Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 juni 1998 over jeugdhulpverlening.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat er zich nog leden hebben aangemeld nadat de sprekerslijst gedrukt was. Die sprekers krijgen in plaats van twee minuten één minuut spreektijd.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben vorige week een AO gehad over de rijksbrede uitgaven voor het jeugdbeleid. Er zijn veel argumenten gewisseld en ik zal die niet herhalen. Maar de aanwezige leden concludeerden dat op een aantal punten de informatie die ons bereikte over de verantwoording van het beleid, onvoldoende is. Dat is niet alleen door de Kamer vastgesteld, maar ook in andere gremia. Het grootste probleem dat daardoor ontstaat, is dat wij nauwelijks een verantwoorde inschatting kunnen maken hoeveel geld er precies nodig is in welke sectoren en voor welke instellingen.

Ik wil uitdrukkelijk stellen dat het niet de bedoeling is van mijn fractie om hier op rijksniveau jaar in jaar uit precies te bepalen wat er op de werkvloer gebeurt. Wel moet men echter op rijksniveau kunnen beoordelen of datgene wat gebeurt, inderdaad effectief is en of er nog leemten zijn in de hulpverlening, in de provincie, of in de bestrijding van jeugdcriminaliteit, die verbetering behoeven.

Om die verantwoordingsinformatie en die beleidsinformatie beter te krijgen en om een aantal andere aspecten die in het AO aan de orde zijn geweest boven tafel te krijgen, wil ik de navolgende uitspraak aan de Kamer voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor de bestrijding en preventie van jeugdcriminaliteit en voor de jeugdhulpverlening in het regeerakkoord 1994 extra financiële middelen zijn uitgetrokken;

overwegende, dat niet duidelijk is in welke mate deze middelen inderdaad zijn aangewend voor dat doel;

overwegende, dat er onvoldoende zicht is op effectiviteit en doelmatigheid van beleid zoals uitgevoerd op basis van de specifieke uitkering jeugdhulpverlening;

overwegende, dat zo de facto politieke prioriteitenstelling onmogelijk wordt en er onvoldoende zicht bestaat op de samenhang en effectiviteit van beleid;

verzoekt het kabinet voor 1 oktober 1998 een plan van aanpak te maken waarin wordt aangegeven:

  • - wat wordt verwacht van degenen die hetzij rechtstreeks, hetzij via andere overheden gelden ontvangen in het kader van de "rijksbrede uitgaven voor het jeugdbeleid";

  • - hoe jaarlijks samenhangende en betrouwbare verantwoordingsinformatie zal worden gepresenteerd waarin onder meer duidelijk wordt wat met de reguliere geldstroom wordt gefinancierd en wat met het extra geld gebeurt;

  • - hoe zo spoedig mogelijk een landelijk beleidsinformatiesysteem zal worden ingericht dat geldt voor de jeugdhulpverlening en de inspanningen die zijn gericht op het voorkomen en bestrijden van jeugdcriminaliteit;

  • - op welke wijze het werken met projecten zal worden bezien op zijn effectiviteit;

  • - op welke wijze er een follow-up wordt gegeven aan het vastgestelde probleem dat er veel uiteenlopende bestuurlijke verantwoordelijkheden zijn die deels op een andere schaal functioneren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek-Jasperse, J.M. de Vries, Van de Camp en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (25600 VI).

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Voorzitter! Ik wil de Kamer nog een andere uitspraak voorleggen naar aanleiding van de zogenaamde quickscan die de staatssecretarissen van VWS en Justitie hebben uitgevoerd. Die quickscan diende ertoe om een inzicht te krijgen in de wachtlijsten voor jongeren die op die lijsten staan voor opname in een instelling. Van de instellingen heeft 37% niet kunnen antwoorden op die quickscan of heeft dat zo gedaan dat daaruit niet te aggregeren gegevens gehaald konden worden. Dat moet dus beter en daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

Kalsbeek-Jasperseoverwegende, dat de "quickscan" die door de staatssecretarissen van VWS en Justitie is gehouden teneinde inzicht te verwerven in wachtlijsten en de problematiek van wachtende jongeren, onvolledig is (37% van de instellingen bleek niet (adequaat) gereageerd te hebben) en derhalve geen goed beeld geeft;

overwegende, dat een beter beeld noodzakelijk is teneinde de wachtlijstproblematiek op te kunnen lossen;

verzoekt het kabinet betere en vollediger informatie terzake te vergaren en deze voor 1 oktober 1998 aan de Kamer toe te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek-Jasperse, J.M. de Vries, Kant en Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (25600 VI).

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Voorzitter! Mij rest nog de staatssecretaris te vragen om mede namens ons te juichen in Parijs.

Mevrouw Kant (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik zal het kort houden. Ik wil alleen één motie indienen.

Ondanks het extra geld wachten nog steeds bijna 5000 kinderen op hulp of op een plaats. Kinderrechters gaan soms maar niet over tot maatregelen of doen noodgrepen, bijvoorbeeld justitiële maatregelen voor een gering strafbaar feit, enkel en alleen zodat de jongeren opgesloten worden en van de straat gehouden worden in de tijd dat zij op een plaats in een behandelinrichting moeten wachten. Ook bureaus jeugdzorg en bureaus vertrouwensartsen ondervinden grote problemen met plaatsing. Kinderen moeten vaak veel te lang wachten op hulp.

Ik vind dat dit niet kan. Kinderen hebben recht op goede opvang en begeleiding. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid te zorgen voor voldoende plaatsen en tijdige hulp. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat duizenden kinderen op hulp of plaatsing in een instelling wachten, van wie de helft langer dan twee maanden;

overwegende, dat door uitstel van hulp of plaatsing de problemen kunnen verergeren;

verzoekt de regering op korte termijn onderzoek in te stellen naar de vaststelling van maximaal aanvaardbare wachttijden voor de verschillende vormen van jeugdzorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (25600 VI).

Minister Sorgdrager:

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over de rijksbrede uitgaven jeugdbeleid is uitvoerig gesproken over het systeem van votering van geld, van het maken van plannen en vervolgens de verantwoording en controle op de besteding van dat geld.

Wij hebben eigenlijk allemaal geconstateerd dat het huidige systeem niet goed is, in die zin dat het eigenlijk heel moeilijk is om te controleren waar nieuw geld voor nieuwe prioriteiten in de praktijk blijft en wat daarvoor uiteindelijk exact gedaan is. Eigenlijk waren Kamer en regering het geheel met elkaar eens dat er vanaf nu gewerkt moet worden aan een systeem waarbij je heel duidelijk kunt zien of, als er een politieke prioriteit wordt gesteld, als er speciaal geld wordt uitgetrokken voor een bepaald doel, dat doel verwezenlijkt is en of het geld is uitgegeven aan datgene waarvoor het bedoeld was.

In die zin ben ik het geheel eens met de motie die mevrouw Kalsbeek mede namens een aantal anderen heeft ingediend. Ik zou willen toezeggen om inderdaad dat plan van aanpak te presenteren. Er wordt in de motie een aantal concrete punten aangegeven. Wij zullen die punten volgen. Wellicht is ons enige technische vrijheid gegund om het in te richten zoals wij denken dat goed is. De bedoeling is duidelijk. Wij zullen conform die bedoeling handelen. Wij ervaren de motie als ondersteuning van onze bedoelingen.

De andere motie van mevrouw Kalsbeek zal door mevrouw Terpstra worden behandeld.

Ik wil nog iets zeggen over hetgeen mevrouw Kant heeft gezegd. In haar inleiding, die uiteindelijk resulteert in haar motie, haalt zij een aantal krantenartikelen aan. Ik weet niet of die geheel conform de werkelijkheid zijn. Natuurlijk zoeken wij dat uit. Wij moeten echter oppassen met meteen aan de haal te gaan met wat er geschreven wordt. Punt is wel dat er een nijpend tekort is aan jeugdplaatsen. Dat geldt zowel voor justitiële jeugdplaatsen als voor plaatsen in de sfeer van de jeugdhulpverlening.

Dat is ook de reden waarom in de nieuwe prognoses van Justitie een opstelling is gemaakt van de benodigde jeugdcapaciteit voor de komende jaren. Voor het jaar 1998 is al extra capaciteit voorzien. Wat Justitie betreft zal voor de volgende kabinetsperiode zeker geld nodig zijn voor uitbreiding van jeugdcapaciteit.

Ik geloof echter niet dat het zinvol is te bekijken wat de maximaal aanvaardbare wachttijden zijn. Dat is een exercitie die niet veel oplevert. Het gaat erom dat jongeren die geplaatst moeten worden, geplaatst kúnnen worden en dat aan jongeren die hulp nodig hebben, die hulp ook verleend kan worden. Dat is ons aller streven. De motie in deze vorm zou ik willen ontraden. Volgens mij is dat een beetje tijdverspilling.

Staatssecretaris Terpstra:

Mevrouw de voorzitter! Ik sluit mij vanzelfsprekend aan bij de woorden die al gezegd zijn door de minister van Justitie. Ik wil nogmaals onderstrepen dat een goede beleidsinformatie inderdaad een van de speerpunten is voor het verder ontwikkelen van een integraal beleid ten aanzien van jongeren. Goede beleidsinformatie houdt in feite in het opzetten van een informatie- en beleidsregistratiesystematiek, waarbij de informatie over jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-GGZ bij elkaar wordt gebracht. Dat is een hele klus, maar wij zijn samen met de provincies en het veld al heel ver. Wij richten het plannings- en controlesysteem opnieuw in. Daarmee zal er eenduidigheid ontstaan in de wijze waarop provincies de beschikbare capaciteit en het budget per hulpvariant en de verschillende hulpvoorzieningen in kaart kunnen brengen. Het is de bedoeling dat er vier vaste data per jaar zijn waarop er eenduidige en betrouwbare gegevens over wachtlijsten en wachttijden zullen komen.

Ook ik ondersteun datgene wat in de motie over de quickscan is gezegd. Het is een absolute ondersteuning van wat ik al heb toegezegd in het algemeen overleg. Vorige week heb ik het beloofd en nu ben ik er al mee bezig. De instellingen die nog niet hebben gereageerd of niet konden reageren, wordt nogmaals gevraagd om de gegevens te leveren.

Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag het laatste verzoek van mevrouw Kalsbeek inwilligen. Ik zal haar en anderen graag vanmiddag in Saint-Etienne vertegenwoordigen. Maar ik doe dat ook graag in Parijs, op 12 juli!

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, hedenmiddag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven