Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (24649);

het wetsvoorstel Wijziging van een aantal wetten in verband met de herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie (25189),

en van:

- de motie-M.M. van der Burg over het duomoederschap (24649, 25189, nr. 24).

(Zie wetgevingsoverleg van 12 en 26 mei 1997.)

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat wij over het afstammingsrecht twee keer een uitgebreid wetgevingsoverleg hebben gevoerd, namelijk op 12 mei en op 26 mei. Dus we zijn nu echt aan de afronding toe.

Mij is intussen gebleken dat de staatssecretaris de amendementen op de stukken met de nrs. 10, 12, 19 en 20 (24649) wenst over te nemen. Ik constateer dat de Kamer daar geen bezwaar tegen heeft.

Ik heb verder begrepen dat mevrouw Doelman het amendement op stuk nr. 14 (24649) heeft ingetrokken. Dat amendement maakt dus geen deel meer uit van de beraadslaging.

Wij hebben enige tijd uitgetrokken voor dit afrondend debat, maar ik vraag de woordvoerders dringend hun inbreng te concentreren op de punten die nog wel aan de orde zijn. Wij zouden wel weer uitgebreid kunnen gaan discussiëren over het duomoederschap, maar hierover zal het rapport-Kortmann gaan. Dat komt te zijner tijd ter discussie. Daarom wil ik de discussie nu niet in die richting laten uitwaaieren terwijl wij moeten afronden. Klaarblijkelijk heeft deze opvatting de instemming van de leden.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik zou ook bezwaar hebben tegen uitwaaiering van een debat, maar het zal u niet verbazen dat het punt van de duomoeders toch aan de orde moet komen. Er is namelijk sprake van een fors politiek meningsverschil tussen de partijen onderling en tussen partijen en de regering.

Voorzitter! Eerst wil ik stilstaan bij het draagmoederschap. Gisteren en vandaag stond de zoveelste episode in de krant over de lotgevallen van het Hoofddorpse echtpaar en de Engelse draagmoeder. Na eerst het verhaal over de abortus en toen weer niet de abortus, zou nu de ongeboren baby door de draagmoeder verkocht zijn aan een ander echtpaar. Het verhaal wordt langzamerhand te grotesk voor woorden. In ieder geval is D66 door deze affaire gesterkt in het reeds eerder ingenomen standpunt, dat commercieel draagmoederschap verboden moet blijven en dat de wetgever ook het niet-commerciële draagmoederschap niet moet stimuleren met wettelijke maatregelen. Slechts na beoordeling door een rechter en niet louter op basis van een afspraak tussen partijen, mag de overgang van het juridisch ouderschap totstandkomen. Wanneer een draagmoeder zich na de bevalling bedenkt en weigert afstand te doen van het kind, mag het kind niet tegen haar wil bij haar worden weggehaald en aan de wensouders worden overgedragen.

Maar ondanks deze opvatting vindt de fractie van D66 dat ingeval de draagmoeder en de wensouders na de bevalling standvastig blijven en de gemaakte afspraken willen nakomen, er wat voor te zeggen is dat de juridische overgang korter duurt dan de periode van anderhalf jaar die de staatssecretaris had voorgerekend. Mijn fractie is dan ook blij dat de staatssecretaris ons de toezegging heeft gedaan met organisaties als de raad voor de kinderbescherming en het FIOM de mogelijkheden van een versnelling te bespreken, onder de uitdrukkelijke voorwaarden dat met alle belangen rekening zal worden gehouden, dus ook met de belangen van de draagmoeder. Ik neem aan dat wij een verslag van die oriëntatie toegestuurd krijgen.

Voorzitter! Ik wil kort stilstaan bij de motie-Dittrich/M.M. van der Burg uit 1996. In die motie wordt de regering verzocht met een wetsvoorstel te komen om adoptie van een kind door een alleenstaande en door homoseksuelen die dat kind verzorgen en opvoeden, mogelijk te maken. Die motie werd door de Kamer met grote meerderheid aangenomen. De regering heeft vervolgens de commissie-Kortmann ingesteld, die in de maand augustus met een advies zal komen over openstelling van het huwelijk en de adoptiekwestie.

Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel heeft de D66-fractie keer op keer aan de staatssecretaris gevraagd om in de wetstekst alvast een voorziening te treffen voor de duomoeders, zodat beide duomoeders familierechtelijke betrekkingen met hun kind kunnen aangaan. De staatssecretaris heeft dat geweigerd. Ik heb de argumentatie nog eens op mij laten inwerken. De D66-fractie blijft voet bij stuk houden. Wij staan op het standpunt dat het absoluut in het belang is van het kind dat wordt geboren in een relatie van twee vrouwen dat het ook met de niet-biologische moeder volwaardige familierechtelijke betrekkingen kan krijgen. Familierechtelijke betrekkingen gelden voor het hele leven en zelfs daarna nog. Het is in het belang van het kind om in de familie van beide moeders te worden ingebed en dus ook grootouders, neven en nichten te krijgen.

Daarom heb ik het amendement op stuk nr. 27 ingediend, dat toeziet op artikel 229 om via de eenpersoonsadoptie die familierechtelijke betrekkingen te construeren. Immers, de man die niet de biologische vader van het kind is, kan het kind erkennen en kan daardoor meteen de juridische vader van dat kind worden. Hij hoeft het kind niet eens op te voeden en te verzorgen. Waarom zou dan de meemoeder in een relatie van duomoeders niet via eenpersoonsadoptie diezelfde familierechtelijke betrekkingen kunnen verkrijgen als de mannelijke erkenner? Ik haal een uitspraak aan van de schrijver Bernanot: de wereld zal geoordeeld worden door de kinderen. Ik vind dat dit ook voor dit amendement moet gelden. De D66-fractie stelt zich op het standpunt dat het in het belang is van kinderen geboren in relaties van duomoeders dat zij familierechtelijke betrekkingen kunnen krijgen met beide moeders. Daarom zal ik het amendement handhaven.

Voorzitter! Ik rond af met mijn conclusie. Met name de Europese rechtspraak inzake familylife heeft ervoor gezorgd dat de wetgever het afstammingsrecht op een goede en doordachte manier heeft gemoderni seerd in dit voorstel. Mijn fractie juicht het toe dat het onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen verdwijnt en dat er dus ook niet meer over bastaardkinderen kan worden gesproken. Overigens ben ik van mening dat er nooit onwettige kinderen of onwettige ouders kunnen bestaan, maar wel onmenselijke wetten.

De biologische band tussen ouder en kind krijgt in het wetsvoorstel een prominente plaats. De D66-fractie ondersteunt de staatssecretaris daarin, omdat tevens op een evenwichtige manier effectief gezins- en familieleven in het wetsvoorstel wordt beschermd. Wij verklaren ons overigens bereid – dat was een verzoek van de staatssecretaris in haar termijn – om aan een snelle behandeling van de wet op de donorgegevens mee te werken, vanuit het besef dat het voor een kind van belang is te weten wie de biologische ouders zijn.

Op het punt van de adoptie gaat het wetsvoorstel niet ver genoeg voor de D66-fractie. Wij vinden ook niet dat wij dat wat de duomoeders betreft nog eens aan de commissie-Kortmann moeten voorleggen. Wij bespreken nu dit wetsvoorstel. Ik vind dat wij onze verantwoordelijkheid als wetgever moeten nemen. Dat is de reden voor het amendement om voor de duomoeders alvast een snelle regeling te bereiken.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! De wettelijke regeling van het afstammingsrecht en de adoptie is dringend aan vernieuwing, aan modernisering toe, niet zozeer omdat veel mensen in ons land hiermee voortdurend in de problemen komen, maar wel omdat zich steeds meer situaties openlijk voordoen en zich ook zullen voordoen waarin de biologische vader niet dezelfde is als de man die in de dagelijkse praktijk voor het kind zorgt en het opvoedt. Ik denk ook aan situaties waarin de vader niet of nauwelijks aanwezig is voor het kind, hetzij omdat hij slechts de donor is, hetzij omdat er om andere redenen geen relatie is met het kind. De biologische en sociale banden zijn beide in principe van belang voor het kind, maar welke band prevaleert? Aangezien een kind juridisch maar één vader kan hebben, kan een keuze vaak niet uitblijven.

Voor de PvdA-fractie weegt de feitelijke verzorging heel zwaar, maar het belang van de biologische ouder onderschat zij zeker niet. Daarom kan de PvdA-fractie zich, zeker ook na het uitvoerige wetgevingsoverleg dat wij hebben gevoerd, vinden in de meeste oplossingen die in dit soort kwesties met het voorliggende wetsvoorstel zijn gegeven. Vrijwel alle gaan ze terecht uit van een belangenafweging door de rechter per afzonderlijke situatie, zij het natuurlijk onder bepaalde voorwaarden. Internationale verdragen zoals het EVRM, het vrouwenverdrag en het verdrag inzake de rechten van het kind, dwingen eveneens tot een afweging. Maar de voorwaarden en de criteria voor de belangenafweging en de wijze waarop de rechter daarmee in de praktijk omgaat dienen naar de mening van de PvdA-fractie de komende jaren kritisch te worden gevolgd. Zij dienen nadrukkelijk onderdeel te zijn van de evaluatie.

De PvdA-fractie betreurt het dat de juridische gevolgen van de nieuwe vruchtbaarheidstechnieken nog niet geheel in het wetsvoorstel zijn meegenomen. Over het donorschap en het draagmoederschap komen wij nog nader te spreken, aldus een toezegging van de staatssecretaris. Daarbij gaat het om de anonimiteit van de donor, waarover het kabinet binnenkort met een standpunt komt, en om de juridische overgang van het ouderschap van draagmoeder naar wensouders. Wij zijn blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de betrokken organisaties, zoals het FIOM en de raad voor de kinderbescherming, zal bespreken of het met behoud van de zorgvuldigheid jegens betrokkenen, met name de draagmoeder, toch mogelijk is om tot een versnelling van de procedure te komen.

Verder vindt de PvdA-fractie het te betreuren dat homoseksuele relaties in dit wetsvoorstel niet gelijk worden behandeld als relaties tussen een man en een vrouw. De PvdA kan daarmee leven, in afwachting van het advies van de commissie-Kortmann, dat zeer binnenkort zal verschijnen. Dat advies gaat niet alleen over het openstellen van het huwelijk voor homoseksuele relaties, maar ook over adoptie door homoseksuele paren. Ik zeg dat met nadruk tegen mevrouw Sipkes. Uit haar artikel in de Volkskrant heb ik begrepen dat daarover misverstanden leven.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Het is mij niet ontgaan dat de commissie verder zal rapporteren, maar afgelopen maandag hebt u nadrukkelijk gevraagd om een versnelling, vooral ten aanzien van het duomoederschap. Daarop waren de passages in het artikel gericht. Overigens betreur ik het ontzettend dat mevrouw Van der Burg het slechts betreurt dat dit niet geregeld is.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik ben nog niet klaar met mijn hele verhaal.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw Van der Burg gaat ermee akkoord dat de commissie-Kortmann dit allemaal bekijkt. Ik hoor graag van haar of de PvdA-fractie het amendement van D66 ondersteunt waarin in elk geval de duomoeders naar voren worden gehaald en nu al in dit wetsvoorstel worden geregeld.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nogmaals, ik ben nog niet klaar met mijn verhaal.

De voorzitter:

Als u hierop in de rest van uw betoog terugkomt, verzoek ik u het betoog te vervolgen. Dan komen de antwoorden vanzelf tevoorschijn.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik had het over de termijn waarop de commissie-Kortmann haar advies moet afronden. Ik vraag de staatssecretaris om druk op de ketel, op de commissie te houden. Nogmaals, het advies moet in ieder geval vóór 1 september klaar zijn.

De PvdA-fractie blijft van mening dat, vooruitlopend op het kabinetsstandpunt over het gehele advies van de commissie, de regering voor het probleem van de zogenoemde duomoeders zo snel mogelijk een wettelijke oplossing moet zien te vinden. Het probleem is dat slechts één van hen juridisch ouder kan worden. De verbetering van gezamenlijk gezag in deze situatie is naar onze mening niet afdoende. Het is een indringend maatschappelijk probleem, dat het kabinet er moet uitlichten. Er moet zo snel mogelijk een oplossing worden geboden in het licht van het totale advies over openstelling van huwelijk en adoptie voor paren van gelijk geslacht. Als wij dat niet doen, missen wij de totale context waarin je dit soort zaken kunt bekijken. De Kamer heeft niet voor niets niet geprotesteerd tegen het feit dat het kabinet over de totaliteit een advies heeft gevraagd van de commissie-Kortmann en haar daarvoor heeft ingesteld.

De heer Dittrich (D66):

Hoe verhoudt zich dat met het standpunt van de PvdA-fractie in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Toen heeft zij er, net als D66, keer op keer op gehamerd dat in dit wetsvoorstel een voorziening voor de duomoeders moest worden getroffen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik heb al meermalen tegen u gezegd dat het verslag bij dit wetsvoorstel is ingediend voordat de brief van het kabinet naar de Kamer kwam. Dat weet u, dat heeft u zelf gezien. U kunt er nog tien keer naar vragen, maar dat is het antwoord. Natuurlijk hebben wij de motie die u heeft aangehaald, medeondertekend. Maar wij hebben ook gezegd dat het moet worden bezien in het totale licht van openstelling van het huwelijk en van adoptie voor paren van gelijk geslacht. Ik vind het dan wel bijzonder moeizaam als je vervolgens zegt: commissie, wat u ons allemaal adviseert zal ons verder... ik moet even een net woord zien te vinden...

De voorzitter:

Worst.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter!...

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Inderdaad, worst. Het is moeizaam om te zeggen: dat interesseert ons verder niet, want wij gaan toch onze eigen gang. Wij vinden dat niet juist tegenover de commissie en ook zonde van de deskundigheid die in die commissie aanwezig is. Zij kan ons op dat punt uitstekend adviseren.

De heer Dittrich (D66):

Ik concludeer dat de PvdA-fractie, kiezend tussen het prangende probleem van de duomoeders en het niet voor de voeten lopen van de commissie, de duomoeders maar even vergeet en gewoon wacht tot een integraal advies. Dat is in tegenspraak met wat de PvdA-fractie in het kader van dit wetsvoorstel altijd beweerd heeft. Mevrouw Van der Burg bracht dat een paar weken geleden in alle media ook nog naar voren, want ook toen heeft zij steeds gezegd dat er in het kader van dit wetsvoorstel een regeling voor de duomoeders moest komen. Zij heeft dus een draai gemaakt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik heb geen draai gemaakt. U maakt er een draai van. Ik kan mij dat ook best voorstellen, want dat is politiek. Wij draaien voortdurend.

De heer Dittrich (D66):

Nee, politiek is dat je rekening houdt met mensen in het land, met de duomoeders, en dat je voor hen een voorziening wilt treffen. Daar gaat het mij om.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Exact. Dat doe ik dus ook. Ik vind het buitengewoon belangrijk. Ik heb ook gezegd dat het een maatschappelijk probleem is dat snel moet worden opgelost, maar wel zorgvuldig. Dat is precies wat wij willen: snelheid en zorgvuldigheid. In zijn eerste termijn heeft de heer Dittrich in feite exact hetzelfde gezegd, maar hij is daarna gaan draaien. Hij heeft nu een amendement ingediend. Dat mag best, dat moet hij vooral doen...

De voorzitter:

Hiertegen ga ik toch protesteren, want...

De heer Dittrich (D66):

Ik protesteer hier ook tegen, omdat het een consistente lijn is van D66 die uitmondt in een amendement. De PvdA-fractie wil dat blijkbaar opeens niet meer steunen.

De voorzitter:

Mijn opmerking heeft te maken met het feit dat wij bezig zijn met de afronding van het debat en niet met het terughalen van de discussies die hebben plaatsgevonden in twee wetgevingsoverleggen. Als sprekers in de laatste fase moeten wij daartoe dan ook geen aanleiding geven en elkaar daar ook niet toe uitlokken. Wij hadden met elkaar afgesproken dat wij het kort zouden doen, omdat er maar ruim een uur beschikbaar is. Dat moeten wij dan ook doen. Daarop moet ook de inbreng afgestemd zijn, evenals de interrupties.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik denk dat de PvdA nu een draai van 180 graden maakt. Mevrouw Van der Burg heeft afgelopen maandag gepleit voor een zo snel mogelijke oplossing, eventueel via de Eerste Kamer. Daarover verbaasden wij ons. Nu zoekt zij nog verder uitvluchten en smoesjes door aan de regering te vragen om, zodra de commissie-Kortmann met haar rapport komt, zo snel mogelijk een oplossing te zoeken. Vervolgens zegt zij dat die oplossing in samenhang moet worden bezien. Wat wil zij nu eigenlijk? Op dit moment bekijken wij alles in z'n geheel en in samenhang. Mevrouw Van der Burg weet inmiddels dat de vreemde constructie via de Eerste Kamer die zij bedacht had, niet meer mogelijk is. Wij stemmen hier namelijk vandaag nog over; het voorstel kan dus nog voor de zomer naar de Eerste Kamer. Wat verwacht mevrouw Van der Burg nu echter van de regering? De staatssecretaris heeft afgelopen maandag nadrukkelijk gezegd dat zij, gegeven het hele traject, niet verwacht dat zij zelf nog een voorstel kan doen in deze periode. Wat vraagt mevrouw Van der Burg nu dus concreet?

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Ik heb hier geen vraag over, maar ik wil wel een opmerking maken. Mevrouw Van der Burg heeft gezegd: wij draaien en dat is politiek. Misschien geldt dat voor haar fractie of voor haar persoonlijk, maar ik wens daar niet mee vergeleken te worden en de VVD-fractie ook niet. Ik herken mij daar totaal niet in.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Misschien heb ik het verkeerd gezegd, maar het is in ieder geval verkeerd overgekomen. Het gaat niet om het voortdurend draaien naar een ander standpunt. Het gaat er wel om dat je bij een andere mening de ander extreem gaat aanvallen. Voor de oppositie is dit natuurlijk gemakkelijker dan voor de regeringsfracties. Dit is echter geen punt; het maakt het in ieder geval helder. Ik heb niet bedoeld te zeggen dat politiek draaien is. Dat is juist absoluut niet het geval.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Dan is het helder.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Ja, maar dan maak ik er bezwaar tegen dat ik nu plotseling als oppositie extreem moet draaien om mijn standpunt hier kenbaar te maken. Als er één wetsvoorstel is waarbij ik dat beslist niet wil doen, is het wel bij dit wetsvoorstel. Ik houd daar trouwens helemaal niet van.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Waar het de Partij van de Arbeid om gaat – dat heb ik vanaf het begin van deze behandeling gezegd – is dat er in het licht van Kortmann een goede oplossing komt voor de duomoeders. Dat heeft men mij op 12 mei uitvoerig kunnen horen zeggen en op 26 mei idem dito. Ook op dit moment zeg ik exact hetzelfde. Ik heb zelfs dezelfde bewoordingen gebruikt. Mevrouw Sipkes heeft daar een verschil in bemerkt, maar ik zou niet weten waar dat aan ligt, want ik gebruik dezelfde woorden. Voor ons is het heel belangrijk dat deze zaak snel, maar ook zorgvuldig wordt geregeld. En dat heb ik op 12 mei en 26 mei exact hetzelfde gezegd.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik vind dat allemaal prima, maar op 12 mei begon mevrouw Van der Burg met te stellen dat de PvdA al tien jaar lang vindt dat adoptie open moet staan voor mensen van hetzelfde geslacht. Dat klopt overigens. Dat is volgens mij ook de consequentie die in de schriftelijke voorbereiding en recent nog in de media is getrokken. Collega Dittrich had het hier net over. Mijn concrete vraag aan mevrouw Van der Burg was wat het kabinet volgens de PvdA moet doen om het zo snel mogelijk geregeld te krijgen, nadat de commissie-Kortmann advies heeft uitgebracht.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dan moet het kabinet allereerst zo snel mogelijk met een standpunt komen. Ik heb iedere keer gezegd dat de regering met een standpunt naar de Kamer moet komen en dat wij daarna zullen bekijken hoe wij dit nog kunnen regelen. En het kan nog. Op deze manier krijgen wij echter weer een discussie over de procedures, hetgeen mij niet zo interessant lijkt. Als de Eerste Kamer dit ook zou willen – ik sluit niet uit dat zij hier ook vragen over heeft – kan het zijn dat zij op dit punt een novelle wil hebben. Ik verwacht overigens niet dat de Eerste Kamer dit wetsvoorstel vóór 1 juli zal hebben behandeld, dus kan deze procedure nog gevolgd worden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Het laatste...

De voorzitter:

Er is al een paar keer over dit punt gesproken. Mede vanwege de tijd wil ik mevrouw Van der Burg vragen om haar betoog voort te zetten en te beëindigen. Zij dacht vijf minuten nodig te hebben, maar het is iets meer geworden. Dat zit 'm echter ook in de interrupties.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat ligt dus niet aan mij.

De voorzitter:

Voor een deel ligt dat ook aan u. Ik zou nu echter zeggen: gaat u door en probeert u af te ronden.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! Voor hetgeen wij net hebben besproken, heeft de PvdA in tweede termijn een motie ingediend. Aangezien de staatssecretaris heeft toegezegd de commissie-Kortmann te vragen om in haar advies expliciet aandacht te besteden aan de problematiek van de duomoeders, ook binnen de uitgangspunten van het huidige afstammingsrecht, moet het dictum op dat punt gewijzigd worden. De doelstellingen blijven echter gelijk. De PvdA is van mening dat op deze wijze een combinatie te maken is van zorgvuldigheid en snelheid. Ik dien hierbij de gewijzigde motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat er een aantoonbare maatschappelijke behoefte is aan een betere juridische positie van een kind dat geboren wordt en opgroeit binnen een duurzame relatie van twee vrouwen, de zogenoemde duomoeders;

van mening, dat de toekomstige regeling van gezamenlijk gezag wel enige verbetering biedt, maar niet de volledige juridische bescherming die past bij en recht doet aan de duurzaamheid van de relatie tussen de vrouwen en het kind;

van mening, dat het daarom gewenst is om ook binnen de huidige uitgangspunten van het afstammingsrecht in het belang van het kind deze volledige juridische bescherming zo spoedig mogelijk wettelijk te regelen, bijvoorbeeld door de levensgezellin van de moeder de mogelijkheid te geven om het kind te adopteren met behoud van de familierechtelijke betrekking tussen moeder en kind;

constaterende, dat de regering de commissie-Kortmann verzoekt om binnen haar opdracht ook hierover advies uit te brengen;

verzoekt de regering zo spoedig mogelijk na het uitbrengen van het advies door de commissie-Kortmann, vooruitlopend op een integraal standpunt over genoemd advies, haar standpunt te bepalen ten aanzien van juridisch ouderschap ingeval van duomoeders en dit voor te leggen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door het lid M.M. van der Burg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (24649,25189 ).

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Zojuist zei mevrouw Van der Burg dat ik het mis had in het krantenartikel, maar nu licht zij toch die duomoeders eruit. Of heb ik dat verkeerd begrepen?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

De problematiek van de duomoeders zal één onderdeel zijn binnen het totale advies van de commissie-Kortmann. Ik ken het advies nog niet, maar wellicht komt dit neer op een geheel vernieuwd afstammingsrecht. Ik vraag de staatssecretaris om de commissie aan te laten geven hoe dit geregeld wordt binnen het huidige afstammingsrecht. Dat stond in de eerste motie en dat staat nu ook in de gewijzigde motie. Wij vragen de regering vervolgens om dit punt uit het advies te lichten, maar het wel te bekijken in het licht van het totale advies. Dat is zorgvuldige wetgeving.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Wat doet de PvdA-fractie als de commissie-Kortmann negatief adviseert?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het Van der Burgkabinet zal ook daarover een standpunt innemen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik heb het niet over het kabinet, ik heb het over de fractie van de PvdA. Een fractie bepaalt haar standpunt in deze Kamer. U schijnt op de een of andere manier voorinformatie te hebben over Kortmann. U hangt alles aan de commissie-Kortmann op. Ik wil nu helderheid. Eigenlijk schuift u uw beslissing weer voor u uit. Ik wil weten wat de PvdA-fractie doet als de commissie-Kortmann adviseert om adoptie niet open te stellen voor mensen van hetzelfde geslacht.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat zullen wij bekijken als dat aan de orde is. U weet dat er op dit punt een motie is ingediend die wij hebben medeondertekend. Wij zullen dit op basis van het advies van de commissie-Kortmann bekijken, maar het ligt niet in de rede dat ons standpunt daarover zich sterk zal wijzigen. Dit onderdeel zal echter tegen de achtergrond van het totale advies ten aanzien van het openstellen van het huwelijk en van adoptie moeten worden bezien. Wij vinden dat het in totaliteit gelijkgesteld moet worden, zowel voor paren van gelijk geslacht als voor paren van ongelijk geslacht. Het geheel moet goed geregeld worden, alleen op één punt is er mogelijk sneller iets te regelen. Nogmaals, het moet goed geregeld worden. Dat is en blijft ons standpunt. Daarbij willen wij graag het advies van de commissie-Kortmann afwachten, omdat er aan deze problematiek nogal wat haken en ogen zitten. Als dat advies is uitgebracht, kunnen wij bezien welke argumenten er worden aangevoerd. Maar vooralsnog hebben wij het standpunt ingenomen zoals ik het heb verwoord.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Vorig jaar rond deze tijd had de Partij van de Arbeid geen advies nodig van een commissie. Op basis van wat het kabinet zei, ging zij een beetje terug. Nu verschuilt zij zich achter een advies en straks moeten wij maar weer afwachten wat eruit komt.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Dat is geen verschuilen, maar het reëel nemen van wat wij hier in de Kamer besluiten.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil nog een vraag stellen over het dictum van de motie en wat u zojuist hebt gezegd. U vraagt de regering om vooruitlopend op een integrale standpuntbepaling alvast een standpunt te bepalen over de duomoeders. Versnelling is geboden, zoals u zegt. Zojuist zei u in uw verhaal dat een integrale afweging en een integrale standpuntbepaling zo belangrijk zijn. Dat begrijp ik niet helemaal. Is het niet veel logischer om het amendement van D66 te ondersteunen, dat al een keuze heeft gemaakt?

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Nee, dat is niet logisch, omdat wij nog advies krijgen van de commissie-Kortmann. Ik vraag niet om een integrale standpuntbepaling van het kabinet en daarna pas een standpunt over duomoeders. Bekijk het in het licht van het totale advies; licht de duomoeders eruit en bepaal daarover je standpunt. Dat is exact zoals ik het al eerder heb geformuleerd.

De voorzitter:

U bent al een halfuur aan het woord, voor een deel als reactie op interrupties, dat geef ik toe, maar uw platte spreektijd hebt u met meer dan 100% overschreden. U kunt nog twee zinnen zeggen en dan moet ik echt het woord geven aan een van de collega's. Het eind van deze dag is mijn verantwoording.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Het finale politieke oordeel van de Partij van de Arbeid over het wetsvoorstel is dus positief. Het is al met al een evenwichtig, gemoderniseerd wetsvoorstel, en een sterke verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Het zal zeker niet het laatste wetsvoorstel hierover zijn, maar wij hopen van harte dat dit wetsvoorstel deze keer wel de eindstreep zal halen.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! De fracties van GPV en RPF willen deze plenaire afhandeling gebruiken voor het trekken van enkele politieke conclusies. Wij delen het standpunt van de regering dat een herziening van het afstammingsrecht noodzakelijk is. Ook stemmen wij in met enkele belangrijke uitgangspunten van deze herziening. Ik noem hierbij met name de aansluiting bij de natuurlijke afstamming. Uitzonderingen daarop kunnen nodig zijn, maar de natuurlijke afstamming als basis voor juridisch ouderschap kan niet naar believen worden ingeruild voor andersoortige relaties. Onze bezwaren tegen het wetsvoorstel spitsen zich toe op twee punten.

Het eerste is het loslaten van het uitgangspunt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een huwelijk en een niet-huwelijkse relatie. Over dit principiële meningsverschil hebben wij al vaker gesproken. Het verheugt mij dat ook mevrouw Doelman dit verschil wil aanbrengen als het gaat om adoptie. Haar amendement op stuk nr. 29 zullen wij dan ook zeker steunen. Ik hoop dat dit amendement voor haar fractie een aanzet zal betekenen voor het over de hele linie van het personen- en familierecht honoreren van het principiële verschil tussen een huwelijk en andere relatievormen.

Ons tweede bezwaar betreft de ontwikkeling die gaande is op het gebied van adoptie. In dit verband wordt veel gesproken over het belang van het kind, maar er is terecht op gewezen dat je met zo'n formulering verschillende kanten uit kunt. Ik wil daarom graag vasthouden aan het uitgangspunt dat adoptie een kinderbeschermingsmaatregel is, bestemd voor situaties waarin andere, minder vergaande maatregelen niet mogelijk zijn. Adoptie is nooit bedoeld geweest als instrument voor gezinsvorming en moet dat wat mij betreft ook nooit worden.

De staatssecretaris heeft erop gewezen dat het gebruik van adoptie in de praktijk al is gaan schuiven bij de stiefouderadoptie. Ik vind dat niet zo'n gelukkig voorbeeld, omdat uit de Kamerdebatten van de laatste tijd is gebleken dat vrijwel iedereen niet zo gelukkig is met de stiefouderadoptie en hoopt dat een nieuwe mogelijkheid van gezamenlijk gezag in steeds meer gevallen het alternatief zal worden. Bovendien zou ik stiefouderadoptie niet willen bestempelen als een instrument voor gezinsvorming. Het kind is dan immers al bij de eigen ouder, die een nieuwe partner krijgt? Dat is een heel andere situatie dan wanneer een of twee mensen een kind adopteren. In het laatste geval moeten wij oppassen dat wij de rollen niet omkeren door uit te gaan van een vermeend recht van deze mensen op adoptie van een kind. Daar kom je gemakkelijk terecht, als het erom gaat ongelijke leefvormen gelijk te behandelen.

De staatssecretaris heeft ingestemd met mijn stelling dat een kind recht heeft op een vader en een moeder en dat het zeker voor een adoptiekind belangrijk is dat het opgroeit in een situatie die zo weinig mogelijk verschilt van die van andere kinderen. Die redenering past bij het karakter van adoptie. Daarbij past, afgezien van zeer bijzondere gevallen, geen eenouderadoptie en geen adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht. De twee door mij genoemde bezwaren betreffen geen details van het wetsvoorstel, maar raken aan de uitgangspunten ervan. Als de voorgestelde lijn wordt geaccepteerd, zijn volgende, verdergaande stappen te verwachten. Die weg willen wij niet op. Daarom zullen wij het voorstel, zoals het nu voorligt, niet kunnen steunen.

Tot slot nog iets over de afstammingsgegevens. Ik betreur het zeer dat het zo'n drie jaar heeft geduurd voordat is gepoogd om tot een bepaling van het regeringsstandpunt te komen. Te lang heeft de regering zich verscholen achter in de Kamer bestaande of veronderstelde meningsverschillen op dit punt. De regering is aan zet. Gelukkig beseft ook de staatssecretaris dat en krijgen wij een regeringsstandpunt ter nadere bespreking. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij persoonlijk geneigd is om voorrang te geven aan het recht van kinderen om hun afkomst te kennen. Ik hoop dat deze persoonlijke neiging spoedig wordt omgezet in een consequent doorgevoerd regeringsstandpunt. Ik meen dat dit principieel een juiste benadering zou zijn, maar ik voeg daaraan toe dat degenen die, zoals de regering en veel fracties in de Kamer, meer ruimte willen creëren of laten voor allerlei vormen van niet-juridisch ouderschap, ertoe bijdragen dat steeds meer kinderen op latere leeftijd behoefte kunnen krijgen aan het kennen van hun biologische ouders. Juist zij zouden dan ook voorstanders moeten zijn van het recht van deze kinderen om hun biologische ouders te leren kennen. Het belang van het kind vraagt daarom.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik namens de CDA-fractie onze uitgangs- en beoordelingspunten neergezet. Ik doe dat nu even in het kort: er dient nauw te worden aangesloten bij de natuurlijke afstamming, opdat de biologische werkelijkheid zoveel mogelijk bewaard blijft; het huwelijks- en gezinsleven moeten geëerbiedigd worden en het belang van het kind behoort voorop te staan. De realiteit gebiedt echter dat wij erkennen dat niet alle kinderen binnen een huwelijk worden geboren en dat juist vaak voor hen een beschermende oplossing behoort te worden gevonden, waarbij ook de verantwoordelijkheid van ouders een grote rol behoort te spelen, naast uiteraard familylife. De regels die nu in het wetsvoorstel zijn vastgelegd over de afstamming, de erkenning, de gerechtelijke vaststelling, ontkenning en de vaderschapsactie roepen bij de CDA-fractie geen nadere vragen op en hebben onze instemming. Uiteraard kunnen de amendementen met een technische verbetering en het amendement dat de rol van de kinderen versterkt, op onze steun rekenen.

Hoewel je de rol van de overheid niet altijd moet overschatten, moet die op het punt van het draagmoederschap zeker niet worden onderschat. Op dat punt heeft de overheid een belangrijke rol te vervullen. Ik ben natuurlijk blij dat het commercieel draagmoederschap verboden is en blijft, maar dat neemt niet weg dat de overheid de ontwikkelingen nauwlettend moet gadeslaan en een blijvend beleid moet voeren om dit vooral te ontmoedigen.

Verder ben ik uiteraard zeer blij met de nieuwe impuls voor de discussie over de registratie en de inzage in de afstammingsgegevens. Ik ben ook blij met het feit dat er een gesprek zal plaatsvinden tussen minister Borst en de staatssecretaris over de relatie tussen afstammingsgegevens en de bevruchtingstechnieken en over de manier waarop ouders aangesproken kunnen worden op hun plicht om hun verantwoordelijkheid te nemen en het kind in te lichten over zijn afstamming en de gegevens daarover. Wij zien die brief en onze nadere discussie met belangstelling tegemoet. De CDA-fractie hoopt daar zeker een belangrijke bijdrage aan te leveren.

Vandaag gaat het echter niet alleen over afstamming, maar ook over regels van de adoptie. In onze ogen blijft adoptie voor een kind de meest ingrijpende vorm om een familierechtelijke betrekking te krijgen. Alle banden met de eigen familie worden doorgesneden en er worden nieuwe banden tot stand gebracht, uiteraard allemaal in het belang van het kind. Laat ik allereerst zeggen dat de CDA-fractie zich na de uitgebreide discussie kan vinden in de wettelijke regeling van de eenouderadoptie, maar alleen in bijzondere gevallen. Ik heb mijn amendement niet gewijzigd. Een limitatieve opsomming van uitzonderingssituaties lijkt mij achteraf niet zo'n goede weg en de bezwaren van de staatssecretaris lijken mij, na consultatie van andere wetgevingsjuristen, niet op te wegen tegen datgene wat mijn amendement beoogt, namelijk beperking van de bijzondere gevallen. Ik heb het amendement dus ongewijzigd gehandhaafd. Bij stiefouderadoptie, hoewel akkoord, blijf ik de voorkeur uitspreken voor het gezamenlijk gezag en de gezamenlijke voogdij. Dat heeft duidelijk de voorrang boven deze vorm, hoewel ik weet dat het op een gegeven moment mogelijk moet zijn. Ik ben blij met de versterking van de tegenspraak van natuurlijke ouders.

Ook na de uitgebreide discussie met de staatssecretaris om de adoptie uit te breiden met niet-gehuwde paren van verschillend geslacht zijn wij niet overtuigd. De CDA-fractie wil vasthouden aan de huwelijksvereisten voor adoptie. Adoptiefkinderen hebben recht op een vader en een moeder in een samenlevingsverband dat helder is vormgegeven en dat, uiteraard na onderzoek, geschikt wordt bevonden. Ik kan dan ook niet anders dan dat vastleggen in een amendement en dat is mijn amendement op stuk nr. 29.

Tot slot steunt de CDA-fractie de staatssecretaris zeer in haar voornemen om de uitkomsten van de commissie-Kortmann en de daarop gebaseerde voorstellen integraal te behandelen en ik begrijp dat ik zo langzamerhand de volledige steun krijg van mevrouw Van der Burg. Ik kan mij tenminste niet aan de indruk onttrekken dat mevrouw Van der Burg enigszins aan het schuiven is gegaan.

De amendementen en de motie die een voorschot nemen op de discussie, ook die van het duo moederschap, zullen onze steun niet krijgen, omdat ik vind dat dit zo'n belangrijk onderwerp is in relatie tot de samenlevingsvorm dat wij het integraal moeten behandelen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Begrijp ik het goed dat het CDA de motie zal ondersteunen?

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Nee, ik zal uw motie niet steunen. Ik wil het integraal behandelen en uw vraag wordt daarin integraal meegenomen. De achterliggende bedoeling van die motie is om dat deel uiteindelijk bij voorrang te behandelen. Ik wil echter integrale behandeling en daarom kan ik uw motie niet steunen. Ik kan mij er iets bij voorstellen als u zegt dat u de commissie-Kortmann wilt pushen om snel met het voorstel te komen. Door de toelichting die u heeft gegeven, heeft u er zelf voor gezorgd dat ik die motie niet kan steunen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Ik wilde maar even constateren dat er een duidelijk verschil is. U wilt een integraal advies en daarin kan van alles worden meegenomen en wij willen het eruit lichten. Er is dus een duidelijk verschil tussen uw standpunt en het standpunt van de PvdA-fractie.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA):

Uiteraard is het advies integraal en dat wil ik ook zo houden, maar ik wil dat ook de voorstellen integraal worden behandeld en niet dat het ene deel bij voorrang wordt behandeld. Ik denk dat wij daar in dit wetgevingsoverleg heel duidelijk over hebben gepraat. De staatssecretaris heeft dat ook duidelijk aangegeven. Waar moet je op een gegeven moment het verschil leggen tussen duomoeders en duovaders? Het kan net zo goed zijn dat het een eigen kind van een vader is. Waarom zou je dan een onderscheid moeten maken tussen duovaders en duomoeders? Daarom vind ik sowieso dat het integraal behandeld moet worden.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb in dit afrondende debat behoefte aan enkele algemene lijnen, maar ik wil beginnen met een woord van waardering voor de wijze waarop de staatssecretaris zowel in de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel als in twee termijnen in het wetgevingsoverleg heeft gereageerd. Zij is serieus op een aantal principiële en praktische bezwaren onzerzijds ingegaan. Dat heeft ons op de hoofdpunten niet tot elkaar gebracht, maar dat heeft ook het voordeel dat de scheidslijnen helder worden. Wij zijn hier ook in dit debat bij elkaar om politieke keuzen te maken. Die scheidslijnen worden vooral op twee punten duidelijk. Dat is de vraag welke normstelling dient te gelden voor dit deel van het personen- en het familierecht en de vraag wat de rol van de overheid is. Ik denk dat dit ook een belangrijk punt is. Heeft de overheid de taak om de ontwikkelingen in de samenleving maar te volgen en die vervolgens in de wetgeving neer te slaan of heeft zij een eigen verantwoordelijkheid? De Kamer weet dat wij wat dit betreft op het laatste standpunt staan.

Dit wetsvoorstel staat heel duidelijk in het kader van een bredere maatschappelijke ontwikkeling, die ook diepgaande invloed op onze samenleving heeft. Ik heb die ontwikkelingen in eerste termijn in het wetgevingsoverleg als revolutionair betiteld omdat het gaat om de grondslagen van onze samenleving. Wij zien het huwelijk als ordenend beginsel van dit deel van ons personen- en familierecht en ook in bredere zin als hoeksteen van onze samenleving. In dit wetsvoorstel zien wij dat dit uitgangspunt wordt aangetast. Ik denk ook aan de discussie over de nota Leefvormen en de discussie over de Wet partnerschapsregistratie. Wij moeten die ontwikkelingen dus in dat bredere kader bezien.

Voorzitter! Mijn fractie heeft grote principiële bezwaren tegen deze ontwikkeling – dat heb ik een- en andermaal uitvoerig uiteengezet – maar wij zien ook ontwrichtende gevolgen daarvan in de samenleving. Ik heb gevraagd wat het normatieve kader van deze wetsvoorstellen is. De staatssecretaris heeft een aantal lijnen aangegeven, maar uiteindelijk is dit toch de neerslag in wetgeving van "elk wat wils": ieder kiest maar z'n eigen leefpatroon en z'n eigen leefvorm en de wetgeving moet dat mogelijk maken. Ik vind dit ontwrichtend voor de samenleving en mijn fractie vreest de gevolgen hiervan, ook in de toekomst, juist in het belang van het kind. Daar praten wij voortdurend over en de staatssecretaris is er in haar laatste antwoord ook op ingegaan. Dat waardeer ik, maar juist ook in het belang van het kind denk ik dat wij de grondslagen van ons huwelijksrecht niet op losse schroeven moeten zetten.

De voorstellen zijn gericht op het afstammingsrecht en op het adoptierecht. In beide gevallen zullen in de ogen van onze fractie de bijbelse beginselen van het huwelijk de toon aan moeten geven. Ik constateer met name in de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van adoptie dat die beginselen daarbij niet het uitgangspunt vormen. Dit betreur ik zeer. Op grond van deze overweging zal mijn fractie deze voorstellen ook niet kunnen steunen. Wij vrezen – en dat is in het debat ook duidelijk gebleken – dat dit ook niet de laatste stap is. Integendeel, verschillende verdere stappen zijn al aangekondigd of zijn zelfs al via wijzigingsvoorstellen in dit wetsvoorstel verankerd. Wij zullen amendementen waarmee beoogd wordt de wetgeving nog verder van het huwelijk als uitgangspunt te verwijderen, niet kunnen steunen. Ik denk aan de amendementen die betrekking hebben op het verruimen van de adoptiemogelijkheden en op het al veelgenoemde begrip "duomoeders". Ook het amendement van de VVD-fractie om stiefouderadoptie ook buiten de huwelijksrelatie mogelijk te maken, zullen wij om principiële redenen beslist moeten afwijzen. Daarentegen zullen wij steun verlenen aan de amendementen van de CDA-fractie. Ik ben blij dat het amendement op stuk nr. 15 niet is gewijzigd. Het gaat daarbij om het beperken van de eenouderadoptie tot bijzondere gevallen. Het vormt een beperking van de strekking van het wetsvoorstel, die wij zullen steunen. En ik ben ook verheugd over het amendement op stuk nr. 29, het voorstel om in adoptieverhoudingen het huwelijk als uitgangspunt neer te leggen. Ik sluit mij aan bij de wens van de heer Schutte dat dit een keer ten goede in de lijn van de CDA-fractie ten aanzien van huwelijk en gezin betekent.

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie deze wetsvoorstellen zowel om principiële redenen als in verband met de te vrezen maatschappelijke gevolgen moet afwijzen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Het is inderdaad de derde keer dat wij over deze wetsvoorstellen spreken. En terecht, want ze zijn belangrijk. Ik herhaal wat ik in het wetgevingsoverleg heb gezegd, namelijk dat mijn fractie waardering heeft voor de wijze waarop de staatssecretaris er met deze voorstellen in is geslaagd de juridische status en daarmee de rechtsbescherming van het kind op moderne wijze vorm te geven. Het is ook geen makkelijke opgave geweest, gelet op de grote verscheidenheid van niet alleen relatievormen, maar ook van technologische ontwikkelingen als KI, IVF etc. Over het draagmoederschap spreek ik nu niet, maar ik ben net als de heer Dittrich heel verontwaardigd door de berichten over hoe er in Engeland hiermee omgegaan wordt. Schandalig.

Er spreekt uit deze voorstellen nadrukkelijk aandacht voor de emotionele band die tussen ouder en kind kan bestaan. Er blijkt ook uit dat er op zorgvuldige wijze omgegaan is met enerzijds de belangen van de ouders en anderzijds die van het kind. Adoptie is nu eenmaal voor alle partijen zeer ingrijpend, dus je kunt er niet zorgvuldig genoeg mee omspringen. Ik heb een gewijzigd amendement ingediend op stuk nr. 25, nog met dank voor de ondersteuning van een ambtenaar van het departement, waarbij bepaald wordt dat ook een kind jonger dan 12 jaar door de rechter gehoord kan worden, zodat het geheel volledig aansluit op het omgangsrecht.

Voorzitter! Ik ben ook blij met de erkenning dat ouderschap meer is dan een biologisch feit, dat goed ouderschap zorg en aandacht voor het kind betekent en dat goed ouderschap niet gebonden is aan sekse, aan geslacht. Immers, mannen en vrouwen zijn gelijkelijk in staat liefde, zorg en aandacht aan een kind te schenken. Zover zijn we sinds de emancipatiegolven langzamerhand gekomen. Geaccepteerd is ook binnen de samenleving dat er verschillende seksuele voorkeuren bestaan, dat mannen van mannen en vrouwen van vrouwen kunnen houden. Sterker, sinds de Wet gelijke behandeling mag dit.

Ook nu zien we dat de staatssecretaris stelt dat het simpele feit dat een man met een man of een vrouw met een vrouw samenleeft "geen factor is bij de beoordeling van het belang van het kind". Met andere woorden: dat erkend wordt dat belangen van het kind niet geschaad worden door het feit dat hij of zij geen vader en een moeder heeft, maar twee vaders of twee moeders. We weten heel goed vanuit de jeugdhulpverlening dat een gezin een veilige plek kan zijn, maar ook een regelrechte nachtmerrie voor een kind. Daarbij is de seksuele voorkeur of het geslacht van de ouders niet bepalend. Daarom vind ik het een gemiste kans dat er nu geen adoptierecht geregeld wordt voor homo's en lesbo's en dat er geen mogelijkheid is om hun zorg, hun emotionele band met het kind, juridisch vorm te geven. Ik vind het onrechtvaardig ten aanzien van deze ouders en kinderen. Het recht van adoptie beschermt het kind immers meer. Het geeft het kind een heel duidelijke plaats binnen de familie.

Het is een lange geschiedenis, die discussie hierover. Mevrouw Van der Burg stelde in het overleg tot tweemaal toe dat de PvdA al tien jaar lang vindt dat homo's en lesbo's het adoptierecht moeten hebben. Voor D66 geldt dit ongeveer hetzelfde. Ik ben het archief nog eens nagegaan en dat klopt inderdaad. Negen jaar geleden dienden deze partijen hier, samen met mijn voorgangers – de PSP en de PPR – al een motie van die strekking in. Zij stelden in die motie, en ik citeer uit de overwegingen: "niet wetenschappelijk vaststaat dat een kind nadelige gevolgen zal hebben van het behoren tot een gezin waarvan de partners hetzelfde geslacht hebben". In het dictum verzochten ze de regering "daarom de mogelijkheid van adoptie voor hen open te stellen". Dus toen al, in 1988, de mogelijkheid van adoptie voor homo's en lesbo's.

Toen werd de motie verworpen. Wel bracht de toenmalige woordvoerder van de VVD-fractie, de heer Dijkstal, in hetzelfde debat naar voren dat hij niet inzag waarom adoptie van ongehuwde paren van gelijke kunne uitgesloten moesten worden van adoptie. Ook de woordvoerder van de VVD, de huidige vice-premier, vond nadrukkelijk dat adoptie opengesteld moest worden. Op dat moment zat de VVD in de regering en er was geen ondersteuning voor de motie. Een motie van praktisch gelijke strekking is deze keer ingediend door PvdA en D66 en verleden jaar aangenomen. Ik vind dat een geweldige overwinning. Dat moet een geweldige kans zijn, zeker als je in de regering zit en niet in de oppositie zoals in 1988. Van de regering maakt zelfs de heer Dijkstal deel uit, die zich toen al verbaasde en het onterecht vond. Hij wilde uitgaan van het belang van het kind. Ik denk dan: op dit moment moet dit kunnen worden verzilverd. Ik ben dan ook ernstig teleurgesteld dat wat dit betreft de paarse partijen geen voet bij stuk houden. De motie van mevrouw Van der Burg zal ik doen ook niet steunen.

De heer Dittrich (D66):

D66 heeft een amendement ingediend om alvast de positie van de duomoeders in de wet vast te leggen en vervolgens de nadere rapportage van Kortmann en de mening van de regering daarover af te wachten. Daarna kan een volgende stap worden gezet. Nu worden alvast spijkers met koppen voor de duomoeders geslagen. Steunt GroenLinks het amendement van D66?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De motie van mevrouw Van der Burg zal ik niet steunen. Moeite heb ik met het amendement van de heer Dittrich. Ik zei al dat we het nu kunnen regelen. Nu wordt dit punt eruit gehaald en ik vind dat onrechtvaardig, al weet ik dat er allerlei juridische verschillen zijn tussen duomoeders en duovaders. Daarom heb ik er moeite mee om de ene groep voor te trekken. Toch ligt er nu de kans om voor een deel verbetering aan te brengen. De heer Dittrich heeft nu een kans om datgene wat hij al sinds 1988 zegt, eindelijk een keer waar te maken. Het amendement zal eerst in stemming komen. Op basis van de uitslag daarvan zullen wij bekijken of wij het nu voor die ene groep alvast willen regelen. Wij weten hoelang wetgeving duurt en ik zie dan ook niet hoe wij het in de komende jaren voor iedereen gaan regelen. Ik blijf dat onrechtvaardig vinden.

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Na de uitvoerige bespreking van dit onderwerp in twee termijnen in het wetgevingsoverleg heeft de fractie van de VVD nog slechts enkele opmerkingen.

De staatssecretaris heeft kans gezien dit ingewikkelde wetsvoorstel na een lange periode tot een afronding te brengen. Het werd ook de hoogste tijd, want de ontwikkelde jurisprudentie maakte herziening van de bestaande wetgeving almaar urgenter. Mijn fractie vindt het dan ook van belang dat deze wet zo spoedig mogelijk van kracht wordt. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de jurisprudentie of nieuwe inzichten moeten niet leiden tot het aanhouden van dit wetsvoorstel. Dit betekent ook dat voor de voortgang van deze herziening niet gewacht moet worden op de uitkomsten van de commissie-Kortmann. Op grond van het rapport van de commissie-Kortmann wil mijn fractie een integrale afweging maken.

De bevindingen van de commissie-Kortmann zijn niettemin van belang voor de positie van kinderen en ouders, stiefouders of verzorgers die van hetzelfde geslacht zijn. Mevrouw Van der Burg van de PvdA heeft met het oog op de positie van duomoeders een motie ingediend met het verzoek de commissie expliciet op dit onderdeel een advies te laten uitbrengen en dit advies, voorzien van een kabinetsstandpunt, zo spoedig mogelijk daarna aan de Kamer voor te leggen. Wij zullen deze motie steunen, met de kanttekening dat wij zowel het advies als het kabinetsstandpunt terzake zullen beoordelen in het licht van het integrale advies van de commissie-Kortmann.

De amendementen op stukken nr. 21, van de heer Dittrich, en stuk nrs. 22, van mevrouw Sipkes, zal mijn fractie niet steunen, aangezien wij er de voorkeur aan geven het advies van de commissie-Kortmann af te wachten, zeker gezien het feit dat dit reeds over twee maanden kan worden verwacht.

Tot slot hecht mijn fractie eraan een paar opmerkingen over stiefouderadoptie te maken. Wij zijn gelukkig met de aanscherping in de huidige wet, voorzover het het voorbijgaan aan de tegenspraak van de ouders betreft. Gezien de verstrekkendheid van adoptie moet hiervan naar ons oordeel zomin mogelijk gebruikgemaakt worden. De nieuwe mogelijkheid van gezamenlijk gezag biedt voldoende waarborgen voor kind en stiefouder en leidt niet tot een onomkeerbare situatie, met verstrekkende gevolgen voor veel meer mensen dan alleen de stiefouder en het kind. Met deze kanttekening hebben wij niettemin gemeend dat er geen reden is om niet-gehuwde paren in dezen anders te behandelen dan gehuwde, maar wij blijven terughoudendheid bepleiten.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Uit de uitgebreide behandeling zowel schriftelijk als mondeling en uit de af en toe wat felle wisseling van argumenten over dit wetsvoorstel leid ik af dat het een wetsvoorstel is dat van uitdrukkelijk belang is. Ook al is niet iedereen zich er iedere dag van bewust, dit wetsvoorstel heeft te maken met het leven van vele mensen. Er is in de mondelinge behandeling op 12 en 26 mei gezegd dat het spreken over een groot aantal zaken de indruk kan wekken dat onze hele samenleving uit uitzonderingen bestaat, maar dat is niet het geval.

Over de algemene uitgangspunten hebben wij voldoende argumenten gewisseld. De heer Van den Berg heeft gevraagd wat de rol van de overheid daarin is. De heer Schutte heeft aangegeven dat herziening van het afstammingsrecht wel degelijk nodig is, maar dat hij niet alle punten van het wetsvoorstel volgt. Het is de uitdrukkelijke rol van de overheid om maatschappelijke ontwikkelingen die zich voordoen niet onmiddellijk in wetgeving neer te leggen. Ik heb in de debatten, ook over de nota Leefvormen, aangegeven dat wij op dit punt niet voor de troepen uit moeten lopen. Maar als maatschappelijke ontwikkelingen duidelijk algemeen aanvaard zijn, is het een goede zaak om een en ander in zorgvuldige wetgeving neer te leggen, juist ter bescherming van de belangen van alle betrokkenen. Wij hebben gepoogd dat in dit wetsvoorstel te doen. In de richting van de heer Van den Berg merk ik op dat dit niet de laatste stap zal zijn, eenvoudig omdat de samenleving niet stabiel is op dat punt.

De heer Van den Berg (SGP):

Blijkt uit dit antwoord van de staatssecretaris niet dat voor haar in feite de maatschappelijke ontwikkelingen de norm zijn? En is dat niet het essentiële punt in dit debat? Om welke norm gaat het? De maatschappelijke ontwikkelingen als zodanig kunnen toch niet de norm zijn?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Een wetgever heeft te maken met een samenleving waarin zich ontwikkelingen voordoen. Als die ontwikkelingen in brede lagen van de bevolking algemeen aanvaard zijn, dan moet een en ander in onze ordening van wet- en regelgeving zijn weerslag vinden. Dat is al het geval. Het is de hele basis onder de nota Leefvormen en allerlei andere wetsvoorstellen geweest. De wet biedt bescherming aan het huwelijk. Wij zien andere relatievormen uitdrukkelijk als gelijkwaardig. Dat is ook de kern van ons verschil in opvatting. Dat vindt zijn weerslag in de wetgeving: andere relatievormen worden als gelijkwaardig gezien. Daarmee wordt de betekenis van het huwelijk enigszins gerelativeerd. Dat hebben wij ook aangegeven. Uiteraard is sprake van behoud van de bescherming die het huwelijk kent.

Voorzitter! Dan kom ik bij de punten van discussie die vandaag nog naar voren zijn gebracht. De heer Dittrich stelde dat er een fors politiek meningsverschil bestaat over de duomoeders. Hij maakte de zorgen over de duomoeders duidelijk tot de zijne. Dat forse meningsverschil moet echter nog duidelijk blijken. Wij hebben naar aanleiding van de aangenomen moties de commissie-Kortmann om advies gevraagd over de openstelling van het huwelijk enerzijds en de adoptie anderzijds. Ook vanwege de samenhang daartussen hebben wij gezegd: wij willen het integrale advies op tafel, vervolgens zal het kabinet zijn standpunt bepalen. Ik zou niet bij voorbaat willen zeggen dat de positie van duomoeders en duovaders dan niet geregeld kan worden. Maar dat zou het kabinet dan moeten bespreken en aan de Kamer moeten voorleggen. Er moet niet nu al worden geroepen dat er een verschil van mening is. Ik vind dat dit afbreuk doet aan mogelijke ontwikkelingen in de toekomst.

De heer Dittrich (D66):

Ik zou u zeker niet van dat spoor af willen halen. Maar meningsverschillen doen zich ook voor tussen fracties in de Kamer. U zult vandaag gemerkt hebben dat die er nog zijn. Zowel de fractie van het CDA als de fracties van de kleine christelijke partijen zijn het er niet mee eens. Blijkbaar is ook de fractie van de PvdA het er niet helemaal meer mee eens. Er is dus wel degelijk een meningsverschil in de Kamer.

Staatssecretaris Schmitz:

Ik wilde toch even de positie van het kabinet onderstrepen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Er is ook een politiek meningsverschil tussen de Kamer en het kabinet geweest. De staatssecretaris heeft gezegd: er ligt een motie van u. Ik wijs erop dat er twee moties zijn ingediend. Er is een notie ingediend waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar het huwelijk en daarnaast is er de motie-Dittrich/M.M. van der Burg: de meerderheid van de Kamer heeft zich uitgesproken voor een wettelijke regeling. Dus er is een politiek meningsverschil tussen de regering en de Kamer. Althans, er dreigde een politiek meningsverschil tussen de regering en de Kamer. Nu is dat er niet meer.

Staatssecretaris Schmitz:

In ieder geval is er in de toekomst nog stof genoeg voor debat. Laten wij het daar op houden.

Voorzitter! Ik ben blij dat van meerdere kanten is gezegd dat we buitengewoon terughoudend moeten omgaan met het draagmoederschap. We hoeven niet alle perspublicaties te volgen om te weten dat de actualiteit bewijst dat wij dit ook moeten doen. Wij moeten zeker niet afzien van het verbod op commercieel draagmoederschap, dat de wetgever eerder heeft vastgelegd. Ik meen dat bewezen is dat het vastleggen van dat verbod een goede zaak is geweest.

Voorzitter! Ik kom vervolgens te spreken over de motie op stuk nr. 24. Die motie gaat over het duomoederschap. Bij het bespreken van deze motie wil ik ook de integrale afweging aan de orde stellen. Wat is mijn intentie altijd geweest? Wij hebben de commissie-Kortmann advies gevraagd en haar gevraagd daarbij expliciet iets te zeggen over het duomoederschap. De commissie-Kortmann hebben wij gevraagd ons over beide aspecten te adviseren en ons te laten weten wat de mogelijkheden en wellicht de onmogelijkheden zijn, zodat het kabinet in dezen een standpunt kan innemen.

Mevrouw Van der Burg (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris had de oude motie voor zich. Het gaat nu om de motie op stuk nr. 34.

Staatssecretaris Schmitz:

U hebt gelijk. Voorzitter! Ik heb van de week dus duidelijk gezegd dat wij het advies van de commissie-Kortmann afwachten.

Mevrouw De Vries zegt de motie te zullen steunen. Zij maakte echter de kanttekening dat zij het advies van de commissie-Kortmann zal betrekken bij de integrale afweging. Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd om de vinger aan de pols en de druk op de ketel te houden. Zij heeft althans woorden van gelijke strekking gebruikt. Ik zal zulks doen in mijn contact met de commissie-Kortmann, zij het dat ik aanneem dat het ook voor de commissie om een gecompliceerde materie gaat. Als het wetsvoorstel is aanvaard, zal ik de commissie-Kortmann een brief schrijven en daarin spreken over het advies waarom expliciet in de motie is gevraagd. Als de commissie-Kortmann advies heeft uitgebracht, zal het kabinet zich daarover buigen. Ik stel mij dan voor dat wij, in het licht van het totaal, maar in aanmerking nemende de onderscheiden aspecten, een soort fasering aanbrengen. Wij zouden dan namelijk kunnen bepalen wat al te regelen is binnen het bestaande wettelijk kader en wat niet botst met andere belangen. Of daarvan sprake kan zijn, wil ik graag van de commissie-Kortmann weten. Vervolgens zouden wij kunnen bepalen welke punten nadere uitwerking behoeven. Op deze manier wil ik dus omgaan met de motie van mevrouw Van der Burg. Ten aanzien van het expliciete verzoek heb ik al gezegd met het gevraagde akkoord te gaan. Tegenover het andere in de motie sta ik huiverig. Mevrouw De Vries wees in dit verband op de integrale afweging. Die zou hierbij in aanmerking moeten worden genomen. Ik meen dat wij in dit kader tot een oplossing zouden kunnen komen, maar ik wacht natuurlijk eerst het oordeel van de gehele Kamer over deze motie af.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Toen mevrouw Van der Burg de motie indiende, stelde zij nadrukkelijk dat zij op basis van het advies van de commissie-Kortmann snel een regeling wilde. In de tweede overweging van de motie heeft zij ook gezegd dat er de mogelijkheid moet zijn om een kind te adopteren met behoud van de familierechtelijke betrekkingen tussen moeder en kind. Stel dat het wetsvoorstel wordt aangenomen zoals het nu luidt, ziet de staatssecretaris dan een mogelijkheid op dit punt snel tot een regeling te komen?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik wijs erop dat ik eerder ook een bezwaar heb verwoord. Daarbij denk ik ook aan het amendement-Dittrich. Aanneming van dat amendement wil ik overigens sterk ontraden omdat men ermee vooruitloopt op het advies van de commissie-Kortmann en men dus eigenlijk al sturend bezig is. Ik heb toch wat moeite met het onderscheid tussen duomoeders en duovaders. Ik ben dan ook heel benieuwd of de commissie-Kortmann in haar advies duidelijke oplossingen biedt voor adoptie door mensen van hetzelfde geslacht. Misschien is er een fasering aan te brengen in de wijze waarop het kabinet zijn standpunt richting Kamer geeft.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Maar dat kan niet zonder weer een wijziging van deze wet?

Staatssecretaris Schmitz:

Dat ligt echt aan het advies. Dit wetsvoorstel heeft echt haast in die zin dat wij er zo'n lang debat over hebben gehad. Wij willen deze modernisering, deze aanpassing aan de maatschappelijke ontwikkelingen. De vervolguitwerking van wat er bij motie is gevraagd en de mogelijkheden die de commissie-Kortmann aangeeft zal een lange tijd vergen. Ik zou het echt jammer vinden als wij daarmee het wetsvoorstel zouden vertragen. Het blijft mijn intentie – ik hoop oprecht dat de Kamer die steunt – om nu verder te gaan met dit wetsvoorstel, waarmee wij een groot aantal verbeteringen aanbrengen. U heeft er zelf over gesproken in het licht van de belangrijke uitgangspunten. Als het advies van de commissie-Kortmann en het daaropvolgende kabinetsstandpunt aanleiding geven tot wetswijziging, zal ik opnieuw met een dergelijk wetsvoorstel bij u komen. Ik denk dat dit de meest heldere lijn is, ook voor de behandeling in de Eerste Kamer. Wij hebben gezegd dat er na zestien jaar een eerste duidelijke modernisering van het afstammingsrecht moet worden gerealiseerd.

Ik wil graag mijn toezegging van afgelopen maandag herhalen dat ik een gesprek zal hebben met de organisaties, zoals het FIOM en de raad voor de kinderbescherming en dat ik de Kamer daarna zal rapporteren over mogelijke medewerking van die organisaties aan een versnelling, waarbij heel duidelijk een relatie wordt gelegd tussen draagmoeders en wensouders. Ook daarbij past zowel terughoudendheid als zorgvuldigheid. Ik heb toegezegd dat ik daarbij rekening zal houden met de belangen van alle betrokkenen. Wij hebben ook gesproken over de andere kwesties van afstand. Dat wil ik er uitdrukkelijk bij betrekken.

Mevrouw Van der Burg heeft gezegd: als je dat wetsvoorstel straks hebt met de duidelijke slagvaardigheid en voortzetting daarin, kom dan over enige tijd met een evaluatie en kijk dan ook naar de criteria voor de belangenafweging die een rol speelt bij de onderscheiden aspecten en blijf dat de komende jaren nauw volgen. Ik zeg dat uitdrukkelijk toe, want ik vind gewoon dat het aan de orde moet komen.

De heer Schutte heeft melding gemaakt van zijn steun aan het amendement van mevrouw Doelman op stuk nr. 29 om de adoptie te beperken tot gehuwden. Ik betreur dat amendement. Wij hebben net gezegd dat wij het niet zoeken in beperking van de toegang tot adoptie. Integendeel, wij willen het verruimen tot die andere relaties. Ik onderstreep ten volle dat je er uiterst zorgvuldig mee moet omgaan, maar wij zoeken de zwaarte daarvan in de voorwaarden en niet in de toegang. In die zin wil ik het amendement op stuk nr. 29 niet aanbevelen.

Ik kom bij de kwestie van de stiefouderadoptie en de terughoudendheid daarover. Ik denk aan de discussie met de heer Schutte: het is een kinderbeschermingsmaatregel, veel meer dan een gezinsvormende maatregel; voor de stiefouders hebben wij toch ook het wetsvoorstel voor gezamenlijk gezag. Ik denk dat wij op dit punt niet zoveel van mening verschillen dat de stiefouderadoptie niet de meest ideale vorm is, juist vanwege de positie van de andere ouder, die daardoor in de knel zou kunnen komen.

Ik kom op het wetsvoorstel afstammingsgegevens, waarover ik een duidelijke toezegging heb gedaan. De heer Schutte heeft terecht gezegd dat de regering aan zet is. Hij heeft nog eens onderstreept wat ik maandag gezegd heb. De koers is mijn persoonlijk standpunt. Wij zullen met een kabinetsstandpunt komen, zodat wij op dit punt echt door kunnen discussiëren vanuit de gedachte, die bij mij sterk leeft, dat kinderen recht hebben op informatie over hun herkomst. Hierover is overleg met mevrouw Borst nodig, vanwege de achterliggende problematiek.

Mevrouw Doelman handhaaft haar amendement met bijzondere gevallen. Als ik het moet afwegen tegen een limitatieve opsomming, dan heb ik liever de bijzondere gevallen. Hiermee beveel ik het amendement overigens niet aan. Een limitatieve opsomming zou geen goede zaak zijn. Ik blijf echter moeite met het amendement houden, omdat het bijzondere karakter al vastligt in de bestendige verzorgings- en opvoedingsrelatie die de adoptieouder met zijn of haar kinderen moet hebben.

Mevrouw Sipkes heeft een gewijzigde tekst voorgelegd van het amendement inzake het horen van kinderen jonger dan 12 jaar. Met deze tekst sluit het amendement aan bij andere regelingen op dit punt. Ik vind het amendement een verbetering van de wetstekst.

Mevrouw De Vries heeft de wenselijkheid van spoed nog eens onderstreept. Ik heb haar formulering over de motie van mevrouw Van der Burg omarmd. Ik kan daar zeer wel mee uit de voeten.

Ik ga ervan uit dat ik geen nieuw overzicht van de amendementen hoef te verstrekken. Als de wens daartoe bestaat, kan ik dat overigens wel doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, hedenavond te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 15.10 uur tot 15.15 uur geschorst.

Naar boven