Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (26228).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Snelle en zorgvuldige dienstverlening aan de burger moet een eerste prioriteit van de GBA zijn. Met het wetsvoorstel dat wij vanavond bespreken, wordt een kwalitatieve aanpassing van de GBA in positieve zin beoogd. Een dergelijke aanpassing moet uiteindelijk op de burgers afstralen. Daarom is het van groot belang dat de GBA's optimaal functioneren in samenspraak met alle betrokkenen. Een goed voorbeeld is de gemeente Groningen. Daarnaar wordt ook in de memorie van toelichting verwezen. Verhuizingen kunnen er elektronisch worden doorgegeven. In 2002 moet 25% van de dienstverlening door de overheid elektronisch plaatsvinden. Voor de GBA en degenen die daarmee werken, brengt dit ingrijpende aanpassingen met zich. Het Rijk zou de gemeenten behulpzaam kunnen zijn door een standaardplan van aanpak elektronische dienstverlening GBA te maken, waarvan iedere gemeente gebruik kan maken. De ICT biedt vele nieuwe mogelijkheden. Laten de GBA's daar gebruik van maken. Graag een reactie van het kabinet op deze gedachte.

Bij de bespreking van de nota Elektronische overheid is eveneens aan de orde geweest dat de GBA geschikt moet worden gemaakt voor elektronisch stemmen. De PvdA vindt dat daar haast mee moet worden gemaakt. Ik wil dan ook van de minister weten wanneer het onderzoek naar mogelijke en gewenste aanpassingen van de GBA voor elektronisch stemmen is afgerond. Daarnaast wil ik weten of er al een globaal plan van aanpak is om de uitkomsten van dit onderzoek zo snel mogelijk te implementeren in de GBA.

De GBA is een verzameling van persoonsgegevens. Hiermee dient extra zorgvuldig te worden omgesprongen indien er een dwangrelatie is. Immers, een burger is vrij om zijn inkopen te doen bij Albert Heijn of bij de Edah en daar vervolgens al of niet een klantenkaart aan te schaffen. Maar bij de voor iedere burger verplichte inschrijving in de GBA ligt dat anders. Er is geen keuze tussen GBA 1 of GBA 2 om je persoonsgegevens aan af te staan. Het leveren van gegevens uit de GBA zou de PvdA dan ook het liefst beperkt zien tot degenen die daartoe toegang hebben op grond van hun wettelijke taken. Verkoop van gegevens aan commerciële instanties om de gemeentekas te spekken, heeft zeker niet onze voorkeur. Ik wil graag van de minister weten of dit nog steeds in gemeenten gebeurt en of daarbij uitdrukkelijk de toestemming van betrokkenen wordt gevraagd, dat wil zeggen van de burgers om wiens gegevens het gaat. Dit wordt namelijk zo voorgeschreven in de EU-richtlijn verwerking persoonsgegevens. Wil de minister als straks de Wet bescherming persoonsgegevens in werking treedt, dergelijke praktijken niet helemaal afraden? In ieder geval wil ik van de minister weten of hij bereid is om daarover in het gebruikersoverleg afspraken te maken.

De minister heeft ons vandaag een nota van wijziging gestuurd die samenhangt met de Wet bescherming persoonsgegevens. In dat kader veroorloof ik mij de wetstechnische opmerking dat in de wetswijziging, waarmee een aanpassing aan de richtlijn en aan de nieuwe wet wordt beoogd, nog steeds sprake is van de Registratiekamer, terwijl in de Wet bescherming persoonsgegevens een nieuwe naam, namelijk het college bescherming persoonsgegevens is geïntroduceerd. Ik neem aan dat dit bij een nieuwe nota van wijziging wordt gecorrigeerd.

De PvdA maakt zich zorgen over de manier waarop in sommige gemeenten met persoonsgegevens wordt omgesprongen. Zowel uit onderzoek van het Radio 1-journaal als uit een rapport van de Registratiekamer blijkt dat dit niet altijd even zorgvuldig gebeurt. Voor bijvoorbeeld vrouwen die in een blijf-van-mijn-lijfhuis wonen, kan het ernstige gevolgen hebben als men gemakkelijk via een smoes aan de gegevens kan komen. De hoofdmoot van het wetsvoorstel dat wij bespreken, behelst een periodieke GBA-audit. In artikel 120a, lid 3, wordt voorgesteld dat de resultaten van de audits moeten worden toegezonden aan de Registratiekamer. Voorzitter! Als je echt aan privacy hecht en de Registratiekamer dan wel het toekomstig college bescherming persoonsgegevens daadwerkelijk inzicht wil bieden, moet je om te beginnen in de audits een verplichte privacytoets opnemen. Wat ons betreft moet de privacytoets een verplicht onderdeel uitmaken van de audit. In antwoord op Kamervragen die ik samen met collega Luchtenveld heb gesteld, heeft de minister in februari 1999 gesteld dat hij in overleg met VNG en Registratiekamer wil bezien hoe de privacybescherming beter vorm kan krijgen in deze audit. Echter, in de circulaire van Binnenlandse Zaken over de uitvoering van de audit, die dateert van 14 juli 1999, is de privacytoets nog steeds een vrijwillige optie. Dit staat ook op pagina 5 van de circulaire onder het kopje "aanvullende vragenlijst over privacyaspecten rond de basisadministratie (optioneel)". Er blijkt dus tussen het antwoord op de Kamervragen van 11 februari vorig jaar en de circulaire van juli erg weinig veranderd te zijn en daar zijn wij niet zo blij mee.

Voorzitter! De PvdA vindt dat de privacytoets een verplicht onderdeel moet uitmaken van de GBA-audit. Ik ga ervan uit dat de minister de circulaire aan de gemeenten op dit punt aanpast. Als dit niet gebeurt, zal ik samen met de collega's Scheltema-de Nie en Van der Knaap een amendement terzake indienen. Er moet ten slotte wel een privacytoets in de wet opgenomen worden.

De GBA is samengesteld uit gegevens van burgers. Hun vertegenwoordigers, de leden van de gemeenteraad, moeten goed in staat worden gesteld om deze audits te controleren. Vandaar dat wij graag zien dat deze audits actief openbaar worden gemaakt. In de schriftelijke beantwoording is er reeds op gewezen dat het hier documenten in de zin van de WOB betreft. Toch blijven in werkelijkheid heel veel documenten in de zin van de WOB voor altijd in bureaulades liggen. Dat hebben wij nou juist in dit geval liever niet. Het is immers belangrijk dat burgers het weten als hun GBA bijvoorbeeld lichtzinnig met privacy omspringt. De gemeenteraad kan dan als vertegenwoordiger van die burgers gemakkelijker en effectiever actie ondernemen. Daarom bepleiten wij een actieve openbaarheid. Een actieve openbaarheid legt de controle waar deze hoort, namelijk op het niveau van burgers en hun gekozen vertegenwoordigers. Zij hebben de meest directe lijnen als het erom gaat zaken op lokaal niveau te verbeteren. Daarom is het amendement op stuk nr. 1 ingediend, dat is medeondertekend door mijn collega's Scheltema-de Nie en Van der Knaap.

Tot slot nog een paar kleine punten. Ik begin bij de kwaliteitsverbetering. De audits verschaffen inzicht in de kwaliteit van de gemeentelijke GBA-bestanden en in de kwaliteit van het stelsel als geheel. Kan de minister ons de komende drie jaar in bijvoorbeeld een jaarlijkse rapportage op de hoogte brengen van de gerealiseerde kwaliteitsverbetering?

De Kamer heeft uit de media vernomen dat de minister een onderzoek wil laten doen naar een landelijk GBA. Hierover maak ik twee opmerkingen. Vanuit het oogpunt van motivatie is het de vraag, nu gemeenten net zijn begonnen met de beoogde kwaliteitsimpuls, of zij niet eerst de kans moeten krijgen zich te bewijzen. Ik ben eigenlijk ook wel benieuwd of met de gemeenten over dit voornemen tot het doen van een onderzoek is gecommuniceerd. Als ook zij dat alleen maar via de media hebben vernomen, kan ik mij voorstellen dat het maken van de kwaliteitsslag, die wij allemaal zo graag willen, met wat minder motivatie gepaard zal gaan. Dat kan zeker niet de bedoeling zijn.

Mijn tweede opmerking op dit punt betreft de noodzaak van een dergelijk onderzoek. Immers, alleen al het realiseren van elektronisch stemmen kan niet meer via louter geografische eenheden. De PvdA denkt wel meer in de richting van een en-en-concept. De technologische vooruitgang maakt dat tenslotte heel goed mogelijk.

Een enkel woord wil ik wijden aan de komst van Antillianen. Het inburgeringstraject voor immigranten wordt formeel in gang gezet door aanmelding bij de GBA. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij aangedrongen op een heldere informatievoorziening aan deze groep mensen. Ik wil dan ook graag weten of het vervolgens schriftelijk toegezegd communicatieplan inmiddels in gang is gezet en tot welke resultaten dit heeft geleid.

Dan maak ik nog een enkele opmerking over de toegang van opsporingsinstanties tot de GBA. De snelheid waarmee opsporingsinstanties toegang krijgen tot GBA-gegevens verschilt sterk per gemeente. Het is in het belang van een adequate opsporing dat dit snel en efficiënt gebeurt, mogelijk met gebruik van moderne technieken. Ik dring er dan ook bij de minister op aan, daarover in het gebruikersoverleg afspraken te maken die mogelijk tot een circulaire leiden.

De GBA bestaat uit gegevens van burgers die deze noodgedwongen afstaan. Een keuze is er niet. Wel is er de mogelijkheid om de komende jaren van de nood een deugd te maken en de kwaliteitsslag die met de voorliggende wetswijziging wordt beoogd, tezamen met de mogelijkheden die ICT biedt, daadwerkelijk in te zetten voor een betere dienstverlening aan burgers.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Afgezet tegen de omvang en het effect van de nieuwe GBA-wet is het voorliggende wijzigingsvoorstel slechts van beperkte betekenis, maar het is toch niet onbelangrijk.

Inhoudelijk gezien het meest ingrijpend is het nieuwe artikel 29a, dat bij nota van wijziging wordt voorgesteld. Dat regelt een nauwe samenwerking tussen de basisadministraties van de drie landen binnen het Koninkrijk: Nederland, Nederlandse Antillen en Aruba. Ingeval van migratie van het ene land naar het andere wordt een uitwisseling van gegevens uit de betrokken basisadministraties verplicht gesteld. Nieuw is dat de inschrijving in het nieuwe land niet geschiedt voordat de betrokkene zich in het andere koninkrijksland heeft laten uitschrijven. Daarmee kan allereerst dubbele registratie en eventueel een dubbel gebruik van voorzieningen worden voorkomen. Ook kan worden gestimuleerd dat mensen bijvoorbeeld een inburgeringscursus gaan volgen. Als ik het goed zie, is het eigenlijk niet meer en niet minder dan datgene wat wij in Nederland al bij een verhuizing vragen. Alleen de tussenfase, het vestigingsregister, ontbreekt. Welke concrete voorzieningen zullen worden gekoppeld aan de registratieregeling zal nog moeten blijken uit een volgend wetsvoorstel dat zeer onlangs bij de Kamer is ingediend. Kan de minister al iets meer daarover zeggen, alsmede over de relatie tussen dat voorstel en het voorstel dat wij vanavond behandelen?

Die nieuwe regeling zal forse eisen stellen aan de kwaliteit van de onderscheiden basisadministraties. Het kabinet is zich daarvan bewust en heeft de Antillen en Aruba hulp toegezegd. Ik zou hierover graag iets meer van de minister horen dan hetgeen in de memorie van toelichting staat. Wij mogen er toch ook van uitgaan dat er een goede afstemming is geweest met de voorbereiding van de Rijkswet op het Nederlanderschap die wij morgen in de Kamer behandelen. Met name het onderscheid tussen woonplaats en hoofdverblijfplaats zou nog wel eens voor problemen kunnen zorgen, hoewel ik hoop dat dit niet het geval zal zijn.

De berichtenstroom gaat dus via een vestigingsregister. Op zichzelf lijkt dat een goed idee, maar is het gevaar niet denkbeeldig dat mensen daarin blijven hangen, omdat zij zich eerst wel laten inschrijven in het register, maar zich vervolgens niet inschrijven in het nieuwe land. Na een jaar worden zij ingevolge de regeling geschoond. Maar wat dan? Zij zijn dan wel uitgeschreven, maar niet ingeschreven. Wat zijn daarvan de consequenties? Kan men desondanks, als men naderhand van inzicht verandert, toch nog worden ingeschreven in een van de drie landen?

Het bestuursakkoord dat de minister onlangs met de regering van de Nederlandse Antillen heeft gesloten, gaat vooral over de extra maatregelen voor jongeren die naar Nederland willen vertrekken om daar te blijven. Door de Antilliaanse basisadministratie zal pas worden meegewerkt aan de migratie als betrokken jongeren op de Antillen een inburgeringscursus hebben gevolgd. Is daar nu enige garantie voor aanwezig? In de wettelijke bepalingen lees ik er niets over. Moeten wij vooral vertrouwen op de overredingskracht van de Antilliaanse autoriteiten? Met andere woorden: hoe hard zijn de afspraken en moeten die niet wettelijk worden vastgelegd? Hoe staat het met de inburgeringscursus aldaar? Een is er geweest. Een tweede zal volgen. Draait die cursus nu? Wat betekent het voor jonge Antillianen die nu al willen vertrekken? Moeten zij wachten totdat er een inburgeringscursus is waarop nog plaats is? Hoe zit het met de daadwerkelijke toepassing van de voogdijafspraken? Zijn er voldoende voogden of mentoren te vinden? Wat gebeurt er aan stimulering en wat gebeurt er als dat niet het geval is? Wordt de betrokkene dan niet uitgeschreven?

In de tweede nota van wijziging wordt inzake het verblijfsrecht van vreemdelingen tot een zeer onbepaalde delegatie overgegaan. De opsomming van de verschillende aantekeningen over verblijfsrecht wordt vervangen door een bepaling dat aantekeningen over verblijfsrecht kunnen worden opgenomen. Welke dat zijn, hangt volledig af van de Algemene maatregelen van bestuur. Dat geeft toch wel erg weinig houvast. Wordt hierdoor de rechtszekerheid van vreemdelingen niet te veel aangetast?

Terecht wordt gekozen voor een pragmatische aanpak van de toestemmingsprocedure. Controle of de GBA's de gewijzigde regels goed opnemen, geschiedt slechts bij een deel van de gemeenten en bij enkele leveranciers van GBA-applicaties. Wat te doen bij ingrijpende wijzigingen? Zie ik het goed dat daarvoor altijd nog die wat zware procedure van artikel 13 geldt?

Een keer in de drie jaar vindt een periodieke kwaliteitscontrole plaats, een audit. Deze zal kunnen geschieden door een onderzoeksbureau in opdracht van de betrokken gemeente. Het Rijk is zo goed om de standaardkosten te vergoeden. Onderzoeksbureaus die beschikken over een erkenning van de Raad voor accreditatie kunnen door de minister worden aangewezen als bedrijven, bevoegd tot het verrichten van die audits. Is de minister de facto verplicht alle door de raad erkende bureaus als zodanig aan te wijzen? Zo ja, wat is dan nog de toegevoegde waarde van de aanwijzing? Moet die alleen worden gezien als een middel om het aanwijzingsproces in de toekomst eventueel anders te kunnen inrichten, zoals de toelichting zegt, of misschien ook om zo nodig druk te kunnen zetten op de Raad voor accreditatie om het door de minister gewenste eisenpakket te accepteren? Als het aan de fractie van D66 ligt wordt in de audit in ieder geval verplicht aandacht besteed aan de maatregelen getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Samen met mevrouw Wagenaar en de heer Van der Knaap heb ik een amendement hierover in voorbereiding, maar ik hoop dat de minister het ons kan toezeggen.

Naar verwachting zullen er nogal wat bureaus komen, gezien de reacties op de advertenties in vakbladen. Vreest de minister dan geen forse discrepanties in de toetsingen? Hoe zijn die te vermijden?

De opdracht tot het verrichten van een audit zal meestal uitgaan van colleges van burgemeester en wethouders. Dat neemt echter niet weg dat ten minste de gemeenteraad van de uitkomsten van de toetsing op de hoogte behoort te worden gesteld en de informatie niet via de WOB boven tafel moet hoeven te krijgen, zoals de minister in de stukken lijkt te verdedigen. Beter vinden wij: gewoon de audit openbaar. Dat is ook in een amendement vastgelegd dat mede door D66 is ondertekend.

Dan de wettelijke verankering van de overlegstructuur. Overleg zal in beginsel vier keer per jaar geschieden met een representatieve vertegenwoordiging van de betrokken organisaties. In de nota naar aanleiding van het verslag blijken dat te zijn: twee vertegenwoordigers van de VNG, één vertegenwoordiger van de Nederlandse vereniging voor burgerzaken, twee burgemeesters en vijf vertegenwoordigers van de afnemers. Ik mis echter een vertegenwoordiging van de "opgeslagen burgers", van de private personen, de consumenten, u en ik dus. Ook mis ik een vertegenwoordiger van de mensen die in de praktijk dagelijks met het systeem moeten werken, zoals een directeur van een gemeentelijke burgerlijke stand. Of worden die geacht te zijn vertegenwoordigd via de Nederlandse vereniging voor burgerzaken? In dat geval vind ik één vertegenwoordiger wel weinig.

Ik kom tot het brondocumentenstelsel. Ingevolge artikel 36, eerste lid, worden gegevens over de burgerlijke staat zoveel mogelijk ontleend aan akten die zijn opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland. En terecht. Het komt echter voor dat daar om zeer geldige reden geen sprake van is. Nederlanders die in het buitenland zijn geboren, beschikken nogal eens over een geboorteakte die in het buitenland is opgesteld, en hebben die niet in een Nederlands register ingeschreven. Dat gaat heel lang goed, maar levert onoverkomelijke problemen op als men bijvoorbeeld wil gaan trouwen. Zeer onlangs kwam mij het geval ter ore van een Nederlandse, geboren in Sierra Leone, die reeds 25 jaar hier woont, hier werkt, belasting betaalt, een sofi-nummer heeft enz., en die beschikt over een in Sierra Leone formeel juist opgestelde en van alle stempels en handtekeningen voorziene geboorteakte. Nu wil zij gaan trouwen en dat blijkt niet zo maar te kunnen. De geboorteakte moet worden geïdentificeerd en geverifieerd, conform een circulaire van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nu is dat op zich voorstelbaar, maar helaas heeft Nederland geen officiële relatie met dat land en dus moet ze in het buitenland maar voor elkaar zien te krijgen dat die akte wordt geïdentificeerd en geverifieerd. Wordt zo'n buitenlands stempel dan wel ineens als voldoende geldig beschouwd? Verder is mijn vraag: is het gebruikelijk zo met Nederlandse onderdanen om te gaan? Zou niet in ieder geval in Nederland moeten kunnen worden geverifieerd? Of, als dat niet mogelijk is, zou dan niet naar de mogelijkheid van een beëdigde verklaring kunnen worden gegrepen? Ik denk dat wij wel iets in die richting van meer kwaliteit van dienstverlening zouden moeten doen. In dat verband lijkt het mij ook goed wanneer de basisadministraties ervan op de hoogte worden gesteld. In het beschreven geval was het "kastje naar de muur sturen" enorm. Ik heb trouwens begrepen dat er ook plannen zijn voor het stellen van deze verificatie-eis aan akten uit andere landen, waarbij onder andere Indonesië wordt genoemd. Het lijkt mij dan ook nodig om even stil te staan bij de vraag hoe wij dit goed kunnen regelen.

Tot slot de opgeschorte persoonslijst, voorzitter. Ingevolge artikel 53 van de Wet GBA wordt op dit moment in een opgeschorte persoonslijst (iemand vertrokken naar buitenland) geen enkele wijziging meer aangebracht. Hooguit wordt via een niet verplicht vlaggetje iets aangegeven over bijvoorbeeld overlijden, gewijzigde gezagsverhoudingen of het al dan niet uitgesloten zijn van kiesrecht. Wat is toch de reden om niet wettelijk vast te leggen wat in ieder geval in die opgeschorte persoonslijst moet worden aangebracht? Waarom wordt ook dat aan een AMvB overgelaten? Zou een persoonslijst die meer up-to-date is niet een belangrijke hulpbron kunnen zijn voor de nog steeds niet vlekkeloos verlopende stemprocedures voor Nederlanders in het buitenland? Nog steeds bijt Nederland zijn tanden daarop kapot, zoals weer eens bleek bij de jongste verkiezingen van de Tweede Kamer.

Voorzitter! Ik wacht de reactie van de regering op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen af, maar wil nu al zeggen dat wij het voorstel op hoofdlijnen steunen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter! Voor ons ligt een wetsvoorstel dat een aantal technische wijzigingen beoogt in de GBA. Wij hechten veel belang aan die wijzigingen omdat ze de GBA beter laten functioneren. Het belang van een goede en up-to-date gehouden GBA moet niet worden onderschat. Wat ons betreft had dit wetsvoorstel een bredere basis gekregen door ook een koppeling tussen het verkrijgen van uitkeringen en inschrijving in de GBA erbij te betrekken. Dat is echter een separaat wetsvoorstel geworden en gegeven het feit dat het inmiddels bij het parlement is ingediend en wij verslag hebben uitgebracht, zullen wij daar verder geen punt van maken. Wij hopen dat ook dat wetsvoorstel snel het Staatsblad zal bereiken.

Voorzitter! Dit wetsvoorstel voorziet onder meer in een goede audit van hetgeen bij de GBA gaat plaatsvinden. Ik sluit mij graag aan bij de vraag van mevrouw Wagenaar naar de privacyaspecten en de vrijheid van gemeenten de audit daar al of niet op te richten. Ook ons gaat de privacy zeer aan het hart. Wel vraag ik mij af wat mevrouw Wagenaar precies voor heeft met haar amendement met betrekking tot het openbaar maken van de audit, anders dan dat de gemeenteraad en de burgers er kennis van moeten kunnen nemen. Moeten individuele burgers de gelegenheid krijgen een claim te deponeren bij de overheid als sprake is van onrechtmatig handelen? Ik denk aan de volgende situatie: een gemeente ziet af van een audit als dat niet verplicht is en overtreedt klaarblijkelijk de privacyvoorschriften, bijvoorbeeld omdat een ambtenaar onvoldoende is geïnstrueerd. Kan iemand, waarvan de privacy wordt geschonden, een claim leggen bij de gemeente?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

De heer Luchtenveld schetst een situatie die ons niet voor ogen stond bij het redigeren van het amendement. Wij beogen actieve openbaarheid; passieve openbaarheid van de audits is immers al gewaarborgd omdat het beleidsdocumenten zijn in de zin van de WOB. Het merendeel van dergelijke documenten blijft echter ergens in een bureaula liggen. Wij vinden het erg belangrijk dat de kwaliteitscontrole wordt aangescherpt op het niveau van de gemeenteraad, die het college van B en W daarop moet kunnen aanspreken. Als een burger denkt dat er iets niet in de haak is met zijn gegevens, moet hij zijn gemeenteraadslid daarop aanspreken. Daarna dient de weg van de democratische controle te worden gevolgd en daarop richt zich ons amendement met betrekking tot de actieve openbaarheid.

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij hebben het amendement niet medeondertekend, omdat wij ons afvragen of niet kan worden volstaan met de bepaling dat de gemeenteraad de audit krijgt toegezonden. Het lijkt ons niet nodig om zoveel nadruk te leggen op de actieve openbaarheid en de rol van de burger daarin. Wij hechten belang aan een publieke discussie in de gemeenteraad over de manier waarop de GBA functioneert en minder aan de vraag of burgers de mogelijkheid moeten hebben om procedures te starten tegen een gemeente. Vooralsnog lijkt uw amendement enigszins op het schieten met een kanon op een mug.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Dat zou ik liever niet op mijn geweten hebben. Maar op die manier wordt de gemeenteraad wel een instrument geboden waarmee hij actiever en gemakkelijker kan controleren. Als er niets aan de hand is, dan kan hij het ook naast zich neerleggen. Wel worden op die manier misverstanden, onzinnigheid en claims via omwegen voorkomen. In de toelichting op het amendement zeggen wij iets over burgers, omdat volksvertegenwoordigers die hun werk goed doen, zowel in de Tweede Kamer als in een gemeenteraad, dat doen in samenspraak met de burgers.

De heer Luchtenveld (VVD):

Nogmaals, wij vragen ons af of dit wel nodig is en of niet kan worden volstaan met een bespreking in de commissie bedrijfsvoering van een gemeente. Wij betrekken het oordeel van de minister echter graag bij ons eindoordeel hierover.

Een ander belangrijk punt dat dit wetsvoorstel regelt met de wijziging van artikel 70 is de bestrijding van de spookbewoning. De commissie-Zwart, genoemd naar de wethouder volkshuisvesting van Utrecht, heeft hierover aanbevelingen gedaan. Het is goed dat gemeenten meer instrumenten krijgen bij de benadering van mensen die wel in de gemeente wonen, maar er niet staan ingeschreven. De Bijlmerramp en het rapport van de commissie hebben ons geleerd dat hierbij vaak problemen spelen,.

Bij de schriftelijke behandeling hebben wij voorgesteld om het mogelijk te maken dat gemeenten de boete op een onjuiste inschrijving zelf innen en dat de opbrengsten daarvan in de gemeentekas vloeien. Er is gezegd dat dit niet zo eenvoudig is als bij parkeerboetes, omdat het hierbij gaat om strafrechtelijke sancties en daarvan vallen de boetes aan het Rijk toe. Wij willen dat de wetgeving op dit punt wordt aangepast. Wij vragen de regering nadrukkelijk om op korte termijn hiernaar een onderzoek te doen en eventueel voorstellen hieromtrent voor te bereiden. Graag zien wij de voor- en nadelen hiervan in een aparte notitie, zodat wij erover kunnen oordelen. Wij denken dat het goed is om gemeenten, die zelf met de administratieve lasten zijn opgezadeld, te laten zorgen voor een juiste inschrijving; daarbij kan het volgens ons helpen om gemeenten de opbrengst van die boetes te doen toevallen, mede omdat ze hiermee eventueel extra controleambtenaren kunnen financieren.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Wat bedoelt u precies? Moeten strafrechtelijke boetes voortaan altijd in dit soort gevallen aan de betrokken gemeenten toevallen, of wilt u het strafrechtelijke boetesysteem veranderen in een systeem van bestuurlijke boetes?

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij denken dat in plaats van de strafrechtelijke sanctie het systeem van bestuurlijke boetes hier goed kan worden toegepast, ook om de strafrechter te ontlasten. Daarnaast lijkt het ons een goede zaak als de opbrengst hiervan toevalt aan de gemeenten: aan de gemeentelijke basisadministratie moet een gemeente immers veel tijd en aandacht besteden. Wij hechten eraan dat dit op die manier wordt geregeld. Wij hebben er begrip voor dat dit nu niet bij nota van wijziging is gebeurd, maar wij vragen van de regering wel een notitie waarin een en ander wordt beargumenteerd.

Verder bestaat voor ons nog een probleem ten aanzien van het briefadres. Uit de stukken blijkt dat dit probleem zich met name voordoet bij patiënten die tijdelijk in een psychiatrisch ziekenhuis zijn opgenomen en het niet prettig vinden om hun inschrijving aldaar aan te geven. Degenen die een partner of verzorgende thuis hebben die bereid is om post te ontvangen, kunnen het oplossen, maar met name alleenstaanden zullen voor een briefadres zijn aangewezen op familie en kennissen. Hiervoor is natuurlijk hun instemming nodig. Ook kan het natuurlijk voorkomen dat vrienden en verwanten niet voorhanden zijn. Wij vinden dat alleenstaanden hierdoor worden achtergesteld en vragen ons af of er geen betere oplossing mogelijk is. Wij zouden graag zien dat het kabinet hier nader op ingaat. Als de koppeling tussen uitkering en juiste inschrijving in de toekomst zal worden geïntensiveerd, dan vragen wij ons af wat de praktijk zal zijn. Het is de vraag of een en ander wel moet afhangen van het oordeel van de gemeente. Dat schrijft de minister in de nota naar aanleiding van het nader verslag. Het staat de gemeenten vrij om hier een hard punt van te maken of niet. Het kan tot een zekere gemeentelijke verscheidenheid leiden. Je kunt het ook uitleggen als willekeur. Bij een gemeente die er bovenop zit en heel stringent de directeuren van de psychiatrische ziekenhuizen aanschrijft met het verzoek de zaak in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, kan een alleenstaande in een andere positie verkeren dan in een gemeente waar dat niet het geval is. Het is de vraag of dat wenselijk is. Zou ook hier niet enige eenheid moeten worden geschapen, misschien niet in de wet dan toch zeker door middel van een circulaire die wat meer duidelijkheid geeft?

Wij wachten het oordeel van het kabinet over het amendement af.

Ik keer nog even terug naar de problematiek van de Antilliaanse jongeren. De minister heeft in de schriftelijke beantwoording toegezegd te onderzoeken of de gegevensuitwisseling via de elektronische snelweg kan. Hoever is hij daarmee? Ziet hij overigens nog knelpunten in de basisadministratie die op de Antillen functioneert? Of loopt alles op rolletjes?

De heer Van der Knaap (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De CDA-inbreng in de schriftelijke voorbereiding heeft zich geconcentreerd op de bij de eerste en tweede nota van wijziging geregelde uitwisseling van personengegevens uit de bevolkingsregisters tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba. De bijdrage van de CDA-fractie aan dit debat beperkt zich dan ook tot deze aspecten.

De voorgestelde wijzigingen vloeien voort uit en zijn een onderdeel van het in de nota Migratie Antilliaanse jongeren voorgestelde totaalpakket aan maatregelen om enerzijds de komst van slecht opgeleide minder kansrijke Antilliaanse jongeren naar Nederland in te dammen en anderzijds degenen die naar Nederland komen zo goed mogelijk op hun verblijf en inburgering in ons land voor te bereiden. Bij verschillende gelegenheden heeft de CDA-fractie al kenbaar gemaakt te twijfelen aan de effectiviteit van de door de regering in de nota Migratie Antilliaanse jongeren voorgestelde maatregelen. De CDA heeft gepleit voor een stringenter beleid voor Antilliaanse jongeren, bijvoorbeeld in de vorm van een toenaderingsregeling of een visumplicht. Een en ander neemt niet weg, uitgaande van het beginsel beter een half ei dan een lege dop, dat wij akkoord gaan met het onderhavige wetsvoorstel. Daarbij geldt bovendien, zoals de regering terecht stelt, dat de gegevensuitwisseling niet alleen van belang is in het kader van de maatregelen uit de nota Migratie Antilliaanse jongeren, maar ook een eigenstandige betekenis heeft doordat bereikt wordt dat de bevolkingsadministraties in de konijnrijksdelen een op een lopen.

Wij hebben enkele vragen en opmerkingen. De CDA-fractie is benieuwd hoe het staat met de uitvoering van het totaalpakket. Hoe staat het met de uitvoering van de voogdijregeling, het inburgeringstraject op de Antillen, de realistische voorlichting over Nederland op de Antillen? Klopt het dat een halfjaar geleden drie reclamebureaus op de Antillen aan het werk zijn gezet om een campagne op te zetten om de jeugd te bereiken in het kader van de voorlichting over Nederland en het verplichte inburgeringstraject? Wij realiseren ons dat deze vragen bij de behandeling van dit wetsvoorstel wellicht wat te ver gaan, maar ik wil ermee aangeven dat de CDA-fractie grote waarde hecht aan een gedegen totaalaanpak van de problematiek van de migrerende Antilliaanse jongeren. Bij de bespreking van de evaluatie van de nota Migratie Antilliaanse jongeren zal de CDA-fractie uiteraard terugkomen op de werking van een en ander in de praktijk. Wanneer denkt de minisier dat een debat over de evaluatie kan plaatsvinden?

Ik kom concreet over het wetsvoorstel te spreken. Hoe zal de verplichting tot uitschrijving uit en inschrijving in de bevolkingsadministratie worden gecontroleerd? Wat heeft het overleg met de betrokken autoriteiten opgeleverd? Hoe worden overheidsinstanties die in aanraking komen met iemand die zich niet heeft ingeschreven in de GBA, geacht te handelen? Wat gebeurt er met iemand die zich niet heeft uitgeschreven dan wel ingeschreven? Mevrouw Scheltema heeft nog talloze andere varianten genoemd. Zijn er strafrechtelijke sancties? Hoe zal straks de handhaving van de wet, waarbij aanspraak op overheidsvoorzieningen afhankelijk wordt gesteld van de inschrijving van het adres van een ingezetene in de GBA plaatsvinden? Kan de minister nader ingaan op de sluitendheid van het systeem? In hoeverre leveren veiligheid en actualiteit van de bevolkingsadministratie op de Nederlandse Antillen en Aruba hier problemen?

In de nota van wijziging staat dat de regelgeving inzake basisadministraties is aangepast op Curaçao, Bonaire en St. Maarten. Geldt dit inmiddels ook voor Saba en St. Eustatius? Heeft Aruba zijn regelgeving ook al aangepast?

In de nota naar aanleiding van het nader verslag staat dat niet valt uit te sluiten dat mensen van en naar de Nederlandse Antillen en Aruba emigreren zonder dit bij de betrokken basisadministratie te melden. Vervolgens wordt opgemerkt dat de voorgestelde gegevensuitwisseling deze verhuisbewegingen inzichtelijk maakt en zal leiden tot een correctie in de betrokken basisadministratie. Het is mij niet duidelijk hoe dit moet worden verstaan. Op welke wijze vindt die correctie plaats? Hoe weet men dat men moet corrigeren? Wat zijn de gevolgen van die correctie voor zowel de administratie als voor de betrokkenen? Kan de minister hierop een nadere toelichting geven?

Tot slot, mevrouw de voorzitter, merk ik op dat het de bedoeling is dat een Antilliaanse jongere die zijn opleiding niet heeft afgemaakt, die werkloos is op Curaçao, die de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, voor wie het wintraject nieuwe stijl in de pilotfase verkeert, die nog niet precies weet of kan zeggen wat hij in Nederland gaat doen en voor wie het voogdijschap ook nog diffuus is, niet zonder meer in Nederland kan geraken. Dat is naar mijn mening hetgeen waarover wij het moeten hebben en waarop de regelgeving moet worden aangepast. De CDA-fractie stemt in met dit wetsvoorstel, wetende dat het een klein onderdeel is van het totaal van de te nemen maatregelen.

De vergadering wordt van 19.55 uur tot 20.15 uur geschorst.

Minister Van Boxtel:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng bij de behandeling van dit blijkbaar nogal technische wetsvoorstelletje dat overigens wel de nodige consequenties heeft. Daarom is ook hier zorgvuldigheid geboden.

Mevrouw Wagenaar begon met de opmerking dat het prettig zou zijn wanneer de elektronische dienstverlening door de overheid in de komende periode een forse swing zou krijgen. Daarbij verwees ze naar de doelstelling die wij in het actieprogramma elektronische overheid hebben vastgelegd: er moet voor 25% méér elektronisch worden afgedaan. Een AO over de voortgang ten aanzien van dit programma is al gepland en bij die gelegenheid zal ik hierop graag terugkomen. Mijn taxatie is dat wij deze doelstelling echt zullen halen. De nulmeting vindt begin dit jaar plaats. De eerste berichten die ik hierover hoor, geven aan dat wij op de goede weg zijn. Overigens verwees mevrouw Wagenaar ook naar de goede initiatieven in Groningen.

Zij vraagt voorts of niet veel meer zou moeten worden gekeken naar de elektronische aanpak van de GBA. Ik ben het van harte met haar eens en ik kan haar toezeggen dat die er komt. De ICT biedt ontzettend veel mogelijkheden en ik wil ook graag een actieprogramma doorvoeren om de GBA elektronisch te maken. Echter, mevrouw Wagenaar weet dat dit afhankelijk is van een paar echte kerndiscussiepunten, waaronder de digitale handtekening. Men moet toch zekerheid hebben over de identiteit van degene waarmee en waarover men communiceert. Dit vraagstuk zal bij het opstellen van het beoogde plan van aanpak goed moeten worden bekeken.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

In Groningen moet men twee kenmerken van identiteitsbewijs overleggen; bijvoorbeeld paspoort én rijbewijs. Ik realiseer mij dat op deze manier een bepaalde groep wordt uitgesloten, maar hiermee kunnen toch veel gemeenten snel aan de slag zonder dat die handtekening er is. Ik vraag u om hiermee alvast met de gemeenten aan de slag te gaan.

Minister Van Boxtel:

Die handschoen wil ik graag oppakken maar tegelijkertijd onderstreep ik dat dit in het plan van aanpak moet worden ingevlochten. U hoort mij niet zeggen dat voor alle transacties altijd een digitale handtekening nodig zal zijn. Misschien is een en ander ook op een andere manier te ondervangen, maar men moet zekerheid hebben over de identiteit van degene waarmee wordt gecommuniceerd. Als het om een betaling gaat, behoeft men niet altijd te weten om wie het gaat, als er maar wordt betaald. Dat is het enige van de overheid interesseert: dat de rekening wordt betaald.

Voorzitter! Wat het elektronisch stemmen betreft kan ik meedelen dat het onderzoek van het expertisecentrum waarnaar mevrouw Wagenaar vroeg, inmiddels klaar is. In het verlengde daarvan wil ik een plan van aanpak opstellen. Over twee weken, wanneer wij het AO hebben over de voortgangsrapportage, zal ik hierop nader ingaan. In elk geval kan men ervan verzekerd zijn dat ik niets liever heb dan dat dit snel wordt ingevoerd. Tegelijkertijd onderstreep ik ook hier dat er zorgvuldig moet worden gewerkt. Vandaag zag ik een interview met Steven Lenos, een bekend "digikundige" die ook niets liever wil dan snel stemmen, maar ook hij stelt dat steeds de geheimhouding van het stemhokje moet worden gewaarborgd.

Wat de persoonsgegevens betreft heeft mevrouw Wagenaar gevraagd hoe het zit met de verkoop van gegevens om de kas te spekken. Wordt er wel om toestemming gevraagd? Ik kan de Kamer nu vast zeggen dat er binnen een maand een nota van wijziging zal komen op het al voorliggende wetsvoorstel aanpassingswet WBP. Daarin zal deze materie worden meegenomen. Vervolgens is het ook nog te overwegen, het helemaal te verbieden en daarover afspraken te maken in het gebruikersoverleg. Wat het eerste betreft, verwijs ik nog een keer naar het wetsvoorstel. In dat kader zullen wij het bespreken. Het gebruikersoverleg vind ik niet de goede plek om afspraken te maken, want het gebruikersoverleg is echt een technisch overleg en een belangenbehartigersoverleg. Ik vind het gebruikersoverleg niet de plaats om het af te wegen. Wij doen het bij behandeling van het wetsvoorstel aanpassingswet WBP of wij doen het op een andere manier. Het gebruikersoverleg is echter niet de goede plek. Dat is niet het meest voor de hand liggende forum. Ik kom op het gebruikersoverleg nog even terug bij de beantwoording van vragen van mevrouw Scheltema.

Mevrouw Wagenaar heeft ook gevraagd naar een nota van wijziging, omdat er in deze wet nog gesproken wordt over de "Registratiekamer", terwijl het straks het "College bescherming persoonsgegevens" gaat heten. Bij de Aanpassingswet WBP worden alle wijzigingen meteen meegenomen. Dan wordt dus ook de wijziging in deze wet meegenomen. Wij hebben ervoor gekozen in de Aanpassingswet WBP alle mutaties in één keer mee te nemen.

Ik beantwoord de leden gewoon in de volgorde van vraagstelling. Het kan zijn dat sommigen dezelfde vragen hebben gesteld. Die vragen neem ik in één keer mee.

Ik kom bij de privacy in de audits, mede naar aanleiding van het onderzoek van Radio 1. Het is bekend dat ik toen onmiddellijk heb gereageerd. Ook ik was geschrokken van de resultaten van het onderzoek. Wij hebben direct contact opgenomen met de VNG en wij hebben nog eens een circulaire laten uitgaan. Wij hebben gewezen op de verplichtingen die men al heeft. Mevrouw Wagenaar vraagt nu eigenlijk of je in de GBA-audit de privacy standaard moet opnemen. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Ik zeg toe dat wij dit gaan doen. Dat voorkomt misschien het indienen van een amendement. Er hoort wel een verhaal bij, namelijk dat de kosten bij de gemeenten gelaten moeten worden. Ik wijs erop dat ik er in de systematiek van deze wet voor gekozen had dat de Registratiekamer, straks het College bescherming persoonsgegevens, de gemeenten optioneel kan gaan bezoeken en onderzoeken. Dan hoort daar ook de privacy bij. Mevrouw Wagenaar zegt dat zij dit er liever standaard in heeft. De kosten komen dan voor de opdrachtgever, dus voor de gemeenten. Vervolgens vroeg mevrouw Wagenaar of wij dat in de circulaire willen wijzigen. Dat zullen wij regelen in de AMvB die in het verlengde van deze wet komt.

In het kader van de openbaarheid van de audits werd gerefereerd aan de WOB. Het amendement, dat door mevrouw Wagenaar, mevrouw Scheltema en de heer Van der Knaap is ingediend, zal ik van harte overnemen. Ik zal mij daar niet tegen verzetten.

Er is gevraagd of ik de Kamer in de komende drie jaar wil informeren in het kader van de kwaliteitsverbetering door audits. Ik ben van harte bereid om op dit punt een centrale verantwoording af te leggen van de kant van de regering. Via de media werd van het onderzoek van de landelijke GBA vernomen. De Kamer heeft gevraagd of de gemeenten daar ook op die manier van gehoord hebben, of dat ik hen daarvan op de hoogte heb gebracht. In de eerste plaats vond ik dat onderzoek van groot belang. Daar is een commissie van wijzen voor ingesteld. Het onderzoek is in het licht van de ICT-ontwikkelingen uiterst relevant. Natuurlijk hebben wij daar van tevoren met de VNG en met de Nederlandse vereniging voor burgerzaken (NVVB) uitgebreid overleg over gevoerd. Zij zijn bepaald niet overvallen door het onderzoek dat wij nu in een hoog tempo willen uitvoeren.

Voorzitter! Alle woordvoerders zijn uitgebreid ingegaan op het Antillendossier. Ik zal daar direct in zijn geheel op terugkomen, maar ik wil eerst de vragen van mevrouw Wagenaar beantwoorden die daar niet mee samenhangen. Er is gevraagd of het onderwerp van de toegang van opsporingsinstanties tot de GBA niet in het gebruikersoverleg aangekaart moet worden. Ook deze vraag wil ik voorleggen aan de commissie van wijzen en ik wil van haar een advies over hoe wij hiermee moeten omgaan. Ik ben niet voor wildgroei, maar ik ga ook niet meteen zover om te zeggen dat opsporingsinstanties nooit toegang tot de GBA mogen krijgen. Ik wil een gewogen oordeel krijgen over hoe wij hiermee om moeten gaan en dat advies zal de Kamer straks van ons ontvangen.

Mevrouw Scheltema heeft veel vragen gesteld over de Antillen, waar ik direct uitgebreid op terugkom. Zij heeft gevraagd naar het verblijfsrecht voor vreemdelingen en zij vroeg of het al dan niet kunnen opnemen wel afhankelijk gesteld moet worden van een AMvB. Het gaat hierbij om een technische uitwerking tussen het VAS en de GBA. Ik denk dat het goed kan; het is puur techniek.

In relatie tot de audits door een onderzoeksbureau is gevraagd of de minister verplicht is alle bureaus aan te wijzen. Wat zou dan nog de toegevoegde waarde zijn? Is het gebeurd om druk uit te oefenen op de raad? Het is niet juist dat alle bureaus zullen worden toegelaten. Wij zullen de bureaus echt examineren. Er wordt wel degelijk geselecteerd. Niet iedereen die zich als zodanig op de markt beweegt, is erkend om dit soort onderzoeken te doen.

Er is gevraagd naar de wettelijke verankering van de overlegcultuur en de samenstelling van de groep. Waar is de vertegenwoordiger van de consumenten? Ik heb liever een vertegenwoordiger van de consumenten bij de commissie van wijzen – in dat kader kan worden bezien hoe moet worden omgegaan met de nieuwe GBA in de nieuwe setting – dan in dít overleg. Het gaat hierbij echt om een technisch overleg en een overleg van belangenbehartigers. Een vertegenwoordiger van de Consumentenbond hoort daar niet echt in thuis. Hij of zij zou zich daar snel ongelukkig voelen. Er vindt daar namelijk geen afweging plaats tussen burgerbelangen versus instantiebelangen. Het is echt een overleg gericht op de uitwerking van het systeem. Het betrekken van de Consumentenbond bij de commissie van wijzen doet veel meer recht aan zijn positie. Daar is ook een beleidsmatige rol te vervullen.

Mevrouw Scheltema heeft het gevoelige punt aangeroerd van het brondocumentenstelsel met het voorbeeld van de Nederlandse vrouw uit Sierra Leone. In mijn familie heb ik een vergelijkbare affaire achter de rug. Een neef van mij wilde trouwen met iemand die in Kenia geboren is. Het is een oeverloos proces van zes maanden geweest. Ik zal er nog eens contact over opnemen met Buitenlandse Zaken. Het is niet iets wat in de wet kan worden geregeld. Het gaat om de vraag of Buitenlandse Zaken er meer aan kan doen dan nu gebeurt. Vervolgens is er overigens altijd een uitweg. Mijn neef is uiteindelijk getrouwd dankzij het feit dat de ambtenaar van de burgerlijke stand ambtshalve mag afwijken en met een beëdigde verklaring genoegen mag nemen. Er is veel administratieve rompslomp in de aanloop naar zo'n situatie. Ik vind het heel hinderlijk, maar de escape is er. Met Buitenlandse Zaken zal ik bezien of een andere modus denkbaar is.

Er is ook nog gevraagd naar de opgeschorte persoonslijst. Waarom moet het aan een AMvB worden overgelaten voor mensen die naar het buitenland zijn vertrokken? Wij mogen alleen gegevens opnemen die echt getoetst kunnen worden. Dat beperkt de speelruimte.

De heer Luchtenveld heeft ook een vraag gesteld over de audit en de privacy. Ik bespeurde dat hij niet zozeer bezwaar heeft tegen het amendement waarin staat dat het ter kennis wordt gebracht van de gemeenteraad, als wel tegen het feit dat vervolgens actief moet worden geadverteerd in de lokale krant of op het prikbord van de gemeente. Ik ben zeer voor openheid. Tegenwoordig is alles op internet te vinden, zelfs zodanig dat sites down gaan. Dat is vandaag bij BZK gebeurd. Ik ben het met de heer Luchtenveld eens dat de openbaarheid niet zover hoeft te gaan dat nadat het ter kennis van de raad is gebracht, nog weer een doorvertaling van actieve informatievoorziening aan de burger moet plaatsvinden. Waarschijnlijk zit bijna niemand daarop te wachten. Degene die er wel op zit te wachten, kan zich tot de raad wenden. Als dat het probleem van de heer Luchtenveld oplost en steun voor het amendement oplevert, hebben wij Kamerbreed dezelfde houding. Ik ben ook niet bang voor onterechte schadeclaims in dat geval. Net als in andere situaties zal een overheid, als zij niet goed of onzorgvuldig heeft gehandeld, aansprakelijk gesteld kunnen worden.

De heer Luchtenveld heeft in de schriftelijke inbreng al uitgebreid gecommuniceerd over de spookbewoning. Hij heeft nu nog een keer gevraagd of ik bereid ben om daar onderzoek naar te doen. Wij zijn hier al mee bezig. Het is echter een lastig probleem. Verder wil ik nog eens goed kijken naar de verschillende sanctiemodellen. Op dit moment wil ik het daar overigens bij laten. Zodra wij hier goede onderzoeksgegevens over hebben, zullen wij de Kamer hierover informeren. Dan kunnen wij alsdan bezien hoe wij daarmee willen omgaan.

De heer Luchtenveld (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Kan de minister dit enigszins in de tijd zetten? Wij menen dat het mogelijk moet zijn om de Kamer daar uiterlijk 1 september nader bericht over te geven.

Minister Van Boxtel:

Ik zie dat mijn ambtenaren knikken dat dit kan. Dat zeg ik bij dezen dus toe.

Voorzitter! De heer Luchtenveld heeft verder gevraagd naar de eigenlijk al oude problematiek van met name alleenstaanden opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen. Verder wilde hij weten of ik kan zorgen voor iets meer eenheid in gemeentelijk beleid. Hij weet evenwel wat voor ongelofelijke afweging hieraan ten grondslag heeft gelegen. Ik heb een- en andermaal, ook in de stukken, helder gemaakt dat ik positie moet kiezen. Ik moet kiezen voor een heldere regel. Die regel zit in de wet en die geeft ook aan hoe hiermee omgegaan moet worden. Ik vind het dan ook niet de goede weg om, na positie gekozen te hebben, in een circulaire aan het gebruikersoverleg aan te geven dat het toch anders gedaan kan worden. Dat zou ik niet consistent vinden. Dan hadden wij beter een andere benadering kunnen kiezen in de wet. Je kunt natuurlijk van mening verschillen over de afweging die gemaakt is. Ik meen evenwel begrepen te hebben dat eigenlijk iedereen in de Kamer die lijn wil volgen, maar dat de heer Luchtenveld daar moeite mee houdt. Ik begrijp dat overigens wel, want het brengt mensen af en toe in een lastig parket. Nu is het zo dat er bijvoorbeeld in de regeling van de individuele huursubsidie voor gemeenten al ruimte zit om af te wijken. En daar wil ik het bij laten. Als in een bepaalde situatie het verzoek wordt gedaan om een bijzondere regeling te treffen, dan moet dat kunnen. Ik wil de hoofdregel echter gewoon overeind laten. Anders wordt het een precedent en krijgen wij allerlei situaties waarin van de hoofdregel afgeweken gaat worden. Ik hoop dan ook dat de heer Luchtenveld hier uiteindelijk mee kan instemmen.

Voorzitter! Ik kom op de Antillen. De heer Van der Knaap heeft nog even de twijfels geschetst die de CDA-fractie heeft uitgesproken in het kader van de beleidsnota Migratie Antilliaanse jongeren. Ook andere fracties hebben toen gevraagd of het allemaal wel kon en of het wel zou helpen. Uiteindelijk hebben wij de goedkeuring van de Kamer gekregen om dat pad in te slaan. Ik vind dat je dat pad dan ook moet volgen. Het eerste voornemen was toen om de bevolkingsadministraties te koppelen. Mevrouw Scheltema heeft gelijk dat het bestuursakkoord dat ik vorig jaar op de Antillen heb gesloten met de eilandbesturen en de regering van de Antillen en van Aruba, eigenlijk niet meer regelt dan wat wij hier in Nederland al lang kennen, namelijk dat je je als je gaat verhuizen, op de ene plaats uitschrijft en op de andere plaats inschrijft. Het was voor mij als nieuwkomer bij dit dossier eigenlijk een verrassing dat wij dit in het Koninkrijk nog helemaal niet goed hadden geregeld, terwijl wij toch al enkele honderden jaren met elkaar in een verband zitten. Ik kan melden dat inmiddels alle eilandbesturen uitvoering gegeven hebben aan de afspraken die wij in dat bestuursakkoord hebben gemaakt. Op Curaçao, Bonaire en St. Maarten loopt het al als een trein. Op Aruba komt het inmiddels ook op gang. Op Saba en St. Eustatius is er sprake van een verhaal apart, want daar reikten de bevolkingsadministraties soms niet verder dan letterlijk een schoenendoos. De Kamer weet ook dat daar mensen soms linksachter bij de cactus wonen en dat er nauwelijks straatnamen zijn. De eilandverordeningen zijn vastgesteld, maar ik gun die eilanden enige tijd om een goed systeem op te zetten.

Voorzitter! In de nota Migratie Antilliaanse jongeren is veel meer afgesproken. Het kan niet blijven bij de koppeling van de bevolkingsadministraties, maar dat is wel de basis voor verdere afspraken. Vorig jaar heeft minister Korthals een afspraak met zijn collega van de Antillen gemaakt over de voogdijregeling. Er zou pas over een jaar worden geëvalueerd, maar het blijkt nu al dat die regeling aan beide kanten niet waterdicht is. Staatssecretaris De Vries en ik hebben dit op de Antillen ook aangegeven. Deze gaten worden nu dichtgeschroeid. In Nederland worden de afspraken met de kinderbescherming verbeterd. Op de Antillen moet de voogdijverklaring nu eerst getoetst worden. Er kan niet langer volstaan worden met een los papiertje.

De volgende stap in de sluitende ketenbenadering was het overheve len van een gedeelte van het inburgeringsprogramma naar de Antillen. In september vorig jaar is een pilotproject gestart. In januari heb ik aan acht cursisten het diploma mogen uitreiken. Ik ben ervan overtuigd dat dit initiatief uitgebouwd moet worden. Ik heb hierover inmiddels overlegd met mijn collega's in het kabinet en de Kamer zal binnenkort hierover geïnformeerd worden.

In januari zijn keiharde afspraken gemaakt met het kabinet van de Antillen. Er komt geen toelatingsregeling conform de motie-Van Middelkoop/Van der Knaap, maar er is afgesproken om jongeren tot 25 jaar in de sluitende ketenbenadering onder te brengen. Met andere woorden: inschrijven is uitschrijven, voogdij waar nodig en verplichte inburgering. Na langdurige onderhandelingen met het kabinet-Pourier is overeenstemming over dit pakket bereikt. De regering van de Antillen heeft beloofd voor 15 maart a.s. een landsverordening bij de Staten in te dienen waarin dit geregeld wordt. Het is nu aan het kabinet van de Antillen om deze landsverordening door het parlement te halen. In de overeenkomst staat dat voor het eind van dit jaar een jongere onder de 25 jaar niet naar Nederland kan vertrekken als hij niet beschikt over in- en uitschrijfbewijs, eventueel een voogdijverklaring en een bewijs van het succesvol doorlopen hebben van een inburgeringsprogramma. Het is aan de Antilliaanse regering om dat te regelen. Dat regelen wij niet. Zij zal een voorziening moeten treffen op Hato, waar gecontroleerd wordt op die bescheiden. Als dat goed gaat, zullen wij daar bij de bespreking van de evaluatie, die in mei, juni bij de Kamer zal zijn, uitgebreid over praten. Het kabinet heeft de afweging al gemaakt, maar dan zal samen met het parlement bekeken moeten worden of deze maatregel afdoende is in het licht van de overlast die in een aantal Nederlandse steden door migrerende kansloze jongeren is ontstaan. Daarmee hebben wij dan toch een beetje een dam opgeworpen. In ieder geval hebben wij dan een voorziening gerealiseerd waardoor men, als men met succes een gedeelte van de inburgering heeft doorlopen, kansrijker kan worden. Dan vind ik dat je binnen het Koninkrijk vrij moet kunnen reizen. Dan wil ik niet zover gaan om toch voor iedereen een verplichte toelatingsregeling te laten gelden. Het is immers van tweeën één. In de nota is de sluitende benadering echt zwaar aangezet. Ik hoef de Kamer niet te vertellen dat deze regeling zeer zwaar weegt op de Antillen. Men ziet het toch een beetje als een verkapte toelatingsregeling. Het zij zo. Ik heb daar ook gezegd: take it or leave it. Als dit gebeurt, moet het ook goed gebeuren. Het komende jaar zal ik op het vinkentouw zitten om te kijken of het wetsvoorstel wordt ingediend, of het door het parlement komt en of het effectief gecontroleerd zal worden. Ik weet zeker dat, als dat niet zo is, wij hier een debat zullen voeren over de vraag wat ons dan te doen staat. Dat is de lijn die wij willen volgen.

Het was toch even nodig om dit plaatje te schetsen. Dan kan ik vervolgens een aantal vragen in ogenschouw nemen die door de andere woordvoerders zijn gesteld.

Mevrouw Wagenaar heeft gevraagd of het communicatieplan al in gang is gezet. Ja, dat is in gang gezet. Een van de leden sprak over drie bureaus die wij hebben ingezet. Dat is niet juist. Wij hebben aan drie bureaus een offerte gevraagd en één bureau heeft op zakelijke gronden uiteindelijk de opdracht gekregen. De uitvoering van deze plannen wordt op dit moment door onze ambtenaren en door de ambtenaren van de Antilliaanse regering besproken. Iedereen focust natuurlijk op het hilarische element van de carnavalsschlager en alles wat daarbij hoort, maar dat is een onderdeeltje van een groter plan. Er komen ook tv-programma's. Wij hebben heel goed nagedacht over de vraag hoe je die jongeren bereikt. De meesten zijn immers of analfabeet of spreken alleen Papiaments. Die jongeren moet je op een andere manieren benaderen om een reëel beeld te schetsen over het belang van blijven of naar Nederland gaan. Om dat goed voor het voetlicht te kunnen brengen, heb je soms onorthodoxe middelen nodig. Laat niet het beeld ontstaan dat wij uitsluitend carnavalsliedjes maken. Dat past in een groter traject. Ik zeg dit tegen mevrouw Wagenaar, maar ook tegen de heer Van der Knaap, die daar expliciet naar vroeg.

Mevrouw Scheltema heeft nog gevraagd hoe het nou eigenlijk zit met de ontbrekende schakel van het vestigingsregister. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die vraag niet helemaal goed kon plaatsen. Als je je in- en uitschrijft, komt het vestigingsregister in Nederland helemaal niet in beeld. Dat speelt geen enkele rol. Het vestigingsregister is er alleen maar voor mensen die van buiten Nederland naar Nederland verhuizen. Dan wordt het vestigingsregister gebruikt om een check te plegen in de GBA. Dan wordt namelijk bekeken of iemand niet toch al ingeschreven staat. Dat is dus een heel mooi systeem. Als iemand zich inschrijft, kun je checken of die persoon niet al ingeschreven was. Daar wordt dat voor gebruikt. Ik kan die vraag niet anders beantwoorden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Laat ik een voorbeeld geven. Iemand uit de Antillen wil naar Nederland. Hij schrijft zich op de Antillen uit. Dat komt in het vestigingsregister. Dan schrijft hij zich ergens in Nederland in. De gemeente in Nederland waar hij zich wil inschrijven, vraagt dan aan het vestigingsregister of die persoon is uitgeschreven. Maar nu het volgende. Stel, deze persoon is op de Antillen uitgeschreven. Hij gaat echter naar zijn tante en schrijft zich in Nederland nergens in. Na een jaar wordt het vestigingsregister geschoond. Dat wordt immers ieder jaar geschoond. Dan verdwijnt die figuur. Hij staat niet meer in het vestigingsregister, hij is uitgeschreven op de Antillen en staat hier niet ingeschreven. Wat dan?

Minister Van Boxtel:

De situatie is als volgt. Je schrijft je in het vestigingsregister in. Als je, al dan niet te goeder of te kwader trouw, vergeet je in te schrijven in de GBA, wordt de inschrijving in het vestigingsregister gebruikt als check of je ook in de GBA voorkomt. Je krijgt dan een antwoord op de vraag of iemand daarin staat. Als het antwoord nee is en je blijft alleen in het vestigingsregister staan, je doet verder niks en je wordt daaruit geschoond, dan ben je eigenlijk illegaal. Anderen hebben ook gevraagd wat er dan gebeurt. In feite val je dan onder de koppelingswet en heb je geen enkele aanspraak op voorzieningen. Je bent dan immers nergens ingeschreven. Dat kan in feite niet. Wij moeten dat goed ventileren op de Antillen. Ik zal vanavond geen discussie voeren over de koppelingswet, want daar zal de Kamer nog apart over praten. Daar zitten nogal wat haken en ogen aan, zoals wij ook in de kranten hebben kunnen lezen. Wij moeten ervoor zorgen dat de verschillende regelingen goed op elkaar afgestemd krijgen. Feit is dat als je je niet inschrijft, je in principe illegaal bent. Daar staat ook een strafrechtelijke sanctie op, waarover ik contact heb opgenomen met mijn collega Korthals. Ik heb hem gezegd dat er een strafrechtelijke sanctie staat in de Wet GBA van ƒ 5000 boete of hechtenis en dat ik graag wil dat die strafrechtelijke kant ook geëffectueerd wordt. Want als je naar het openbaar ministerie gaat en vraagt of dit prioriteit nummer één is, dan roept men echt niet: hosanna, eindelijk een punt waarvoor wij echt in actie kunnen komen! Toch vind ik dat dit moet gebeuren. Met collega Korthals heb ik afgesproken dat er inderdaad contact wordt opgenomen met het openbaar ministerie en dat hieraan uitvoering wordt gegeven. Tegen de heer Van der Knaap zeg ik dat als wij het systeem sluitend willen maken, dit element uitgevoerd moet worden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Er is mij heel veel duidelijk geworden, op één ding na. Iemand is uitgeschreven uit de Antillen, in het vestigingsregister blijven hangen, daaruit geschoond en nu illegaal. Hij wil zich alsnog inschrijven in Nederland.

Minister Van Boxtel:

Dat mag, altijd.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Maar hij heeft geen uitschrijfbewijs meer, want het vestigingsregister is geschoond.

Minister Van Boxtel:

Ja, maar dan gaat er iets anders in werking treden, namelijk het bestuursakkoord dat wij met de Antilliaanse regering hebben gesloten. Daarin staat: inschrijven is uitschrijven en uitschrijven is inschrijven. Op het moment dat iemand hier voor een jaar komt, in het vestigingsregister terechtkomt, zich niet inschrijft in de GBA, maar vervolgens op een bepaald moment dat toch doet, dan kan dat. Er wordt dan wel een lijn gelegd met een van de eilanden waar die persoon vandaan komt om na te gaan of hij daar ook nog ingeschreven staat. Wij hebben wel eens de neiging om ons af te vragen hoe vervelend het allemaal is voor Nederland, maar dat kan ook omgekeerd gelden. Iemand kan onderstand genieten op Curaçao en vervolgens naar Nederland komen en hier weer bijstand krijgen. Het mes moet aan twee kanten snijden. Het is onzin als men op Curaçao onterecht onderstand uitkeert aan iemand die al een tijd in Nederland verblijft. Zo moet de wet dus werken. Mocht dat nog technische vragen oproepen, dan wil ik die van harte nog een keer schriftelijk beantwoorden. Maar volgens mij heb ik het vrij sluitend weergegeven.

De heer Luchtenveld (VVD):

Naar aanleiding van het antwoord van de minister ontstond er voor mij onduidelijkheid. Hij heeft zojuist toegezegd nog eens na te denken over die sanctie van ƒ 5000 of hechtenis en de vraag of deze kunnen worden omgezet in een bestuurlijke boete die eventueel door de gemeenten kan worden geïnd. Nu zegt hij echter dat hij met de minister van Justitie contact heeft opgenomen over de effectuering via het strafrechtelijke circuit. Dat zou haaks op elkaar kunnen staan. Wordt er nu niet gekeken of een andere methode effectiever zou kunnen zijn?

Minister Van Boxtel:

Ik snap de vraag van de heer Luchtenveld heel goed. Zolang wij een strafrechtelijk systeem hebben, moet ik de justitiële kanalen bereid vinden dit te effectueren. Als na onderzoek zou blijken dat wij op een bestuurlijke boete moeten overgaan, zoals wij bij de Wet inburgering nieuwkomers kennen, dan vind ik dat ook prima, maar dan moeten bestuurders die bestuurlijke boete opleggen. In alletwee de gevallen moet de boete geëffectueerd worden. Het mag geen dode wetsletter zijn. Dat is best lastig, maar laten wij allen uitstralen dat wij dat echt willen.

Voorzitter! De vraag naar de stand van zaken rond de voogdij heb ik in feite al beantwoord. De voogdij wordt echt door beide partijen nader aangepakt. Bekeken wordt of die scherper geregeld kan worden.

Een andere vraag is of de gegevensuitwisseling met de Antillen en Aruba elektronisch gedaan kan worden. Wat mij betreft wel. Wij zijn ermee bezig. Er wordt op dit moment een systeemontwerp gemaakt. De vraag of niet ineens de sprong naar elektronische gegevensuitwisseling kan worden gemaakt, is overigens ook van Antilliaanse zijde gekomen. Daar ben ik dus van harte toe bereid. Zodra het systeemontwerp klaar is, kunnen wij gaan bouwen en invoeren. Ik durf nog niets te zeggen over het exacte tijdpad van realisatie, maar misschien kunnen wij de Kamer in het kader van de evaluatie meer inzicht geven in het tempo waarin dit lukt; dan zijn wij immers weer een stapje verder.

De slotvraag van de heer Luchtenveld was de meest bizarre: heb ik de indruk dat alles in de GBA op rolletjes loopt? Daar zou ik nooit "ja" op durven zeggen, maar wij doen naar vermogen ons best om alles zo goed mogelijk te laten draaien.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn concrete beantwoording. Ik wil kort op drie punten ingaan. Ik ben blij dat het onderzoek naar elektronisch stemmen inmiddels is afgerond. De minister heeft gezegd dat hij daar in het AO van volgende week meer over zal vertellen. Ik hecht er altijd aan dat er voor AO's alvast iets op papier staat, zodat ook wij er iets over kunnen zeggen en de minister er vervolgens, als dat nodig is, nog iets bij vertelt. Ik vraag hem daarom om de Kamer die informatie, indien mogelijk, voor het AO toe te zenden. Het hoeft niet veel te zijn, maar dan kunnen wij hier concreter over spreken. Wij spreken volgende week immers over de voortgangsrapportage.

Mijn tweede punt betreft de commissie van wijzen. Ik heb het punt van de opsporing aangekaart. De minister heeft gezegd dat hij dat punt zal voorleggen aan de commissie van wijzen; dat lijkt mij heel nuttig. Zo langzamerhand wil ik echter wel weten wat die commissie eigenlijk precies gaat doen. Ik kan mij immers voorstellen dat zij heel veel krijgt voorgelegd. Wanneer zal zij rapporteren en wat gaat daar vervolgens mee gebeuren? Ik heb het punt van de opsporing met name aangekaart om ervoor te pleiten om daarbij meer gebruik te maken van ICT. Mij bereikte het bericht dat een politiekorps faxen naar GBA's in drievoud moest insturen. Dat soort dingen moet tegenwoordig handiger en sneller geregeld kunnen worden, zeker als het om snelle opsporing in een grensstreek gaat; je bent iemand immers zo weer kwijt. Ik doe de minister daarom de suggestie om in de commissie van wijzen ook iemand op te nemen die over enige ICT-deskundigheid beschikt.

Minister Van Boxtel:

Die zit er al in.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Mooi.

Mijn laatste punt heeft betrekking op de privacy. Ik heb begrepen dat de minister de gemeenten voortaan wil verplichten om een audit naar privacyaspecten uit te voeren; daarbij heeft hij aangegeven dat de gemeenten die audit zelf moeten betalen. Ik ga ervan uit dat die privacyaspecten gewoon in de gestandaardiseerde vragen- of onderzoekslijst kunnen worden meegenomen. Dat lijkt mij het simpelste en bovendien zou er anders frictie ontstaan. De Registratiekamer kan volgens dit wetsvoorstel wel gegevens opvragen, maar de gemeenten doen daar optioneel onderzoek naar. In die zin moet je dat onderzoek natuurlijk sowieso door de gemeenten laten doen.

Wat de kosten betreft, neem ik aan dat het niet de hoge kosten hoeven te zijn als ze in de gestandaardiseerde vragenlijst zitten. Ik krijg graag de concrete toezegging – in dat geval dienen wij het amendement niet in – dat daarmee ook punt 1.7 van de circulaire van 17 juli wordt herzien en het dus een verplicht onderdeel van de audit gaat vormen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Dank aan de minister voor de toezeggingen die hij heeft gedaan ten aanzien van de privacy en de openbaarheid. Voor het gemak sluit ik mij aan bij de vraag van mevrouw Wagenaar over de privacytoets.

Ik kan mij er iets bij voorstellen dat de minister vindt dat de consumenten in de commissie van wijzen vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Ik hoor dan nog wel graag wat volgens hem de taakopdracht van die commissie zou moeten zijn en hoe een vertegenwoordiging van de consumenten daarin zou passen.

Het is bijzonder plezierig dat de minister bereid is overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken te starten over de brondocumenten. Ik hoop dat zijn uitgangspunt hierbij hetzelfde zal zijn als het mijne, namelijk dat wij problemen met brondocumenten van Nederlanders in Nederland moeten zien op te lossen en liefst zo snel mogelijk. Zes maanden op een huwelijk wachten, als het toch al geruime tijd heeft geduurd, is wel erg lang.

Over de onderzoeksbureaus heeft de minister gezegd dat het ministerie geen stempelmachine is en een eigen beleidsmarge heeft bij de beoordeling van de vraag of zo'n bureau aan de criteria voldoet. Mijn wedervraag is dan wat die criteria zijn, naast de eisen die in samenspraak met de Raad voor accreditatie worden gesteld. Kunnen er dan extra criteria worden aangelegd, bijvoorbeeld dat het bureau niet zo goed bekend staat of dergelijke overwegingen?

Een sluitende ketenbenadering voor de Antillen is op zichzelf prima. Er zal echter nog wel wat water door de oceaan moeten spoelen voordat het zo ver is. Zie ik het goed dat het, totdat alles is geregeld met onder andere landsverordeningen, doorgaat zoals het nu gaat, dus dat de eisen nog niet worden gesteld?

De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt morgen in de Kamer behandeld. In die wet wordt wel onderscheid gemaakt tussen verblijfplaats en woonplaats; dat zijn twee te onderscheiden begrippen. De vraag is of dit is afgestemd met de nu aan de orde zijnde wetgeving.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter! Ik kan de gedachte van de minister om de kosten van het meenemen van het punt van de privacy bij de verplichte audit bij de gemeente te laten, in beginsel volgen, want het bewaken van de privacy is nu al onderdeel van de geldende wet. Het gaat dus niet om een nieuwe wettelijke taak die wij de gemeenten zouden gaan opleggen. Ik krijg echter wel graag enig inzicht in de kosten, want anders blijft misschien hangen dat wij de gemeenten toch met hoge kosten opzadelen. Verder ga ik ervan uit dat als een aantal keren uit de audit blijkt dat het met dit punt goed loopt, dit punt vervolgens alleen met een lagere frequentie in de audit betrokken hoeft te worden. Op die manier wordt voorkomen dat een gemeente die keer op keer goed scoort op dit punt, toch steeds weer kosten hiervoor moet maken.

Mijn vraag of alles nu op rolletjes loopt, sloeg inderdaad vooral het opzetten en goed controleren van de basisadministratie op de Antillen. De minister heeft daarover gezegd dat het als een trein loopt. In de huidige omstandigheden van het openbaar vervoer is dat niet altijd meer een aanbeveling. Ik begrijp in ieder geval dat er voortgang wordt geboekt en ik wacht verdere mededelingen hierover graag af.

Een punt van nadere overweging is voor ons het briefadres. In de nota naar aanleiding van het nader verslag staat: "Of en voor welke instelling de mededelingsplicht geldt alsmede het tijdstip waarop de mededeling moet worden gedaan, is ter beoordeling aan het betreffende gemeentebestuur". Hier staat nogal wat. In het algemeen wordt de gelijkheid van leefvormen (grond)wettelijk geregeld, maar hier wordt gesteld dat het gemeentebestuur de mogelijkheden van een individu bepaalt. Iemand kan hierdoor in de problemen komen, want niet iedereen heeft een familielid dat bereid is zich ergens te laten inschrijven met een briefadres. Ik denk dat wij hier nog eens op moeten terugkomen en als dat vanavond niet kan, moet het maar bij het andere wetsvoorstel inzake de uitkeringsrechten en de inschrijving. Voor ons is het de vraag of de gemeenten op dit punt een eigen beleidsvrijheid moeten hebben. Daarop doelde ik toen ik vroeg of de minister hierin niet wat meer eenheid kan brengen. Het gaat hier immers om grote belangen. Als iemand bijvoorbeeld een psychiatrisch ziekenhuis tijdelijk moet verlaten om de inschrijving thuis te redden, zou ik dat een vreemde situatie vinden. Het lijkt mij dat wij hierover nog even moeten nadenken.

Voorzitter! Wij zijn blij met de toezegging dat uiterlijk 1 september wordt teruggekomen op de bestuurlijke boete en dat zal worden nagegaan of het geld aan de gemeenten kan toevallen. Vooralsnog denken wij dat de strafrechtelijke sanctie niet de meest effectieve methode is. Het is goed de strafrechter te ontlasten en de weg op te gaan van de bestuurlijke boete. Wij wachten de resultaten van het onderzoek af.

De heer Van der Knaap (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoord en met name voor het feit dat hij vrij uitvoerig is ingegaan op het plan van aanpak ten aanzien van het toetreden van Antilliaanse en Arubaanse jongeren tot onze samenleving. Dat maakt duidelijk dat dit wetsvoorstel past in een groter geheel. Toen het contract in Curaçao werd ondertekend, waren mevrouw Scheltema en ik ter plekke. Wij hebben dus zelf kunnen beoordelen hoe Statenleden over het gesloten akkoord dachten. Ik weet dat de minister ook geprikkeld was door de motie die mede namens ons door collega Van Middelkoop is ingediend en die door de Kamer is aanvaard. Die motie gaf hem een bepaalde onderhandelingspositie, maar ik weet hoe gevoelig het ligt. Laten wij hopen dat het inderdaad een sluitende aanpak is. Toelatings- of visumregelingen zijn voor ons geen doel op zich. Het gaat ons om het resultaat dat jongeren die naar Nederland komen perspectief wordt geboden. Mijn fractie heeft mij opdracht gegeven om dat hier te bepleiten. De Staten zijn nu aan de beurt en ik weet hoe kritisch ze zijn over de gemaakte afspraken. Hoe groot acht de minister de kans dat de Staten wijzigingen aanbrengen in het akkoord waardoor een sluitende aanpak nog langer op zich laat wachten? Zijn er over de procedure ook afspraken gemaakt met het Kabinet en is er nog op een moment waarop de minister ergens op terug kan komen?

Belangrijk is ook wat er in de tussentijd gebeurt. Laten wij hopen dat de sluitende aanpak dit jaar gerealiseerd kan worden voor jongeren onder de 25 jaar die overwegen in de toekomst naar Nederland te gaan. Maar op dit moment is in ons land al een heel grote groep aanwezig en ook een groot aantal Antillianen die niet in de GBA zijn ingeschreven. Hoe gaat u daarmee om? Veel gemeentebestuurders benaderen onze fracties om de problemen van de Antillianen binnen hun gemeentegrenzen aan de orde te stellen. Daarom is het goed als u de Kamer duidelijk maakt wat u in de tussentijd doet.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Op de vraag van mevrouw Wagenaar over het elektronisch stemmen antwoord ik dat ik de Kamer vóór het algemeen overleg hierover zal informeren. Zelf heb ik het betreffende onderzoek nog niet gezien dus ik wil het nog even bekijken, maar ik stel de Kamer natuurlijk graag in staat om mij kritisch te ondervragen. Ik zal u verder de taakopdracht van de commissie van wijzen en het tijdpad toezenden, met de aanvulling dat er nog iemand van de Consumentenbond bij zal komen. Zelf liep ik al rond met die gedachte, maar de opmerking van mevrouw Scheltema was een steuntje in de rug. Met deze commissie heb ik niets anders beoogd dan fundamenteel te bezien hoe in Nederland met de enorme druk van de ontwikkelingen in de ICT met de bevolkingsadministratie moet worden omgegaan. Een en ander hangt samen met vragen over de paspoortdiscussie, de nieuwe identiteitskaart, het al dan niet gebruiken van biometrie, een centrale opslag van gegevens of alleen bij de houder, et cetera. Deze zaak kent zoveel aspecten: privacy, encryptie, beveiliging, maar ook de doelen waarvoor de gegevens mogen worden gebruikt en de vraag in hoeverre het allemaal maatschappelijk aanvaardbaar is; alle doelbepalingen uit de privacywetgeving spelen hierbij mee. Wij hebben daarom een aantal hoogleraren om onafhankelijk advies gevraagd; er zit iemand bij die zeer veel weet van de technische kant van ICT en ook iemand die kennis heeft van de ethische aspecten daarvan.

Mevrouw Wagenaar wees op de circulaire met betrekking tot privacy. Ik zeg toe dat deze wordt herzien. Over de kostentoerekening het volgende. Ik vind het een autonome taak van de gemeente om erop toe te zien dat een opdracht tot een audit voor haar rekening komt. Het gaat erom dat een goed gebruik wordt vastgelegd en het lijkt mij niet voor de hand liggend om een controle af en toe, conform de wet, voor rekening van de rijksoverheid te laten komen. Ik hoop dat de Kamer deze opvatting met mij deelt.

Mevrouw Scheltema antwoord ik dat het bij de privacy audit om ƒ 2000 à ƒ 3000 zal gaan. Degenen die de audits uitvoeren, zullen worden geëxamineerd. De onderzoeksbureaus moeten werken volgens standaardvoorwaarden. Wij bekijken dus of die clubs door de beugel kunnen; zo ja, dan mogen zij het doen en worden zij hiertoe geëquipeerd. Natuurlijk moeten zij verstand van zaken hebben: niet ieder willekeurig bureau waarvoor dit een interessante nieuwe markt lijkt, moet dit kunnen doen.

De vraag over de rijkswet lijkt mij steeds relevanter, maar ik heb vernomen dat men geen verband ziet. Wij zullen hier nog goed naar kijken. Mochten wij hierover van gedachten veranderen, dan zal de Kamer tijdig worden bericht. Maar laten wij afspreken dat geen nieuws, goed nieuws is.

Wat de brondocumenten betreft wil ik wel met Buitenlandse Zaken praten. Mevrouw Scheltema zei: met Nederlanders mogen geen problemen zijn. Als zij komen moet het snel afgehandeld kunnen worden. Het probleem is dat het gaat om Nederlanders die in het buitenland zijn, daar verbleven hebben waaraan een document ten grondslag ligt. Hieraan worden eisen gesteld. Het moet gaan om een geldig document. Als je komt voor de verificatievragen en je hebt dan problemen met dat land dan is dat een situatie waarover ik met Buitenlandse Zaken wil praten. Kan dit worden versneld? Ik gaf het voorbeeld uit mijn eigen familiekring. Mensen kunnen in de situatie komen waarin de vraag kan worden gesteld of het huwelijk nog wel kan doorgaan. Op het laatste moment zegt dan de ambtenaar van de burgerlijke stand: laten wij nu maar ambtshalve besluiten dat het goed is. Dat is een lastige situatie.

Ik heb de heer Luchtenveld al over de kosten beantwoord. Hij vroeg andermaal of de PIVA en de GBA op de eilanden van de Antillen en Aruba goed lopen. Na het bestuursakkoord van verleden jaar is de samenwerking die in het jaar daarvoor was gestart effectief doorgezet. De eilandverordeningen zijn ingevoerd en geaccepteerd door de respectieve bestuurslagen. Het is nu een kwestie van effectief uitvoeren. Ik hoor van ons agentschap dat de GBA bewaakt, dat het goed loopt. Er zitten nog wat tempoverschillen tussen Curaçao, Bonaire en St. Maarten aan de ene kant en Saba en St. Eustatius aan de andere kant. Wij moeten bekijken hoe snel die hun been bij kunnen trekken.

Ik kom over het briefadres te spreken. Iedereen die voor een langere periode op een ander adres verblijft dan op het adres dat voor hem in de GBA is opgenomen moet aangifte doen van adreswijziging. Op dat moment wordt van hem het nieuwe woonadres in de GBA opgenomen. Beschikt iemand over meer dan één woonadres, dan is bepalend op welk adres de betrokken persoon na redelijke verwachting gedurende een half jaar de meest nachten zal doorbrengen. Dat wordt dan gewogen. Het heeft als achtergrond, dat de inwoners van Nederland voor de overheid en semi-overheden bereikbaar dienen te zijn. Een overheidsinstelling moet in beginsel kunnen zien waar iemand feitelijk verblijft zodat de voor hem betreffende geschriften – belastingpapieren, dagvaarding en dergelijke – ook kunnen worden uitgebracht. Indien iemand geen woonadres heeft kan hij ook voor een briefadres kiezen. Een voorwaarde voor een briefadres is dat degene op wiens adres het briefadres wordt gehouden daarmee schriftelijk instemt en verklaart dat ervoor zal worden zorggedragen dat de voor betrokkene bestemde geschriften of inlichtingen hem daadwerkelijk bereiken. Bij de totstandkoming van de Wet GBA is onderkend – het is nooit verstopt – dat het voor burgers bezwaarlijk kan zijn om zich op het feitelijke verblijfadres te moeten laten inschrijven in de GBA. Gedacht is onder meer aan psychiatrische ziekenhuizen en penitentiaire inrichtingen. In artikel 67 van de Wet GBA – uitgewerkt in de artikelen 32 t/m 34 van de regeling – is daarvoor een speciale voorziening getroffen. Die houdt in dat cliënten die voor lange tijd verblijf houden in een psychiatrisch ziekenhuis, de gelegenheid hebben zich niet op het adres van het ziekenhuis te laten inschrijven, maar voor het briefadres te kiezen. In het laatste geval kan betrokkene indien hij de woning aanhoudt en er tevens iemand anders op het adres van die woning in de GBA is ingeschreven, op zijn oude adres een briefadres nemen. Dat ligt anders voor de alleenstaande. Als er geen achterblijvende bewoner is, kan gelet op de noodzakelijke verklaring, geen briefadres worden opgenomen op het oude woonadres. Maar die cliënt kan wel een briefadres nemen bij familie of vrienden. Zodoende kan men voor betrokkene voorkomen dat op zijn persoonslijst in de GBA als woonadres het adres van de inrichting wordt vermeld. Dat is de procedure waarbij de afweging gemaakt is tussen het belang van de overheid om mensen te kunnen aanschrijven en het recht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Uitvoeringsinstellingen die belast zijn met sectorale wetgeving – de bijstandswet en huursubsidie – kunnen in specifieke situaties maatregelen treffen. Dat is de situatie waarnaar ik verwijs. De hardheidsclausule wordt gebruikt. Nu vraagt de heer Luchtenveld, wijzend op die mogelijkheid: vindt u het niet wenselijk dat een circulaire, op te stellen door het gebruikersoverleg, wordt gestuurd naar alle gemeenten, waarin wordt gezegd: als u te maken heeft met een alleenstaande die verblijft in een psychiatrische inrichting, doe dan niet moeilijk maar voer allemaal hetzelfde beleid. Ik vind dat wat lastig, omdat er altijd onderscheiden casusposities zullen zijn. Misschien heeft men wel van doen met iemand die psychiatrisch verpleegd wordt en strafrechtelijk is veroordeeld, waardoor een ander beeld ontstaat dan het beeld dat wij primair voor ogen hebben, namelijk dat van de persoon die psychiatrisch verpleegd moet worden en na de verpleegtijd naar huis kan. Ik voel er dus niet zoveel voor om datgene wat wij niet als een algemene regel in de wet hebben opgenomen via een achterdeur binnen te halen door te zeggen: in de wet staat dat het niet mag, maar in het gebruikersoverleg hebben wij een circulaire opgesteld waarin staat dat het onder alle omstandigheden eigenlijk wel kan.

Dat is de spanning waarover wij het hebben. Ik vind het heel goed aan het gebruikersoverleg te vragen om na te gaan of in de bestaande uitvoeringspraktijken hindernissen zitten waaraan wat kan worden gedaan. Ik wil niet toezeggen dat wij een circulaire zullen opstellen die deze problemen in generale zin ondervangt. Ik vind dit niet stroken met de afweging die wij in het algemene kader hebben gemaakt. Dat is een overheidsbelang, alsmede een belang van de burger dat wij hebben te koesteren. Wij hebben altijd gezegd: burgers zullen bereikbaar zijn. Dat is de grondregel van de wet. De passage die de heer Luchtenveld aanhaalde, strookt met deze houding.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik wil even op die passage terugkomen. Het gaat mij niet zozeer om die heel specifieke casuspositie waarin gemeenten enige vrijheid moeten hebben om te letten op een bijzonder geval. Het gaat mij erom dat die passage ook zo kan worden gelezen dat gemeenten een zekere eigen beleidsvrijheid hebben die ik niet goed kan plaatsen als het een ander beleid zou betreffen. Ik zie niet in waarom iemand in een psychiatrisch ziekenhuis in gemeente X anders moet worden behandeld dan iemand in dezelfde situatie in gemeente Y. Daar gaat het mij om. U hebt gezegd het in het gebruikersoverleg aan de orde te willen stellen. Misschien kunt u voor een brief hierover zorgen van het gebruikersoverleg voordat de andere wijziging van de GBA aan de orde komt, de koppeling met de verschillende uitkeringen. Dan kunnen wij afhankelijk van de resultaten in het gebruikersoverleg op die problematiek terugkomen.

Staatssecretaris Van Boxtel:

Dat zeg ik onmiddellijk toe. Ik zal deze vraag met verwijzing naar deze passage nog eens aan het gebruikersoverleg voorleggen en vragen om een reactie, waarna ik die reactie zal doorsturen naar de Kamer.

Voorzitter! Ik kom tot de vragen en opmerkingen van de heer Van der Knaap over de Antillen. Hij stelde: u moet de motie-Van Middelkoop en Van der Knaap over een visum- of toelatingsregeling niet lezen als zou dat voor ons een doel zijn; het gaat om de effectiviteit. Ik heb die motie ook zo gelezen. Ik wil er het volgende aan toevoegen. Alle maatsregelen die wij nu nemen in het verlengde van de nota Migratie Antilliaanse jongeren, in casu koppeling van de bevolkingsadministraties, verbetering van de voogdijregeling en controle op de gevolgde inburgering, zullen nooit een waterdichte garantie geven. Ik geef op een briefje dat een algehele toelatingsregeling dat ook nooit zal geven. Ik denk dat wij de mythe als zou het anders zijn niet boven de markt moeten laten zweven. Wat de heer Van der Knaap beoogde – maar ik ben niet bij dat debat geweest – is het afgeven van het signaal: als er niet echt wat gebeurt, hier maar vooral daar, om de zaak beheersbaar te houden en het beleid zodanig te veranderen dat er perspectief komt voor de jongeren op de Antillen – scholing, meer aandacht voor de jeugd en het creëren van een betere arbeidsmarkt door gevolg te geven aan het IMF-kader – hoeven wij niet iets af te kondigen wat eigenlijk in onze koninkrijksverhoudingen niet past en waarvan wij zelfs weten dat het niet waterdicht zal zijn. Wij kunnen er heel lang over praten, maar iedereen kent allerlei varianten en sluiproutes, die nooit allemaal zijn in te dammen zoals wij allen weten. Ik vind deze weg beleidsmatig de meest zorgvuldige.

Terecht is gevraagd of er zekerheid bestaat dat een en ander gaat gebeuren. Mij hebben inmiddels berichten uit de Staten bereikt waaruit blijkt dat niet iedereen even gelukkig is, maar ik heb maar één gesprekspartner en dat is het kabinet van de Nederlandse Antillen. Met dat kabinet hebben wij een akkoord gesloten en dat krijgt de Kamer binnenkort toegezonden. In die overeenkomst staat keihard aangegeven waartoe dat kabinet zich verplicht. Er komt inburgering en er zal worden gecontroleerd op het bereiken van resultaten in het kader van dat inburgeringstraject; anders kan men niet vertrekken. Wat dit betreft zijn twee data genoemd: op 15 maart 2000 moet de landsverordening naar de Staten en vóór 1 januari 2001 zal deze regeling in werking treden. Met andere woorden: dit jaar is voor mij het jaar waarin het moet gebeuren. Op het moment dat ik merk dat 15 maart niet wordt gehaald, hang ik aan de telefoon. Als ik de indruk krijg dat de regeling het in de Staten niet haalt – ik ga daar overigens niet over; het is een autonoom parlement – zal de regering zich moeten beraden op de verder te volgen werkwijze. In elk geval geldt hier wat mij betreft niet: vrijheid blijheid. Dat politieke signaal is zeer krachtig doorgekomen. Het is óf dit, óf iets anders. Echter, in beide gevallen heb ik niet de illusie dat er een waterdichte regeling kan worden gemaakt. Dat kan niemand, ook niet de oppositie, ook niet de regeringsfracties, ook niet het kabinet. Dat moeten wij goed voor ogen houden omdat er anders in de beeldvorming iets wordt opgeroepen dat groter lijkt dan het in de praktijk kan zijn.

Voorzitter! Vanochtend zag ik in het Algemeen Dagblad een bericht waaruit naar voren kwam dat ik tijdens een werkbezoek in Dordrecht zou hebben gezegd dat wij voorlopig niets willen of kunnen doen. Dat bericht is niet juist. Gisteren heb ik in Dordrecht letterlijk gezegd: de gemeenten zijn primair aan zet. Ik weet dat er een aantal gemeenten, met name Antillengemeenten, is dat met grote overlast kampt en dat die overlast wordt veroorzaakt door een kleine groep. Ik heb gezegd: breng eerst eens in kaart wat je zélf doet. Ik weet immers dat sommige gemeenten in de afgelopen jaren veel te weinig zelf hebben gedaan om de kanalen naar de Antilliaanse gemeenschap open te houden, om zelforganisatie te stimuleren en om aanwezig te zijn op de plaatsen waar dat moet. Verder heb ik gezegd: kijk ook eens wat de best practices zijn. Misschien doet men in Dordrecht met zo'n Foyer de jeunesse iets heel goeds wat men ook in andere steden zou kunnen toepassen.

Als dat alles in kaart is gebracht en er dan nog vragen over blijven die de gemeenten niet zelf kunnen beantwoorden, vindt men bij mij geen gesloten deur. In maart of april hebben wij een overleg met de Antillengemeenten. Zij komen dan gezamenlijk met hun bevindingen bij het kabinet en vervolgens wordt daarover een zakelijk gesprek gevoerd. Wat zijn de eigen inspanningen? Hoe schakelt men de Antilliaanse gemeenschap in? Wellicht weet men dat wij de actieve medewerking hebben van de gevolmachtigde minister voor Antilliaanse Zaken en van het Antillenhuis. Wij trekken dus gelijk op. Echter, het moet boter bij de vis zijn van de gemeenten zelf. Vervolgens kan worden nagegaan of er nog zaken zijn die door het Rijk moeten worden aangepakt. Daarbij geldt geen open budget maar wél een reële opstelling in de zin van: als het wat meer moet zijn, zijn wij bereid om daarover te praten. Echter, dan moet men wel met een goede onderbouwing komen en met bewijzen betreffende datgene wat men zelf doet. De Kamer hoort te zijner tijd van ons hoe dit overleg met de Antillengemeenten is verlopen, welke vragen daaruit naar voren zijn gekomen en hoe de regering daarmee wil omgaan.

Ik meen, voorzitter, dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.

De voorzitter:

Wellicht over méér zaken dan in het wetsvoorstel aan de orde komen, maar goed...

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 21.28 uur

Naar boven