese landen. Deze normen en waarden dreigen met voeten getreden te worden.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter. Wij worstelen al ongeveer vijf jaar met dit onderwerp. De eerste termijn van dit debat heeft onder het eerste paarse kabinet plaatsgevonden en de tweede termijn een jaar geleden. In de tussentijd heeft een meerderheid van de volksvertegenwoordiging in Nederland de tanden laten zien en duidelijk gemaakt dat het octrooieren van planten en dieren, of delen daarvan, niet acceptabel is. Hoewel de regering de implementatie van deze Europese richtlijn mooi verpakt in wollige woorden, gaat het om het creëren van de mogelijkheid om octrooi te geven op biologisch materiaal. Het gaat niet slechts om een octrooi op de werkwijze waarop dat wordt verkregen. Bepaalde "uitvindingen" zijn vatbaar voor octrooi, waaronder uitvindingen met betrekking tot "biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of wordt verkregen, ook indien dat materiaal in de natuur voorhanden is". Dit artikel 4, lid 2a, van de Europese richtlijn is natuurlijk te gek voor woorden, omdat biologisch materiaal dat in de natuur voorhanden is, geen uitvinding is. Op zijn hoogst kan het bestaan ervan ontdekt worden.
De minister van VWS heeft dan ook in februari van dit jaar bezwaar gemaakt tegen het verlenen van een octrooi op een borstkankergen aan Myriad Genetics. Dat bezwaar had niet alleen de volle steun van mijn fractie, maar zij heeft zelfs geholpen, de minister hiertoe aan te zetten. De implementatie van de EU-richtlijn 9844-EG in onze eigen wetgeving staat evenwel haaks op dit bezwaar. De regering ziet kennelijk ook in dat de implementatie van de richtlijn een grote stap in de verkeerde richting is. Het is ook niet voor niets door de Nederlandse regering voorgelegd aan het Europese Hof ter schorsing of vernietiging. Kennelijk zit de regering in een lastige politieke spagaat. Enerzijds heeft zij inzicht in de onverantwoorde gevolgen van de mogelijkheid van octrooieren van delen van een levend organisme, anderzijds wil zij de Europese Commissie niet voor de voeten lopen. Hoeveel landen worstelen nog meer met dit dilemma? Er zijn nog maar vijf landen die de richtlijn hebben geïmplementeerd. Wil de staatssecretaris de Kamer duidelijk maken welke discussies in de lidstaten worden gevoerd?
Wij voeren geen juridische, maar een politieke discussie, hoewel zij erg wordt gejuridiseerd. De vraag is of wij het ergens mee eens zijn of niet. Het amendement op stuk nr. 11 van collega Witteveen is zowel door de Raad van State als door de ambtenaren van de Europese Commissie bestempeld als "niet in overeenstemming met de richtlijn". Dat kan natuurlijk kloppen, maar dit amendement is wel in overeenstemming met de bezwaren van onze eigen regering tegen de gevolgen van het octrooieren van levend biologisch materiaal van levende organismen. Zo belanden wij weer op het politieke vlak.
Ook het verzoek tot vernietiging door de advocaat-generaal van het Europese Hof is afgewezen. De Kamer heeft haar tanden laten zien en is gelukkig niet van plan, die tanden te laten afvijlen. De PvdA-fractie trekt haar amendement, dat mede door mijn fractie is ondertekend, niet in en ik meen dat dit ook geldt voor de amendementen van de andere fracties. Dat kan ook haast niet anders, nu iedereen duidelijk heeft aangegeven hoe onacceptabel de richtlijn op veel punten is. Ik spreek mijn waardering uit voor de vasthoudendheid van mevrouw Witteveen. Ik verbaas mij echter over haar uitspraak dat als het amendement op stuk nr. 11 niet wordt aangenomen, de democratie heeft gesproken en dat haar fractie dan voor implementatie zal stemmen. Dat is nu ook weer niet nodig. Ook als de meerderheid van de Kamer niet voor implementatie stemt, heeft de democratie gesproken.
Voorzover ik kan overzien, blijven er vier opties open. 1. De regering trekt het wetsvoorstel in, maar dan is de richtlijn direct geldig en kan elk bedrijf zijn gelijk krijgen voor de rechter. 2. De amendementen worden aangenomen en in de uiteindelijke wet opgenomen. Ook dan kan een bedrijf zijn gelijk krijgen voor de rechter. 3. De Kamer legt zich neer bij de macht van Brussel. Dat lijkt mij, zeker bij dit onderwerp, geen goed plan. 4. Nederland sluit zich aan bij het initiatief van België, dat later is gevolgd door Frankrijk, Duitsland en Italië, om de Europese Commissie te verzoeken, de richtlijn inhoudelijk sterk te wijzigen. De Belgische regering vroeg de Europese Commissie al in juni 2001 om de twee belangrijkste artikelen te preciseren en te verbeteren. Ik doel hierbij op de artikelen 3 en 5, die octrooi op leven mogelijk maken. Ook dat zou een democratische gang van zaken zijn.
Gezien het feit dat de minister van VWS in februari van dit jaar oppositie heeft ingesteld tegen het verlenen van octrooi op een borstkankergen, lijkt het mij geheel in lijn van de Nederlandse regering te liggen om zich aan te sluiten bij het Belgische initiatief. Voor de SP-fractie is het voorliggende wetsvoorstel, dus ook de richtlijn, simpelweg niet acceptabel. Octrooi op werkwijzen kan in sommige gevallen interessant zijn, maar octrooi op levende organismen zeker niet. Er is reeds gewezen op de macht die een bedrijf kan krijgen in de gezondheidszorg. Ook over voedselgewassen en zaden is al gesproken. De staatssecretaris kan ervoor kiezen om een rechte rug te houden en niet te buigen onder druk van Brussel of andere juristerij. Hopelijk zal hij zich gesteund voelen door mijn motie op dit punt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat planten en dieren niet geoctrooieerd zouden mogen worden;
constaterende dat de Belgische regering soortgelijke bezwaren heeft tegen (implementatie van) de richtlijn 98/44/EG;
constaterende dat de Belgische regering, gevolgd door andere Europese lidstaten, de Europese Commissie heeft verzocht, de artikelen 3 en 5 van de richtlijn te preciseren en verbeteren;
verzoekt de regering, zich aan te sluiten bij dit Belgische initiatief en de Europese Commissie te verzoeken, de richtlijn zo te wijzigen dat levend materiaal niet geoctrooieerd kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36(26568, R1638).
De heer Poppe (SP):
Deze motie kan worden gezien als een aanvulling op die van de heer Stellingwerf. Deze bijten elkaar niet, maar sluiten op elkaar aan.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de termijn van de Kamer. Ik vraag de staatssecretaris om meteen te antwoorden, voor de nu al veel te late lunchpauze. Ik sta daarbij echter geen interrupties toe.
Staatssecretaris Ybema:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng bij deze derde termijn. Sinds de opschorting van ons overleg van 7 juni 2000 – het is al weer bijna twee jaar geleden – is er heel veel gebeurd. De leden hebben daarvoor ook hun waardering uitgesproken. Ik heb het zelf als een intensieve en belangrijke fase ervaren.
In juni 2000 zijn de Kamer en ik uit elkaar gegaan met twee belangrijke actiepunten. Het eerste betrof het verzoek van de Kamer om een schorsingsverzoek in te dienen bij het Hof van Justitie. Van belang daarbij was om dit nog voor de uiterlijke implementatiedatum van 31 juli 2000 voor elkaar te krijgen. De Kamer weet dat dit verzoek is afgewezen op 25 juli; zij is daarover geïnformeerd.
Het tweede actiepunt betrof het vragen van een spoedadvies aan de Raad van State, omdat er een duidelijk verschil van opvatting was tussen de regering en de Kamer over de vraag of een deel van de amendementen kon worden toegestaan binnen het kader van de richtlijn. Ik wil graag de actuele stand van zaken kort doornemen om aan te geven wat de positie van de regering in dit belangrijke dossier is.
De uitspraak van het Hof van Justitie van 9 oktober vorig jaar is heel belangrijk. In oktober 1998 hebben wij in goed overleg met de Kamer de procedure aangespannen. Het heeft helaas veel langer geduurd dan wij hadden gehoopt. Op 14 juni vorig jaar kwam de advocaat-generaal met een negatieve conclusie op het verzoek van Nederland. Hij gaf overigens wel een duidelijk signaal af. Het vernietigingsverzoek dat wij hadden ingediend, was volgens hem niet nutteloos. Het was ingegeven door een begrijpelijke bezorgdheid over onverantwoord biotechnologisch onderzoek met ethisch onaanvaardbare gevolgen. Die zorg moet volgens de advocaat-generaal worden weggenomen. De politiek moet dit ook oppakken, maar naar zijn oordeel buiten het octrooirecht om. Hij vond het dus een goede discussie, maar zij moet binnen een ander kader worden gevoerd. In de richtlijn gaat het volgens hem alleen en in het bijzonder om de octrooieerbaarheid van biotechnologische uitvindingen en dus niet om het gebruik ervan. Daarover bestaan volgens mij nog veel misverstanden.
Op 9 oktober 2001 heeft het Hof van Justitie het Nederlandse verzoek om vernietiging van de biotechnologierichtlijn uiteindelijk afgewezen. Ik heb de Kamer daarover geïnformeerd. Gevolg van het arrest is, dat de implementatieverplichting blijft bestaan. De uitspraak is bindend en beroep ertegen is niet mogelijk. Dat was ons overigens bekend. Nederland – lidstaat, EG-verdragspartner – blijft derhalve gehouden om de richtlijn te implementeren. Zo luiden de afspraken binnen de Europese Gemeenschap. Bij vorige gelegenheden heb ik al uitvoerig geschetst welke risico's Nederland loopt als het in gebreke blijft de richtlijn te implementeren. In dat geval zal de Europese Commissie een inbreukprocedure aanhangig maken bij het Hof van Justitie. Als het Hof Nederland veroordeelt wegens het niet nakomen van een richtlijn, moet de Nederlandse wetgever alle maatregelen nemen om het arrest alsnog uit te voeren. Bij weigering kan de Commissie de zaak opnieuw aanhangig maken bij het Hof. Het Hof kan dan zelfs een boete of een dwangsom opleggen wegens het niet nakomen van het arrest. Direct na de uitspraak van het Hof heb ik de Kamer geïnformeerd. Daarbij heb ik ook uitvoerige informatie gevoegd over de stand van zaken in het buitenland. Nadere vragen hierover zal ik dan ook niet beantwoorden. Inmiddels hebben Denemarken, Finland, Ierland, Engeland en Griekenland de richtlijn geïmplementeerd. De andere lidstaten, waaronder Nederland, zijn onverkort gehouden de richtlijn te implementeren.
Dan nog iets over het advies dat aan de Raad van State is gevraagd over de ingediende amendementen. Allereerst iets over de amendementen op de stukken nrs. 12 en 17, die ik niet om advies heb voorgelegd aan de Raad van State. Amendement nr. 12 gaat over de mogelijkheid om de lijst van onethische uitvindingen uit te breiden bij AMvB. Al in eerdere debatten heb ik duidelijk gemaakt dat ik mij daarin kan vinden. Dat ben ik nog steeds van mening. Daarom zag ik ook geen reden om dit amendement aan de Raad van State voor te leggen. Het amendement op stuk nr. 17 gaat over het opnemen van een vernietigingsprocedure voor daarvoor in aanmerking komende octrooien, verleend na implementatie van de richtlijn, tot aan het moment van eventuele vernietiging ervan door het Hof van Justitie. Gezien de uitspraak van het Hof is dat amendement niet meer relevant. Ik verzoek de indienster, mevrouw Witteveen, haar amendement in te trekken.
Dan kom ik nu te spreken over de amendementen die om advies aan de Raad van State zijn voorgelegd. In november 2000 heb ik de Kamer geïnformeerd over de inhoud van het gevraagde advies, over het door de Raad van State uitgebrachte advies en over het nader rapport. De Raad van State heeft uitgebreid en nauwgezet gekeken naar de voorgelegde amendementen. Ik neem aan dat de Kamer dat met mij eens is. Men is niet over één nacht ijs gegaan. Je kunt de uitslag verschillend appreciëren, maar overeind blijft dat men er buitengewoon serieus naar heeft gekeken. Bij dit alles moet worden bedacht dat de Raad van State een onafhankelijke en ook onze eerste adviseur is in dit soort zaken.
Ook de Raad van State komt tot de conclusie dat de biotechnologierichtlijn totale harmonisatie voorschrijft. Dat houdt in dat geen verdergaande regelingen zijn toegestaan dan de richtlijn voorschrijft en dat aanvullende of afwijkende regels alleen zijn toegestaan als de richtlijn daarin voorziet. Beperking van de octrooieerbaarheid met een beroep op de openbare orde of de goede zeden, is volgens de Raad van State slechts mogelijk binnen de context en met inachtneming van de richtlijn. Men kan derhalve niet op grond van goede zeden, de openbare orde of ethische overwegingen tot een ander oordeel komen over octrooieerbaarheid. De in de amendementen voorgestelde beperkingen van octrooieerbaarheid gaan echter de richtlijn te buiten of zijn daarmee lijnrecht in strijd. Immers, als de richtlijn aangeeft wat wel octrooieerbaar is – bijvoorbeeld uitvindingen met betrekking tot planten en dieren – kunnen diezelfde uitvindingen niet met een beroep op openbare orde en goede zeden niet octrooieerbaar worden verklaard. Daarover is de richtlijn volstrekt helder. Afwijking van deze lijn leidt tot verstoring van de balans die in de richtlijn is gevonden tussen enerzijds de octrooieerbaarheid en anderzijds de beperking daarvan, en is daarom niet toegestaan.
Dit punt speelt bij een aantal amendementen. Het speelt bij het centrale amendement op stuk nr. 11, dat de niet-octrooieerbaarheid van planten en dieren beoogt. Het speelt bij het amendement op stuk nr. 14 van de heer Stellingwerf, dat stelt dat elk gebruik van menselijke embryo's niet octrooieerbaar is. Het speelt ook bij het amendement op stuk nr. 16 van de heer Stellingwerf dat voorstelt dat uitvindingen die schadelijk zijn voor milieu of gezondheid van mensen en dieren of planten, niet octrooieerbaar zijn. Ik zie bij dat amendement echter nog wel enige ruimte om het toch toelaatbaar te maken; dat heb ik de Kamer al laten weten. Ik baseer mij daarbij vooral op de nadere informatie en opvattingen die met name het overleg met de Europese Commissie heeft opgeleverd; ik kom daar straks nog even op terug. Voor de amendementen op de stukken nrs. 18 en 19 van de heer Stellingwerf en van mevrouw Vos, waarbij niet-octrooieerbaarheid wordt voorgestaan voor bepaalde genetische wijzigingen in landbouwgewassen om ongewenste machtsverhoudingen tegen te gaan, geldt hetzelfde. Genoemde amendementen zijn volgens de Raad van State in strijd met de richtlijn. Ik onderschrijf dit advies van de Raad van State en ontraad deze amendementen dan ook om die reden.
Er blijven vervolgens nog drie amendementen over, waaronder het amendement op stuk nr. 23 van de heer Poppe. Dat stelt de niet-octrooieerbaarheid voor van uitvindingen die strijdig zijn met het Biodiversiteitsverdrag om biopiraterij te voorkomen. Dit amendement is een aanvulling van de richtlijn maar gaat over een onderwerp dat daarin niet past. Het probleem van biopiraterij krijgt overigens al aandacht in het kader van het Biodiversiteitsverdrag. Biopiraterij wordt nu ook internationaal bestudeerd door een speciaal daartoe ingestelde intergouvernementele commissie van de WIPO, de mondiale intellectuele-eigendomsorganisatie in Genève. Daarin nemen ruim 170 landen deel aan de beraadslagingen om te komen tot betere intellectuele-eigendomsbescherming voor genetische bronnen. Ik vind dat wij daarop niet moeten vooruitlopen. Het beste is dat er een internationale lijn komt waarin de mening van ontwikkelingslanden en Westerse landen optimaal is afgewogen. Nederland kan dit onderwerp niet op eigen houtje behandelen. Ik verzoek de heer Poppe dan ook om het amendement op stuk nr. 23 in te trekken.
Het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Witteveen stelt een verplichte beschrijving van de genfunctie voor in het kader van de commerciële toepassing. Het amendement is volgens de Raad van State een niet-toegestane aanvulling op de richtlijn. Tegen de achtergrond van het overleg met de Europese Commissie zie ik echter toch ruimte om dit amendement toelaatbaar te maken. Dit zal enige aanpassing vergen, maar volgens mij is het mogelijk. Ik hoop dat de Kamer uit mijn reactie op het amendement op stuk nr. 16 en op het amendement op stuk nr. 13 opnieuw leest en verstaat dat ik mijn uiterste best doe om de Kamer zoveel mogelijk tegemoet te komen binnen de randvoorwaarden die ik als vertegenwoordiger van de regering daarbij in acht heb te nemen.
Het amendement op stuk nr. 15 van de heer Udo stelt voor om openbaar toegankelijk geoctrooieerd plantenmateriaal zonder toestemming van de octrooihouder te mogen gebruiken voor de ontwikkeling van nieuwe rassen. Dit amendement is volgens de Raad van State ook in strijd met de richtlijn, want die vereist wel degelijk een octrooilicentie voor de ontwikkeling van nieuwe rassen. Dit probleem wordt ondertussen internationaal al aan de orde gesteld en besproken; ik heb dit de Kamer al eerder laten weten. Wij doen onze uiterste best bij onze inbreng in dit internationale overleg om de intentie van het amendement ook dáár te realiseren. Ik zou de heer Udo willen vragen dat ook mogelijk te maken door zijn amendement op stuk nr. 15 in te trekken.
De heer Udo heeft gevraagd of het niet geregeld zou kunnen worden via een zogenaamd uitvoeringsbesluit. Helaas kan dat niet; die mogelijkheid heb ik niet. Internationaal wordt het aan de orde gesteld, o.a. bij de discussie over de Gemeenschapsoctrooiverordening die op dit moment volop loopt; de Kamer weet daarvan. Samen met LNV proberen wij er alles aan te doen om de intentie van dit amendement in dat internationale overleg te realiseren.
De voorgelegde amendementen zijn volgens de Raad van State niet toegestaan. Er is geen ruimte om af te wijken van de richtlijn. De Raad van State beklemtoont dat de nationale wetgever bij totale harmonisatie is gehouden de richtlijn geheel over te nemen. Afwijkingen zijn alleen toelaatbaar wanneer de richtlijn daarvoor uitdrukkelijk ruimte biedt. Wij kunnen en mogen dus niet afwijken van de richtlijn, hoe jammer wij dat ook vinden. Met het onafhankelijke en deskundige advies van de Raad van State is er in mijn opvatting duidelijkheid gekomen op dat punt. Ik had toch de hoop dat de in juni 2000 ontstane impasse nu doorbroken zou zijn. Ook de minister-president hoopte dat hiermee duidelijkheid zou zijn geschapen en dat de Kamer zou kunnen instemmen met de opvattingen van de regering. Hij heeft dat ook naar buiten gebracht toen wij in het kabinet spraken over het advies van de Raad van State. Ik blijf dan ook aanneming van de aan de Raad van State voorgelegde amendementen, met uitzondering van die op de stukken nrs. 13 en 16, op grond van het uitgebrachte advies ontraden.
Een extra reden om aanneming van de genoemde amendementen te ontraden ontleen ik aan de resultaten van het overleg met de Europese Commissie. Op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer heb ik daarin bewilligd. Dat hebben wij buitengewoon serieus gedaan. Ik hoop dat de Kamer uit het verslag van het overleg de conclusie heeft getrokken dat het allemaal buitengewoon consciëntieus is gebeurd. Dat overleg leverde niet de gevraagde oordelen op over de toelaatbaarheid van de amendementen. Niet de Europese Commissie, maar alleen het Hof van Justitie mag een oordeel uitspreken over de toelaatbaarheid van wettelijke regels van lidstaten in een aanhangig gemaakte infractieprocedure. De Europese Commissie heeft ons echter wel voldoende informatie verschaft over de richtlijn in relatie tot de ingediende amendementen. Het verslag van het overleg heb ik aan de Kamer toegestuurd. De informatie is volgens mij zodanig dat ik op basis daarvan mijn oordeel over de ingediende amendementen moet handhaven. Ik zie nog wel mogelijkheden bij de amendementen op de stukken nrs. 13 en 16.
De richtlijn geeft in de overweging ruimte voor de eis van een concrete octrooiaanvraag. Die discussie hebben wij al een hele tijd gevoerd. Mevrouw Witteveen vraagt of de regering is afgestapt van het idee van totale harmonisatie. Nee, wij zijn er niet van afgestapt. Totale harmonisatie houdt in dat de richtlijn geheel moet worden overgenomen. Het betreft de artikelen van de richtlijn. De overwegingen van de richtlijn kunnen worden gebruikt om de artikelen te interpreteren. De interpretatie is natuurlijk niet dat het gaat om het afwijken van de richtlijn. Er zit geen licht tussen de uitspraken van de regering en het Hof van Justitie of de Europese commissie.
Ik heb laten nagaan wat er in de discussie over de interpretatieruimte is gewisseld. De Raad van State heeft in zijn advies over de voorgelegde amendementen in paragraaf 3c aangegeven dat de interpretatieruimte voor het begrip "openbare orde en goede zeden" in toenemende mate moet worden gezien in een communautaire context. De Raad van State heeft voorts benadrukt dat bij octrooiverlening eerst de materiële vragen aan de orde moeten komen bij de beoordeling of een uitvinding vatbaar is voor octrooi, te weten de vragen over de nieuwheid, de inventiviteit en de industriële toepasbaarheid. Pas daarna komt eventueel de vraag aan de orde of sprake is van een van octrooi uitgesloten categorie. Dat zijn de onwenselijke uitvindingen die in artikel 6 van de richtlijn worden genoemd. De advocaat-generaal bij het Hof van Justitie heeft dat standpunt ook ingenomen in zijn overwegingen 101 en 102. De nationale manoeuvreervrijheid of speelruimte om uitvindingen niet octrooieerbaar te achten wegens strijd met de goede zeden of de openbare orde is begrensd. Volgens de advocaat-generaal is toepassing van het begrip "openbare orde en goede zeden" voor de nationale autoriteiten steeds vatbaar voor toetsing door het Hof. De lidstaten hebben dus geen onbeperkte beoordelingsbevoegdheid om de werkingsfeer van het begrip te bepalen.
Het Hof van Justitie heeft in de uitspraak van oktober 2001, verwijzend naar overweging 14 en artikel 6 van de richtlijn, benadrukt dat het octrooirecht andere wetgeving niet kan vervangen, o.a. met betrekking tot eerbiediging van bepaalde ethische normen. Het Hof heeft in zijn overwegingen 37 tot en met 39 aangegeven dat de lidstaten een grote speelruimte hebben als het gaat om het al dan niet toestaan van exploitatie van octrooien. De beoordelingsvrijheid voor de verlening van octrooien, waar het hier om gaat, is echter beperkt volgens artikel 6. Het Hof geeft ook aan dat verleende octrooien geen enkele vrijheid vormen voor de exploitatie ervan. Immers, er kunnen wettelijke verboden of beperkingen gelden voor de ontwikkeling en exploitatie van octrooieerbare producten. Uit het voorgaande blijkt dus dat lidstaten een zeer beperkte vrijheid hebben in het niet verlenen van octrooien, maar een veel grotere vrijheid bij het verbieden van ontwikkelingen of toepassingen van bepaalde uitvindingen. Die zaken moeten uitdrukkelijk worden onderscheiden. Dat laatste is natuurlijk ook veel effectiever, omdat daarmee verdere ontwikkeling of toepassing van geoctrooieerde uitvindingen zo nodig aan banden kan worden gelegd. Kortom, octrooi weigeren kan bijna nooit, maar toepassing of exploitatie van een al dan niet geoctrooieerde uitvinding verbieden kan veelal wel. En dat is natuurlijk essentieel.
Onder anderen mevrouw Witteveen heeft gevraagd hoe de oppositie van de regering tegen de octrooiering van het borstkankergen zich verhoudt met deze opvatting. Volgens de richtlijn is octrooiering mogelijk, maar niet te breed in een concreet geval. Het gaat om de reikwijdte van de richtlijn op dit punt. Omdat volgens de regering sprake is van een oprekken van de reikwijdte, is bezwaar tegen dit concrete octrooi aangetekend.
Kan de regering toezeggen zich te zullen inzetten voor de opening van de discussie over artikel 5 van de richtlijn? Een dergelijke toezegging kan ik niet doen zolang de richtlijn niet onverkort in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd. Dat is stap 1. Op dit punt zijn wij sinds 31 juli 2000 ernstig in gebreke. Alleen als de richtlijn wordt geïmplementeerd zonder de afwijkingen die het gevolg zouden zijn van onder meer het amendement op stuk nr. 11, wil ik serieus overwegen mij in te zetten voor het opnieuw ter discussie stellen van artikel 5 van de richtlijn. Alleen dan hebben wij een positie.
De heer Stellingwerf heeft gevraagd of de ethische bezwaren wel in de richtlijn zijn verankerd. In de richtlijn is de ethiek verankerd in artikel 6 met een lijst van uitzonderingen die niet octrooieerbaar zijn.
De heer De Haan zegt dat de richtlijn alleen impliciet bepaalt dat niet-octrooieerbaarheid van planten en dieren is uitgesloten. Ik ben het met die stelling geheel oneens. De richtlijn bepaalt duidelijk dat planten en dieren octrooieerbaar zijn. Daar zijn wij ongelukkig mee, maar het staat er heel helder. Daaruit vloeit voort dat wij niet kunnen bepalen dat planten en dieren niet-octrooieerbaar zijn. Daarbij moeten wij niet vergeten dat het gaat om de uitvindingen op dit punt. De Raad van State is hier duidelijk over.
Mevrouw Hermann heeft gevraagd of de regering nu spoedig een verzoek in Brussel zal indienen om de richtlijn te wijzigen. Ik wil de illusie wegnemen dat een verzoek tot wijziging van de richtlijn ruimte zou bieden voor uitstel van de implementatieverplichting. Dat is namelijk niet het geval. Een wijzigingsvoorstel heeft geen opschortende werking voor de implementatieverplichting. Die verplichting was er al en blijft ook bestaan door de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik wil nog benadrukken dat een voorstel tot wijziging van de richtlijn pas zinvol is, als daarvoor voldoende draagvlak bestaat en er met het parlement overeenstemming te bereiken is over de concreet voor te stellen wijziging. Het spreekt vanzelf dat de richtlijn, zoals die nu luidt, ondertussen gewoon onverkort en zo spoedig mogelijk geïmplementeerd moet worden. Het arrest van het Hof heeft dat ook duidelijk gemaakt.
Mevrouw Hermann heeft gevraagd of het wetsvoorstel in die zin gewijzigd kan worden dat zonder toetsing aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een uitvinding strijdig met de openbare orde wordt verklaard. Ik vind dit een moeilijk te beantwoorden vraag. Enerzijds ben ik het met mevrouw Hermann eens dat die wet moet worden toegepast ter bescherming van dieren en ter voorkoming van dierenleed. Anderzijds is voor mij echter niet onmiddellijk duidelijk of uitvindingen die zonder toepassing van die wet worden gedaan, niet geoctrooieerd mogen worden. Dat kan in ieder geval niet gelden voor uitvindingen gedaan in het buitenland, want daar geldt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren niet.
Ik heb al gesproken over Myriad Genetics. Naar aanleiding van de opmerking die de heer Poppe hier nog over heeft gemaakt, wil ik daar nog aan toevoegen dat er geen bezwaar is tegen genoctrooien. Die zijn namelijk mogelijk ingevolge artikel 5, lid 2 van de richtlijn. Het bezwaar is gericht tegen de breedte van dit specifieke octrooi, want men claimt meer dan wenselijk is. Een kleiner octrooi zou wel toelaatbaar kunnen zijn. Het Europees octrooibureau beslist hierover met inachtneming van de richtlijn. En daarom hebben wij daar bezwaar aangetekend.
De heer Poppe heeft verder gevraagd of ik mij wil aansluiten bij het Belgische initiatief. België heeft helemaal geen verzoek gedaan om de richtlijn te wijzigen, zo is ons recentelijk nog eens meegedeeld. Wij kunnen ons daar dus ook niet bij aansluiten. Ook andere lidstaten hebben niet zo'n verzoek gedaan bij de Europese Commissie.
Ik kom nu op de moties. De motie van de heren Stellingwerf en Van den Berg op stuk nr. 33 betreft het niet octrooieerbaar zijn van erfelijk materiaal. Dat hoeft niet het geval te zijn. De richtlijn is op dat punt duidelijk. De overwegingen 22 en 23 zijn helder. Ik herhaal dat alleen uitvindingen octrooieerbaar zijn. Het isoleren van een gen, een methode dus, kan octrooieerbaar zijn, maar dan is alleen voor die methode een octrooi te verkrijgen. Het isoleren van hetzelfde gen via een andere methode valt niet onder dat octrooi. Voor de zomer komen er verhelderende richtlijnen van de Europese Commissie over die genoctrooien. Wij zullen daar met belangstelling kennis van nemen. Om die reden ontraad ik de aanvaarding van de motie op stuk nr. 33.
In de motie op stuk nr. 34 vragen de heren Stellingwerf en Van den Berg om het verdrag met betrekking tot genetisch gemodificeerde landbouwproducten en zaaizaad zo spoedig mogelijk te ratificeren. Het verdrag ligt, voorzover mij bekend, niet voor bij de ministerraad. Aangezien dit verdrag niet direct raakt aan mijn portefeuille, zal ik contact opnemen met mijn collega's van LNV om na te gaan wat de stand van zaken is.
De heer Stellingwerf heeft nog een opmerking gemaakt over de reeds eerder door hem ingediende motie op stuk nr. 25. Daarin wordt de regering gevraagd initiatieven te nemen die ertoe leiden dat een verzoek tot nietigverklaring van een Europese richtlijn impliceert dat die bestreden richtlijn desgewenst wordt geschorst tot het moment waarop het Europese Hof uitspraak heeft gedaan over het betreffende verzoek tot nietigverklaring. Ik heb aanvaarding van die motie al eerder ontraden en doe dat weer, omdat Europese lidstaten dit nooit kunnen accepteren. Het opent namelijk de mogelijkheid om alle richtlijnen voor te dragen, slechts teneinde tijd te winnen en ze niet te hoeven implementeren.
De motie-De Haan c.s. op stuk nr. 35 stelt dat artikel 5 niet helder is over het octrooi op het lichaam van de mens of delen ervan. Volgens mij is artikel 5 wel helder. Ik verwijs ook naar mijn brief die ik mede namens de minister van VWS schreef, op stuk nr. 28. Daarin hebben wij op dat punt nadere uitleg gegeven. Het Myriad Geneticsoctrooi heeft betrekking op artikel 5, lid 2 van de richtlijn en dus niet op artikel 5, lid 1. De mens is niet octrooieerbaar en geïsoleerde delen van de mens zijn dat alleen als het gaat om uitvindingen. Bij Myriad Genetics was het octrooi in de opvatting van de regering te breed. Daarom moet ik ook aanvaarding van deze motie ontraden.
In de motie-Poppe op stuk nr. 36 wordt de regering verzocht, zich aan te sluiten bij een Belgisch initiatief en de Europese Commissie te verzoeken de richtlijn zo te wijzigen dat levend materiaal niet geoctrooieerd kan worden. Ik heb daar al op geantwoord. Er is geen initiatief van België op dit punt, noch van andere lidstaten. Wij kunnen ons daar dus niet bij aansluiten. Daarom ontraad ik aanvaarding van de motie.
Uit het advies van de Raad van State, de opvattingen van de advocaat-generaal en de uitspraak van het Hof van Justitie kan ik niet anders concluderen dan dat de amendementen die aan de Raad van State voorgelegd zijn, niet verenigbaar zijn met de richtlijn. De amendementen op de stukken nrs. 13 en 16 zijn evenwel uitgezonderd. In ben bereid om mee te werken aan de aanpassing van de teksten teneinde de bedoeling van de twee amendementen volledig overeind te houden. Volgens mij zijn zij dan wel acceptabel binnen de richtlijn. Dat zou een belangrijke winst van dit debat kunnen zijn. Ik moet aanvaarding van de overige amendementen blijven ontraden. Deze amendementen passen niet binnen de marges die de richtlijn ons geeft.
Voorzitter. De heer Udo maakte een relevante opmerking over het niet toelaatbaar zijn van de amendementen. Ik herinner de Kamer eraan dat ik de Raad van State om advies heb gevraagd om een mening te kunnen vormen over de ingediende amendementen. De vraag was of zij in strijd zijn met de richtlijn en om die reden niet toelaatbaar. Dat geldt voor het grootste deel van de amendementen. Zij mogen naar mijn mening dan ook niet in stemming worden gebracht, omdat zij destructief zijn. Ik wijs de Kamer maar met name de voorzitter erop dat het indienen van dergelijke amendementen op basis van artikel 97 van het Reglement van orde van de Kamer niet mogelijk is. De strekking ervan is namelijk tegengesteld aan het wetsvoorstel. Dit kan een reden zijn, deze amendementen niet in stemming te brengen.
De heer Udo (VVD):
Ik trek het amendement op stuk nr. 15 in.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Het amendement-Udo (stuk nr. 15) is ingetrokken.
De heer Udo (VVD):
Ik vind dat de Kamer de amendementen die ik heb genoemd als destructief moet betitelen.
De voorzitter:
Ik constateer dat een minderheid van de aanwezigen het daarmee eens is, dus dit voorstel is verworpen, tenzij u om een plenaire stemming vraagt. Ik constateer dat dit niet het geval is.
De vergadering wordt van 13.48 uur tot 14.30 uur geschorst.
Voorzitter: Van Nieuwenhoven
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20012002-4313-4326.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.