Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 december 2000 over financiering van politieke partijen.

De voorzitter:

Ik herhaal, dat de voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gevraagd of alle woordvoerders zich even kort willen uitspreken over dit beleidsterrein, ook al dienen zij geen motie in. Dit is vandaag de grote uitzondering die de regel bevestigt!

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben vorige week uitvoerig gesproken over financiering en draagvlak van politieke partijen. Over veel dingen waren wij het met de minister eens, maar op een aantal punten was dat niet het geval. De minister neemt in zijn brief aan de Kamer niet een positieve houding in ten opzichte van de uitbreiding van de financiering van politieke partijen. Tijdens het overleg bleek dat de Kamermeerderheid daar anders over dacht, maar uiteindelijk moet dat natuurlijk blijken uit een Kameruitspraak. Mede namens enkele collega's wil ik daarom de volgende motie indienen.

De Kamer,Rehwinkel

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de noodzaak van en de vraag naar rekrutering en opleiding van politieke partijvertegenwoordigers en partijkader is toegenomen, er forse investeringen in ICT (websites) en het onderhouden daarvan moeten worden gedaan en dat ook vele inspanningen moeten worden verricht om met name jongeren en allochtonen meer bij de politiek te betrekken;

overwegende, dat de intermediaire positie van politieke partijen in het democratische staatsbestel in stand moet worden gehouden en zo mogelijk versterkt;

overwegende, dat door teruglopende ledentallen en de daarmee verband houdende daling van reguliere inkomsten in de vorm van ledenbijdragen en contributies de financiële positie van de politieke partijen onder druk is komen te staan;

overwegende, dat indien daarin geen verbetering wordt aangebracht, politieke partijen eerder hun toevlucht zullen zoeken tot sponsoring door bedrijven en andere organisaties;

overwegende, dat reeds de schijn van belangenverstrengeling schade met zich meebrengt;

spreekt als haar mening uit dat de overheidssubsidie aan politieke partijen moet worden verhoogd naar 20 mln., waarbij zo nodig een tussenstap van 15 mln. kan worden overwogen;

verzoekt de minister het initiatief te nemen tot de hiertoe benodigde aanpassing van wetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rehwinkel, Van der Hoeven, Scheltema-de Nie en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2 (27422).

Mevrouw Kant (SP):

De heer Rehwinkel heeft het over teruglopende ledentallen. Denkt hij dat verhoging van de subsidie een antwoord is op dat probleem?

De heer Rehwinkel (PvdA):

Op zich niet. De fractie van de SP heeft niet deelgenomen aan het algemeen overleg, maar wij hebben toen ook gevraagd of de subsidie niet kan worden ingezet voor het werven van leden. Verhoging van de subsidie is vooral een antwoord op de problemen waarmee politieke partijen door teruglopende ledentallen worden geconfronteerd. In de motie staat niet voor niets dat de intermediaire positie van politieke partijen van het grootste belang is. De houding van de minister, zoals die bleek uit zijn brief, was duidelijk negatief en daarom was het van belang om een motie in te dienen.

Op een ander punt wilde de minister geen positieve grondhouding innemen, ook omdat dat een CDA-begrip zou zijn. Daarom moeten wij hem maar in een dergelijke houding zien te brengen door middel van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat enkele politieke partijen hebben besloten om actief sponsorgelden te werven, hetgeen ook andere partijen ertoe kan brengen dergelijke activiteiten te ontwikkelen;

overwegende, dat de sponsoring van partijen door bedrijven en maatschappelijke organisaties risico's van afhankelijkheid en inhoudelijke bemoeienis met zich brengt;

overwegende, dat in vele andere landen de uitgaven van partijen aan verkiezingscampagnes zijn beperkt alsook de inkomsten die uit sponsoring kunnen worden verworven;

overwegende voorts, dat bij een toename van overheidssubsidiëring het aan banden leggen van sponsoring meer voor de hand ligt;

verzoekt de regering na te gaan hoe hiertoe ook in ons land zou kunnen worden besloten, en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het de leden Rehwinkel, Van der Hoeven, Schutte, Scheltema-de Nie, Vendrik en Kant.

Zij krijgt nr. 3 (27422).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Graag dien ik nog een motie in. Inderdaad was ik niet aanwezig bij het algemeen overleg; niet omdat ik dat niet wilde, maar omdat ik problemen had met het vervoer verzorgd door de Nederlandse Spoorwegen.

Ledenverlies is, zoals net gezegd in de motie, de reden waarom verschillende politieke partijen op dit moment in financiële problemen verkeren. Als dat de reden is, dan lijkt het verhogen van de subsidie mij niet de oplossing voor dat probleem. Ook sponsoring, zoals net in de motie-Rehwinkel vastgelegd, is geen oplossing, omdat daaraan het grote risico van belangenverstrengeling vastzit: voor een gift wil men immers vaak graag wat terugzien. In plaats van de hand op te houden bij de overheid en in plaats van geldzoekers op te sporen in het bedrijfsleven, zullen politieke partijen naar onze mening vooral op zoek moeten gaan naar de mensen die hun het bestaansrecht geven, namelijk de bevolking. Daarom moeten zij op zoek gaan naar nieuwe leden, die zij aan hun partij kunnen binden. Het is in onze ogen veel beter om juist dat te stimuleren en om te zoeken naar een wijze van subsidiëring van politieke partijen waarbij het ledenaantal een rol speelt. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat politieke partijen een onmisbare functie vervullen in onze democratie, maar dat het daarvoor noodzakelijk is dat zij een stevige verankering hebben in de samenleving;

overwegende, dat partijsubsidiëring gebaseerd op ledenaantallen partijen zal stimuleren actief leden te werven en burgers te betrekken bij de politiek;Kant

verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken van een systeem van subsidiëring waarin ook het ledenaantal meeweegt bij de hoogte van de subsidie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (27422).

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Verleden week hebben wij uitgebreid met de minister gesproken over de subsidiëring van politieke partijen. Ook is gesproken over de functie van politieke partijen in onze democratie. Die functie is veel breder dan alleen maar het zijn van een vereniging of het hebben van leden. Het werk dat een politieke partij doet, gaat haar ledenaantal verre te boven. Een partij houdt zich namelijk bezig met zaken die alle Nederlanders raken. Iedereen heeft profijt of – eventueel – nadeel van het werk van politieke partijen. Dit betekent dat politieke partijen goed moeten kunnen functioneren. Daarom – om onafhankelijkheid te waarborgen – moet de overheidssubsidie een behoorlijke omvang hebben. Stellen wij ledenwerving centraal, dan maken wij ons afhankelijk van een aantal leden. Dat wil niet zeggen dat een politieke partij geen brede basis moet hebben. Dat ben ik ten zeerste met mevrouw Kant eens, maar het lijkt mij te beperkt om alleen daarnaar te kijken.

Dan nog iets over de motie betreffende sponsoring. Wij hebben gezien dat sponsoring een aantal gezichten heeft. Het is dan goed dat dit openbaar en transparant is. Er moeten regels zijn voor sponsoring waaraan iedereen zich moet houden. Politieke partijen zijn niet zomaar verenigingen. Het zijn verenigingen met heel specifieke kenmerken en met een heel specifiek doel.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! Mede namens de fractie van de SGP merk ik op dat het op z'n minst ongelukkig is om nu spreken over een forse subsidieverhoging. Immers, het is nog maar anderhalf jaar na de inwerkingtreding waarin een vorige verhoging is geregeld en nog een jaar voor de evaluatie ervan. Je moet dus zeer goede argumenten hebben om nu een forse verhoging voor te stellen. Die zeer bijzondere argumenten zien wij niet. De in de motie aangevoerde argumenten golden in wezen namelijk ook ten tijde van het tot stand brengen van de nieuwe wet. Om die reden zijn onze fracties nu niet voor een zo omvangrijke subsidieverhoging.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Neen, mijnheer Rehwinkel, ik wil het debat niet nu weer overdoen. Wij hebben nog ontzettend veel onderwerpen te behandelen en dit is allemaal al ruim bediscussieerd. Ik geef iedereen toch de gelegenheid om het woord te voeren – zelfs zonder dat een motie wordt ingediend – omdat de betogen kunnen worden gezien als een stemverklaring. Dit hadden wij tevoren afgesproken.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Hoe wij denken over sponsoring is al tot uitdrukking gebracht door het medeondertekenen van de motie van de heer Rehwinkel op dit punt.

De heer Luchtenveld (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Zoals de heer Schutte al opmerkte, is het een vreemd tijdstip om te pleiten voor subsidieverhoging. Daarnaast verzetten wij ons tegen de overweging in de desbetreffende motie, dat het ook een soort barrière zou moeten zijn tegen verdergaande sponsoring. Wij zien geen bezwaar in verdergaande sponsoring van politieke partijen en zouden het dan ook een slecht signaal vinden als alleen om die reden werd besloten tot verhoging van de subsidie. Wij snappen dan ook niet dat partijen die ook van sponsorgelden gebruik maken – de PvdA met Reaal en het CDA dat in het verleden ook forse bijdragen ontving van sponsors – deze overweging ten grondslag leggen aan een motie voor verdere verhoging van de subsidie. Zakelijk kan worden beoordeeld of die noodzaak er is. Welnu, wij vinden dit nu niet het goede moment, zeker niet als daarbij de eerder genoemde reden wordt aangevoerd. Wij hebben ook geen enkele behoefte aan een wettelijke maximering van uit sponsoring te ontvangen bedragen. Daar zou onvoldoende vertrouwen in de politieke partijen uit spreken. Als je echt draagvlak wilt terugwinnen bij de burger, moet je vooral niet zeggen dat je aan een maximum moet worden gebonden omdat er anders de schijn van belangentegenstelling ontstaat. Ook om die reden voelen wij hier niets voor.

De VVD-fractie heeft zelf geen moties ingediend, omdat zij niet wil meedoen aan motie-inflatie en omdat is toegezegd dat goed zal worden overwogen om een experimenteerartikel in de wet op te nemen dat het mogelijk maakt om incidenteel iets te doen in het kader van ICT-projecten, waar de huidige wet dat niet toestaat.

Minister De Vries:

Voorzitter! Verleden week is uitvoerig overlegd over de subsidiëring van politieke partijen. Ik koos als uitgangspunt dat er geen verschil van mening kan zijn over de betekenis van politieke partijen. Deze zijn in onze democratie cruciaal en wij moeten er alles aan doen om dit vitale organisaties te laten blijven. Ik heb niet het gevoel dat er in Nederland iets mis is met het democratisch gehalte van de samenleving. Nederlanders zijn gelukkig zeer betrokken en democratisch. Wel organiseren zij zich in steeds mindere mate in politieke partijen. Zij stoppen eerder hun energie in bewegingen die concrete doeleinden nastreven. Daar is niets mis mee; dit is een keuze die men maakt. Wij allen moeten ons erover verheugen dat men zich in ieder geval bij van alles betrokken voelt.

Politieke partijen moeten hun publieke taken waarmaken. Ik noem het rekruteren, opleiden, begeleiden, selecteren van mensen, maken van programma's en het ontwikkelen en uitdragen van het gedachtegoed. Deze zaken zijn essentieel voor het functioneren van ons democratisch bestel. De middelen hiervoor zijn door verminderde ledentallen onder druk komen te staan. De Kamer heeft zeer onlangs een wet op de subsidiëring van politieke partijen vastgesteld die dit jaar voor het eerst functioneert. Daarbij heeft een zeer grondige afweging plaatsgevonden over de doeleinden waartoe subsidiëring mag worden ingezet.

In het overleg van verleden week heb ik erop gewezen dat twee zaken onderscheiden moeten worden. Het gaat daarbij om de wijze waarop de hoogte van de subsidie kan worden bepaald. Verder is er sprake van een overweging die buiten de criteria treedt die thans in de wet zijn vastgelegd. Het eerste is technisch eenvoudiger dan het laatste, omdat ik meen dat een herziening van een wet op de subsidiëring van politieke partijen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet gebeuren. Ik moet er goed over nadenken of wat door deze Kamer, de Eerste Kamer en het kabinet is vastgesteld, alweer aan heroverweging toe is.

In het debat verleden week werden enige argumenten genoemd die tot een dergelijke heroverweging aanleiding kunnen geven. Ik heb mij daartoe dan ook bereid verklaard, maar de Kamer moet van mij aannemen dat dit de grootst mogelijke zorgvuldigheid vereist. Wij zijn bezig met wat essentieel is voor onze democratie. Verder moeten wij zo zuiver mogelijk opereren. De overheid dient, als wetgever, zorgvuldig haar positie te bepalen.

Ik heb kennisgenomen van de motie-Rehwinkel c.s. die verwoordt wat breed in het overleg aan de orde kwam. Het is volgens deze motie noodzakelijk, gezien de huidige ontwikkelingen in de samenleving, de subsidiebedragen te verhogen. Ik had daarbij een terughoudende opstelling gekozen, omdat ik eerst goed wil zien of dit echt nodig is. Ik erken echter dat in de huidige samenleving de kosten voor goede communicatie, het goed uitdragen van boodschappen, het mobiliseren van leden, enz., aanzienlijk zijn. Niet voor niets constateren wij dat allerlei professionele organisaties over steeds meer middelen beschikken om de publieke opinie te beïnvloeden. Politieke partijen blijven daar als ledenorganisaties in zeker opzicht bij achter. Ik zal de motie dus betrekken bij het overleg in het kabinet en dan daarover beslissen. Volgend jaar moeten wij maar zien of dat tot de door de meerderheid van de Kamer gewenste uitkomst leidt.

Voorzitter! Dan wil ik iets zeggen naar aanleiding van de opmerking over mijn positieve grondhouding. Die positieve grondhouding, mijnheer Rehwinkel, heeft te maken met het feit dat u mij niet gauw op de grond zult aantreffen. Ik houd niet van een grondhouding die met zich brengt dat je moet opstaan om tot daden te komen. Ik beslis liever directer als mij iets voor ogen komt.

In het algemeen overleg heb ik uiteengezet dat het naar mijn smaak in onze rechtsorde, waarbij partijen particuliere organisaties zijn en waarbij eenieder aan de ander naar believen geld mag schenken, enigszins bezwaarlijk is schenkingen aan politieke partijen te verbieden. Tegelijkertijd geloof ik dat in ons land consensus bestaat over de gedachte dat van het financiële beheer van partijen en de middelen die ze krijgen een transparant beeld moet bestaan. De gegevens hierover moeten openbaar zijn en voor eenieder inzichtelijk. Met informatie over de wijze waarop een partij zich financiert, kan de Nederlandse burger duidelijk gemaakt worden dat in ons land politieke macht niet te koop is. Dat is heel belangrijk. Ik weet dat alle partijen van dat idee doordrongen zijn. Nu is het nog de vraag of het goed is de bedragen die er omgaan, bijvoorbeeld de sponsorbedragen, aan een maximum te binden. Misschien zou men zelfs kunnen zeggen: dat zou eigenlijk helemaal niet moeten. In het overleg heb ik gezegd dat het naar mijn smaak heel moeilijk is om tussen de verschillende manieren waarop gelden aan politieke partijen ten goede komen, onderscheid te maken. We moeten ook oppassen niet in boekhoudkundige ingewikkeldheden die het zicht op de werkelijkheid ontrekken, verzeild te raken. Ik heb er echter absoluut geen moeite mee in het kader van de overweging en het gestelde in de wet te bezien of ik een bevredigend antwoord kan geven op de vragen die door de heer Rehwinkel en de zijnen zijn gesteld. Het aantal ondertekenaars is overigens met de tweede motie uitgebreid. Mevrouw Van der Hoeven en mevrouw Scheltema en de heer Vendrik hebben beide moties ondertekend, maar onder de laatste motie zie ik ook de namen van de heer Schutte en mevrouw Kant staan. Ik wil dus in ieder geval het gevraagde scherp in kaart brengen en daaraan een conclusie verbinden. Daar kunt u van op aan.

Voorts is nog een motie door mevrouw Kant ingediend. In de overweging zegt zij dat politieke partijen een onmisbare functie vervullen. Die overweging wordt door mij natuurlijk van harte onderstreept. Met haar gedachtegang dat de leden essentieel en belangrijk zijn voor partijen ben ik het eens, maar ik heb aarzeling bij het idee dat wij subsidiëring afhankelijk moeten maken van het aantal leden. In onze samenleving gaat het niet in de eerste plaats om de vraag hoeveel leden een politieke partij kan krijgen, maar om de vraag hoeveel kiezers in zo'n partij geïnteresseerd zijn. Dat is de trend die wij thans waarnemen. Het zou kunnen dat een partij enorm veel leden heeft, maar niet de kiesdeler haalt. Dat is zelfs heel goed denkbaar. Het zou dan heel vreemd zijn aan die partij heel veel subsidie uit te geven. Uiteindelijk gaat het erom dat men met de gelden van de publieke kas de publieke functie honoreert. Ik heb dus aarzelingen, maar vanwege de sfeer van de komende feestdagen, mevrouw de voorzitter, ben ik bereid in de notitie die de Kamer in de loop van het volgende jaar zal bereiken expliciet op deze overwegingen in te gaan.

Voorzitter! Ik meen dat het nu niet meer aan mij is om nog meer opmerkingen over dit onderwerp te maken. In het overleg heb ik de heer Luchtenveld meegedeeld dat ik de mogelijkheid van een experimenteerartikel zal overwegen, maar ook daarbij moet enige prudentie worden betracht. Misschien vindt u mij streng, maar ik vind dat wij bij de behandeling van zaken die politieke partijen en vertegenwoordigers van politieke partijen aangaan zeer strakke redeneringen moeten volgen. Het zou kunnen dat een experimenteerartikel dat op een goede manier is ingebed, mogelijkheden biedt. Of dat zo is, zal wel blijken als wij straks eventueel tot nadere wetgeving komen.

Voorzitter! In deze geest zal ik dus met de moties opereren. Zodra het kabinet uitsluitsel heeft gegeven over de eerste motie van de heer Rehwinkel – waarschijnlijk zal het die geven bij de behandeling van de Voorjaarsnota – zal de Kamer daarover ongetwijfeld iets vernemen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, donderdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven