Vragen van het lid Dankers aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de consequenties van de uitspraak van de Zwolse rechter dat niet de zorgverzekeraars, maar de overheid verantwoordelijk is voor de capaciteit in de zorginstellingen.

Mevrouw Dankers (CDA):

Voorzitter! Gisteren werd bekend dat de Zwolse rechtbank de zeven ouders van kinderen met een verstandelijke handicap in het ongelijk heeft gesteld in hun proces tegen de zorgverzekeraar voor een snelle plaatsing van hun kind. De rechter verwees naar de overheid, die verantwoordelijk is voor de capaciteitsplanning.

Al meer dan een jaar bestookt men elkaar met juridische procedures omdat de wachtlijsten zo lang zijn geworden dat niet meer aan de zorgplicht, die in onze Grondwet vastligt, kan worden voldaan. Bij alle procedures verwijzen overheid en verzekeraars naar elkaar. Daarom heeft de CDA-fractie de volgende vragen.

Deelt de staatssecretaris onze mening dat het gênant voor het politieke bestuur en voor deze volksvertegenwoordiging is dat burgers iedere keer de weg naar de rechter moeten bewandelen om de zorg te krijgen waartoe zij zijn geïndiceerd? Erkent zij dat de AWBZ een volksverzekering is, dat die verzekering ten principale een openeindekarakter kent en dat derhalve, na erkenning van de claim en indicatie, de zorg daadwerkelijk moet worden verstrekt, evenzeer als een WAO-uitkering wordt overgeboekt naar mensen die daarop een recht hebben verkregen?

Als de staatssecretaris die mening deelt, op welke termijn denkt zij dan de zaak op orde te hebben, temeer daar zij bij de bespreking van de begroting weigerde om te beloven dat dit aan het eind van deze kabinetsperiode het geval zou zijn?

Als zij die mening niet deelt, hoe denkt zij een en ander dan aan Nederland uit te kunnen leggen als iedere dag de kranten koppen met berichten dat de Zilvervloot is binnengevaren?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Ik deel de mening van mevrouw Dankers dat voor burgers met een indicatie het recht op zorg moet worden gerealiseerd en dat het onterecht zou zijn als dit uitsluitend via de rechter zou kunnen. In Nederland kennen wij een systeem met een wettelijke basis waarin aanspraken zijn geregeld. De overheid als wetgever is hiervoor verantwoordelijk en stelt de premies en de macrobudgettaire kaders vast. Daarbinnen zijn zorgverzekeraars verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet.

In eerdere uitspraken heeft de rechter bevestigd dat zorgverzekeraars c.q. het zorgkantoor jegens de verzekerden een zorgplicht hebben. In de onderhavige kwestie heeft de rechter echter geoordeeld dat zorgkantoor Het Groene Land alle mogelijke middelen had benut, maar desondanks niet in staat was om voldoende zorg te contracteren. Daarom werd de claim van de verzekerden afgewezen en zijn deze terugverwezen naar de overheid.

In de brief aan de Kamer over het RIVM-rapport van december jongstleden schreef ik dat de regering tot het inzicht is gekomen dat de ramingen die bij het regeerakkoord voor de groei van de gehandicaptenzorg zijn gehanteerd, niet toereikend zijn. In de vorige periode zijn onder leiding van mevrouw Terpstra forse investeringen van de grond gekomen. Wij hadden verwacht dat die zouden leiden tot een kentering in de lengte van de wachtlijsten en de duur van de wachttijden. Die kentering is niet opgetreden, wat de vraag deed rijzen naar de oorzaken. Daarvoor hebben wij een aantal verklaringen gevonden. Een belangrijke verklaring is de demografische ontwikkeling, de vergrijzing, de toename van de levensduur en een aantal maatschappelijke ontwikkelingen, als de stijging van de zorgvraag als gevolg van het minder lang bij de ouders thuis blijven wonen en het zelfstandig gaan wonen van mensen met een handicap, de emancipatiegedachte. Verstandelijk gehandicapten die heel lang door de ouders zijn verzorgd, doen omdat de ouders daartoe niet meer in staat zijn, een beroep op onze voorzieningen. Er zijn een aantal trends in het gebruik van voorzieningen die onderschat zijn. Wij moeten dat eerlijk erkennen. Ik heb dat ook in december in de Kamer gezegd. De aanpak van de wachtlijsten zal moeten worden geïntensiveerd. Ik heb ook aangekondigd dat wij dit voorjaar met een plan van aanpak zullen komen. Wij zijn daarover in overleg met alle betrokken partijen om ervoor te zorgen dat een effectievere aanpak mogelijk wordt. Wij zullen in het kader van de budgettaire besprekingen dit voorjaar er in het kabinet verder over spreken.

Mevrouw Dankers vroeg nog op welke termijn de zaak op orde is. Het lijkt mij dat deze vraag pas beantwoord kan worden als de besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Dankers (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Op sommige vagen heb ik geen antwoord gekregen. Ik denk aan de erkenning dat de AWBZ een verzekering is en dat die verzekering betekent dat claims erkend moeten worden. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat de overheid ook een budgettair kader vaststelt. Daar gaat het om. Als de zaken strijdig zijn met elkaar, kiest de staatssecretaris dan voor het budgettaire kader? Er wordt dan zorg aan mensen onthouden, zorg die wij in de Grondwet beloven. Of zegt zij: nee, de AWBZ is een verzekering, de mensen hebben er recht op? Ik vind dat wij daarop een helder antwoord moeten krijgen. Het plan van aanpak is mooi, maar het helpt alleen maar als wordt gegarandeerd dat in 2002 de wachtlijsten weg zijn.

Staatssecretaris Vliegenhart:

Voorzitter! De AWBZ is een volksverzekering. Ik dacht dat ik dat ook heb gezegd. Dat betekent ten principale dat als mensen geïndiceerd zijn voor zorg, er ook realisatie van die aanspraak zal moeten volgen. Dat betekent overigens niet dat het automatisch ook een volledige openeinderegeling moet zijn. Dat miskent de rol die de verzekeraars c.s. het zorgkantoor in dat kader hebben. Wij mogen van de verzekeraar vragen dat hij alles doet om tot een doelmatige uitvoering van de verzekering te komen. Ik ben het er niet mee eens als de lijn principieel wordt doorgetrokken: het is per definitie een open einde. Ik ben het wel eens met mevrouw Dankers, dat de budgettaire kaders waarbinnen men het zorgaanbod moet contracteren, toereikend moeten zijn. Je mag aan verzekeraars niet het onmogelijke vragen. Je mag wel van hen vragen dat zij binnen hun mogelijkheden zorgen voor een doelmatige uitvoering van de verzekeringen. Dat hoort ook hun rol te zijn want anders hadden wij geen verzekeraars nodig.

Mevrouw Smits (PvdA):

Voorzitter! Ik heb de staatssecretaris horen zeggen naar aanleiding van de uitspraak van de rechter in Zwolle, dat het nodig is om meer te investeren in de gehandicaptenzorg. Dat vinden wij zeer positief. Om de wachtlijsten te bekorten, sluit de staatssecretaris aan bij de budgetberekeningen zoals neergelegd in de nota Gezondheidszorg en de berekeningen van het RIVM. Kan de staatssecretaris aangeven wat er nodig is in een andere organisatie, in andere vormen van zorg om met hetzelfde geld de wachtlijsten te bekorten?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Wij proberen op basis van onderzoeken een zo goed mogelijke raming te maken van de omvang van de problematiek. Via een zo effectief mogelijke inzet van middelen proberen wij de wachtlijsten zoveel mogelijk te bekorten. Natuurlijk gebruiken wij daarvoor de uitkomsten van de onderzoeken die al door mevrouw Smits zijn genoemd, maar wij proberen ook op basis van de gegevens uit het zorgregistratiesysteem en de uitkomsten van de onderzoeken naar de vervuiling van de wachtlijsten tot een zo reëel mogelijke raming te komen van datgene wat echt als probleem moet worden aangemerkt. Sommige getallen met betrekking tot de wachtlijsten zijn erg groot, maar betreffen soms mensen die wel een vorm van zorg hebben, maar niet de zorg die zij wensen. Wij zullen met dat soort zaken rekening moeten houden en vooral een plan van aanpak moeten ontwikkelen dat realistisch is op het gebied van het halen van de doelstellingen. Het is erg vervelend om het te moeten zeggen, zeker ten aanzien van de mensen om wie het gaat, maar ook als wij morgen heel veel geld hebben, zijn wij niet in staat om direct het gehele probleem op te lossen. Het gaat om forse aantallen en wij zullen systematisch moeten werken aan het verkorten van de wachtlijsten. Wat mij betreft, krijgen degenen die het meest urgent zijn qua zorgvraag als eerste een plek.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter! Gisteren heeft de staatssecretaris op de televisie gezegd dat er ten minste 400 mln. nodig is. Verder zei zij dat er meer persoonsgebonden budget beschikbaar moet worden gesteld. Ik heb daarover twee vragen. Sprak zij toen zij het had over die 400 mln. namens het kabinet? Hoe verhoudt het PGB zich tot de onderbesteding in het kader van het PGB in 1999?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Ik heb op de radio en de televisie in het geheel geen bedragen genoemd. Ik heb aangekondigd dat wij met een plan van aanpak komen en dat wij dat in het kabinet zullen vaststellen, waarna ik de buitenwereld erover zal informeren. Ik weet dan ook niet waar de heer Passtoors dat bedrag vandaan heeft.

Een van de instrumenten om de wachtlijsten aan te pakken, is het persoonsgebonden budget. Wij zullen ons natuurlijk inspannen om de effectiviteit van de regeling te vergroten. Ik kan de redenering van de heer Passtoors, namelijk dat er niets meer hoeft te gebeuren omdat er sprake is van onderuitputting, echter niet onderschrijven.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! Wat mij verbaast, is dat mevrouw Vliegenthart aangeeft dat uit de trends blijkt dat er meer geld voor gehandicaptenzorg moet komen. Is het niet juist, te stellen dat de extra middelen die in het kader van het regeerakkoord zijn uitgetrokken, zo vertraagd zijn ingezet door de systematiek van de meerjarenafspraken, dat een deel van de benodigde capaciteit nog niet gerealiseerd is en dat dit de problemen oproept die ouders ertoe brengen naar de rechter te stappen?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! In het regeerakkoord is 430 mln. uitgetrokken voor de groei van de gehandicaptenzorg. Dat bedrag komt in vier stappen ter beschikking en is dus niet per 1 januari 1999 in zijn geheel ter beschikking gekomen. Dit betekent dat de groei van de capaciteit die optreedt als gevolg van de inzet van die extra middelen geleidelijkaan tot stand komt. Een zekere versnelling realiseren in die groei zal natuurlijk een extra bijdrage kunnen leveren aan het verkorten van de wachtlijsten. De uitkomsten van de onderzoeken van RIVM en SCP geven aan dat de veronderstellingen waarop wij de ramingen van het regeerakkoord inzake de ontwikkeling van de zorgvraag hebben gebaseerd, niet helemaal juist zijn. Denk aan de manier waarop de groepen gebruikers van de zorg zich ontwikkelen. De emancipatiegedachte leidt echt tot een grotere zorgvraag in plaats van dat moeders hun gehandicapte kind het hele leven lang blijven verzorgen. Bovendien is de vergrijzing vele malen groter dan wij in de afgelopen jaren gedacht hebben. Verder is de gemiddelde levensverwachting van mensen met een ernstige handicap in tien jaar tijd gemiddeld met tien jaar gestegen. Dit leidt tot een verstopping in de instellingen. Dergelijke ontwikkelingen vergroten de druk op de bestaande capaciteit enorm. Wij kunnen vaststellen dat alle intensiveringen die in de vorige periode in gang zijn gezet en die hadden moeten leiden tot een verkorting van de wachtlijsten, niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. De conclusie moet zijn dat wij in feite van verkeerde basisgegevens zijn uitgegaan toen wij hierover het een en ander in het regeerakkoord opnamen. Dit feit rechtvaardigt dat wij nu met elkaar nagaan hoe wij de in het regeerakkoord verwoorde doelstelling – de wachtlijsten moeten naar een aanvaardbare lengte worden teruggebracht – kunnen bereiken. Uiteraard willen wij allemaal dat juist deze kwetsbare groep mensen uiteindelijk de zorg krijgt die zij nodig heeft.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Het voortschrijdend inzicht van het kabinet komt helaas tot stand onder druk van allerlei rechtszaken aangespannen door mensen die aanspraak maken op zorg. Ik heb de staatssecretaris zojuist horen zeggen dat met betrekking tot de gehandicaptenzorg een en ander bij het opstellen van het regeerakkoord te laag geraamd is. Wanneer kunnen wij nu een soortgelijk voortschrijdend inzicht van het kabinet verwachten waar het gaat om al die andere terreinen van zorg, zoals de jeugd- en de ouderenzorg? Wij weten dat men ook wat dat betreft is uitgegaan van te lage ramingen. Over het doel zijn wij het eens: het wegwerken van de wachtlijsten in de zorg. Wanneer denkt het kabinet dit einddoel eindelijk eens te gaan bereiken?

De voorzitter:

Ik constateer dat uw eerste vraag een beetje buiten de orde van deze mondelinge vragen is, maar als de staatssecretaris daarop niettemin wil ingaan, horen wij het wel.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Dit voortschrijdend inzicht is in het geheel niet voortgekomen uit de rechtszaken die hebben plaatsgevonden. Immers, het onderzoek van het RIVM is veel eerder gestart dan er überhaupt sprake was van enige rechtszaak. Wij zijn heel systematisch nagegaan hoe de vraag zich heeft ontwikkeld. Met andere woorden: dit impliciet door mevrouw Kant naar voren gebrachte verwijt, verwerp ik.

Dat neemt niet weg dat wij onze ogen niet mogen sluiten voor de maatschappelijke werkelijkheid. Daarom moeten wij nagaan hoe met beschikbare en eventuele extra middelen een zo goed mogelijke aanpak van de wachtlijsten kan worden gerealiseerd. Over de doelstellingen zijn Kamer en kabinet het eens. Het is zonder meer zeer belangrijk dat wat dit betreft verbeteringen tot stand worden gebracht.

Ik wijs mevrouw Kant er voorts op dat er voor de ouderenzorg veel extra middelen beschikbaar zijn: 2 mld. in deze kabinetsperiode. Daarmee is een stevige aanpak mogelijk. Wat de jeugdzorg betreft hebben wij in het afgelopen jaar 60 mln. ter beschikking gesteld; ook daar zijn forse intensiveringen nodig. Er zijn in deze kabinetsperiode mogelijkheden op grond van ruimte die als gevolg van de economische ontwikkelingen is ontstaan. Wij worden nu in feite met problemen geconfronteerd die het gevolg zijn van de schaarste in voorafgaande jaren. Wij moeten er een tandje bij zetten om die problemen aan te pakken, maar men kan niet zeggen dat de problemen uitsluitend te wijten zijn aan het in deze periode gevoerde beleid. Het is een situatie die een historische achtergrond heeft.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris stelde in antwoord op de vragen van collega Dankers dat na indicatie een en ander "zou moeten leiden tot...". Wat wordt hier bedoeld met het woordje "zou"? Moet dit niet áltijd leiden tot? De staatssecretaris stelde voorts dat de budgettaire kaders toereikend "moeten" zijn. Welke benadering kiest de staatssecretaris om de hier bedoelde budgettaire kaders te berekenen? Is dat een vraaggerichte benadering of een benadering vanuit het vertrekpunt van de minister van Financiën? Gaat het om de mensen of om de centen?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Bij het ontwikkelen van beleid door de overheid dienen altijd de problemen in de samenleving en de positie van de burgers het vertrekpunt te vormen. Dat wil echter niet zeggen dat men altijd voor 100% alles kan doen wat mensen verlangen. Het gaat om datgene wat de overheid, op grond van haar verantwoordelijkheden, kan bijdragen aan het aanreiken van oplossingen. In mijn voorzichtige formulering gebruikte ik het woordje "zou" om aan te geven dat geïndiceerden weliswaar recht hebben op zorg – immers, de kern van de rechterlijke uitspraak en van het juridische systeem van de AWBZ is dat indicatiestelling ertoe dient om vast te stellen of mensen aanspraak hebben op zorg en dat de zorgverzekeraar vervolgens verplicht is om tot realisering van die zorg over te gaan – maar dat de werkelijkheid op dit moment anders is. Gegeven de schaarste wordt op dit moment een indicatie niet onmiddellijk omgezet in zorg. Dan is de beleidsvraag, hoe de voorwaarden kunnen worden geschapen om de kloof tussen vraag en aanbod zo snel en zo goed mogelijk te dichten. Men kan dan de vraag stellen of dit moet leiden tot een volledig openeindesysteem. In de huidige situatie kan dit niet, omdat de zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om dit te realiseren. Zij moeten zorgen voor een doelmatige contractering van de zorg. In die verantwoordelijkheid moeten wij hen ook de mogelijkheid geven om te zorgen dat zij hun verzekerden een effectief aanbod van zorg kunnen aanbieden. Daartoe moeten zij instrumenten hebben. Geld is er daar een van. Daarnaast valt te denken aan bevoegdheden bij het contracteren van zorg, het realiseren van meer flexibiliteit en het bevorderen van doelmatigheid in de zorg. Ook dat soort zaken is heel wezenlijk voor een doelmatige uitvoering van de AWBZ.

Mevrouw Terpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De fractie van de VVD is het zeer eens met de opmerking van de staatssecretaris, dat extra budget niet onmiddellijk een oplossing betekent, omdat je niet tegelijkertijd stenen kunt stapelen. De fractie van de VVD is dan ook van mening dat een versnelde inzet van het persoonsgebonden budget op korte termijn de enige maatregel is waaraan kan worden gedacht. Dat was ook de intentie van de vraag van collega Passtoors. Volgens mij heeft de staatssecretaris die vraag echter niet goed begrepen. Zij antwoordde daarop immers dat onderuitputting geen reden is om niet met het persoonsgebonden budget door te gaan. Dat was niet de strekking van de vraag. Eigenlijk was het de bedoeling om te vragen of de staatssecretaris bereid was om persoonsgebonden budgetten versneld in te zetten. Zo ja, dan moeten daartoe ook instrumenten worden ontwikkeld om onderuitputting te voorkomen.

Mij resten thans nog twee vragen. Wanneer krijgen wij een overzicht van de resultaten die de extra impulsen in het afgelopen najaar hebben gehad op het PGB en de onderuitputting? Kan de staatssecretaris in die rapportage ook aangeven hoe zij het tweede onderdeel van het regeerakkoord – het klantvriendelijker maken van het PGB – denkt te realiseren?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Mevrouw Terpstra vraagt naar de bekende weg. In het AO over het persoonsgebonden budget heb ik de Kamer toegezegd begin maart met een brief te komen, zowel over de ontwikkeling van het PGB als over de uitvoeringsaspecten ervan. Aan die afspraak met de Kamer houd ik mij.

Naar boven