Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2001 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (27776).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter. Eind verleden jaar heeft de Tweede Kamer unaniem ingestemd met het maken van afspraken in deze kabinetsperiode over concrete investeringen in regiocontracten overeenkomstig het regeerakkoord. In de brief van 21 maart jl. gaf minister De Vries de stand van zaken weer. In deze duidelijke brief staat dat de grote investeringen in het ICES-traject aan de orde zullen komen. Daarmee worden goede vorderingen gemaakt. De fractie kijkt hier overigens reikhalzend naar uit.

Op 14 juni presenteerden Landsdeel oost en zuid hun vorderingen. Landsdeel oost maakte een goede indruk op de Kamercommissie. Op de vraag welke investeringen bij de voorjaarsnota interessant zouden kunnen zijn, kreeg de Kamercommissie met name uit het oosten van het land een aantal programma's voor projecten door, neergelegd in het kleine groene boekje Oost-Nederland, grensverleggend, innovatief en groen.

De CDA-fractie wil in lijn met de aangenomen motie het goede werk van het Landsdeel oost honoreren door op kleine onderdelen in de grote steden goede ideeën financieel te ondersteunen. De volgende grote steden komen voor deelondersteuning – wat ons betreft, medefinanciering – in aanmerking. Ik noem allereerst het knooppunt Arnhem-Nijmegen, waar plannen zijn voor de bouw van het kenniscentrum Het watermuseum waarmee 3,6 mln gulden is gemoeid. In Enschede gaat het om een bijdrage aan het cultuurcluster in Roombeek van een half miljoen gulden. Voor Almelo is er het idee van het Cultuurhuis met onder andere digitale trapveldjes waarmee ƒ 325.000 is gemoeid. In Deventer wil men een Cultuurhuis waar de maatschappelijke opvang een belangrijke rol speelt, en dat 3 mln kost. In 2001 gaat het om een totale investering van ruim 25 mln gulden.

De fractie van het CDA heeft samen met de fractie van de PvdA hiervoor een amendement ingediend en zij hoopt dat de regering dit als ondersteuning ziet van enerzijds het grotestedenbeleid – de steden Arnhem, Nijmegen, Enschede, Almelo en Deventer doen actief mee aan het grotestedenbeleid – en anderzijds het uitvoeren van het regiocontract Oost.

Voorzitter. Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over de rechtspositie van gemeentelijke en provinciale politici. De CDA-fractie heeft de laatste brieven van de minister heel snel gelezen en zij vraagt zich af of de motie van de heer Luchtenveld, die ik overigens ook heb ondertekend, voldoende is uitgevoerd. Daarover zullen we echter later nog komen te spreken.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ik wil graag beginnen waar de heer Rietkerk is geëindigd en melden dat het amendement dat de heer Rietkerk samen met de heer De Cloe heeft ingediend en dat het grotestedenbeleid betreft, zeker op de sympathie van de VVD-fractie kan rekenen. Wij hebben nog wel een vraag over de aangegeven dekking. Wij willen met name weten in hoeverre de aanvullende post algemeen al is belegd met activiteiten die wij mogelijk ook nuttig en nodig vinden. Graag krijg ik hierop een reactie.

Voorzitter. Vervolgens wil ik aangeven waarom de VVD-fractie bij de behandeling van deze suppletoire begroting om het woord heeft gevraagd. Allereerst wijs ik erop dat wij bij de behandeling van de voorjaarsnota en deze suppletoire begroting graag allerlei amendementen hadden uitgewisseld en de discussie over de versterking van de rechtspositie van politieke ambtsdragers hadden afgerond. Dat is ons in het algemeen overleg in het vooruitzicht gesteld en dit is bevestigd op de toezeggingenlijsten die de commissie voor Binnenlandse Zaken hebben bereikt. Het kabinet zou in april tot besluitvorming komen en dan zou de Kamer een en ander bij de behandeling van de voorjaarsnota en de suppletoire begroting aan de orde kunnen stellen. Weliswaar hebben wij deze week van het kabinet een stuk mogen ontvangen waaruit besluitvorming van het kabinet terzake van de wethouderssalarissen blijkt. We weten nu wat het kabinet op dat punt voorstelt. Daarmee is een eerste stap in de goede richting gezet, maar wat ons betreft is de toezegging nog te mager. Dat is punt één.

Dan punt twee. De motie die bij de behandeling van de begroting door de Kamer is aanvaard had een veel breder perspectief. Zij spreekt over lokale en regionale politici. Er zou een substantiële verbetering moeten komen en volgens de motie zou die op een zodanig tijdstip moeten komen dat er nog tijd zou zijn voor discussie in de Kamer en er bij de rekrutering van kandidaten rekening mee zou kunnen worden gehouden. Nu weet ik ook wel dat de statenverkiezingen pas in 2003 zijn en dat dus prioriteit moet worden gegeven aan verbetering van de positie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. Ik wijs er niettemin op dat de motie een bredere strekking had dan nu uit de reactie van de minister blijkt. Wij hebben ernstig overwogen amendementen in te dienen. We hebben daarvan toch afgezien, omdat de stukken die ons bereikt hebben te weinig samenhangend zijn. Zij geven onvoldoende het financiële kader aan om deugdelijke amendementen te kunnen formuleren. Wat kost bijvoorbeeld het volgen van de uitkomst van het functiewaarderingsonderzoek en niet de brief van de minister? Dat soort vragen leeft bij ons. Wij wilden het overleg hierover met de andere fracties zorgvuldig voeren en om die reden zien wij nu af van het indienen van amendementen, maar wij vragen in de periode voorafgaande aan de indiening van de begroting een beter financieel kader te presenteren. In ieder geval zullen wij in de periode voorafgaande aan de begroting zeker op deze kwestie terugkomen. Voor de procedurevergadering van de commissie voor Binnenlandse Zaken van morgen staat de brief op de agenda. Tevreden zijn wij namelijk allerminst.

Voorzitter. Over het accres van het Gemeentefonds hebben wij een brief gekregen. Ook op dit punt missen wij een begin van een dekking voor het verbeteren van de positie van de politieke ambtsdragers. Misschien zou die door gemeenten en provincies zelf kunnen worden aangegeven. De brief van 29 juni meldt op dit punt helaas niets en wij willen die graag bij ons nader overleg betrekken.

Een ander onderwerp betreft de zendtijd politieke partijen. Het was de politieke partijen via een brief van de Nederlandse omroepstichting en ook uit het eerdere debat over de Concessiewet duidelijk geworden dat er toch op mocht worden gerekend dat de zendtijd politieke partijen uit publieke middelen gefinancierd zou blijven worden. Nu hebben wij een brief gekregen, na aandringen en ook na de brief van de voorzitters van partijen, waaruit blijkt dat er in ieder geval op korte termijn geen compensatie in het vooruitzicht wordt gesteld. Dat hadden wij ook graag anders opgelost gezien. Wij hadden graag gezien dat op dit punt de suppletoire begroting was aangewend om dit probleempje uit de wereld te helpen. Nu dat niet is gebeurd, vinden wij in ieder geval dat bij de begroting 2002 en/of bij de Wet subsidiëring politieke partijen niet met een brede evaluatie, maar meteen al met het wetsvoorstel dat nu in de maak is deze kwestie alsnog moet worden opgelost. Op dit moment zien wij ook op dit punt af van het zelf formuleren van amendementen op de suppletoire begroting, maar wij willen wel graag dat dit spoedig terugkomt en alsnog wordt geregeld.

Minister De Vries:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer die zich in dit debat hebben gemengd voor hun opmerkingen. Ik wil eerst ingaan op de problematiek van de regioconvenanten. Daarbij moet ik collega Van Boxtel, die via het amendement bij dit thema wordt betrokken, excuseren.

De heren Rietkerk en De Cloe willen met hun amendement de financiering van een aantal projectvoorstellen binnen de regioconvenanten naar voren halen. Het kabinet heeft vorig jaar de raamovereenkomsten met het zuiden en het oosten gesloten. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop de landsdelen worden betrokken bij de ruimtelijke nota's en bij de voorbereiding van de volgende investeringsimpuls. De inhoudelijke thema's zijn benoemd en er is een lijst gemaakt van concrete projectvoorstellen. Inmiddels is ook een raamovereenkomst met het westen in voorbereiding, terwijl de akkoorden met het noorden al een veel langere geschiedenis hebben.

Van het begin af aan heeft het kabinet duidelijk gemaakt dat er in deze kabinetsperiode geen nieuwe financieringsmiddelen voor de regioconvenanten ter beschikking zouden worden gesteld. Ik heb zelf wel 1 mln gulden uitgetrokken om daarmee het samenwerkingsproces in oost en zuid financieel te ondersteunen. Dat is de Kamer bekend. Er kan geen misverstand over bestaan, ook niet bij de betrokken regio's, dat de echte financieringsafspraken in de volgende kabinetsperiode worden gemaakt. Tussen de landsdelen en het Rijk is er mijns inziens geen verschil van mening over de betekenis van de regioconvenanten. In deze kabinetsperiode bereiden wij de investeringsafspraken tussen het Rijk en de regio's voor. Het nieuwe kabinet neemt daarover een definitieve beslissing en sluit de convenanten.

Het afgelopen jaar is er vruchtbaar overleg geweest. In het kader van de Vijfde nota ruimtelijke ordening, van het nieuwe verkeers- en vervoersplan en van andere ruimtelijke nota's wordt intensief met de regio's overlegd. Ook wordt er gewerkt aan landsdelige investeringsstrategieën. De belangrijkste afspraak in de raamovereenkomst is dat voor het eerst regionale investeringsvoorstellen meedraaien in de beoordeling of ze kunnen bijdragen aan de economische structuurversterking. De landsdelen hebben dan ook recent voor tientallen miljarden guldens aan voorstellen ingediend. Over de doorzending van de miljardenvoorstellen naar het Centraal planbureau is dit voorjaar overeenstemming bereikt tussen het Rijk en de landsdelen. Het CPB rekent die voorstellen nu door. In het najaar zal aan de hand van de resultaten daarvan bestuurlijk overleg volgen tussen het Rijk en de regio's. In dat overleg zal ook de gebiedsgerichte aanpak aan de orde komen, want behalve de financiële kant zit er ook een institutionele kant aan de regioconvenanten.

De regio's hebben veel werk gemaakt van samenhangende gebiedsgerichte programma's. De synergie binnen die programma's zou meer moeten opleveren dan de afzonderlijke projecten. Mijn ministerie heeft op COROP-niveau een second opinion laten uitvoeren naar de gebiedsgerichte aanpak. Daaruit blijkt dat een dergelijke aanpak inderdaad meer kan opleveren dan een projectmatige benadering. Ook blijkt daaruit dat de door de landsdelen ingediende ICES-programma's voor verbetering vatbaar zijn.

In ieder geval hebben wij met het gebiedsgerichte beleid een interessant thema bij de kop. Hetzelfde thema speelt in het kader van de vitalisering van het platteland, waarover het overhedenoverleg in het najaar zal spreken. Binnen die thema's zijn onderwerpen aan de orde zoals: zijn de ministeriële regelingen en financieringsstromen zo ingericht dat er regionaal samenhangend ruimtelijk beleid kan worden gevoerd, zijn er onbenutte mogelijkheden en op welke wijze kan de horizontale en verticale samen werking binnen en tussen overheidslagen worden bevorderd?

Over de gebiedsgerichte aanpak zijn de ministeries volop in gesprek met de landsdelen. Ik vind het belangrijk om nogmaals te zeggen dat wij met de regioconvenanten een proces hebben ingericht waarvan de winst zich pas op lange termijn vertaalt. Een overdreven fixatie op kortetermijndoelstellingen en geld kost verkeerde energie.

Dan kom ik op het ingediende amendement op stuk nr. 6 dat dient ter vervanging van dat op stuk nr. 5. Het kabinet heeft uit-en-te-na benadrukt dat in deze kabinetsperiode geen nieuw geld wordt uitgetrokken. Maar het heeft toch naar aanleiding van een motie van de heer De Cloe een kleine opening geboden. In antwoord op deze motie heeft het kabinet aangegeven dat, indien er nieuw geld beschikbaar zou komen, de landsdelen goede plannen zouden hebben en daarover overeenstemming zou worden bereikt tussen het desbetreffende ministerie en de regio, de projecten reeds in deze kabinetsperiode een plaats kunnen krijgen in de raamovereenkomst. Ik wijs erop dat er twee elementen in die afspraken staan: de regio's moeten met goede plannen komen en die bij de ministeries indienen; die plannen zouden betrokken moeten worden bij de begrotingsvoorbereiding van 2002. Er is een uitzondering op de regel, namelijk de minister van SZW die in januari van dit jaar 7 mln gulden beschikbaar heeft gesteld voor employability en het activeren van reserves op de arbeidsmarkt. Voor het overige zijn diverse departementen nog in overleg met de regio's. Ik heb vorige week mijn collega's een brief gestuurd om mij over de resultaten van dit overleg te informeren. De Kamer zal over de uitkomst worden geïnformeerd bij de begrotingspresentatie 2002. Ik vind het daarom te vroeg om thans uitspraken te doen. Het amendement komt dus in ieder geval te vroeg. Ik streef er overigens naar om zowel het oosten als het zuiden evenredig aan bod te laten komen. Tot mijn verbazing heb ik gemerkt dat het amendement van de heren Rietkerk en De Cloe zich alleen richt op het oosten. Dat vind ik eenzijdig. Ik wil hier de indruk bevestigen, dat met name de gesprekken tussen het oosten en de departementen zeer constructief verlopen. Het zou wel eens kunnen zijn, dat de prioriteiten eerder gezocht moeten worden in de relatie met het zuiden dan met het oosten.

De heer De Cloe (PvdA):

De minister doelde erop dat er op een punt reeds overeenstemming was, namelijk bij het project van de minister van SZW. Is dat ook voor het oosten en het zuiden?

Minister De Vries:

Dat zou ik niet weten. Dat moet u de minister van SZW vragen.

De heer De Cloe (PvdA):

Of is dat alleen voor het zuiden?

Minister De Vries:

Dat kan ik niet beantwoorden, want ik weet dat niet.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik veronderstel namelijk dat het alleen voor het zuiden is.

Minister De Vries:

Misschien is dat daar het hardst nodig. Daar ga ik niet over. Ik neem aan dat de minister van SZW dat goed heeft afgewogen.

De heren Rietkerk en de Cloe willen blijkens hun amendement uitgaven doen voor een aantal projecten: cultuurcluster Roombeek, maatschappelijke opvang en nog een aantal andere zaken. De beoordeling van de inhoudelijke noodzaak daarvan valt onder de verantwoordelijkheid van de collega's van VWS en OCW. Ik ben coördinerend bewindspersoon, maar op mijn begroting vindt u nergens een post voor welk project dan ook. Ik maak alleen coördinatie- en ondersteuningskosten. De inhoudelijke en financiële invulling van de regioconvenanten zal van de betrokken vakdepartementen moeten komen. Daarover bestaat tussen mijn collega's en mij geen enkel misverstand.

Ten slotte merk ik op dat de aangegeven dekking van het amendement uit de aanvullende post niet tot mijn verantwoordelijkheid maar tot die van de minister van Financiën behoort. Wat mijzelf betreft, kan ik niet anders doen dan de aanvaarding van dit amendement ontraden. Ik geef de leden echter in overweging om in ieder geval mijn brief af te wachten met de gegevens die ik aggregeer op basis van gesprekken met de collega's van andere departementen, die bij de rijksbegroting wordt ingediend. Bij de begrotingsbehandeling kunnen de leden dan mogelijkerwijs besluiten om, na overleg met de inhoudelijk betrokken collega, tot indiening van een amendement over te gaan, zo die begrotingen al niet posten bevatten die de leden op dit punt bevredigen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb een vraag over het oordeel van de minister over onderdelen van het amendement en de dekking. Ik heb hier een amendement van vorig jaar van collega Van der Hoek over onder andere projecten voor maatschappelijke opvang, dat ik mede had ondertekend. Deze projecten werden via het grotestedenbeleid georganiseerd en drukten op dezelfde post. Wat is er nu veranderd sinds vorig jaar? Vorig jaar heeft de Kamer immers dat gelijksoortige amendement aangenomen.

Minister De Vries:

Wij hebben het hier niet over het grotestedenbeleid, maar over regioconvenanten. Als u over het grotestedenbeleid wilt spreken, moet u zich tot minister Van Boxtel wenden. Het is ook een beetje merkwaardig om posten die eigenlijk horen bij afspraken die met de regio's gemaakt worden, onder het grotestedenbeleid te brengen. Dat is echt een ander chapiter. Een en ander behoort via de begrotingen van de verschillende departementen te lopen. Het verschil met vorig jaar is erin gelegen dat er toen nog geen raamafspraken waren. Ik wil dus zeggen dat dit niet het moment is om een aantal kleine projecten te kiezen en daar wat geld aan te geven. Daarnaast beveel ik de Kamer aan om de inventarisatie terzake af te wachten en te bezien of het kabinet op de verschillende begrotingen posten kan uittrekken voor ondersteuning van de afspraken met de verschillende landsdelen. Als een en ander niet naar tevredenheid van de Kamer gebeurt, dan lijkt mij dat het moment om hierover inhoudelijk in gesprek te gaan met de betrokken bewindspersonen. Ik sta hier nu eigenlijk als makelaar. In die hoedanigheid wil ik zeggen dat het amendement een beetje willekeurige besluitvorming over deze enorme trajecten impliceert. Het gaat hierbij om veel meer dan 7 mln gulden, namelijk 20 mld gulden. Willen wij echt serieus invulling geven aan de landsdelige aanpak – men weet dat ik mij daar zeer voor beijver – dan zou het verkeerd zijn om dit te demonstreren aan de hand van projecten voor maatschappelijke opvang of cultuurclusters. Die zijn namelijk niet van de allure die wij beogen met de afspraken met de landsdelen.

De heer Rietkerk (CDA):

Wij sluiten met het amendement aan bij de motie die vorig jaar is aangenomen, maar ook bij de plannen en programma's die voor 2001 bekend zijn. Verder hebben wij het geboekt op het grotestedenbeleid in het kader waarvan programma's en plannen voor maatschappelijke opvang mede ondersteund worden. Daarom wil ik weten of de minister ons amendement niet ziet als ondersteuning van datgene waar hij mee bezig is.

Minister De Vries:

Neen, ik heb de aanvaarding ervan zojuist ook ontraden. Het is ook een beetje oneigenlijk. U wilt het ten laste van een aanvullende post en ten gunste van post 2.12 van het grotestedenbeleid doen. U weet evenwel dat post 2.12 volgens een afgesproken verdeelsleutel wordt verdeeld over de G25. Een project in Doetinchem schiet daar toevallig niet veel mee op. Dus als u het onder het grotestedenbeleid brengt, zit u volgens mij echt fout. U zult het moeten zoeken in amendering van de begrotingen van de betrokken departementen, ook om duidelijk te maken dat het u gaat om ondersteuning van de convenanten met de landsdelen en niet om een versterking op punten van het grotestedenbeleid.

De heer Luchtenveld heeft zich het afgelopen jaar zeer beijverd voor de rechtspositie van politici. Ik meen ook dat er op dat punt het nodige is gedaan. Een aantal zeer omvangrijke projecten is inmiddels afgehandeld, zoals APPA. Verder zijn wij toe aan afronding van de grote klus van brutering van de onkostenvergoeding van alle bestuurders. Ik heb toegezegd, een onderzoek te laten doen naar de salariëring van wethouders. De Kamer heeft dat onderzoek net gekregen. Ik ben blij dat ik vanavond persoonlijk in de gelegenheid ben om te zeggen dat het mij spijt dat er een aantal fouten in de brief terzake zit. Het probleem van tekstverwerkers is dat er af en toe een oude tekst uit floept. Er is een nieuwe brief onderweg. De Kamer krijgt de bij het staatje behorende cijfers dus nog aangereikt. Het uitgangspunt van het systeem dat ik met ingang van de nieuwe verkiezingen voor de gemeenteraden wil laten ingaan, is dat de tijdnormering voor parttime wethouders wordt opgehoogd en dat de salarissen van alle wethouders verhoogd worden, waarbij zij in een consistente relatie worden gebracht met de salarissen van de burgemeesters. Het kabinet heeft, zoals u in de brief hebt kunnen lezen, het voornemen een aanzienlijk deel daarvan zelf te financieren. Ik ben in overleg met de VNG om te bezien of de overige financiering vanuit het Gemeentefonds kan plaatsvinden. Dat overleg loopt nog. Over de afloop zal ik de Kamer natuurlijk inlichten.

Het oordeel van de heer Luchtenveld dat het allemaal niet genoeg is, deel ik niet. Wij doen een zeer belangrijke stap voorwaarts. Wat de afgelopen twintig jaar op dit gebied niet gebeurd is, staat thans wel te gebeuren, namelijk dat wij een heldere structuur krijgen voor de bezoldiging van wethouders die voor velen van hen een zeer substantiële vooruitgang betekent.

De heer Luchtenveld heeft nog een opmerking gemaakt over het accres voor het Gemeentefonds dat in een brief wordt gemeld. Hij heeft ook gezegd dat wij bij een latere gelegenheid daar nader over kunnen spreken. Ik zal dat graag doen.

Voorts heeft hij een vraag gesteld over de zendtijd van politieke partijen. Dat is een probleem dat mij bezighoudt. Ik ben daarover in gesprek met de staatssecretaris van OCW. In een debat van deze Kamer met de staatssecretaris van OCW hebben de politieke partijen wel hun zendtijd gehouden, maar zijn hun de middelen afgenomen om die zendtijd te vullen. Zo begrijp ik althans het probleem. Daarop is door deze Kamer onvoldoende acht geslagen. Ik geloof dat er één opmerking over gemaakt is. Het is de Kamer dus ontgaan, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik het ook niet opgemerkt heb. Het was nog voordat ik mij met Binnenlandse Zaken bezighield.

Voor politieke partijen die daar nu achter komen, is het een buitengewoon vervelende zaak. Zij krijgen wel zendtijd, maar moeten zelf voor de financiering zorgen. Ik probeer in overleg met de staatssecretaris van OCW daarvoor een oplossing te vinden. Ik kan niet toezeggen dat ik die ook vind, want die oplossing kan niet door mij aangedragen worden. Voor de subsidiëring van politieke partijen zijn mijn handen en die van de Kamer gebonden door een wet die heel nauwkeurig aangeeft waarvoor een subsidie kan worden toegekend. Wij zoeken naar een oplossing die mogelijkerwijze gevonden kan worden. Ik kan de Kamer daar op dit moment nog niets over zeggen.

Ik merk op dat de heer Luchtenveld mij hierop aanspreekt, omdat hij weet dat ik altijd zeer geïnteresseerd ben in dit soort problemen, maar het probleem is gecreëerd door het ministerie van OCW. Degene die het probleem creëert, moet het ook oplossen.

De heer Luchtenveld (VVD):

De minister erkent dat er in de Kamer slechts een opmerking over is gemaakt en niet uitvoerig heeft gediscussieerd over de invulling en financiering van die zendtijd, zoals in zijn laatste brief aan de Kamer staat. Het maakt de VVD-fractie niet zoveel uit waar het geld vandaan komt, als het probleem maar wordt opgelost. Wij sporen de minister aan, in overleg met het kabinet dit probleem snel op te lossen. Welk departement de zendtijd voor politieke partijen dan financiert, maakt ons niet zoveel uit.

Minister De Vries:

De heer Luchtenveld zal het met mij eens zijn dat het zeer betreurenswaardig is dat het indertijd kennelijk bij die ene opmerking gebleven is. Kort na die ene opmerking was het geld foetsie en dat is betreurenswaardig voor degenen die dachten dat zij het misschien nog zouden krijgen. Ik zal de opmerkingen die hij hierover gemaakt heeft, meenemen naar het kabinet en daar nogmaals aandringen op actie die ertoe leidt dat er op een adequate wijze mee wordt omgegaan. Ik moet eerlijk zeggen dat het overleg tot nu toe geen vruchten heeft afgeworpen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Over de rechtspositie spreken wij nog nader. Ik constateer dat wij het daarover niet eens zijn. Ik dring er bij de minister op aan, in het overleg met het kabinet vooral de brief van het NOS-bestuur van 18 februari aan de politieke partijen te betrekken, waarin de NOS aangeeft dat er vervangende middelen van de overheid zullen komen. Daardoor zijn verwachtingen gewekt bij de politieke partijen.

Minister De Vries:

Wat mij verbaast, is dat ik aangesproken word op brieven die het NOS-bestuur aan politieke partijen heeft gestuurd en op het feit dat het ministerie van OCW een subsidie ongedaan heeft gemaakt. Daar ga ik niet over. U hebt de verkeerde bewindspersoon uitgenodigd voor het maken van die opmerkingen. Ik heb zojuist met andere woorden ook al tegen de heer Rietkerk gezegd dat u met de verkeerde bewindspersoon over deze dingen spreekt.

De voorzitter:

Voor de suppletoire begroting hadden wij gelukkig wel de juiste bewindspersoon uitgenodigd.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven