Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 23 november 2000 over voedselreservering Waddenzee.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Gezien de stand van de politieke en wetenschappelijke discussie over de schelpdiervisserij hebben wij er behoefte aan om op een meer integrale en evenwichtige manier te kunnen beoordelen welke visserijactiviteiten onder welke voorwaarden aanvaardbaar zijn. Er is een toetsingskader opgesteld door het bedrijfsleven en het Wereldnatuurfonds. Ik dien in dat verband de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - een duurzaam beheer van de mariene ecosystemen van de Waddenzee en de Oosterschelde uitgangspunt van beleid is;

  • - visserijactiviteiten in deze gebieden acceptabel zijn mits een verantwoord evenwicht tussen deze activiteiten en het duurzaam voortbestaan van de vispopulaties en van de betreffende ecosystemen kan worden gewaarborgd;

  • - de Marine Stewardship Council (MSC) aan de hand van een stelsel van principes en criteria (de zogenaamde standaard) waaraan moet worden voldaan, beoogt te komen tot een duurzame visserij in een gezond mariene ecosysteem, op basis waarvan een duurzaam voortbestaan van de betreffende ecosystemen kan worden gegarandeerd;

  • - de MSC-standaard als een bruikbaar instrument voor de Kamer kan worden beschouwd om vast te stellen welke visserijactiviteiten in de Waddenzee en/of de Oosterschelde aanvaardbaar zijn en onder welke voorwaarden;

  • - op basis van de MSC-standaard uitvoering van de motie-Herrebrugh/Geluk ter hand kan worden genomen;

verzoekt de regering de Waddenzee en de Oosterschelde aan te wijzen als gebieden waarbinnen gedurende de jaren 2001 t/m 2003 de visserijactiviteiten aan de hand van de MSC-standaard door een derde partij zullen worden getoetst, en de resultaten hiervan in het jaar 2003 te betrekken bij de reeds geplande evaluatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (27400 XIV).

De heer Geluk (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De VVD hecht sterk aan een betrouwbare en consistente overheid en aan goed overleg met betrokkenen en zeker met de visserijsector. Dit laatste overleg heeft vorige week pas voor het eerst plaatsgevonden. Naar ik heb begrepen, zal er nog een overleg volgen. Ik leg de Kamer de volgende motie voor over met name de voorjaarsmosselzaadvisserij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat er met instemming van de Tweede Kamer een beleidsbesluit schelpdiervisserij kustwateren is opgesteld tussen overheid en bedrijfsleven voor de periode 1999-2003;

van mening, dat de overheid het beleidsbesluit schelpdiervisserij kustwateren van 1999-2003 als betrouwbare contractspartner dient na te komen;

constaterende, dat de door een motie-Herrebrugh/Geluk gewenste uitruil van gebieden nog steeds niet heeft plaatsgevonden;

overwegende, dat voedselreserveringen in het voorjaar in de vorm van mosselzaad van weinig betekenis is, omdat reservering in het najaar dient plaats te vinden en voorts omdat dit zaad slechts hoofdzakelijk wordt verplaatst binnen de Waddenzee;

verzoekt de regering mosselzaadvisserij in het voorjaar in de Waddenzee, zoals dit gebruikelijk was, toe te laten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Buijs en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (27400 XIV).

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Omdat het standpunt van de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg op 23 november nog geen volstrekte duidelijkheid bood over de onderlinge relaties tussen de Natuurbeschermingswet en andere wet- en regelgeving, leggen de fracties van de PvdA, D66, GroenLinks en de SP de volgende motie aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de Europese Commissie het oordeel heeft uitgesproken dat implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn via de Wet op de ruimtelijke ordening onvoldoende is als enige implementatie-instrument;

constaterende, dat hetzelfde geldt voor instrumenten zoals structuurschema's en planologische kernbeslissingen;

tevens verwijzend naar het advies van de Waddenadviesraad dienaangaande;

verzoekt de regering het afwegingskader van de Vogel- en Habitatrichtlijn volledig over te nemen en te verankeren in de Natuurbeschermingswet door middel van een formele wijziging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Augusteijn-Esser, M.B. Vos en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (27400 XIV).

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter! De heer Stellingwerf heeft bij motie voorgesteld de MSC-standaard als een bruikbaar instrument te hanteren voor het overleg tussen de visserijorganisaties, de natuur- en milieuorganisaties en de overheid over de Waddenzee en de Oosterschelde. Ik heb al eerder gezegd dat ik dit een te eenzijdig en te beperkt instrument vind. Het is goed te hanteren, maar met name door private partijen. Voor de overheid is het één van de vele instrumenten. Voor private partijen kan het een bijdrage leveren aan duurzame visserij. Bij de etiquettering kan dit kenbaar worden gemaakt aan de afnemers. Daar moet het ook bij blijven. Ik zie absoluut geen actieve rol weggelegd voor de rijksoverheid.

Als private partijen aan de hand van de MSC-beginselen bepaalde voorstellen indienen die een bijdrage leveren aan het doel vergroening en verduurzaming – als onderdeel van de MSC-beginselen – ben ik bereid om met de private partijen te overleggen op welke wijze deze voorstellen kunnen doorwerken in het beleid. Ik herhaal dat het slechts een van de vele activiteiten is die op dit gebied plaatshebben. Als een van de ideeën in het gedachtegoed zou het kunnen meewegen, maar niet als een exclusief gedachtegoed waar de rijksoverheid mee aan de slag zou moeten gaan. Om die reden ontraad ik deze motie.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik wil nu juist eens geen afwachtende houding innemen. Als wij het laten afhangen van het initiatief vanuit de sector, kunnen wij nog heel lang wachten. Het gaat juist om onze eigen oordeelsvorming. De MSC-standaard is het instrument dat ons een integraal systeem kan leveren op basis waarvan wij tot een goede oordeelsvorming kunnen komen. Ik weet geen ander systeem.

Staatssecretaris Faber:

Ik weet wel een ander systeem. Dat is het systeem waarmee ik al een tijd bezig ben om te proberen voor elkaar te krijgen dat de sector, de natuur- en milieuorganisaties en de overheid om de tafel gaan zitten om met elkaar uit dat probleem te komen. Inmiddels kan ik de heer Stellingwerf zeer vers van de pers melden dat dit gaat lukken. Sinds gisteren zijn de partijen bereid, gezamenlijk om de tafel te gaan zitten.

Ik wil hen best meegeven dat wij de MSC-uitgangspunten erbij moeten betrekken, maar laten wij die niet tot hét gedachtegoed rekenen van de duurzame visserij. Ik wil even iets voorlezen uit een consultancy over de MSC, namelijk dat de algemene principes en criteria per visserijsector nader moeten worden uitgewerkt. Daarmee wil ik maar zeggen dat je er niet zo mee uit de voeten kunt zoals de heer Stellingwerf suggereert.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik suggereer dat absoluut niet. Ik weet natuurlijk ook dat het algemeen geldende principes zijn die moeten worden uitgewerkt voor de betreffende sector. Dat heb ik nooit ontkend. Ik ben met de staatssecretaris van mening dat het een en-en-benadering zal moeten zijn. Ik ben blij dat men rond de tafel wil gaan zitten. Dat zegt echter nog niets over de uitkomst.

Staatssecretaris Faber:

Dat zegt alles over de wil, eruit te komen. Het zegt niet alles over het feit dat de uitgangspunten van de MSC-standaard tot uitvoering moeten worden genomen. Ik ben van mening dat deze standaard wel kan worden betrokken in dat gesprek, maar dat hij niet het enig zaligmakende is. Om die reden ontraad ik de motie, met de toezegging dat de elementen als zodanig in het overleg kunnen worden betrokken.

Ik kom toe aan de motie van de heer Geluk en de zijnen, waarin hij zegt dat de overheid betrouwbaar moet zijn en dient blijven uit te gaan van het beleidsbesluit schelpdiervisserij. Uiteraard moet de overheid betrouwbaar zijn, sterker nog: dat is zij! Ik heb een- en andermaal gezegd, ik wil dat nog een keer zeggen, dat ik handel conform het beleidsbesluit schelpdiervisserij. Ik wijk daar niet vanaf! Maar ook in het beleidsbesluit schelpdiervisserij staat, dat mocht er in de tweede fase – en wij zitten nu in de tweede fase – een onrustbarende daling van vogelpopulaties optreden, ik passende maatregelen zal nemen.

Als er 20.000 eidereenden doodgaan en onderzocht wordt op welke wijze dat is gebeurd, dan is dat voor mij heel helder dat er dan passende maatregelen moeten worden genomen. Dat is conform het beleidsbesluit schelpdiervisserij. Ik zeg dat zo uitdrukkelijk, omdat ik altijd erg kregel word als ook ik word aangesproken op het feit dat de overheid niet betrouwbaar zou zijn. Dat is iets dat ik verre van mij werp. Zo wens ik absoluut niet te handelen en zo handel ik ook niet.

De heer Geluk (VVD):

De overheid dient inderdaad betrouwbaar te zijn. Nu moet goed aangegeven worden waardoor die eidereenden zijn dood gegaan. Daarover zijn nog steeds vragen. Het is nog steeds onduidelijk of dit komt door parasieten of door voedseltekorten. Die vraag moet eerst goed worden uitgezocht. Dat is nog steeds niet gebeurd, zoals de staatssecretaris weet.

Staatssecretaris Faber:

Dat neemt niet weg dat er 20.000 vogels zijn doodgegaan in het Nederlandse deel van de Wadden. Wij weten niet exact de oorzaak, maar wel ongeveer. Daarom is het heel gerechtvaardigd een aantal maatregelen te nemen. Ik benadruk dat ik alleen die maatregelen heb genomen waarover de wetenschappers het eens zijn geworden. Alle voorstellen waar de wetenschappers het niet over eens zijn, heb ik buiten beschouwing gelaten, omdat ook ik meen dat wij daar nader onderzoek naar moeten doen. Ik heb dus bewegingsruimte gevonden en ook genomen in alle voorstellen waar de wetenschappers het over eens zijn geworden.

De inhoud van de motie-Geluk is mij op zichzelf zeer sympathiek. Het is bekend dat ik met het oog op de mosselzaadvisserij een andere methodiek ga hanteren bij de inventarisatie van de mosselzaadbestanden, maar ik zie ook dat wij het niet helemaal halen om in het komende voorjaar al dat nieuwe systeem te hebben. Ik heb daar inmiddels met de mosselsector van gedachten over gewisseld en afgesproken dat ik half januari opnieuw met de sector van gedachten zal wisselen over de resultaten van het onderzoek dat ik inmiddels laat doen door de Rijksuniversiteit van Groningen over de uitruil van gebieden, waarover in de motie terecht wordt gezegd dat die nog steeds niet heeft plaatsgevonden. De uitdrukkelijke intentie is om er dan gezamenlijk uit te komen. In die zin meen ik dat deze motie op dit moment – dat zeg ik er met nadruk bij – niet aan de orde hoeft te zijn, omdat ik verwacht dat wij eruit zullen komen.

Blijft over de motie van mevrouw Witteveen. De enige inleidende zin die zij mocht spreken, was niet geheel van belang ontbloot, want zij zei dat mijn standpunt in het AO niet zo helder was. Dat moet ik tegenspreken. Ik heb in het AO heel duidelijk gezegd – en zal dat nu herhalen – dat het afwegingskader van de Vogel- en de Habitatrichtlijn uiteraard volledig moet worden verwerkt in de Nederlandse wetgeving. Zoals zojuist door minister Jorritsma is gezegd, zal dat worden gedaan in de Natuurbeschermingswet.

Een tweede vraag is – daar is wellicht enig misverstand over – hoe dan vervolgens de gebieden expliciet worden aangewezen. Worden dat Natuurbeschermingswetgebieden, of gaat het langs het spoor van de ruimtelijke ordening? In de motie van mevrouw Witteveen wordt gezegd dat de Europese Commissie al een oordeel heeft uitgesproken over het ruimtelijke ordeningsspoor. Dat klopt, maar ik heb van mevrouw Witteveen zelf geleerd dat er best kritische kanttekeningen bij een oordeel van de Europese Commissie gezet mogen worden, zelfs als Nederland dat als enige lidstaat doet. In ieder geval roept zij de regering hier regelmatig toe op. In dit geval kan ik haar geruststellen, want zij hoeft de regering niet op te roepen om kritisch naar dit oordeel van de Europese Commissie te kijken. Ik zal dat zeker doen, want ik ben er niet van overtuigd dat de Europese Commissie op dit punt het gelijk aan haar zijde heeft. Wel herhaal ik dat het afwegingskader van de Vogel- en Habitatrichtlijn volledig moet worden verwerkt in de Nederlandse wetgeving, wat zal gebeuren in de Natuurbeschermingswet. In die zin onderstreep ik het dictum van de motie en zie ik haar als ondersteuning van het reeds ingezette beleid.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dat betekent dus dat de Waddeneilanden die nu al – net als andere gemeenten overigens – bezig zijn met de implementatie van de richtlijn in het bestemmingsplan, niets hebben te vrezen, en dat tegelijkertijd het traject van implementatie in de Natuurbeschermingswet in gang wordt gezet? Daar liggen dan geen tegenstrijdigheden of problemen?

Staatssecretaris Faber:

De Waddeneilanden willen artikel 6 van de Habitatrichtlijn in hun bestemmingsplan opnemen. Dat zal ook in de Natuurbeschermingswet gebeuren en als het dan bovendien nog in een bestemmingsplan wordt vastgelegd, lijkt mij dat alleen maar mooi. Ik kan overigens op basis van dat ene artikel in de Natuurbeschermingswet niet vanuit het nationale niveau verordonneren dat het ook in álle bestemmingsplannen wordt vastgelegd. Ik zou dat wel willen, maar bestemmingsplannen moeten op gemeentelijk niveau worden opgesteld en op dat niveau moet ook de afweging worden gemaakt.

In ieder geval zeg ik toe – en daar wordt ook om gevraagd in deze motie – dat het afwegingskader van de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt verwerkt in de Natuurbeschermingswet. Zoals ik ook in november heb laten weten, wordt daar al volop aan gewerkt. De motie zie ik dan ook als een ondersteuning van het al in gang gezette beleid.

De heer Geluk (VVD):

Is de staatssecretaris bereid om de uitkomsten van het overleg te betrekken in het overleg dat wij half januari zullen voeren over de Oosterschelde?

Staatssecretaris Faber:

Dat lijkt mij een goed voorstel. Ik zal het doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven