Vragen van het lid Van Oven aan de minister en de staatssecretaris van Justitie over het bericht dat honderden Afghanen (ex-officieren van de Afghaanse geheime dienst) zich zouden hebben schuldig gemaakt aan ernstige vormen van schending van de mensenrechten.

De heer Van Oven (PvdA):

De PvdA-fractie heeft in verschillende dagbladen kennis genomen van de berichten die de voorzitter zojuist noemde. Die berichten komen erop neer dat het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt over gegevens die inhouden dat door de Afghaanse geheime dienst in de periode van 1978 tot 1992 systematisch is gemarteld; door een roulatiesysteem binnen die geheime dienst zou het praktisch onmogelijk zijn geweest dat functionarissen niet aan martelingen hebben deelgenomen. Het is bekend dat een aantal ex-leden van de geheime dienst zich in Nederland bevinden. De PvdA-fractie wil geen onduidelijkheid laten bestaan over de verblijfstatus en de eventuele berechting en vervolging van deze Afghanen en daarom heeft zij een aantal vragen aan de minister en de staatssecretaris van Justitie. Bestaat er een ambtsbericht met de inhoud, zoals die in het Dagblad Trouw van 29 november is weergegeven? Had dergelijke informatie niet eerder bekend kunnen zijn, bijvoorbeeld via de Afghanistandesk van de IND of door informatieverzameling van het ministerie van Buitenlandse Zaken? Om hoeveel personen zou het in Nederland bij benadering kunnen gaan? Hoeveel van hen hebben al een vluchtelingenstatus? Is het kabinet van plan om met betrekking tot ex-officieren, of ex-leden van het Afghaanse leger, per geval te onderzoeken of de verleende status kan worden ingetrokken? Is het kabinet van plan om in het geval van nieuwe vragen de informatie van het ambtsbericht zwaar te laten wegen?

In het bijzonder vraag ik aan de minister van Justitie: hoeveel zaken van Afghanen zijn inmiddels aan het oorlogsmisdadigersteam in Arnhem overgedragen? In hoeveel zaken gaat dit nog gebeuren? Klopt het dat het vervolgingsteam voor oorlogsmisdadigers in Arnhem in zijn huidige bezetting de aantallen die in de dagbladen zijn genoemd, nooit zal aankunnen? Ten slotte vraag ik de minister of hij aanleiding ziet voor een zeer spoedige uitbreiding van dit opsporings- en vervolgingsteam. Ik denk dan aan een uitbreiding nog voor 2000 die kan worden bekostigd uit de meevallers in de asielkosten over 1999. Bij de Voorjaarsnota kan hierover verder worden gesproken.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Er is de afgelopen tijd inderdaad een aantal individuele ambtsberichten verschenen waarin wordt gemeld dat alle officieren die deel hebben uitgemaakt van de Khad of de WAD, betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen. Op basis van deze individuele ambtsberichten heeft de IND aan het ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht, een algemeen ambtsbericht op te stellen. Naar verwachting zal dit ambtsbericht in het begin van 2000 verschijnen. Dit bericht maakt het mogelijk om de door de heer Van Oven genoemde zaken beter te beoordelen op de vraag of artikel 1f van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.

De heer Van Oven vraagt verder waarom een en ander niet eerder is opgepakt. Ik kan op deze vraag niet anders reageren dan door te constateren dat de afgelopen maanden de individuele ambtsberichten zijn verschenen. Ik leid hieruit af dat de informatie niet eerder beschikbaar was.

Het is moeilijk te schatten om hoeveel personen het gaat, vooral omdat het ambtsbericht er nog niet is. Zeker is dat het om officieren gaat en niet om iedereen die betrokken is geweest bij de Khad of de WAD. Op dit ogenblik worden ongeveer 370 zaken onderzocht op de vraag of artikel 1f van toepassing is. Sinds 1993 zijn ongeveer 6000 A-statussen en ongeveer 1800 VVTV's aan Afghanen verleend. Onderzocht moet worden of de nieuwe informatie ook bij deze dossiers moet worden betrokken.

Ik teken hierbij wel aan dat vanaf 1993 door de IND in de werkinstructies stelselmatig aandacht is gevraagd voor asielaanvragen van functionarissen van het communistische regime die een zodanige functie hebben vervuld dat zij zich schuldig kunnen hebben gemaakt aan of verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor oorlogsmisdaden of misdrijven tegen de menselijkheid. Met de mogelijkheid dat deze mensen misdaden hebben gepleegd, is dus wel degelijk rekening gehouden, zij het dat, gelet op de strenge jurisprudentie terzake en op de beperkte beslispraktijk van die jaren, in die periode maar in weinig gevallen artikel 1f is tegengeworpen. Ik herhaal echter dat er al vanaf 1993 in de werkinstructies met het een en ander rekening is gehouden.

Vanaf dit moment zal inderdaad per casus worden nagegaan of de nieuwe informatie van belang is. Verder zal van die nieuwe informatie zeker gebruik worden gemaakt bij de beoordeling van nieuwe asielverzoeken. Die informatie moet dan wel op de gebruikelijke manier zijn beoordeeld en bij de IND bekend zijn.

Minister Korthals:

Voorzitter! Onlangs is er een algemeen overleg gehouden waarin oorlogsmisdrijven aan de orde zijn geweest. Ik heb toen gezegd dat bij het NOVO-team 56 zaken van de IND in behandeling zijn. Ik kan op dit ogenblik niet zeggen in hoeveel gevallen het om Afghanen gaat. Deze zijn echter nog niet allemaal daadwerkelijk in behandeling genomen. Tijdens dit algemeen overleg heb ik verder gezegd dat het de vraag is of al deze zaken tot een veroordeling zullen leiden. Dat is de reden dat wij ervoor hebben gekozen om die zaken op zo kort mogelijke termijn aan de rechter voor te leggen. Na verloop van tijd zal worden beoordeeld of een uitbreiding van het NOVO-team noodzakelijk is. Bij die gelegenheid heb ik gezegd dat Nederland ten aanzien van oorlogsmisdrijven een vooraanstaande rol in de wereld speelt. Wij hebben meer mensen die daarmee bezig zijn dan welk land ter wereld ook. Per 1 december a.s. hebben wij veertien mensen. In Duitsland, na Nederland het land met de meeste mensen, waren het er tien. Onlangs is dat aantal teruggebracht tot zes.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor het antwoord.

Begin januari is het ambtsbericht er. Hoelang denkt de staatssecretaris dan nodig te hebben om de bestaande afgegeven titels nog eens te screenen? Is het hem bekend wat de gedragslijn is van naburige landen ten aanzien van dit soort personen? Is het hem bij benadering bekend of en, zo ja, hoeveel Afghanen in het geheel geen verzoek doen en hier illegaal verblijven?

Als op grond van de screening een veel groter aantal aan het NOVO-team zal worden overgedragen, is de minister van Justitie het dan eens met de stelling, dat de capaciteit verre van voldoende is? Vier rechercheurs houden zich met de Afghanen bezig. Is de minister bereid te bezien of op korte termijn tot uitbreiding van het team kan worden overgegaan?

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Het is moeilijk een concreet antwoord te geven op een aantal vragen van de heer Van Oven. Hoeveel tijd zal het kosten om de inmiddels afgegeven titels opnieuw te screenen? Ik durf daarover geen uitspraak te doen. Het kan gaan om veel zaken. Die komen bij al die andere zaken waarmee de IND zich bezighoudt. Er zal een balans gezocht moeten worden terzake van de vraag, welke zaken eerst moeten worden behandeld en welke daarna. Ik kan niet zeggen hoeveel tijd het gaat kosten. Het heroverwegen van status zal niet zomaar in het algemeen gebeuren. Er moeten concrete aanwijzingen zijn. In die zin zal het niet ambtshalve worden bekeken.

Ik kan geen antwoord geven op de vraag welke gedragslijn andere landen hanteren. Ik wil het wel laten nagaan. Als ik daarover iets aan de weet kom, zal ik het aan de Kamer melden.

Zijn laatste vraag was: hoeveel Afghanen verblijven er in Nederland zonder een asielverzoek en derhalve illegaal? Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Kenmerk van illegaal is dat mensen zich niet hebben gemeld. Tot mijn spijt moet ik het antwoord op die vraag schuldig blijven.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter! Zojuist heb ik aangegeven dat door de IND ongeveer 56 mensen zijn overgedragen aan het NOVO-team en dat mij niet geheel duidelijk is om hoeveel Afghanen het gaat. Het is mogelijk dat in de loop van de tijd meer zaken met betrekking tot Afghanen door de IND zullen worden overgedragen naar het NOVO-team. Immers, op grond van artikel 1f kan men tot de conclusie komen dat een en ander zo belangrijk is dat nagegaan moet worden of strafrechtelijke vervolging dient plaats te vinden. Wanneer na verloop van tijd blijkt dat een groot aantal mensen uit Afghanistan in Nederland moet worden berecht en dat er voldoende mogelijkheden zijn om dit ook met succes te doen, dan zullen wij moeten bekijken of wij moeten overgaan tot uitbreiding van het NOVO-team. Ik ben altijd bereid om, wanneer daartoe aanleiding bestaat, dit op korte termijn te doen. Eerst zullen wij de overdracht moeten hebben IND naar NOVO-team en vervolgens kan worden nagegaan of dit team moet worden uitgebreid.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ik leg de staatssecretaris de vraag voor of dit niet een onderwerp is dat zich bij uitstek leent voor Europese afstemming en coördinatie. Denkt hij bij eventuele uitzetting van Afghaanse officieren, aan terugzending naar het land van eerste opvang, zoals Pakistan?

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Of dit nu bij uitstek een zaak is voor Europese coördinatie, weet ik niet. Het is wel een zaak – zeker waar het gaat om het verzamelen van informatie – waarin het goed kan zijn, Europese afstemming te plegen. Echter, als de informatie die in individuele ambtsberichten tot ons is gekomen, juist blijkt te zijn en ook vorm krijgt in een algemeen ambtsbericht, dan is het natuurlijk een kwestie waarmee wij hier in Nederland iets moeten doen. In die zin staat dit los van de Europese afstemming.

De vraag over mogelijke terugzending vind ik nog te prematuur. Wij moeten nu eerst het ambtsbericht hebben en zullen op basis daarvan de zaak bekijken. Vervolgens komt de vraag aan de orde wat precies de gevolgen kunnen zijn. Ook als op een bepaald moment artikel 1f wordt tegengeworpen, brengt dat niet noodzakelijkerwijze met zich mee dat het ook mogelijk is om iemand terug te zenden.

Naar boven