Vragen van het lid Rabbae aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, over de tegenstrijdige uitspraken van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en voor Grote Steden- en Integratiebeleid over hogere beloning van leerkrachten op achterstandsscholen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil mijn waardering uitspreken aan het adres van minister Van Boxtel voor het feit dat hij als minister met deze portefeuille voor het eerst heeft durven uitspreken dat Nederland een immigratieland is. Zijn voorgangers hebben altijd een beetje geprobeerd kiekeboe te spelen met de werkelijkheid. Deze minister benadert die werkelijkheid echter met een open vizier, wat prijzenswaardig is.

Voorzitter! Wie immigratie zegt, zegt ook integratie. En wie zegt integratie, weet dat het onderwijs in dit verband een sleutelfunctie heeft. Wij weten dat in het onderwijs veel scholen met achterstandskinderen, en veel leerkrachten van die scholen, veel inspanningen moeten plegen om deze kinderen klaargestoomd te krijgen voor de maatschappij, in verband met hun positie in de samenleving. In dat verband heeft minister Van Boxtel terecht gesteld dat leerkrachten werkzaam in achterstandsscholen een extra beloning moeten krijgen, gelet op hun extra inspanningen. Dat is een goede zaak. Zijn collega van OCW heeft meteen na hem gezegd dat, als minister Van Boxtel deze wens heeft, hij langs moet komen met 'een zak geld'. Dat is mijn vertaling, maar de bedoeling is duidelijk.

Mijn vragen aan minister van Boxtel zijn de volgende. Wil hij in deze Kamer herhalen dat hij vasthoudt aan het feit dat deze leerkrachten een extra beloning verdienen? Als wij constateren dat zijn collega een andere uitspraak deed op dit punt, hebben wij hier dan te maken met kabinetsbeleid, bestaande uit successievelijk solistisch optreden van beide bewindslieden op hetzelfde onderwerp? Er is naar het oordeel van minister Hermans extra geld nodig. Heeft hij inderdaad dat geld om dit belangrijke punt te realiseren?

Kan mevrouw Adelmund aangeven of de uitspraak van minister Hermans betekent dat een extra beloning van leerkrachten die werkzaam zijn bij achterstandsscholen voor het ministerie van OCW geen optie meer is? Waarom doet de minister deze uitspraak, als dat niet het geval is?

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! In de eerste plaats bedank ik de heer Rabbae voor de aardige woorden over de integratienota, waarover wij overigens nog uitgebreid met de Kamer komen te spreken.

De heer Rabbae vroeg of ik wil vasthouden aan extra beloning. Zaterdag heb ik een toespraak gehouden voor het Landelijk samenwerkingsverband achterstandsgebieden. Daar heb ik gezegd dat ik van mening ben dat leerkrachten in achterstandswijken een welverdiende schouderklop van mij kunnen krijgen, omdat zij een bovenmatige inspanning leveren. Vaak zijn hun klassen samengesteld uit kinderen van vijf, zes of meer nationaliteiten. Het is uitermate ingewikkeld om te proberen taalachterstand en dergelijke weg te werken. Ik heb tijdens die toespraak ook gezegd dat ik zal overleggen met mijn collega Hermans om te kijken of wij niet iets kunnen doen aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van die leerkrachten. Een krant heeft dat uitgelegd als: hogere salariseisen. Dat heb ik niet uitgesproken. Dat heeft vervolgens zijn dynamiek gekregen in een andere krant. Ik heb nog eens nagegaan welke tekst wij de deur hebben uitgestuurd en het bleek dat het in die tekst ook niet zo staat.

Het gaat mij meer om de morele waardering en het feit dat er af en toe iets moet gebeuren om die mensen op een goede manier hun functie te laten uitoefenen. Dat zij voor grote problemen staan, is immers een waarheid als een koe.

Ik kende die zaterdag niet de letterlijke inhoud van het CAO-bod van de minister en de staatssecretaris van Onderwijs dat bij de bonden lag. Tot mijn grote voldoening blijkt er in te staan dat de minister en de staatssecretaris met de bonden willen praten over de competentieregeling en de mogelijkheid om wat te doen voor de leraren in achterstandsgebieden. Hier is dus sprake van 'een op een'-kabinetsbeleid. Er zit geen enkel licht tussen. Ik heb begrepen dat minister Hermans op geen enkele manier door een krant is geïnterviewd en geen enkel citaat over dit onderwerp heeft weggegeven. Dat betekent dus dat wij beiden niet kunnen achterhalen van wie dat afkomstig is.

Staatssecretaris Adelmund:

Mijnheer de voorzitter! Het onderhavige onderwerp is een aantal keren reeds aan de orde geweest. De heer Hermans heeft in het programma Buitenhof enkele weken geleden al aangegeven dat hij dit een van de mogelijkheden vindt in het kader van de 215 mln. die in het regeerakkoord uitgetrokken zijn ten behoeve van competentiebeloning. Dat is ook gebeurd in de CAO-brief die natuurlijk door het gehele kabinet gedekt wordt. Daarin staat letterlijk: 'Met het oog op de nieuwe CAO stel ik u voor om met u een afspraak op hoofdlijnen te maken over de invoering van een systeem van loopbaanfasering op basis van het door mij beoogde competentiemodel. Daarbij kunnen de specifieke eisen die worden gesteld aan de competentie van leraren op achterstandsscholen betrokken worden.' De brief was al uit namens het kabinet voordat er dit weekend van alles en nog wat ontstond. Wij staan dit beleid voor, omdat wij wel degelijk vinden dat er sprake is van taakzwaarte van de desbetreffende leraren. Op de volgende punten is hun taakbelasting zeker onderscheidend ten opzichte van de taakbelasting van andere leraren: meer begeleiding van leerlingen met sociaal-emotionele problemen, meer aanleren van sociale vaardigheden, het aanspreken op agressief en sociaal afwijkend gedrag, meer gedrags- en leerproblemen, de grotere intensiteit waarmee deze leraren worden geconfronteerd met maatschappelijke problemen, ingewikkelder lesgeven vanwege de grote diversiteit in het niveau van leerlingen en taalproblemen en ten slotte het meestal niet simpel verlopende contact met ouders.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ga niet in op de vraag wie welke uitspraak al dan niet heeft gedaan. Dat is een welles-nietesdiscussie en daar kom je toch niet uit. Minister Van Boxtel pleit in dit huis voor een schouderklopje voor deze leerkrachten. Dit is een aardig symbool, maar deze mensen verdienen meer. Daarover zal de minister het met mij eens zijn. In ieder geval is een moreel schouderklopje onvoldoende om de leegloop bij deze scholen te ondervangen. Ik wil niet chargeren, maar het feit dat veel van deze scholen niet eens vervangers kunnen vinden, is een illustratie van de problematiek. Voor de oplossing hiervan kunnen wij niet volstaan met een moreel gebaar; er is financieel beleid nodig. Ik hoop dat de minister zich hiervoor wil blijven inspannen.

Tegen de staatssecretaris zeg ik dat ik blij ben dat zij hier oog voor heeft. In de brief aan de bonden staat echter dat dit onderwerp erbij zal worden betrokken, dat kan de staatssecretaris ook lezen. Zijn alledrie de bewindslieden, de heer Van Boxtel, mevrouw Adelmund en de heer Hermans, er eigenlijk wel voor dat het overeind blijft, of hangt een en ander af van het resultaat van de onderhandelingen? Pas na een antwoord op die vraag weten wij zeker of het enige betekenis heeft voor de positie van de leerkrachten en de scholen in deze buurten.

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Uiteraard deel ik de mening van de heer Rabbae dat het niet alleen gaat om morele schouderklopjes, hoewel die af en toe heel veel waard kunnen zijn. Maar ik begrijp dat men boter bij de vis wil. Wij zijn hierin allemaal zeer Nederlands.

Er wordt gerefereerd aan de 215 mln. van het competentiemodel. Ik herhaal dat ik het oog op die passage had toen ik hierop wees. In de Kamer heeft men hierover al van gedachten gewisseld en mogelijk is er geld voor. In de brief aan de bonden staat dat de problematiek van de leerkrachten in de achterstandsgebieden er bij kan worden betrokken. Mevrouw Adelmund wees al op de zware omstandigheden waaronder men soms de lessen moet geven. Ik voeg mij in dit opzicht naar de eerstverantwoordelijke, de minister van Onderwijs, die de onderhandelingen voert. Overigens hebben ook de werkgevers en de bonden in het onderwijs hierin een eigen verantwoordelijkheid. Mijn morele oproep om hieraan specifieke aandacht te besteden is ook bedoeld aan het adres van deze instanties. Na het bod van de minister zijn die nu aan zet. Wellicht werpt mijn oproep vruchten af.

Staatssecretaris Adelmund:

Uit onderzoek in het onderwijs blijkt dat leraren van achterstandsscholen de sociaal-culturele achtergrond van leerlingen het plezierigste aspect van hun werk vinden. Het beeld van zwarte scholen, waar het alleen maar slecht gaat en waar de leraren weglopen, klopt niet altijd. Er zijn ook leraren die voor leerlingen met achterstanden kiezen en het een van de plezierige aspecten van hun werk vinden om daar iets aan te doen. Dat wil ik ook benadrukken. Het is opvallend dat op achterstandsscholen in het voortgezet onderwijs minder doorstroming plaatsvindt dan in het reguliere voortgezet onderwijs. Ik wil het beeld, dat men en masse wegloopt, dus relativeren. Heel veel mensen houden het wel vol.

Wij hebben dit in een brief aan de CAO-partijen opgenomen, omdat wij het wel degelijk denkbaar vinden dat hierover in het kader van een CAO wordt gesproken. Op dit moment bestaan in het primair onderwijs, dat zeer veel scholen omvat, twee functieschalen: 9 en 10. Een leraar op een gewone school krijgt heel vaak schaal 9, maar er zijn al mogelijkheden om salarissen op schaal 10 te betalen. Aan het vraagstuk zitten dus twee aspecten. Enerzijds heb je de competentiebeloning, waarbij gaat het om specifieke competenties. Hierover is nadrukkelijk gediscussieerd tijdens de begrotingsbehandeling. Anderzijds is het ook belangrijk welke functiebeloning wordt gehanteerd. Ik denk dat beide zaken in het arbeidsvoorwaardenoverleg aan de orde komen. Zoals bekend, moet je nooit vooruitlopen op arbeidsvoorwaarden. De onderhandelingen zullen aangeven op welke wijze de dynamiek die zeker rond dit punt aan de orde is, gestalte krijgt in de uiteindelijke afspraken. Ik hoop dat die afspraken voorspoedig tot stand zullen komen, juist ook ter ondersteuning van mensen in deze werkomstandigheden.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter! Ik begrijp na de uitleg van de minister voor het grotesteden- en integratiebeleid dat de zaken allemaal toch weer even iets anders liggen dan de media ons hebben bericht. Ik heb nog een vraag aan hem. Hij zegt dat hij het bij nadere lezing toch eens is met de besteding van de middelen voor de competentiebeloning voor juist dit doel, dus aan de docenten die werken aan scholen in achterstandsgebieden. Hij wil deze docenten een schouderklopje geven, omdat zij extra zwaar werk doen. Zij werken met leerlingen uit verschillende nationaliteiten die vaak een taalachterstand hebben. Denkt de minister dat een extra beloning in die sfeer zal leiden tot beter onderwijs? Of is hij met mij van mening dat die leerkrachten beter ondersteund zouden moeten worden, bijvoorbeeld door meer les in Nederlands als tweede taal en door het aantrekken van meer allochtone leerlingbegeleiders?

Ik wil de staatssecretaris een vraag stellen over het inzetten van de competentiebeloning in deze sfeer. Het gaat om lerarentekorten die zich met name in het basisonderwijs voordoen. Ik wijs erop dat 15% van de scholen voor het basisonderwijs dit jaar is begonnen met vacatures voor de reguliere bezetting. Een probleem dat daarmee samenhangt en dat vaak wordt genoemd, is het feit dat leerkrachten die in de grote steden werken maar uit de regio komen, weer terugkeren naar de regio omdat zij daar ook werk kunnen vinden. Denkt de staatssecretaris niet dat het ontbreken van een fatsoenlijke reiskostenvergoeding ook een belangrijke factor is bij het lerarentekort in de grote steden?

Minister Van Boxtel:

Voorzitter! Ik wil de vraag van de heer Van Bommel beantwoorden met een herhaling van de woorden van mevrouw Adelmund. Ook ik zou niet het beeld willen oproepen dat het alleen maar somberheid troef is. Veel mensen vinden het fantastisch om dit te doen, maar het trekt een enorme wissel op inzet en kwaliteit. Natuurlijk is mijn aandacht voor hun omstandigheden niet alleen maar ingegeven door de gedachte dat geld hier wel gelukkig zal maken. Dat hoeft helemaal niet primair aan de orde te zijn. Het zit 'm vaak ook in het totale complex van arbeidsomstandigheden. Ik heb vier maanden intensief door het land gereisd en heb gezien dat de ene school de andere niet is. Soms zijn de lokalen of het lesmateriaal minder goed. Dat geeft vaak ergernis bij iemand die een ontzettend goede inzet wil plegen, maar die ergernis kan ook door andere dingen worden veroorzaakt. Het gaat dus niet alleen om geld, maar het gaat om het totaal aan arbeidsomstandigheden.

De heer Van Bommel heeft gevraagd of in plaats van geld leerlingbegeleiders, allochtone assistenten en dergelijke soelaas kunnen bieden. Dat is uiteraard het geval. In de onderwijsparagraaf van de integratienota, die namens het hele kabinet gisteren naar de Kamer is gestuurd, wordt daar uitvoerig op ingegaan en wordt gezegd dat wij een extra inzet willen plegen, maar dan vooral ook om de leerkrachten weer echt tot lesgeven te brengen en het contact met bijvoorbeeld ouders ook door anderen te laten verzorgen. Dat is immers een van de grootste problemen in een aantal gebieden.

Staatssecretaris Adelmund:

De heer Van Bommel heeft een vraag over de reiskostenvergoeding gesteld. Het is zeker zo dat op het moment dat er vacatures ontstaan die zich dichter bij de woonplaats bevinden, men die school dan verkiest als een prettiger plek om te werken dan een school die zich verder van het woonadres bevindt. Dat zie je nu ook tot stand komen. In die zin is de onderwijsarbeidsmarkt in beweging. Alle werkenden die zich kunnen verbeteren, in reisafstand of anderszins, doen dat nu, omdat er vacatures zijn. Vervolgens ontstaat het vervangingsprobleem. Daarbij speelt de reiskostenvergoeding, maar ook het levenspeil in de grote stad. Dat heeft uiteraard heel veel te maken met salariëring. Ik neem echter aan dat de heer Van Bommel met deze vraag niet vooruit wil lopen op het arbeidsvoorwaardenoverleg. Dat komt er nog aan. Daar kan ik ook niet op vooruitlopen, want dat is aan de orde van de dag, ook deze week weer. Wij hebben ons bod uitgebracht. Het bod van de andere kant lag er al weken. Nu gaan wij onderhandelen.

Naar boven