Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 juni 1998 over wijziging van de Vreemdelingenwet in verband met de invoering van hoger beroep in vreemdelingenzaken.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Tijdens de debatten over de koppelingswet hebben wij verschillende malen naar voren gebracht dat de koppelingswet op zichzelf streng is en hard kan uitpakken, maar tegelijkertijd noodzakelijk is. Ook staatssecretaris Schmitz onderschreef dat en stelde terecht dat het niet zo kan zijn dat de overheid enerzijds zegt dat iemand hier niet mag blijven, maar anderzijds toch de mogelijkheid verschaft om hier te kunnen blijven. Vanwege de noodzaak om een samenleving te kunnen behouden waarin wij degenen die wij van elders toelaten in ons land opvang, bescherming en toekomstperspectief bieden, is het nodig consequenties te verbinden aan het vreemdelingenbeleid. Daarbij moeten keuzen gemaakt worden die soms zeer onplezierig en soms zeer hard kunnen uitpakken, maar ze zijn wel noodzakelijk. In het algemeen overleg van vorige week werd op een aantal punten mijn verbazing gewekt. Allereerst betrof dat natuurlijk de invoeringsproblemen zelf en het gegeven dat verschillende uitvoeringsinstanties niet klaar waren.

Mevrouw de voorzitter! Ik zie overigens dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog niet aanwezig is en de problemen richten zich juist op de sociale diensten.

De voorzitter:

Ik begrijp wat u bedoelt. Ik weet zeker dat de heer Melkert in huis is, want ik heb hem hier net als lid door de zaal zien lopen. Er zal onmiddellijk gebeld worden. Had u nog meer vragen?

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb een heleboel vragen. Ik heb nog geen vraag gesteld, ik heb alleen even de situatie geschetst.

De voorzitter:

Ik weet zeker dat er iemand namens de minister meeluistert, dus misschien kunt u doorgaan met uw verhaal.

De heer Verhagen (CDA):

Ik had het over mijn verbazing dat er problemen zijn met betrekking tot het invoeringstraject en het feit dat uitvoeringsinstanties nog niet klaar zijn. In de brief die ons na het algemeen overleg bereikte, kunnen wij lezen dat niet van alle gemeenten in Nederland bekend is in welk stadium de voorbereiding is en dus ook niet hoeveel individuele aankondigingen van beëindiging reeds bij de vreemdelingen die het betreft zijn aangekomen. De staatssecretaris zei tijdens het AO dat de koppelingswet op 1 juli alleen in werking zou treden voor nieuwe gevallen, maar in de brief staat dat alle hierbij betrokken diensten vanaf 1 juli de koppelingswet gaan uitvoeren. Het is het een of het ander, voorzitter; graag verkrijg ik hierover opheldering. Uiteraard geldt een grote verantwoordelijkheid voor de minister van Sociale Zaken waar het gaat om de sociale diensten. Wat heeft hij gedaan om de invoering van de koppelingswet, ook voor de bestaande gevallen, te realiseren?

Er zijn, zo blijkt uit de brief van 23 juni, nog heel wat obstakels te nemen. De AMvB die wij vandaag bespreken, zal, naar ik aanneem, voor 1 juli het Staatsblad bereiken, maar daarin staat dat een en ander pas een maand na publicatie in werking zal treden, dus op zijn vroegst per 1 augustus. Graag verkrijg ik hierop een toelichting; hetzelfde geldt voor de invoeringstermijn van de AMvB op basis van artikel 8b.

De vreemdelingencirculaire 1994 moet nog worden aangepast ten behoeve van de vreemdelingendiensten. Wat betekent dit voor de invoering van de koppelingswet? De instructies van de Ziekenfondsraad voor de uitvoeringsorganen moeten nog beschikbaar komen; zullen die organen daarmee op 1 juli kunnen werken? De beheersorganisatie GBA dient nog een brief te schrijven aan de afdelingen burgerzaken van de gemeenten. Hoe kan men nu die brief nog vóór 1 juli in de organisaties verwerken? Zal de GBA-kaart voor 1 juli beschikbaar zijn? Zo neen, wat betekent dit dan voor de uitvoering?

De taak van Justitie was stroomlijning van en toezien op de sluitende aanpak van de afzonderlijke departementen en de daarbij betrokken uitvoeringsorganen. Hoezo sluitend? Wat is er gebeurd met de voortgangsbewaking en de rapportages van de afzonderlijke departementen, gelet op het feit dat ons de vorige week geen antwoorden konden worden gegeven op vragen met betrekking tot de sectoren onderwijs en sociale zekerheid?

Voorzitter! Wij moeten constateren dat voor bestaande gevallen de koppelingswet niet altijd in werking kan en zal treden, als invoering überhaupt mogelijk is wanneer de AMvB's op basis van de artikelen 8b en 48.4 nog niet in werking zijn getreden. Graag verkrijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Als gevolg van de ontoereikendheid van genomen maatregelen is het nu noodzakelijk om een overbruggingsregeling te treffen, zo meent ook de fractie van het CDA. Echter, waarom kan daarvoor geen datum van beëindiging worden vastgesteld? Waarom wordt het aan de beoordelende uitvoeringsinstanties overgelaten wanneer men toekomt aan de herbeoordeling en de verzending van de beëindigingsbeschikking? Dit komt neer op vragen om uitstel. Hoe wordt vastgesteld of een gemeente voldoende inspanningen heeft gepleegd om de wet tijdig te kunnen uitvoeren? Ik vrees dat die constatering nog heel wat getouwtrek zal opleveren.

Voorzitter! Ik vind dat er helderheid over de verdere invoering moet komen. De Kamer moet hiervan goed op de hoogte worden gehouden. Daarom dien ik mede namens de fractie van de VVD een motie in.

De voorzitter:

Ik wijs de heer Verhagen erop dat hij een erg slecht voorbeeld heeft gegeven door zijn spreektijd aanzienlijk te overschrijden. Dat is vandaag de laatste keer geweest. Ik onthoud alles.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat niet alle maatregelen zijn genomen om integrale invoering van de koppelingswet per 1 juli mogelijk te maken;

spreekt als haar mening uit dat de regering dusdanige maatregelen moet treffen dat de voorgestelde overbruggingsregeling niet langer dan drie maanden duurt;

spreekt uit dat de eventuele uit deze regeling voortvloeiende kosten niet voor rekening van lagere overheden en uitvoerende instanties dienen te komen;

Verhagenverzoekt de regering de Kamer te informeren zodra de koppelingswet in zijn volle omvang in werking treedt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen en Rijpstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 346 (19637).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Het is vandaag 25 juni, over vijf dagen moet de koppelingswet in werking treden. Eergisteren hebben wij een aanvullende brief ontvangen van de staatssecretaris. Hieruit blijkt dat in tegenstelling tot eerdere beloften vele betrokkenen nog steeds niet op de hoogte zijn. Veel uitvoeringsorganisaties weten nog niet, of pas heel recent, wat er van hen wordt verwacht. Eerder zei de staatssecretaris dat, omdat het om mensen gaat, de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht dient te worden genomen. Ook deze belofte kan zij niet gestand doen. Om de heer Dittrich te citeren: "er dreigt een administratieve chaos te ontstaan". De heer Verhagen merkte eerder op: het is een zooitje. Ik voeg daaraan toe dat met de invoering op 1 juli a.s. een humanitaire chaos dreigt te ontstaan.

De regering introduceert een overbruggingsregeling en eigenlijk geeft zij daarmee toe dat de wet niet gereed is voor uitvoering. Een overbruggingsregeling voor sommige groepen, sommige organisaties en sommige steden schept naar de mening van de fractie van GroenLinks verwarring, rechtsonzekerheid en willekeur. Vanwege de geloofwaardigheid en integriteit van de overheid, vanwege het lot van de vele kwetsbaren die buiten hun schuld getroffen dreigen te worden, verzet GroenLinks zich hier dan ook tegen. In navolging van de VNG, Divosa, de grote steden en tal van kleinere gemeenten en hulpverleningsinstellingen verzoek ik de regering dringend om invoering van de wet uit te stellen tot 1 januari 1999. Ik dien hiertoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een zorgvuldige inwerkingtreding van de koppelingswet per 1 juli niet haalbaar is;

tevens overwegende, dat een overbruggingsregeling zoals voorgesteld door het kabinet verwarring en rechtsonzekerheid schept;

verzoekt het kabinet de inwerkingtreding van de koppelingswet uit te stellen tot 1 januari 1999,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 347 (19637).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Het meest hardvochtig is de koppelingswet voor de witte illegalen, mensen die vaak al jarenlang in Nederland werkzaam en woonachtig zijn en hebben bijgedragen aan ons huidige welvaartsniveau. Met name de slachtoffers van de peildatum verdienen naar de mening van GroenLinks opnieuw door de staatssecretaris te worden beoordeeld. Wij dringen erop aan dat de staatssecretaris haar discretionaire bevoegdheid daadwerkelijk ter hand neemt. Ook hierover wil ik een motie indienen.

De heer Verhagen (CDA):

De staatssecretaris heeft tijdens het algemeen overleg op verzoek van de Kamer kenbaar gemaakt dat zij gebruik zal maken van haar discretionaire bevoegdheid. Tevens gaf zij te kennen dat beroep op humanitaire noodsituaties voor haar aanleiding is om daarvan gebruik te maken. Hebt u enige aanduiding dat dit niet het geval is?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Zelfs tijdens het algemeen overleg heeft de staatssecretaris gezegd dat haar discretionaire bevoegdheid slechts zeer terughoudend gebruikt kan worden. Wij dringen erop aan dat ze dit in ruimere mate dan in de afgelopen periode doet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de staatssecretaris bij de toepassing van de "witte-illegalenregeling" steeds haar discretionaire bevoegdheid heeft gehouden;

overwegende, dat na het neerleggen van het "witte-illegalenbeleid" in de circulaire van 15 maart 1995 een aantal aanvragen zijn afgewezen vanwege de plots strikte hantering an de peildatum;

overwegende, dat vreemdelingen die net niet aan één van de voorwaarden voldeden, zijn afgewezen vanwege een te strikte toepassing van de regeling;

overwegende, dat de witte illegalen met de inwerkingtreding van de koppelingswet in nog schrijnender omstandigheden komen te verkeren;

verzoekt de staatssecretaris deze aanvragen opnieuw te beoordelen en daarbij op ruimhartige wijze zoals voor 15 maart 1995 haar discretionaire bevoegdheid toe te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 348 (19637).

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De koppelingswet was een controversiële wet en is het nog steeds, en wordt nu door een demissionair kabinet ingevoerd. Naar de mening van de fractie van de SP is de koppelingswet onnodig voor de toekomst en hard voor de vreemdelingen die nu nog aanspraak kunnen maken op voorzieningen, maar deze na 1 juli verliezen. De gemeenten zijn nog niet klaar voor de invoering van de wet. Dit zijn niet alleen de vier grote gemeenten; ik noem als voorbeelden de gemeenten Maastricht en Leiden. Gisteren nog liet de VNG in een aparte fax weten dat de overbruggingsregeling die de regering voorstelt, haar grote zorgen baart, omdat er sprake is van zeer algemene formuleringen en er volgens de VNG over iedere cliënt discussie dreigt te ontstaan tussen de gemeente en de rijksconsulent. Ook bij de vreemdelingen zelf is er paniek uitgebroken, zo lees ik in de brief van de stichting OKIA, die ik vandaag heb ontvangen. De fractie van de SP bepleit daarom uitstel van de invoering van de koppelingswet. Bovendien moet er een overgangsregeling komen, zodat de vreemdelingen die door deze wet getroffen worden, de tijd krijgen zich aan de nieuwe situatie aan te passen en zich erop voor te bereiden. Daarom stel ik de volgende motie aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de invoering van de koppelingswet per 1 juli a.s. tot problemen zal leiden zowel bij een groot aantal gemeenten als bij grote groepen vreemdelingen;

constaterende, dat de koppelingswet met name geen overgangsregeling kent voor de mensen die nu nog aanspraak hebben op voorzieningen, maar die per 1 juli a.s. zullen verliezen;

verzoekt de regering de invoering van de koppelingswet uit te stellen tot 1 januari 1999 en met spoed over te gaan tot het treffen van een overgangsregeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 349 (19637).

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De invoering van de koppelingswet heeft ook ernstige gevolgen voor de zogeheten witte illegalen: verlies van werk, verlies van inkomen, totale bestaansonzekerheid vanaf 1 juli. Naar de mening van de fractie van de SP is dit inhumaan. Er is niet veel fantasie voor nodig om je voor te stellen waartoe dit op korte termijn kan leiden. De fractie van de SP vindt dat de witte illegalen beschermd moeten worden tegen gevolgen van de invoering van de koppelingswet en alsnog een kans moeten krijgen op een verblijfsvergunning. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de invoering van de koppelingswet per 1 juli 1998 voor de witte illegalen betekent dat zij hun werk en inkomen zullen verliezen en daardoor in ernstige problemen zullen komen;

overwegende, dat de meeste witte illegalen langdurig in Nederland wonen en werken, een beperkte groep vormen en om uiteenlopende redenen niet vielen onder de witwasregeling van 1995;

van mening, dat de invoering van de koppelingswet zal leiden tot een inhumane situatie;

verzoekt de regering die illegalen die voor 1992 in Nederland zijn gekomen, sindsdien hier ononderbroken hebben gewoond, in het bezit zijn van een sofi-nummer en daarbij in hun eigen levensonderhoud hebben voorzien, in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 350 (19637).

Het woord is aan mevrouw Albayrak, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! De fractie van de Partij van de Arbeid vindt dat de koppelingswet moet worden ingevoerd. Wij vinden ook dat dit alleen mag gebeuren als het op een zorgvuldige manier kan plaatsvinden. In het algemeen overleg van vorige week heb ik de staatssecretaris, zonder hierbij het principe van de koppelingswet ter discussie te stellen, gevraagd naar de stand van zaken bij de voorbereiding en om een reactie op de gesignaleerde knelpunten. Ik dank de regering overigens voor de zeer spoedige reactie die ik heb mogen ontvangen. Na kennisgenomen te hebben van de inhoud van deze reactie, constateren wij dat er nog steeds redenen zijn waarom er geen sprake kan zijn van een zorgvuldige invoering van de koppelingswet op 1 juli 1998. Ik noem er een paar.

Hoewel de RVA-regeling op 1 juli opengesteld zal zijn, is het nog steeds onduidelijk of er op 1 juli daadwerkelijk geen mensen tussen wal en schip zullen vallen. Voor degenen die ermee moeten werken, is het nog steeds niet duidelijk hoe de gegevensuitwisseling feitelijk zal plaatsvinden. De wijzigingen en de uitvoeringspraktijk van de vreemdelingendiensten zijn nog niet verwerkt in de vreemdelingencirculaire van 1994. Er is nog geen instructiebrief van het projectbureau GBA uitgegaan naar de afdelingen burgerzaken van de gemeenten. Met het oog op mijn spreektijd, voorzitter, zal ik deze lijst niet langer maken, maar ik wil niet onvermeld laten dat dit absoluut geen limitatieve opsomming betreft.

Daarnaast wil ik erop wijzen dat op 23 juni jl. de wet met betrekking tot het MVV-vereiste door de Eerste Kamer is aangenomen. Deze wet zal niet voor 1 september a.s. in werking kunnen treden. Gezien de samenhang tussen deze wet en de koppelingswet wil ik het belang van een gelijktijdige inwerkingtreding van beide wetten hier nogmaals onderstrepen.

Dit alles overwegende, wil ik mede namens mijn collega Dittrich van de fractie van D66, de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat nog niet alle voor de uitvoering van de koppelingswet benodigde voorbereidingen zijn afgerond en relevante partijen niet op de hoogte zijn van de gevolgen van de inwerkingtreding;

concluderende, dat integrale invoering van de koppelingswet per 1 juli a.s. feitelijk onmogelijk is;

dringt er bij de regering op aan de invoering van deze wet uit te stellen met een periode van twee maanden, te weten tot 1 september 1998,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 351 (19637).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! Voor wat betreft de kwestie van de witte illegalen gaan wij ervan uit dat de staatssecretaris haar discretionaire bevoegdheid op passende wijze toepast op gevallen die schrijnend zijn. Wij vertrouwen erop dat zij dit doet en wij hebben geen behoefte om er regels voor vast te leggen. Derhalve hebben wij ook geen behoefte aan een motie van GroenLinks op dit punt.

Voorzitter! Wij willen wel uitspreken wat ons beweegt en dat is toch tweeërlei. In de eerste plaats zullen humanitair schrijnende gevolgen van de toepassing van de regelgeving vermeden moeten worden. Die toepassing van de regelgeving zal ook geen onbedoelde feitelijke ongelijkheden mogen creëren tussen mensen die misschien formeel niet maar in werkelijkheid wel in dezelfde situatie verkeren. Wij horen hierop graag een reactie van de regering.

De voorzitter:

Ik feliciteer u met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! De koppelingswet is een wet met tanden. Door te beslissen dat alleen vreemdelingen die legaal in Nederland zijn, aanspraak kunnen maken op voorzieningen van de overheid, zullen degenen die niet legaal in Nederland verblijven, buiten de boot vallen. Dat is het principe van de koppelingswet. D66 vindt dat rechtvaardig. Wij vinden dus ook dat de koppelingswet moet worden ingevoerd en in werking moet treden. Dat moet echter wel gebeuren met een maximale zorgvuldigheid, want het gaat immers om mensen.

Inmiddels vliegen ons de conceptuitvoeringsbesluiten, de circulaires en de brieven om de oren. Daaruit komt toch het beeld naar voren dat niet alles op orde is. Niet alle noodzakelijke gegevens zijn bij de Kamer, laat staan bij de betrokkenen instanties en de desbetreffende personen bekend. Dat vinden wij geen goede zaak.

De regering heeft nu een overbruggingsregeling ingevoerd. Dat lijkt ons inderdaad noodzakelijk. Toch maakt Den Haag een slechte beurt als wij deze wet op 1 juli – over zes dagen – in werking laten treden met alle gevolgen van dien. Daarom voelt mijn fractie wel wat voor een kort uitstel van twee maanden, zodat de invoeringsdatum van de koppelingswet gelijk opgaat met die van de initiatiefwet van de heer Verhagen, namelijk op 1 september. De steden hebben dan iets meer ruimte om hun zaken op orde te brengen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Dittrich realiseert zich toch wel dat dit nog steeds niet in overeenstemming is met de drie maanden die gesteld waren na het verspreiden van de vreemdelingencirculaire?

De heer Dittrich (D66):

De concepten zijn wel voordien rondgestuurd. Inhoudelijk wist men al eerder dat het eraan kwam. Het is dan weliswaar geen drie maanden, maar de bekendheid is er wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Bovendien is het een zomerperiode waarin maar op halve kracht wordt gewerkt.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Halsema, nu is het een zomerperiode, straks breekt er een winterperiode aan. Wat dat betreft moet wetgeving zich niet met seizoenen bezighouden.

Voorzitter! De witte-illegalenregeling liep af op 31 december 1997. Er zullen zich schrijnende gevallen voordoen waarbij het onmenselijk is om de illegale vreemdeling uit te zetten. Van oudsher heeft de staatssecretaris van Justitie de bevoegdheid om in uitzonderlijke situaties over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning vanwege klemmende redenen van humanitaire aard.

Gelet op de hele discussie rondom de witte-illegalenregeling en de invoering van de koppelingswet, is het erop gaan lijken alsof de Kamer die bevoegdheid zou hebben willen inperken. Dat is niet zo! Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

Dittrichoverwegende, dat de zogenaamde witte-illegalenregeling is afgelopen op 31 december 1997;

overwegende, dat de staatssecretaris van Justitie de discretionaire bevoegdheid heeft om in voorkomende schrijnende gevallen, bij wijze wij van uitzondering op humanitaire gronden een verblijfsvergunning toe te kennen;

dringt er bij de staatssecretaris van Justitie op aan van die bevoegdheid op verstandige wijze gebruik te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich en Albayrak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 352 (19637).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Dat betekent tevens dat de motie die de fractie van GroenLinks op dit punt heeft ingediend, niet door ons zal worden ondersteund. Daarin worden te veel categorieën vermeld. Het blijft een bevoegdheid van de staatssecretaris om in individuele gevallen zelf de toets te verrichten.

De heer Verhagen (CDA):

Daarover verschillen wij niet van mening, voorzitter. Tijdens het debat is van meer zijden op die mogelijkheid gewezen. Gelet op de woordkeuze in de motie vraag ik de heer Dittrich of hij meent dat op dit moment onverstandig gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid.

De heer Dittrich (D66):

Dat kan ik niet overzien. Zoals u weet, heb ik er in het algemeen overleg bij de staatssecretaris op aangedrongen om er gebruik van te maken. De staatssecretaris heeft toen geen inzicht gegeven in de wijze waarop dat gebeurt. Dat is ook heel moeilijk, want het gaat over individuele gevallen. Er hebben in de afgelopen vier jaar in de Kamer vele discussies plaatsgevonden met de staatssecretaris over de witte-illegalenregeling. De indruk ontstond dat de Kamer iets wilde inperken, iets wat van oudsher een discretionaire bevoegdheid is. Het lijkt daarom verstandig als de Kamer uitspreekt dat een staatssecretaris van Justitie daarvan op een verstandige manier gebruik kan maken.

De heer Verhagen (CDA):

De fractie van het CDA heeft, juist voor die humanitaire noodsituaties, in het debat gesteld dat de staatssecretaris van die mogelijkheid gebruik kan maken. Ik wacht graag de reactie van de staatssecretaris af op het woord "verstandig", voordat ik het standpunt van de fractie van het CDA geef.

De heer Dittrich (D66):

De regering moet nog aan het woord komen. Ik hoop dat zij daarop zal reageren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik verneem graag van de heer Dittrich wat hij bedoelt met het woord "verstandig". Betekent dat een verruiming of juist een beperking?

De heer Dittrich (D66):

Die vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Daarom moet het op een verstandige manier worden ingevuld. Het gaat over een toetsing in een individueel geval. Dat zijn altijd uitzonderingssituaties, waaronder schrijnende situaties. Een staatssecretaris van Justitie kan dan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard zeggen: ik wijk af van de regel en zal toestemming geven om iemand in Nederland te laten blijven.

De heer Rijpstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter! In het algemeen overleg van 18 juni jl. heeft de staatssecretaris niet de indruk gewekt dat de koppelingswet uitgesteld moet worden omdat er allerlei uitvoeringsproblemen zouden zijn. De brief die zij op 23 juni aan de Kamer heeft gestuurd, bevestigt dit. De VVD-fractie constateert dat niet aan alle formaliteiten is voldaan. Maar staat dat de invoering van de koppelingswet op 1 juli in de weg? De VVD-fractie komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Er zijn natuurlijk gevoelige terreinen – met name de uitkeringen, ziekenfondsregelingen en de sociale verzekeringen – waarnaar gekeken moet worden. De tegenstanders hebben hierop gewezen. Maar met de Algemene wet bestuursrecht in de hand zal degene die niet rechtmatig in Nederland verblijft en de afgelopen tijd gebruik heeft gemaakt van deze voorzieningen, de komende maanden nog die verstrekkingen ontvangen. Volgens de huidige regels moet het op een ordentelijke wijze geschieden. Anders zal de rechter oordelen dat er onbehoorlijk bestuurd is. Dus de komende maanden zullen er nog verstrekkingen gegeven worden, ook aan niet rechtmatig verblijvenden.

Daarnaast heeft minister Melkert aangegeven dat gemeenten onder bepaalde voorwaarden niet hoeven op te draaien voor ten onrechte verstrekte uitkeringen. Hij heeft hieraan evenwel geen termijn verbonden. Ook de VVD-fractie denkt dat een termijn wenselijk is. Daarom heeft zij de door de heer Verhagen ingediende motie medeondertekend.

De VVD-fractie is van mening dat de wet op 1 juli 1998 van kracht moet worden en vraagt de staatssecretaris van Justitie als coördinerend bewindspersoon, nu aan te geven dat ook zij van mening is dat de wet op 1 juli moet ingaan.

Minister Melkert:

Mevrouw de voorzitter! Ik vraag verlof om uiteraard de aan mij gerichte vragen te beantwoorden, maar mij daarna discreet te verwijderen in verband met de informatie.

Er is één hoofdpunt aan de orde gesteld naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris van Justitie met verwijzingen naar het antwoord dat ik heb gestuurd aan de vier grote gemeenten. Dat antwoord is niet alleen voor de vier grote gemeenten bestemd, maar ook voor andere gemeenten waar de vraag is opgekomen hoe de tenuitvoerlegging van de wet vanaf 1 juli vorm kan krijgen. In het algemeen overleg dat met de staatssecretaris van Justitie is gevoerd, is de mogelijkheid van een overbrugging aan de orde gekomen. Daarin is het woord "overbruggingsregeling" geslopen. Ik hecht nadrukkelijk aan het woord "overbruggingsmogelijkheid". Het is niet nodig om een formele regeling te treffen om toch aan gemeenten te kunnen toestaan dat zij een zorgvuldige overgangstermijn in acht nemen bij de afhandeling van de procedure die in de wet voorzien is.

Het toetsingscriterium daarbij is of gemeenten vóór 1 juli al datgene hebben gedaan wat nodig is om een spoedige afwikkeling na 1 juli mogelijk te maken. Dat is niet onlogisch, hetgeen al voortvloeit uit het gegeven dat niemand verwacht dat op de eerste de beste dag van de geldigheid van de wet onmiddellijk alle mensen die onder de wet vallen, aangesproken worden op het doen vervallen van een uitkering. Daadwerkelijke effectuering kan ook al niet in verband met de redelijke termijnen die de Algemene wet bestuursrecht stelt voor het informeren van betrokkenen. Bij meerdere wetten is aan de orde dat de invoering vanaf de inwerkingtreding uiteraard ter hand moet worden genomen, maar dat voor bestaande gevallen rekening wordt gehouden met de vereisten van zorgvuldigheid, die ik in mijn brief aan de gemeenten heb omschreven. Voor nieuwe gevallen geldt de wet uiteraard zonder uitzonderingen. Bijgevolg zal het toezicht dat op het handelen van de gemeenten wordt uitgeoefend, daarop betrekking hebben. Als de gemeenten alles hebben gedaan wat nodig is en in de loop van de maanden na 1 juli tot de tenuitvoerlegging voor bestaande gevallen komen, zal dat worden toegestaan en niet tot maatregelen behoeven te leiden. Uiteraard zal het ook niet tot terugvordering van bijstand leiden.

De heer Verhagen (CDA):

De minister stelt dat de wet niet onverkort in werking had kunnen treden per 1 juli. Wat wel vóór 1 juli had kunnen gebeuren, was het doorlopen van de bestanden om te bezien of uitkeringsgerechtigden na 1 juli nog wel recht op hun uitkering hebben, gelet op de koppelingswet.

Voorzitter: Zijlstra

Minister Melkert:

Dat is ook gebeurd. Juist uit het doorlopen van die bestanden is gebleken – dat was ook de kern van het gesprek met de wethouders van de vier grote steden – dat er een aantal complicaties is met betrekking tot de verblijfsstatus van een aantal betrokkenen. Die complicaties maken het noodzakelijk om een verdere toets uit te voeren, waardoor er meerdere maanden mee gemoeid kunnen zijn om in individuele gevallen – het zal om een zeer beperkt aantal gevallen gaan – tot een verdere afhandeling te komen. Dat verbaast mij in zoverre niet, omdat wij weten dat in de sector van de sociale verzekeringen de komende weken de bestandskoppeling aan de GBA wordt uitgevoerd. Niet alle gegevens zijn dus op 1 juli beschikbaar. Dat hoeft geen probleem te zijn bij de uitvoering van de wet. Vanuit het toezichthoudend instrumentarium is het altijd mogelijk om in ogenschouw te nemen al datgene wat noodzakelijk is om een goede implementatie tot stand te brengen. De kernvoorwaarde is dat men ook vóór 1 juli zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Als blijkt dat het allemaal niet zo simpel is en dat een en ander niet op 1 juli afgerond kan zijn, is er nog geen man overboord. De wet is van toepassing, maar de materiële implementatietermijn duurt wat langer.

De heer Verhagen (CDA):

Is die implementatietermijn niet langer omdat er meer illegalen in de bestanden voorkomen dan men gehoopt of gedacht had?

Minister Melkert:

Dat kan ik niet beoordelen. Het is de gemeenten nu duidelijk geworden met welke problematiek zij te maken hebben. Zij zijn nagegaan wie door de uitwerking van de koppelingswet getroffen worden.

De heer Verhagen heeft mij gevraagd wat er ten aanzien van de sociale diensten gebeurd is. Voorzitter! In het kader van het bestuurlijk overleg met de gemeenten zijn wij al ongeveer een jaar in gesprek om een en ander goed tot uitvoering te brengen. Ik heb nota bene zelf ingestemd met de wens van de gemeenten om de wet niet in het najaar van het vorig jaar in te voeren, maar een langere termijn te hanteren. Na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is begin april een circulaire naar de gemeenten uitgegaan waarin alle noodzakelijke handelingen keurig uiteen zijn gezet. Daar is voortdurend contact over geweest. De gemeenten hebben mij echter gemeld dat er sprake is van complicerende factoren. Daarop gelet, is het bestuurlijk volkomen in de haak om gemeenten een redelijke termijn te geven om zorgvuldig te kunnen handelen. Als er aan de vereisten van zorgvuldigheid wordt voldaan, zullen de gemeenten met mij geen problemen krijgen in het kader van mijn toezichthoudende taak.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U pleit ervoor dat de gemeenten maatwerk leveren. Gisteren kregen wij per spoedfax een bericht van de VNG waarin staat dat men zich grote zorgen maakt over de brief vanwege de algemene formuleringen. Men vreest dat er op deze manier over iedere cliënt discussies ontstaan tussen betrokken gemeenten en betrokken rijksconsulenten.

Minister Melkert:

Die fax verbaast mij niets. Een dergelijk bericht krijg ik altijd enkele dagen voordat er een nieuwe wet in werking treedt. Daar moeten wij ons niet door laten leiden. Kern van de zaak is dat er een jaar lang bestuurlijk overleg is gevoerd, ook met de VNG. Op verzoek van de gemeenten is er uitstel verleend. De invoeringsdatum van 1 juli was ruimschoots tevoren bekend. Men heeft zich daarop voor kunnen bereiden. In algemene zin zijn er geen problemen. In specifieke gevallen blijkt het hier en daar ingewikkelder te zijn – mede door alle bestandskoppelingen – dan op het eerst gezicht leek. Met name de vier grote steden hebben daarop gewezen. Vervolgens heeft het Rijk de mogelijkheid om daarvoor ruimte te bieden. De gemeenten weten heel goed op welke wijze het in de praktijk gaat. Uit de brief kan zonder meer afgeleid worden dat gemeenten die normaal hun werk doen en in de komende maanden tot een afronding komen, geen enkel probleem zullen ondervinden in het kader van de toezichthoudende taak van het departement.

De heer Verhagen (CDA):

De minister heeft er alle belang bij om naar voren te brengen dat er niets aan de hand is. Ik heb echter de indruk dat dit wel het geval is. Ik heb gevraagd of is nagegaan of iedereen die in de bestanden voorkomt, rechtmatig in Nederland verblijft. De minister heeft dat bevestigd. In de brief van 23 juni staat echter dat de bestanden van verzekerden en uitkeringsgerechtigden in een groot aantal gevallen nog moeten worden geverifieerd. Het moet dus nog voor een groot deel gebeuren. De Kamer constateert dan ook dat de gemeenten in zoverre gelijk hebben, dat de koppelingswet gelet op onder andere de eisen van zorgvuldigheid, niet ingevoerd kan worden. De minister moet dan niet doen alsof er niets aan de hand is.

Minister Melkert:

Ik maak bezwaar tegen deze samenvatting van mijn woorden. Er is natuurlijk wel wat aan de hand. Daarom heb ik de gemeenten ook die brief geschreven. Anders had ik kunnen volstaan met de aankondiging dat de wet 1 juli ingaat. Ik heb omschreven wat er de komende maanden aan de orde is.

Ten aanzien van het andere punt moet er een onderscheid worden gemaakt. Het is bekend dat er enerzijds in de socialeverzekeringssfeer nog een bestandskoppeling met het GBA nodig is ten behoeve van de "bevoorrading" in de komende weken van de uitvoeringsinstellingen. Dat zal gebeuren. Anderzijds is uit de bestandsverificatie van de sociale diensten naar voren gekomen dat er met een bepaalde categorie – ik heb haar aangeduid – een probleem is. Vooraleer dat op individuele basis opgelost kan worden, moet de noodzaak van de koppeling van een aantal gegevens bekend zijn. In de meeste gevallen kan dat niet worden afgerond voor 1 juli. Dit probleem is niet uit de lucht komen vallen. Gemeenten hebben dat in de voorbereiding op de tenuitvoerlegging van de wet zelf geconstateerd. Ik heb daarop gereageerd met het daarvoor gebruikelijke instrumentarium. Dat wordt niet standaard ingezet, maar er kan wel in bijzondere omstandigheden een beroep op worden gedaan. Die bijzondere omstandigheden zijn naar mijn mening aangetoond door de gemeenten. Er kan goed rekening worden gehouden met hun belangen.

Tegen deze achtergrond lijkt het mij niet verstandig om te spreken over – zoals in de motie-Verhagen/Rijpstra – het in volle omvang in werking treden van de koppelingswet. Daarover kan uit de aard der zaak zelf niet gesproken worden. Een wet is wel of niet ingegaan. Als zij is ingegaan, is dat ten volle. Dat laat onverlet dat vanuit de toezichthoudende activiteit – de beoordeling van de wijze waarop met de implementatie van de wet wordt omgegaan – wel degelijk aparte bestuurlijke afspraken gemaakt kunnen worden. Die zijn nu aan de orde. Dat gebeurt bij voortduring, onder andere in het kader van de Algemene bijstandswet.

De heer Verhagen (CDA):

De hoofdregel van de koppelingswet is dat het verkrijgen van overheidsverstrekkingen wordt gekoppeld aan rechtmatig verblijf. Wij constateren dat, gezien de problemen die naar voren zijn gekomen bij de voorbereiding van de uitvoering, dit niet altijd het geval zal zijn. Artikel 8 van de koppelingswet over het vereiste van een rechtmatig verblijf voor het verkrijgen van overheidsverstrekkingen, zal in die individuele gevallen niet in werking treden. Vandaar dat de woorden "volle omvang" zijn gekozen.

Minister Melkert:

Dat is in formele zin niet juist. De wet is wel in werking getreden. Het feit dat het materieel niet mogelijk is om direct gevolg te geven aan hetgeen de wet voorschrijft, behoeft niet gesanctioneerd te worden. Dat is aan de orde. Dat is omschreven in de brief en dat is in omstandigheden als deze niet onmogelijk noch ongebruikelijk.

De heer Verhagen (CDA):

Het is geen kwestie van sanctioneren. Het betekent feitelijk dat mensen die op grond van de koppelingswet niet in aanmerking mogen komen voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering, die toch ontvangen. Het niet sanctioneren op basis van de overbruggingsregeling ten opzichte van de gemeenten, is vers twee. Ik heb het over de hoofdregel.

Minister Melkert:

Die leidt er ook niet toe dat er teruggevorderd hoeft te worden bij de betrokkenen. Zij hebben ook recht op bijvoorbeeld de zorgvuldigheid die in de Algemene wet bestuursrecht is gesteld ten aanzien van in acht te nemen termijnen. Dat gaat op dat moment voor. Dat is in dit geval vastgelegd. Die samenloop doet zich wel vaker voor. Daarvoor worden regels gesteld.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Ik heb nog een vraag over de overbrugging. De minister omschrijft de spoedbrief van de VNG als – in mijn woorden – een soort standaardbrief, die hij wel vaker ontvangt als wetten ingevoerd worden. De VNG duidt op het risico dat er discussies ontstaan tussen gemeenten en de rijksconsulent over ieder individueel geval. Bedoelt de minister dat het toepassen van de overbruggingsregeling in het algemeen per gemeente wordt beoordeeld? Of is er toch het risico dat ten aanzien van elke cliënt waarvoor de overbrugging geldt, een discussie ontstaat over de vraag of er wel voldoende inspanningen zijn verricht door de gemeente?

Minister Melkert:

Ik heb gesproken van een overbruggingsmogelijkheid onder de in de brief gestelde condities. Naar mijn mening is het voor gemeenten volkomen helder waar zij zich aan te houden hebben. Als zij dat doen, is er geen vuiltje aan de lucht. Ik heb ook niet de indruk dat de gesprekspartners met wie ik nadrukkelijk over deze mogelijkheid heb gesproken, het idee hebben dat dit niet werkbaar is. Het lijkt mij goed om op deze wijze verder te gaan.

De heer De Wit (SP):

Wordt er nu per geval bekeken of de overbrugging terecht is, of bekijkt de rijksconsulent een totaalbeeld van een gemeente? Anders ontstaan er inderdaad ellenlange discussies.

Minister Melkert:

Die vraag suggereert het scheppen van helderheid, maar het werkt niet zo. In het gesprek met de gemeenten hebben wij al ontdekt dat het gaat om een bepaalde categorie mensen, dat heb ik u ook geschreven. Het lijkt mij duidelijk dat bij die categorie geen nadere individuele toets hoeft plaats te vinden, als de gemeenten maar kunnen aangeven dat zij die categorie zo goed mogelijk hebben geïdentificeerd en met alle individuen hebben gesproken – want die hebben ook allen weer hun individuele verhaal – waarmee gemeenten aan de slag zijn gegaan om in de komende maanden tot een afronding te komen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Hoe zit het met de andere uitvoeringsorganisaties, het GAK, de Sociale verzekeringsbank, e.d.? Wij hebben niet de indruk dat de bestanden al zijn gekoppeld. Verder wil ik vragen of de circulaire van de Ziekenfondsraad al beschikbaar is.

Minister Melkert:

In de stukken die de Kamer heeft ontvangen, is nadrukkelijk aangegeven dat de bestanden van het GAK in de komende weken worden gekoppeld. Daaruit vloeit dus voort dat de uitvoeringsinstellingen ook in enkele maanden tijd hun werk op dit punt zullen doen. Een antwoord op de vraag naar de circulaire van de Ziekenfondsraad heb ik hier niet paraat. Misschien kan de staatssecretaris daarop ingaan.

Ten slotte wil ik een opmerking maken over de driemaandentermijn die in de motie van de leden Verhagen en Rijpstra is genoemd. Het zal duidelijk zijn dat uit het feit dat het niet gaat om een overbruggingsregeling in formele zin, maar om een overbruggingsmogelijkheid gebaseerd op een toetsing op grond van zorgvuldigheidsvereisten in de procedure, ook voortvloeit dat het stellen van een datum niet aan de orde is. De zorgvuldigheid moet immers vooropstaan. Die zorgvuldigheid zal er naar mijn inschatting toe moeten leiden dat er drie à vier, maar hooguit zes maanden nodig zijn om al datgene te doen wat in de wet is bepaald. Daarom is er geen reden, en trouwens in formele zin ook geen aanknopingspunt, om een nadere termijn op dit punt te stellen.

De heer Verhagen (CDA):

Dan blijft er dus een open einde bestaan. In de tweede plaats wijs ik op de uitspraak in de brief, dat het aan de uitvoerende instantie wordt overgelaten zelf het tijdstip te bepalen wanneer men toekomt aan de beoordeling of iemand recht heeft op de verstrekking, maar ook om dan, gelet op de zorgvuldigheid, de brief de deur uit te doen gaan. Daarmee opent de minister in wezen de mogelijkheid voor ongehoorzaamheid, want als de uitvoerende instanties daar geen zin in hebben, dan doen zij het niet. Als de minister er geen termijn aan verbindt, heeft hij geen enkel middel om de instanties aan te spreken op hun verantwoordelijkheden op basis van de koppelingswet.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik ben van mening dat de heer Verhagen van weinig inzicht blijk geeft in de verhoudingen tussen de toezichthouder en de uitvoerder. Wij hebben hier te maken met uitvoerders die zelf de uitvoering van de wet ter hand moeten nemen, of het nu de sociale diensten zijn of de uitvoeringsinstellingen voor de sociale verzekeringen. In die verhouding geldt altijd dat zij gehouden zijn de wet uit te voeren en dat, als dat niet adequaat gebeurt, er gesanctioneerd kan worden vanuit het maatregelenbeleid dat de toezichthouder heeft geformuleerd. In dit kader kan de toezichthouder vervolgens de ruimte scheppen – uitdrukkelijk onder woorden gebracht zoals hier is gebeurd – zodat – in dit geval – de gemeenten weten waaraan zij zich moeten houden. Doen zij dat niet, dan ontstaat er uiteraard opnieuw een situatie waarin maatregelen kunnen worden getroffen.

De heer Verhagen (CDA):

Als de minister het heeft over inzicht, dan constateer ik dat het in het afgelopen jaar aan inzicht heeft ontbroken in de maatregelen die genomen zouden moeten worden om deze wet werkelijk mogelijk te maken.

Minister Melkert:

Ik vraag de heer Verhagen om ook zijn luistervermogen aan te scherpen, want ik heb gezegd dat ik al een jaar in overleg ben met de gemeenten. Ik heb nota bene op hun verzoek uitstel verleend, althans ik heb daarop bij de staatssecretaris aangedrongen. Ik meen dat de eerste gedachte was het al voor het najaar – oktober staat mij bij – in te voeren. Wij zijn nu driekwart jaar verder. Gemeenten hebben daarmee dus driekwart jaar meer gelegenheid gehad om zich voor te bereiden. Ik heb er begrip voor dat, als uit die voorbereiding blijkt dat je op problemen stuit waar je redelijkerwijze niet mee kon rekenen toen je eraan begon, dan in goed bestuurlijk overleg wordt gezegd dat je de gelegenheid krijgt de implementatie daarnaar te richten. Maar keer het niet om, alsof wij nu ineens onverhoeds met een voorstel komen waar gemeenten zich maar bij aan te passen te hebben. Dat is niet het geval.

De heer Rijpstra (VVD):

Ik ondersteun het betoog van de minister. Hij is het er dus ook mee eens dat de wet op 1 juli van kracht moet worden en wel met de mogelijkheden die hij in zijn brief heeft geschapen.

Minister Melkert:

Redenerend vanuit de elementen die op mijn terrein liggen – uiteraard zal de staatssecretaris van Justitie ingaan op een aantal andere aspecten die ook naar voren zijn gekomen – lijkt het mij goed mogelijk.

De voorzitter:

De heer Verhagen heeft mij verzocht zijn motie (19637, nr. 346) te mogen wijzigen. Ik stel voor, hem daartoe nu de gelegenheid te bieden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Gelet op de reactie van de minister van Sociale Zaken wil ik de motie op twee punten wijzigen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat niet alle maatregelen zijn genomen om integrale invoering van de koppelingswet per 1 juli mogelijk te maken;

spreekt als haar mening uit dat de regering dusdanige maatregelen moet treffen dat de voorgestelde overbruggingsmogelijkheid niet langer dan drie maanden duurt;

spreekt uit dat de eventuele uit deze regeling voortvloeiende kosten niet voor rekening van lagere overheden en uitvoerende instanties dienen te komen;

verzoekt de regering de Kamer te informeren zodra de koppelingswet materieel in zijn volle omvang zal worden toegepast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door de leden Dittrich en Albayrak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 353 (19637).

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! De koppelingswet is een lastige wet. Dat weten wij allen. Al bij het vorige regeerakkoord werd gezegd dat die aan de orde zou zijn. Er lag zelfs een concept van het vorige kabinet, dat overigens ingrijpend is veranderd, mede naar aanleiding van de maatschappelijke discussie. Vorige week hebben wij een algemeen overleg gevoerd waarbij een van de algemene maatregelen van bestuur die daarbij ook aan de orde waren, op de agenda stond. Nu spitst het debat zich wat toe op de invoeringsdatum, mede door de zorgen die de gemeenten hebben geuit. De minister van Sociale Zaken is daar zojuist uitvoerig op ingegaan en hij heeft daarover een brief geschreven. Ik heb deze Kamer een geactualiseerde voorbereidingsnotitie doen toekomen.

De leden zullen zich herinneren dat wij in februari een algemeen overleg hebben gevoerd. De Kamer toonde zich toen uitdrukkelijk tevreden over de voorbereiding. Die voorbereidingen zijn zeer intensief verder ter hand genomen. Ik meen dat in feite praktisch alles is gedaan wat nodig is voor een verantwoorde invoering per 1 juli. Wij hebben die wet steeds hard, maar ook noodzakelijk genoemd. 1 juli is de datum geweest die het kabinet heeft voorgesteld. De heer Melkert zei net dat wij zelfs aan het najaar van vorig jaar hebben gedacht, maar het is bekend dat de Eerste Kamer de koppelingswet pas in maart heeft kunnen behandelen.

Ik heb toen overigens uitdrukkelijk met de Vereniging van Nederlandse gemeenten de afspraak gemaakt dat men drie maanden zou krijgen na aanvaarding in de Eerste Kamer, en dus niet na een circulaire of aanvaarding van een AMvB. In maart is de wet door de Eerste Kamer aanvaard. Ik heb er overigens alle begrip voor dat de gemeenten vanuit hun verantwoordelijkheid om juist bij zo'n moeilijke wet de zorgvuldigheid werkelijk te realiseren, aan de bel hangen, voortdurend hun zorgen kenbaar maken en zich afvragen of het allemaal zal lukken. Dan gaat het natuurlijk vooral over het aspect van de sociale diensten, waar de heer Melkert over heeft gesproken. Ik blijf overigens van mening dat wij buitengewoon zorgvuldig moeten blijven ten aanzien van die wet. Aanvankelijk was er een evaluatie na drie jaar gepland, maar wij hebben met elkaar afgesproken dat er na een jaar al een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden. Ik denk dat dat een belangrijk moment is om te kijken of er inderdaad geen mensen tussen wal en schip vallen. Ik zal straks nog even terugkomen op de zorg die ik van alle kanten hoor en zal daarbij met name ingaan op de woorden van mevrouw Albayrak.

De woordvoerders hebben verschillende voorbeelden gegeven van zaken die nog niet goed genoeg in orde zijn. De heer Verhagen heeft gesproken over de algemene maatregel van bestuur naar aanleiding van artikel 48 van de Vreemdelingenwet die vorige week in de Kamer ter discussie stond. Hij heeft daarbij aangegeven wanneer die AMvB in werking zou kunnen treden. De opmerking van de heer Verhagen is op zichzelf juist, maar in de praktijk is die AMvB niet echt nodig voor de uitvoering van de koppelingswet. Weliswaar moet formeel alles rondkomen, maar in de praktijk vindt de gegevensverstrekking al zeer geruime tijd plaats op basis van het al bestaande artikel 48, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet. Die praktijk gaat natuurlijk ook na 1 juli door. De werkwijze die dan via de AMvB wordt genormeerd, de raadpleging GBA, is ook al in de praktijk ingevoerd op basis van de Wet GBA. Binnenlandse Zaken heeft mij ook uitdrukkelijk bevestigd dat het gebruik van de GBA per 1 juli a.s. volledig operationeel zal zijn en dat ook de GBA-kaart voor 1 juli naar de uitvoeringsinstanties zal zijn gezonden.

Mevrouw Albayrak heeft opgemerkt dat de vreemdelingencirculaire er nog niet ligt. In de brief die ik deze week heb gestuurd, wordt een opsomming gegeven van alles wat er gebeurd is. Daarin wordt uitdrukkelijk gemeld dat de vreemdelingendiensten bij bericht van 28 april al geïnformeerd zijn over die wijziging in de uitvoeringspraktijk. Er staat inderdaad achter die wijziging: zullen worden verwerkt in een vreemdelingencirculaire. En daarmee lijkt het alsof het materieel gezien nog niet in orde zou zijn. Dat is nu onjuist. Op 28 april is er een TBV – een tussentijds bericht vreemdelingencirculaire – naar de diensten gegaan. Zo gebeurt het altijd. Men heeft dus vanaf 28 april de instructies gekregen over de manier van handelen en het is standaardprocedure dat daarna, als er meer TBV's zijn verschenen, al die instructies uiteindelijk worden ingevoegd in de officiële circulaire. Materieel gezien ligt dat dus sinds april bij de vreemdelingendiensten en ook de TBV is een formeel bericht van de zijde van de rijksoverheid aan de vreemdelingendiensten. Er is mij voorts verzekerd dat de circulaire van de Ziekenfondsraad er voor 1 juli zal zijn.

Ik heb daarmee dus een paar voorbeelden gegeven van zaken die wel degelijk geregeld zijn. Dat laat onverlet dat wij zorgvuldig moeten omgaan met de hele uitvoering. De externe projectleider zal nog een periode blijven functioneren, juist om dat hele proces te begeleiden en in de gaten te houden of er geen ongelukken gebeuren.

In de brief is aangegeven dat Justitie verantwoordelijk is voor de COA-regeling. Mevrouw Albayrak heeft gesproken over de mensen die in het kader van gezinshereniging nog niet dat rechtmatig verblijf hebben, met name slachtoffers van vrouwenhandel, die straks van de sociale dienst te horen krijgen dat zij geen bijstandsuitkering meer krijgen. Dat gaat dan volgens de procedure die door Sociale Zaken is geschetst: eerst een brief met een aankondiging, dan een gesprek en uiteindelijk een beschikking. Daar zit dus een periode tussen. Dat betekent dat men zich vervolgens kan wenden tot het hoofdkantoor van de COA in Rijswijk. Die ministeriële regeling heb ik gisteren goedgekeurd. Die is dus ook in orde. Er mogen dus geen mensen tussen wal en schip vallen. De zorg die bij verschillende leden is ontstaan, is dat de ene regeling wordt afgebouwd, terwijl de volgende nog niet in werking is getreden. Maar het sluit dus op elkaar aan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Het is ons nog steeds niet duidelijk of het in deze gevallen gaat om een administratieve en technische plaatsing of ook om werkelijke plaatsing in de centrale opvang.

Staatssecretaris Schmitz:

Nee, het gaat niet om werkelijke plaatsing in de centrale opvang. Het gaat erover dat men uit de bijstand wegvalt omdat men nog niet het rechtmatig verblijf heeft, maar er niettemin aanleiding is om hier te blijven. Dan moet er een financiële regeling worden getroffen. Dat was het debat dat wij de vorige keer met staatssecretaris De Grave hierover hebben gevoerd. Toen hebben wij gezegd dat men administratief onder de regeling van de COA valt, hetgeen niet meteen een verplichting is dat men in de centrale opvang zit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Hoe veronderstelt de staatssecretaris dat mensen van een bedrag van ƒ 186 per week een eigen huis betalen?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Als u mij toestaat, ga ik nu niet in op de bedragen. Mevrouw Halsema kan het naslaan in de stukken en in de ministeriële regeling die is klaargemaakt. Die bedragen zijn vergelijkbaar en overeenkomstig met de bedragen in de Algemene bijstandswet.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft gisteren de ministeriële regeling ondertekend. Die gaat dus vandaag naar de gemeenten toe. Ik neem aan dat er op het punt van de aanvraagformulieren die ingediend moeten worden, enige administratieve maatregelen getroffen moeten worden, ook van de zijde van de gemeentelijke administraties. Is die week daarvoor genoeg? Wij kennen die regeling immers niet.

Staatssecretaris Schmitz:

Het laatste snap ik. De COA is daar straks verantwoordelijk voor. Wij hebben uiteraard van tevoren aan het COA-bestuur gevraagd of men die verantwoordelijkheid op zich wilde nemen. Daar hebben wij een bevestiging van gekregen en de COA heeft die zaak dus ook voorbereid. De ministeriële regeling heeft overigens net iets langer geduurd dan ik graag zou hebben gezien, omdat wij ook nog zeer uitdrukkelijk de zorgvuldigheid in acht hebben willen nemen ten aanzien van de fraudegevoeligheid van die regeling. Wij hebben dus ook met de accountantsdienst uitvoerig overlegd over de manier waarop wij die regeling verantwoord konden invoeren, hoe die regeling eruit moest zien en hoe de financiële verantwoording daarbij is. Dat alles is nu geregeld en vanaf 1 juli zal de COA die verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Wij hebben het even nagezocht. De staatssecretaris zei zojuist dat de vreemdelingencirculaire drie maanden na behandeling in de Eerste Kamer verspreid moest zijn. Nu staat in de wet...

Staatssecretaris Schmitz:

Sorry dat ik even onderbreek, maar dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik in overleg met de VNG de afspraak had gemaakt dat de wet niet in werking zou treden dan drie maanden na aanvaarding in de Eerste Kamer. Dat is ook bij herhaling in deze Kamer gezegd. Aanvankelijk was de wenselijke datum 1 januari. Toen overwoog het kabinet om de datum op 1 maart, 1 april te stellen. Omdat de behandeling in de Eerste Kamer opschoof, is in het kabinet uitdrukkelijk aan de orde geweest dat het 1 juli zou worden. Daar hebben wij ons aan te houden, want dat is een belofte die ik aan de VNG heb gedaan.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! Mag ik uit de woorden van de staatssecretaris opmaken dat de personen die één week voor de datum van 1 juli nog niet op de hoogte zijn van deze verschuiving in hun positie, daadwerkelijk in aanmerking blijven komen voor bijstand zolang hun niet is meegedeeld dat die overgang plaatsvindt en zij daarvoor de administratieve handelingen hebben kunnen verrichten?

Staatssecretaris Schmitz:

Mevrouw Albayrak mag het volgende uit mijn woorden opmaken. Als er een nieuwe situatie is, dan komt men meteen in de regeling. Bij bestaande gevallen die uit de algemene bijstand via de sociale dienst vallen, hoort het, overeenkomstig de procedure die is geschetst, aan te sluiten op de regeling van de COA, zodat mensen die recht hebben op aanvullende zorg van de overheid niet tussen wal en schip vallen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kom even terug op het punt waarover wij zojuist spraken. In de wet staat dat de wet pas in werking treedt drie maanden na publicatie in het Staatsblad van de vreemdelingencirculaire.

Staatssecretaris Schmitz:

Wij hebben het over de inwerkingtreding van de wet. Die is in maart door de Eerste Kamer aanvaard en in het Staatsblad gepubliceerd. Drie maanden daarna treedt de wet in werking.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar in de wet staat dat deze driemaandentermijn ook zal worden gehanteerd voor de inwerkingtreding van uitvoeringsvoorschriften en circulaires.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik laat het hierbij. Anders wordt het er toch niet helderder op.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nogmaals, in de wet staat dat er drie maanden verstreken moeten zijn na publicatie in het Staatsblad en na verspreiding van de verschillende circulaires.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Wij hebben het over drie maanden na aanvaarding van de wet. Daar heb ik mij aan gehouden en daar houd ik het op.

Voorzitter! Er zijn verschillende moties ingediend die zijn gericht op uitstel van de inwerkingtreding. Wat de motie van de heer Verhagen betreft verwijs ik naar het pleidooi van de heer Melkert. De heer Verhagen heeft zijn motie gewijzigd, maar ik denk niet dat het oordeel van het kabinet daarmee wordt veranderd. Ik laat het oordeel hierover graag aan de Kamer over. Eventueel wordt hierover nader in het kabinet gesproken.

De heer Verhagen (CDA):

Met de aangebrachte wijzigingen is tegemoetgekomen aan de kritiek van de minister van Sociale Zaken. Ik verbaas mij erover dat het oordeel van de regering onveranderd blijft. Wij voeren hier een debat waarbij argumenten worden uitgewisseld. Ik verwacht dat men naar elkaar luistert en dat het mogelijk is dat men over en weer overtuigd raakt. Een zorgvuldige invoering van de koppelingswet willen wij allemaal; daarover bestaat geen misverstand. Echter, wanneer geen einddatum wordt ingebracht ten aanzien van de overbruggingsregeling, wordt de materiële inwerkingtreding van de wet tot een dode letter gemaakt. Wij hebben alle begrip voor die overbruggingsmogelijkheid, mede gelet op de problemen waarmee wij nu worden geconfronteerd, maar er moet druk op de ketel blijven opdat daadwerkelijk de maatregelen worden getroffen die noodzakelijk zijn om tot een materiële inwerkingtreding te komen.

Staatssecretaris Schmitz:

Wat die druk op de ketel betreft, voorzitter, ben ik het van harte met de heer Verhagen eens. Van minister Melkert heb ik begrepen dat hij vooral problemen heeft met het noemen van de concrete termijn van drie maanden. Soms kan het wel wat langer duren. Echter, wij spreken dezelfde taal waar het gaat om het daadwerkelijk invullen van een en ander door gemeenten en sociale diensten.

Met verschillende moties wordt beoogd de datum van inwerkingtreding van de wet te wijzigen. De heer Wit koppelt daaraan nog een overgangsregeling. In sommige moties wordt gesproken over 1 januari 1999; mevrouw Halsema noemt de datum 1 september. Overigens maak ik van deze gelegenheid gebruik om mevrouw Albayrak te complimenteren met haar maidenspeech. Het lijkt mij een hele opgave om je maidenspeech te moeten houden wanneer het gaat om een van de meest gevoelige onderwerpen van de vreemdelingenwetgeving.

Voorzitter! Ik heb van het kabinet niet de vrijheid gekregen om in te stemmen met welk uitstel dan ook. Het kabinet heeft bij herhaling over deze invoeringsdatum gesproken, mede omdat het wetgevingstraject steeds opschoof als gevolg van de langdurige behandeling in de Eerste Kamer. Heel bewust heeft het kabinet uitgesproken dat de datum 1 juli zou moeten worden gehandhaafd. Ik begrijp dat sommigen een langer uitstel, na 1 januari 1999, bepleiten. Zij doen dit op grond van het feit dat zij überhaupt tegen deze wet zijn. Welnu, de datum 1 januari 1999 is wat het kabinet betreft écht niet aan de orde. Ik moet de aanvaarding van de desbetreffende moties dan ook met klem ontraden. Ook de motie van mevrouw Albayrak over de datum van 1 september kan ik niet aanbevelen. De heer Rijpstra vroeg of het kabinet nog steeds uitgaat van 1 juli. Dat is inderdaad het geval.

Mevrouw Albayrak sprak nog over gelijktijdige invoering met de MVV-wet. Wij zijn er steeds van uitgegaan dat dit het meest ideale is. U weet dat dinsdag jongstleden die wet in de Eerste Kamer is aanvaard. Vanwege wettelijke maatregelen is de datum daarvoor 1 september. Ik kan mij haar pleidooi voorstellen, maar ik heb absoluut niet de vrijheid van het kabinet om met die datum te gaan schuiven. Er is overigens nog een ander argument. Er komt nog een bijdrage van de staatssecretaris van OCW. Bij OCW doet zich namelijk een apart probleem voor als we gaan schuiven met de datum.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Kunt u mij vertellen wat u verstaat onder "het niet aanbevelen" van deze motie?

Staatssecretaris Schmitz:

Dat is heldere taal. Ik ben niet gelukkig met de motie en ik beveel haar niet aan. Je kunt met een motie in allerlei gradaties omgaan. Ik heb andere moties met klem ontraden en deze motie beveel ik niet aan. Zoals ik al zei: ik kan dat ook absoluut niet doen. Het kabinet hecht uitdrukkelijk aan de invoeringsdatum van 1 juli.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Tegelijkertijd geeft u aan dat u een argument in mijn betoog hebt ontdekt waarvan u de redelijkheid inziet, namelijk separate invoering met eisen die in de MVV staan. Kunt u mij aangeven wat de gevolgen zijn als geen gelijktijdige invoering plaatsvindt? Wij hebben namelijk altijd gesteld dat hier een duidelijke samenhang tussen zit.

Staatssecretaris Schmitz:

Als de MVV-wet werkt, komen er minder mensen onterecht hierheen. De afweging of men naar Nederland komt, is al in het land van herkomst gedaan en dat betekent dat er minder mensen hier onrechtmatig verblijven. Dat was de samenhang tussen de twee wetten.

Er zijn moties ingediend over de witte-illegalenregeling. Ik hoop dat ik daarover verleden week duidelijk ben geweest. U weet dat die regeling – en ik kan dit niet duidelijk genoeg zeggen – al een uitzondering was op het beleid. Als nu gesproken wordt over een zeer ruimhartige invoering van de discretionaire bevoegdheid, moet je er zeer voor oppassen dat niet opnieuw verwachtingen worden gewekt. Ieder nieuw debat dat je onder de noemer "witte illegalen" aankondigt, wekt verwachtingen die wij niet kunnen waarmaken.

De motie van de heer Dittrich spreekt mij natuurlijk aan, omdat daarin gevraagd wordt op een verstandige wijze gebruik te maken van die discretionaire bevoegdheid. Tijdens de debatten over dit onderwerp is er gediscussieerd over de vraag of de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris duidelijk is. Moet de staatssecretaris optreden in werkelijk schrijnende zaken of is er amper sprake van die bevoegdheid? Ik ben blij met zijn motie die in feite onderstreept dat de staatssecretaris van Justitie de ruimte heeft om in schrijnende gevallen die bevoegdheid toe te passen.

De heer Dittrich gebruikte tijdens het algemeen overleg een voorbeeld. Het ging om iemand die een paar weken te vroeg zijn aanvraag had ingediend. Ik heb die zaak bijvoorbeeld laten uitzoeken, omdat ik meende dat ik daar gebruik kon maken van mijn discretionaire bevoegdheid, maar gebleken is dat betrokkene ook niet op andere manieren aan de eisen voldeed. Hij kon van de periode van zes jaar voor twee jaar niet aantonen dat hij belastingen en premies had betaald. Zijn gezin zat nog in Marokko en die gehechtheid aan Nederland, die de legitimatie voor een uitzondering vormt, was duidelijk niet aan de orde. Ik ben het overigens met de heer Dittrich en mevrouw Albayrak eens dat de discretionaire bevoegdheid op een verstandige wijze ingevuld moet worden. Aanvaarding van de moties van de leden De Wit en Halsema ontraad ik, maar de motie-Dittrich c.s. kan ik van harte aanbevelen.

De heer Rijpstra (VVD):

Wat verandert het aannemen van de motie-Dittrich aan uw huidige houding ten opzichte van de discretionaire bevoegdheid?

Staatssecretaris Schmitz:

Ik kan mij uw vraag wel voorstellen, want je kunt ook zeggen dat die motie eigenlijk overbodig is. U kent echter alle debatten die wij hebben gevoerd. U weet ook dat er na dit kabinet een volgend kabinet komt. Laat de Kamer nog maar eens duidelijk maken dat zij het een bevoegdheid vindt die bij de bewindspersoon hoort die deze portefeuille beheert. Zo'n bewindspersoon zal zich door de hele Kamer gesteund weten als de motie wordt aanvaard.

De heer Verhagen (CDA):

U vindt de motie niet overbodig in relatie met het door u gevoerde beleid.

Staatssecretaris Schmitz:

Daar hebt u volstrekt gelijk in. Ik heb geprobeerd dat op een zo verantwoord mogelijke wijze te voeren. Ik verwijs nogmaals naar de niet altijd eenvoudige debatten die wij over dit onderwerp hebben gevoerd. Aanneming van de motie lijkt mij dan ook een welkome steun in de rug van de betrokken bewindspersoon.

De heer Verhagen (CDA):

Hebt u er, gelet op de discussies in de Kamer en de uitspraken in algemeen overleg, aanwijzingen voor dat er in de toekomst getornd zal worden aan de discretionaire bevoegdheid? Dan is de motie inderdaad zeer zeker niet overbodig.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik heb daarvoor geen aanwijzingen in het contact dat ik in de afgelopen periode zelf met de Kamer heb gehad. Er wordt wel een voortdurende discussie gevoerd, niet alleen in de Kamer, maar ook in het maatschappelijke debat. Hier en daar wordt de zorg uitgesproken dat een bewindspersoon onvoldoende gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid of dat er in het verkeer tussen de regering en het parlement in de toekomst eraan getornd wordt. Ik heb de motie niet bedacht; daarvoor moet u bij de indiener zijn. Ik zie de motie wel als een steun in de rug. Met zoiets positiefs zou ik graag eindigen.

De heer Rijpstra (VVD):

De discretionaire bevoegdheid is gericht op de witte-illegalenregeling. Ik kan mij voorstellen dat uw boodschap ook is dat het van belang is dat de staatssecretaris deze discretionaire bevoegdheid heeft, maar niet alleen voor de witte-illegalenregeling.

Staatssecretaris Schmitz:

Daar hebt u gelijk in. Ook in het kader van de toepassing van het vreemdelingen- en asielbeleid heeft de staatssecretaris een discretionaire bevoegdheid. Nu gaat het speciaal om de illegalen, maar de bevoegdheid is inderdaad breder.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Er zijn aan mij geen vragen gesteld, maar ik wil toch kort schetsen wat de gevolgen van uitstel van de koppelingswet kunnen zijn voor instellingen die onderwijs geven aan 18-plussers. Zoals bekend, moet een jongvolwassene die onderwijs begint aan een instelling voor onderwijs, geldige papieren overleggen. Er is echter geen sprake van terugwerkende kracht op het moment dat iemand al ingeschreven is aan een instelling. Wij hebben op 17 juni de scholen en instellingen laten weten hoe de koppelingswet per 1 juli wordt ingevoerd. Zij weten dan ook dat vanaf 1 juli geldige verblijfspapieren overgelegd dienen te worden voordat een student of leerling wordt ingeschreven. Als wij nu, op 25 juni, onverhoopt een ander besluit moeten nemen omdat moties van die strekking worden aangenomen, leidt dit op z'n minst tot onzorgvuldige en ondoorzichtige situaties binnen instellingen waar leerlingen ouder dan 18 jaar zich melden. Het is natuurlijk niet goed mogelijk voor 1 juli al die instellingen op de hoogte te brengen. Het gevolg kan zijn dat studenten niet worden ingeschreven die wel ingeschreven hadden kunnen worden, en omgekeerd. Hierdoor ontstaan dus situaties die onbillijk zijn. Iedereen die voor 1 juli staat ingeschreven, mag dus zijn opleiding afmaken; zo luidt de wet. Het onderwijsveld is klaar en is op de hoogte gesteld via het zogenaamde gele katern. Ik zou het zeer betreuren wanneer wij onverhoopt iedereen zouden moeten laten weten dat het weer anders is.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Ik weet dat wij geen tweede termijn hebben, maar gezien en gehoord hebbende de antwoorden van de staatssecretaris van Justitie, van de staatssecretaris van Onderwijs en van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wil ik de fractie van de PvdA vragen of zij haar motie waarin gevraagd wordt om uitstel van twee maanden, handhaaft of dat zij die opnieuw in beraad wil nemen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb de argumenten van de staatssecretaris van Onderwijs aangehoord en ik neem die ook zeer serieus. Ik zal ze naast mijn argumenten die mij tot de conclusie brachten om voor uitstel tot 1 september te pleiten, bekijken. Ik wil ook met mijn fractie bezien welke argumenten zwaarwegend zijn. Ik denk dat ik zo-even voldoende naar voren heb gebracht welk belang ik aan mijn argumenten hecht. Nogmaals, ik neem de argumenten van staatssecretaris Netelenbos mee in mijn afweging, maar dat betekent niet dat ik op dit moment mijn motie intrek.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, hedenmiddag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik stel op verzoek van de heer Duivesteijn voor, toe te voegen aan de agenda van heden en te behandelen na de afhandeling van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen, het verslag van een algemeen overleg over afkoop dynamischekostprijssubsidies.

Daartoe wordt besloten.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Naar boven