Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 december 2000 over een proefboring in de Biesbosch.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij had op 6 december jl. een overleg met de ministers Jorritsma en Pronk en staatssecretaris Faber over de boringen in de Biesbosch. De fractie van de Partij van de Arbeid maakte toen duidelijk dat hiaten in de wetgeving de Biesbosch parten spelen. Er moet de garantie zijn dat de wettelijke kaders, zoals de Kamer die zich voorstelt, zorgvuldig worden gerespecteerd. Die garantie achten wij op dit ogenblik evenwel onvoldoende aanwezig.

Intussen hebben de gemeenten en de provincies via het Overlegorgaan Nationaal Park "de Biesbosch" hun huiswerk gedaan. De uitkomst daarvan is: geen proefboringen in, nabij of onder de Biesbosch. Daar mogen wij niet aan voorbij gaan.

Ook willen wij af van de zogeheten incidentenpolitiek.

De voorzitter:

Er is kennelijk iets misgegaan in de voorbereiding. Tot kerst geldt hier namelijk het regime dat er enkele inleidende zinnen worden gesproken tot het indienen van een motie. In het algemeen overleg worden de standpunten uitgewisseld en als dat niet voldoende is gebeurd, is er een ander algemeen overleg nodig.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik wil nog één zin uitspreken en dan dien ik een motie in.

De voorzitter:

Ik moet dit zeggen, omdat anders iedereen denkt dat het op deze manier werkt. Welnu, dat is niet zo.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Wij willen dus af van de incidentenpolitiek. De Kamer wordt in dit geval namelijk keer op keer verrast door mijnbouwactiviteiten in beschermde natuurgebieden. Vandaar dat de fracties van de PvdA, D66, het CDA, de SP en GroenLinks de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Nationaal Park de Biesbosch, gelegen in concessiegebied Andel II, een natuurgebied is dat de bescherming geniet van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn;Witteveen-Hevinga

overwegende, dat er dus overeenstemming bestaat over de toepassing van het voorzorgbeginsel, zoals verwoord in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn;

overwegende evenwel, dat de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen vooralsnog onvoldoende zijn geïmplementeerd in de huidige Nederlandse wet- en regelgeving;

overwegende, dat dientengevolge onvoldoende duidelijkheid bestaat over taken en bevoegdheden van de diverse bestuurslagen;

van oordeel, dat in afwachting van een effectieve implementatie het standpunt van de lagere overheden, zoals door het Overlegorgaan Nationaal Park "de Biesbosch" is neergelegd, geen (proef)boringen toe te staan, voor de rijksoverheid een belangrijk signaal is;

van oordeel, dat het nog niet verschenen activiteitenplan van mijnbouwactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 58 van de Gaswet, een functie kan vervullen binnen het door de Vogel- en Habitatrichtlijn bedoelde toetsingskader;

verzoekt de regering in afwachting van de effectieve implementatie en de vaststelling van het activiteitenplan voor mijnbouwactiviteiten eventuele verzoeken tot vergunningen voor (proef)boren in, nabij en onder de Biesbosch niet in behandeling te nemen;

nodigt de regering uit overeenkomstig de huidige Wet opsporing delfstoffen in de nieuwe Mijnbouwwet een artikel op te nemen met betrekking tot te sluiten gebieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Augusteijn-Esser, Atsma, Poppe en M.B. Vos.

Zij krijgt nr. 4 (26986).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Mevrouw Witteveen wil niet meedoen aan een incidentenpolitiek.

De voorzitter:

Precies om deze reden heb ik mevrouw Witteveen onderbroken. U kunt een vraag stellen over de motie die zij heeft ingediend, maar u kunt niet meer met haar in discussie gaan.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Uiteraard relateer ik mijn vraag aan de motie. Het dictum van de motie luidt: nodigt de regering uit overeenkomstig de huidige Wet opsporing delfstoffen in de nieuwe Mijnbouwwet een artikel op te nemen met betrekking tot te sluiten gebieden. Kan mevrouw Witteveen aangeven welke gebieden zij op het oog heeft?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Nee, dat kan ik niet concreet aangeven, mevrouw de voorzitter. We weten dat een heleboel gebieden vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, maar er zijn ook gebieden die vallen onder het regime van de Natuurbeschermingswet. Belangrijk is echter dat wij de discussie aan de hand van de nota Natuur voor mensen en mensen voor de natuur voortzetten en dat wij die ook voeren in het kader van de te wijzigen Natuurbeschermingswet. Daarbij hebben wij het dan wel over gebieden waarvoor het zwaarste regime van natuurbescherming zou moeten gelden.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Voûte wil interrumperen. Ik geef haar daartoe bij deze discussie voor de laatste keer de gelegenheid.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Vindt mevrouw Witteveen dat in de gebieden die vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn straks geen mijnbouwactiviteiten meer mogen worden uitgevoerd? Is dat haar intentie?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Mij lijkt van niet, want op die manier zou je in heel Nederland niets meer kunnen beginnen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Ik heb gezegd: de laatste keer. Als ik dat heb gezegd, blijf ik daar vandaag bij. Dit geldt voor iedereen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De zojuist ingediende motie is door mij medeondertekend. Daarin wordt de regering verzocht om in afwachting van de implementatie vergunningen voor proefboringen niet in behandeling te nemen en wordt zij uitgenodigd een artikel op te nemen waarin de te sluiten gebieden worden vermeld. Om nog duidelijker te maken dat het bij die te sluiten gebieden ook om de Biesbosch gaat, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Nationaal Park de Biesbosch zowel nationaal als internationaal een natuurgebied van groot belang is;

constaterende, dat het Nationaal Park de Biesbosch bescherming geniet als wetland, onderdeel is van de ecologische hoofdstructuur, aangewezen is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn en er tevens natuurwaarden worden ontwikkeld;

constaterende, dat er een groot maatschappelijk draagvlak is tegen de proefboringen in of naast het Nationaal Park de Biesbosch;

van mening, dat de economische en maatschappelijke noodzaak tot gaswinning ontbreekt;

verzoekt de regering zich te laten leiden door het voorzorgbeginsel en proefboringen onder en naast het Nationaal Park de Biesbosch niet toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (26986).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Ik wil beginnen met enkele inleidende zinnen. Natuurlijk wil de VVD-fractie geen schade aan de Biesbosch. Natuurlijk waarderen wij de prachtige en de waterrijke Biesbosch met zijn schitterende flora en fauna. Niet natuurlijk vinden wij het de wet opzij te zetten. Niet natuurlijk vinden wij het niet naar wetenschappers te luisteren. Want wat heeft de wetenschap nog voor zin als niet met wetenschappelijke resultaten rekening wordt gehouden?

Voorzitter! Niet voor iedereen is dit alles even natuurlijk...

De voorzitter:

Ik ga u nu toch onderbreken. Ik geef toe dat ik mevrouw Witteveen iets te lang heb laten spreken, maar het gevaar ontstaat dat de hele middag de spreektijden uitlopen. Vanaf nu is het hiermee dan ook afgelopen. Er kunnen één, twee inleidende zinnen worden uitgesproken. Daarna komt de motie. Dit hebben wij afgesproken en als wij ons niet aan deze afspraak houden, komen wij vandaag niet door de behandeling van alle onderwerpen heen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Deze opmerking komt goed uit, voorzitter. Ik zei al: dit is niet voor ons even natuurlijk. Daarom vinden wij het belangrijk om een motie in te dienen waarin met name wordt gevraagd om wetenschappelijke argumenten te betrekken bij de besluitvorming over de Biesbosch.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het Nationaal Park de Biesbosch onderdeel uitmaakt van het Andel II-gebied;

constaterende, dat het kabinet op 1 december 2000 een nieuw boorvergunning Andel II heeft verleend;

van mening, dat de gedevieerde (proef)boring geen schade aan de Biesbosch mag toebrengen;

van oordeel, dat wetenschappelijk onderzoek over de milieueffecten van een gedevieerde proefboring vanuit het niet-gevoelige deel van het Andel II-gebied duidelijkheid moet geven over de mogelijke externe effecten op de Biesbosch;

verzoekt de regering onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten in overleg met betrokken organisaties, overheden en de NAM, naar de mogelijke effecten van boringen in de Biesbosch en geen (proef)boringen toe te staan voordat duidelijkheid over deze effecten bestaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voûte-Droste. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (26986).

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik heb in het algemeen overleg van 6 december jl. benadrukt – ik wil dat nu opnieuw doen – dat ik geen toestemming zal geven voor proefboringen in de Biesbosch. Ik wil de Biesbosch beschermen. Ik heb gemerkt dat u allen het daarmee eens bent en dat de wet mij daarin bijstaat. Niemand is het daarover oneens.

Ik heb kennisgenomen van de motie van mevrouw Voûte. Ik heb overigens begrepen dat de NAM er zelf een voorstander van is om met steun van derden in de komende tijd te werken aan het inrichten van een procesvorm voor de discussie. In de tussentijd wil de NAM geen activiteiten ondernemen in Andel II. Ik juich dat toe en ben daar zeer voor. Mevrouw Voûte roept in haar motie de regering op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten in overleg met betrokken partijen. Wij moeten er wel even goed met elkaar over spreken. Ik ben zeer voor onafhankelijk onderzoek. Ik wil straks graag van iedereen horen – dat hoeft niet tijdens de behandeling van dit VAO – hoe je het zodanig kunt organiseren dat het daarna wordt beschouwd als een onafhankelijk onderzoek. Ik heb er intussen wat gemengde ervaringen mee. Ik ben van mening dat dit onderzoek goed moet worden gedaan. Ik ga er ook van uit dat het zal gebeuren.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Terecht haalt de minister de brief van de NAM aan die wij hedenochtend hebben ontvangen.

De voorzitter:

Alleen heel korte vragen!

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Er ligt helemaal geen verzoek tot vergunning. Acht de minister de motie om nu al een onderzoek te doen niet prematuur?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb begrepen dat de NAM de maatschappelijke discussie aangaat. Ik ben van mening dat je dat wetenschappelijk onderzoek moet doen alvorens je een besluit neemt. Het zou heel goed zijn als de NAM de initiatiefnemer daarvan kan zijn. Vervolgens moeten wij het nog met elkaar eens kunnen worden dat een onderzoek niet meer wordt gezien als een NAM-onderzoek, maar dat het daadwerkelijk onafhankelijk geschiedt. Daarover wil ik nog eens verder met u spreken.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, ik heb niet zoveel zin om aan het begin van een heel lange dinsdag waarop allemaal korte punten worden behandeld voortdurend tegen iedereen te moeten zeggen dat wij hebben afgesproken dat wij tot kerst een ander regime dan gewoonlijk hebben. Waarom moet ik dat iedere keer zeggen tegen mensen die hier ongeveer iedere week in de zaal zijn?

De heer Poppe (SP):

Ik heb niet begrepen dat korte aanvullende vragen niet zijn toegestaan.

De voorzitter:

Dan hebt u het verkeerd begrepen. Stelt u maar een heel korte vraag. Dan hebben wij ook dat weer opgelost.

De heer Poppe (SP):

Wat verstaat de minister onder het betrekken van betrokken partijen bij het onderzoek?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat zijn bijvoorbeeld het overlegorgaan, de gemeentebesturen en wellicht de provincie; al diegenen die zich tot nu toe met het onderwerp hebben bemoeid.

De heer Poppe (SP):

Zijn dat dus ook die tienduizend mensen die een protestkaart hebben ingestuurd en een bezwaarschrift hebben ingediend?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik dacht dat dat initiatief was genomen door het overlegorgaan. Het lijkt mij wat ingewikkeld om individuen erbij te betrekken, maar wij hebben volksvertegenwoordigers in dit land. Dat zijn meestal gemeentebestuurders dan wel provinciale bestuurders. Zij kunnen dat prima doen. Vervolgens ben u er als volksvertegenwoordiger ook nog altijd bij aan het eind van de rit.

Voorzitter! Met de filosofie van mevrouw Witteveen kan ik een heel eind op weg gaan. Ik ben het ermee eens dat standpunten van mede overheden en andere betrokkenen goed moeten worden gewogen. Ik denk dat dit ook kan, zoals ik net heb gezegd. De NAM heeft zelf al aangegeven dat zij geen booractiviteiten wil ontplooien alvorens de discussie op basis van wetenschappelijke feiten is gevoerd. In deze context sta ik daar positief tegenover.

Natuurlijk ben ik het ook eens met mevrouw Witteveen dat de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zorgvuldig en adequaat moeten worden geïmplementeerd. De richtlijnen dwingen tot aanvullende wetgeving en tot grote zorgvuldigheid bij de besluitvorming. Bij de toepassing zullen vervolgens objectieve wetenschappelijke en rationele afwegingen nodig zijn. Het is echter te vroeg om nu vast te leggen dat de Mijnbouwwet ook de juridisch juiste plek is om dat te doen. Er zijn duidelijk andere opties. Ik wil het nog iets sterker zeggen. Het is de vraag of wij in alle gevallen de afwegingen op het terrein van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn in sectorwetgeving moeten neerleggen. Mij dunkt dat er een integrale afweging nodig is en dat dit moet gebeuren zoals mevrouw Faber vorige week al heeft gezegd, namelijk op korte termijn via de voorstellen die te maken hebben met de aanpassingen van de Mijnbouwwet terzake van de implementatie van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Overigens kunnen wij bij de behandeling van de Mijnbouwwet verder spreken over alle ins en outs. Het is echter niet mogelijk dat hier bij motie wordt bepaald hoe die wet er uiteindelijk uit zal zien. Dat is afhankelijk van de discussie die wij met elkaar voeren op het moment dat het wetsvoorstel in de Kamer behandeld wordt. Ik zeg alleen dat de laatste uitspraak in de motie, wat mij betreft, een beetje prematuur is. Vorige week hebben wij immers afgesproken dat mevrouw Faber op korte termijn haar ideeën zal geven over de manier waarop de implementatie van de twee richtlijnen precies in de wetgeving verankerd kan worden. Wij zijn de opvatting toegedaan dat dit niet te veel sectoraal moet gebeuren, maar meer via de daartoe geëigende integrale wetgeving.

Het zal duidelijk zijn dat ik aanvaarding van de motie van de heer Poppe daarom ook ontraad. Er zal altijd sprake zijn van een afwegingskader. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn spreken ook over "neen, tenzij". Alvorens je daarover kunt oordelen, moet je echter wel beschikken over de motivering van degene die iets al dan niet wil aanvragen. Als je daar bij voorbaat over oordeelt, heb je die afweging nooit gemaakt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later tijdstip over de moties te stemmen. Dat zal wel overmorgen worden.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven