Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Naar aanleiding van de berichten de laatste dagen over de wervingsresultaten bij Defensie en het feit dat blijkbaar de staatssecretarissen in de afgelopen jaren de Kamer een onduidelijk beeld hebben verstrekt over de wervingsresultaten, wil mijn fractie van de regering graag een brief ontvangen met daarin een motivatie waarom dat onduidelijke beeld jarenlang aan de Kamer is verstrekt. Wij hebben begrepen dat er ook een intern memo is gekomen van secretaris-generaal Barth over de cumulatie van deze problematiek. Mijn fractie zou het op prijs stellen als dit memo bij deze brief werd gevoegd en om vervolgens te vernemen welke beleidsvoornemens zijn ontwikkeld naar aanleiding van dat interne memo. Wij zouden het op prijs stellen om de exacte cijfers Voorzitterover de afgelopen twee jaar te ontvangen over de werkelijke behoeftestelling en de instroom op functie, exact zoals dat in werkelijkheid is gebeurd. Ten slotte zouden wij daarbij ook geïnformeerd willen worden over de periode tussen het moment van aanmelding van kandidaat-militairen en het moment van aanstelling. Wij hebben namelijk begrepen dat daar een te lange periode tussen zit. Wij zouden daarover ook snel willen debatteren.

De heer Van Bommel (SP):

Ik wil graag iets toevoegen aan dit verzoek, namelijk of de regering ook de uitvoeringsrapporten van luitenant-generaal Eurlings kan meesturen die zicht geven op de beperkte inzetbaarheid van de krijgsmacht. Ik wil de regering ook vragen wat de consequenties van een en ander zijn voor het ambitieniveau, voor de mogelijkheid voor Nederland om deel te nemen aan vredesoperaties. Dat verband bestaat namelijk ook direct.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij de gestelde vragen. Ik heb twee toevoegingen. Luitenant-generaal Eurlings heeft ook gesproken over de geoefendheid van de soldaten die uitgezonden zijn voor vredesmissies. Die zou te beperkt zijn op dit moment. Ik zou in de brief ook graag een inzicht krijgen in de gevechtskracht bij de verschillende soldaten en de paraatheid voor de gevechtsfuncties, uitgesplitst naar functie.

De voorzitter:

Ik begrijp werkelijk niet, als u dit allemaal vindt, waarom er geen extra procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie is gehouden. Ik heb toch de indruk dat de regeling van werkzaamheden zich hier niet voor leent. Maar goed, wij zijn eraan begonnen en wij gaan maar even door.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De werkelijke vraag is of de operationele inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht in gevaar komt. Die vraag staat centraal.

De voorzitter:

Die vraag is al gesteld.

De mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik zou ervoor willen waken dat op het verzoek van mevrouw Van Ardenne wordt gereageerd in de vorm van een brief met dezelfde informatie als wij eigenlijk al jarenlang krijgen. Ik wil dus de vraag specificeren door te zeggen dat de PvdA-fractie behoefte heeft aan inzicht waar de discrepantie vandaan komt tussen de werkelijke behoefte aan personeel en de aanstellingsbehoefte die ons elke keer door de staatssecretaris wordt voorgeschoteld. Ik denk dat die discrepantie door de staatssecretaris moet worden uitgelegd. Ik voeg daar nog aan toe dat ik van de staatssecretaris ook graag hoor hoe het aanstellingsresultaat zich verhoudt tot de uitstroom bij Defensie. Volgens mij is dat een onderbelicht onderdeel van...

De voorzitter:

U hoeft niet uit te leggen waarom u iets vraagt; u hoeft alleen maar vragen te stellen.

Mevrouw Albayrak:

Goed, dat was mijn vraag.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! De zaak is belangrijk genoeg om er opheldering over te krijgen.

De voorzitter:

U hoeft het niet uit te leggen; alleen vragen.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik sluit mij niet aan bij de kwalificaties die mevrouw Van Ardenne geeft. Ik wil wel graag van de minister weten of de vastgestelde uitzendnorm ook daadwerkelijk in de praktijk kan worden gehaald. Ik vraag dit naar aanleiding van uitspraken in de pers, waarin iets anders gesuggereerd werd.

De voorzitter:

U moet wel erg tevreden zijn, mevrouw Van Ardenne.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Ik ben eigenlijk heel erg tevreden, want iedereen is het met mij eens.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Gisteren heeft de regering aan het Franse voorzitterschap kenbaar gemaakt wat het Nederlandse standpunt is inzake de sancties ten opzichte van Oostenrijk. Het is buitengewoon verbazingwekkend dat de Kamer daarvan niet op de hoogte is gesteld en dat op dit moment nog steeds niet bekend is wat het Nederlandse standpunt is. Wij hebben hier in het verleden meerdere malen debatten over gevoerd. De fractie van het CDA is daar nooit onduidelijk over geweest. Maar ik verneem graag heden van de Nederlandse minister-president het standpunt van de Nederlandse regering. Ik wil dat niet vernemen van het Franse voorzitterschap, aangezien premier Kok hier meerdere malen gezegd heeft dat het gaat om bilateraal beleid. Derhalve wil ik het nationale standpunt van Nederland vernemen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Voûte-Droste.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Zonder meteen olie op de golven te willen gooien, zeg ik dat de gemoederen in de Kamer niet alleen worden verhit door de discussie over benzineprijzen en accijnzen, maar dat de recente ontwikkelingen op de internationale oliemarkt ook hun invloed kunnen hebben op de economische ontwikkeling in Nederland. Dit is bijvoorbeeld het geval op het gebied van investeringsbereidheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Er zou zelfs een negatieve invloed kunnen zijn op de economische groei op lange termijn. Daarom vraag ik aan de minister van Economische Zaken een brief over vijf punten. Ten eerste wil ik graag een analyse over de ontwikkelingen in de internationale oliemarkt op korte en middellange termijn in relatie met de stijgende olieprijzen. Ten tweede wil ik graag dat zij aangeeft welke positie de OPEC-landen in deze problematiek innemen.

De voorzitter:

Is een gedeelte van deze vragen net niet aan de orde geweest?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Nee, voorzitter. Dit gaat over het macro-economische effect op inflatie en economische ontwikkeling. De discussie van zojuist ging met name over benzineprijzen.

De voorzitter:

Ja, maar u weet zelf wel dat wij bij de regeling van werkzaamheden nooit een lijstje met vragen oplezen. U kunt kort zeggen waarom u iets wilt vragen en vervolgens houdt u het een beetje algemeen. Het is net al ontspoord, maar het gaat nu kennelijk bij ieder onderwerp ontsporen. Dat kan ik echt niet toestaan. Kunt u nog even kort formuleren wat u precies wilt? Daar moet het dan bij blijven.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Graag, voorzitter. Kort gezegd, wil ik graag informatie over de invloed van de ontwikkelingen van de hoge olieprijzen op het macro-economisch beleid in Nederland en over de eventuele negatieve gevolgen voor de economie en de inflatie.

De voorzitter:

Wilt u deze informatie nog binnen een bepaalde tijd hebben?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

In tegenstelling tot vorige week, wil ik dit wel graag op korte termijn.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Lambrechts.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter! Een jaar geleden heeft de evaluatie van de basisvorming plaatsgevonden. Wij zijn al een hele tijd in afwachting van een kabinetsstandpunt ter zake. Als dat niet snel komt, lukt het ons niet in deze periode tot een wettelijke afronding te komen. In de commissie hebben wij de zaak diverse malen aan de orde gehad. Mede namens de heer Cornielje vraag ik om een brief waarin de staatssecretaris ons mededeelt waarom het opnieuw is uitgesteld en wanneer wij dat standpunt uiteindelijk krijgen. Wat ons betreft, moet dat vóór 1 oktober zijn, omdat het ons anders niet lukt een en ander op tijd af te ronden.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Feenstra.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! De vaste commissie voor VROM is begin deze middag bijeengeweest om over de behandeling van het rapport van de Kamerwerkgroep "Notie van ruimte" te spreken. Een combinatie van het later uitkomen van de vijfde nota ruimtelijke ordening, een onvolkomen communicatie tussen de leden van de werkgroep en de beoogde woordvoerders bij een aantal fracties plus een aantal praktische overwegingen heeft de meerderheid van de commissie ertoe gebracht u te verzoeken de behandeling van deze nota niet deze week te laten plaatsvinden. Ik formuleer het met enige schroom, voorzitter, gelet op de eerdere besluitvorming en de daarin verwerkte urgentie. Wij zouden u willen vragen de behandeling op een later tijdstip, echter vóór de behandeling van de begroting van VROM te laten plaatsvinden, als het kan plenair en als het moet in een notaoverleg.

De voorzitter:

Zal ik u eens uitleggen waarom uw schroom zo terecht is?

De heer Feenstra (PvdA):

Ik heb het vermoeden dat wij het over die nadere explicitering al op voorhand eens zijn, voorzitter.

De voorzitter:

Ik vrees van niet! Allereerst was de Kamer er zich bij het instellen van deze commissie en de tijdslimiet die aan de opdracht van deze commissie verbonden was volstrekt van bewust dat dit zou leiden tot een zelfstandige behandeling van dat onderzoek in de Kamer los van de vijfde nota. Daarover is uitdrukkelijk gesproken bij de opdracht aan deze commissie.

Vervolgens heeft de voorzitter van de vaste commissie er bij mij herhaalde malen op aangedrongen dat dit onderwerp vóór Prinsjesdag en liefst zo snel mogelijk na het zomerreces behandeld zou worden. Daaraan heb ik voldaan.

In de derde plaats brengt u de Kamer in een onmogelijke situatie met het oog op de opstelling van de begrotingsbehandelingen na Prinsjesdag. Ik kan u dan ook geen enkele toezegging doen of het rapport vóór de begrotingsbehandeling van VROM behandeld kan worden. Als u mij nu vraagt of ik denk dat het lukt, zeg ik u hartgrondig "nee"! Ik vind dat de Kamer zich heel erg bewust moet zijn van wat zij doet als zij op dit moment een aantal dagdelen van de agenda niet besteedt. Het betekent dat wij bij de begrotingsbehandelingen eventueel na 23.00 uur moeten doorvergaderen. Ik zou het een beetje zonde vinden als een gedegen onderzoek van de Kamer – ik heb althans voorlopig de indruk dat het er vrij gedegen uitziet – behandeld zou worden in een notaoverleg. Dat is mijn mening. Ik heb die verder met niemand overwogen. Het is niet dat ik een notaoverleg niet belangrijk vind, maar dit soort onderzoeken zou plenair behandeld moeten worden. Wij hebben dat ook afgesproken.

Ik heb dus ook geen enkele reden om het met u eens te zijn. Sterker nog, ik zou eigenlijk wel eens mijn strepen op willen zoeken, er bovenop gaan staan en aan de Kamer voorstellen dat zij u geen gelijk moet geven en moet zeggen dat het gewoon deze week behandeld moet worden.

U mag nu op mijn argumentatie ingaan en daarna geef ik iedereen die dat wenst het woord. Wij lopen toch al uit in tijd, dus wij laten dat gewoon verder gebeuren.

De heer Feenstra (PvdA):

In het verlengde van uw argumentatie is naar mijn mening de keuze van het woord "schroom" namens een meerderheid van de commissie ook terecht geweest.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Ik heb mijn woede over wat er gebeurd is al geuit in de procedurevergadering. Collega's hebben afgelopen vrijdag onderling afgesproken dat het misschien verstandig was om de behandeling uit te stellen en wel om zeer onduidelijke redenen. De reden om het rapport nú te behandelen was immers dat de aanbevelingen meegenomen zouden worden in de vijfde nota ruimtelijke ordening. De heer Feenstra wil nu uitstel van de behandeling waardoor deze zo dicht mogelijk bij de behandeling van de vijfde nota komt en die aanbevelin gen niet meer gebruikt worden. Ik vind dat geen inhoudelijk argument om de behandeling uit te stellen. Bovendien heb ik pas gisteren gehoord dat morgen de behandeling waarschijnlijk niet doorgaat. U gaat wel op een hele slordige manier met de agenda's van uw collega's om, mijnheer Feenstra. Ik volg van harte de lijn van de voorzitter!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wij zijn het erg met uw woorden eens, mevrouw de voorzitter. Wij vinden het een zeer vreemde gang van zaken die zich hier afspeelt. Wat de fractie van GroenLinks betreft, gaan we gewoon deze week die nota behandelen, en stellen wij dat niet uit. Wij vinden het heel raar, te horen dat men nu met die vraag komt. De redenen zijn ons eigenlijk ook nog steeds niet duidelijk.

De voorzitter:

Ik zie dat niemand hierover nog het woord wil voeren. Wil de heer Feenstra nog reageren?

De heer Feenstra (PvdA):

Ter geruststelling van mevrouw Van 't Riet: de ook door de meerderheid van de vaste commissie genoemde datum is er één die bepaald niet dicht ligt op het uitkomen van de vijfde nota. Als wij de laatste datum daarmee zouden kunnen bespoedigen, zou dat op zich binnen deze procedure, waarvoor ik het woord "schroom" al heb gebruikt, een voordeel zijn.

De voorzitter:

Maar een datum stel ik vast als het om de plenaire vergadering gaat! Als het gaat om een vergadering van de vaste commissie, kunt u uw eigen data wel vaststellen. Maar dan hebt u er meteen voor gekozen dat het niet plenair wordt behandeld.

De heer Feenstra (PvdA):

Die mogelijkheid heb ik inderdaad geopend.

De voorzitter:

Wat wilt u? Wilt u dat ik het aan de Kamer voorleg?

De heer Feenstra (PvdA):

Dat zou ik inderdaad op prijs stellen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Als het niet plenair behandeld wordt, zeg ik namens de vaste commissie dat ik daartegen bezwaar heb. Bovendien wil ik bevestigen dat het een gedegen onderzoek is.

De voorzitter:

Ik heb "vooralsnog" erbij gezegd.

In stemming komt het voorstel van de heer Feenstra om de behandeling van het rapport van de werkgroep Vijfde nota ruimtelijke ordening deze week van de agenda af te voeren.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66, de VVD, het CDA, het GPV, de SGP, de RPF en een deel van de PvdA tegen hebben gestemd, zodat het voorstel is verworpen.

Mijnheer Feenstra, u zult hard aan het werk moeten om ervoor te zorgen dat dit rapport deze week wordt behandeld. Ik weet dat dat de heer Duivesteijn erg veel plezier zal doen, en naar ik hoop ook de rest van de commissie.

Naar boven