Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 juni 1998 over gedetineerden in het buitenland.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Gisteren hebben wij in een algemeen overleg met de minister van Buitenlandse Zaken gesproken over de situatie van Nederlanders die in buitenlandse gevangenissen een straf uit moeten zitten. In een heleboel landen is het rechtsstelsel en de situatie in de gevangenis te vergelijken met die in Nederland, maar er zijn ook landen waar mensen onder erbarmelijke omstandigheden jarenlange straffen moeten uitzitten. Het probleem is dan ook vaak dat zij verstoken zijn van contacten met familieleden omdat die landen ver weg liggen. Dan zijn ze in feite aangewezen op de bijstand die Nederlandse diplomaten leveren. Daar zijn wat zorgen over.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft een brief aan de Kamer gestuurd en geïnventariseerd op welke punten die bijstand kan verbeteren. Ik moet zeggen dat mijn fractie daar hoopvol over is, zij het dat wij met een zekere regelmaat willen kunnen zien, bijvoorbeeld bij de jaarlijkse begrotingsbehandeling, hoe het ermee staat.

Een situatie is specifiek besproken. Dat is de situatie in Marokko. Daar zitten ongeveer jaarlijks 80 Nederlanders gevangen onder slechte omstandigheden. Wij vinden het van belang dat het mogelijk wordt dat de tenuitvoerlegging van het Marokkaanse strafvonnis voor een deel van de straf in Nederland kan plaatsvinden. Nederland heeft met talloze landen een verdrag afgesloten op basis waarvan dat mogelijk is. Met Marokko is dat niet het geval. Daarom dien ik de volgende motie in, mede namens mijn collega's Zijlstra en De Milliano.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat er ongeveer 80 Nederlanders in Marokko onder erbarmelijke omstandigheden gevangen worden gehouden;

overwegende, dat het gewenst is dat de mogelijkheid wordt geopend dat zij een deel van hun straf in Nederland kunnen uitzitten;

dringt er bij de regering op aan om op basis van een verdrag, waarbij Marokko partij zal zijn, de overdracht van tenuitvoerlegging van strafvonnissen zo spoedig mogelijk te regelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Zijlstra en De Milliano. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (25203).

De heer De Milliano (CDA):

Voorzitter! De motie van de heer Dittrich ondersteun ik namens de CDA-fractie en wel op de door hem genoemde humanitaire gronden.

De problematiek rond de Nederlandse gedetineerden in de buitenlandse gevangenissen is mede onder invloed van de publiciteit van de afgelopen weken op de politieke agenda gekomen. De minister heeft in het algemeen overleg van gisteren aangekondigd welke maatregelen de komende tijd worden genomen. Daarnaast heeft hij in een brief een aantal nuttig maatregelen aangekondigd. Gezien de ernst van de problemen, is het van belang dat de uitvoering van deze maatregelen op zo kort mogelijke termijn ter hand wordt genomen. Daarom dien ik mede namens de collega's De Wit, Dittrich, Weisglas, Zijlstra en Karimi de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de ondersteuning van Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenissen – met name buiten Europa – van de zijde van de Nederlandse overheid meer aandacht behoeft;

constaterende, dat gebleken is dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om het ministerie van Buitenlandse Zaken in staat te stellen deze kerntaak naar behoren te vervullen;

verzoekt de regering voor het einde van het jaar aan de Kamer te rapporteren op welke wijze de door de minister bij brief en mondeling vermelde maatregelen zullen worden verwezenlijkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Milliano, Dittrich, Zijlstra, Weisglas en De Wit.

Zij krijgt nr. 7 (25203).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Wij praten over 1600 landgenoten die in buitenlandse gevangenissen zitten en daar heel vaak onder mensonwaardige omstandigheden hun dagen moeten slijten. De minister heeft gezegd dat de bijstand aan deze gevangenen in het buitenland een kerntaak is van de overheid, van Buitenlandse Zaken, maar tegelijkertijd heeft hij ook erkend niet in staat te zijn om altijd op een adequate wijze steun te verlenen. De minister heeft een aantal voorstellen gedaan om tot een verbetering van deze situatie te komen. Het belangrijkste voorstel daarbij is dat de frequentie van de bezoeken wordt verhoogd en dat ook de inzet van de ambtenaren van Buitenlandse Zaken wordt verhoogd. Ik heb namens de SP-fractie de motie van de heer De Milliano medeondertekend, omdat die motie er in ieder geval toe zou moeten leiden dat wij op korte termijn kunnen zien wat er met de voorgestelde maatregelen is gebeurd, of die ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en wat het effect daarvan is. Wij ondersteunen ook de motie van de heer Dittrich van harte.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Ik wil allereerst ingaan op de motie van de heer Dittrich. Ook de VVD-fractie is van mening dat alles op alles moet worden gezet om het mogelijk te maken dat de Nederlanders die in Marokko gevangen zitten, hun straf al dan niet gedeeltelijk in Nederland kunnen uitzitten. Wij hebben gisteren in het algemeen overleg de indruk gekregen – eigenlijk meer dan dat – dat de minister zich daarvoor inzet en dat hij het met het oog op de onderhandelingen die op dit punt gaande zijn, niet effectief vindt om daarvoor andere wegen te gaan bewandelen. Ik vind dat de Kamer dan wat terughoudend moet zijn. Daarom hebben wij de motie niet medeondertekend. Wij zullen de motie dan ook niet steunen, tenzij de minister ons alsnog van het tegendeel weet te overtuigen.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Ik kan mij vinden in alle opmerkingen die door de geachte afgevaardigden zijn gemaakt. Mij zijn geen andere vragen gesteld dan het oordeel over de ingediende moties. Ik kan naar aanleiding van de motie van de heer De Milliano zeggen dat ik gisteren al heb toegezegd dat de regering die maatregelen zal nemen en dat zij bereid is de Kamer daarover te rapporteren. In de motie wordt gevraagd om voor het eind van het jaar te rapporteren. Dat zal gebeuren. De Kamer weet dus al op voorhand dat de motie zal worden uitgevoerd.

De inhoud van de motie-Dittrich c.s. komt volledig overeen met de opvatting van de regering. Zij deelt de zorg die erin tot uitdrukking wordt gebracht. Er is op dit moment een intensief overleg gaande, ook met andere Europese partners in de Unie, om Marokko te bewegen tot toetreding tot het multilaterale verdrag. Dat is de beste manier om het geregeld te krijgen. De Nederlandse regering beschouwt de motie in die zin als een aanmoediging. Mocht dit leiden tot een stagnatie, dan zal de regering opnieuw met de Kamer praten teneinde te bezien of er nog andere wegen openstaan en of die aanvaardbaar zijn om tot een ander verdrag te komen. Daar doet de Nederlandse regering op het ogenblik echter geen uitspraken over. De regering laat het oordeel over de motie-Dittrich c.s. aan de Kamer over. Zij heeft er dus geen bezwaar tegen.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Is het procedureel mogelijk om een korte vraag aan de heer Dittrich te stellen naar aanleiding van het antwoord van de minister?

De voorzitter:

Ik vind van wel.

De heer Weisglas (VVD):

Gisteren in het overleg zat de heer Dittrich heel duidelijk op het spoor, dat wij nu moeten gaan werken aan een bilateraal verdrag, maar dat wordt in de motie niet genoemd. De minister maakt ook heel duidelijk dat hij op dit moment nog niet op dat spoor zit. Bedoelt de heer Dittrich met de motie nu eigenlijk dat hij wel naar een bilateraal verdrag wil of is de motie anders bedoeld dan zoals hij het gisteren zei? Dat is toch belangrijk voor ons stemgedrag.

De heer Dittrich (D66):

Gisteren heb ik heel duidelijk aangegeven dat wij vinden dat Nederlanders die in Marokko in de gevangenis zitten, op de een of andere manier, linksom of rechtsom, een deel van hun straf in Nederland kunnen gaan uitzitten. Daar heb je een verdrag voor nodig. De regering heeft eind mei een brief gestuurd waarin stond dat de regering koerst op een Europees verdrag waar Marokko zich bij aansluit. Waar het ons om gaat, is dat die mogelijkheid zo snel mogelijk gecreëerd wordt. Daar de minister zegt dat hij de motie ervaart als een ondersteuning van het in gang gezette beleid, denk ik dat het goed is dat de Kamer dat dan ook nog eens uitspreekt, zeker gelet op de discussies rond het WOTS-verdrag, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, die de Kamer begin jaren negentig of eind jaren tachtig heeft gevoerd.

Minister Van Mierlo:

Mevrouw de voorzitter! De gedachtewisseling sterkt de regering in de overtuiging dat er geen verschil van mening bestaat tussen Kamer en regering en dat er maximale pressie moet worden uitgeoefend om te komen tot toetreding tot het Europese verdrag. Mocht dat onverhoopt niet mogelijk zijn, dan zal de regering opnieuw met de Kamer in overleg treden. De regering houdt voorshands deze koers vast en voelt zich daarin gesterkt door de Kamer. Ik heb dus geen bezwaar tegen aanneming van de motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, in de loop van deze dag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven