Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale structuurversterking) (25688).

De voorzitter:

Collega's! Vanmorgen is het belastingplan aan de orde geweest. Daarvoor is in totaal ruim vier uur zinvol gebruikt. Ik zou een dringend beroep op u willen doen om de onderwerpen die nog voor hedenmiddag op de agenda staan en die op de sprekerslijst zijn aangeduid met C, D, E en G, heel erg kort te houden. Dat kan ook, na de algemene discussie over het belastingplan. Als het even kan, kunnen wij om vijf uur proberen rond te zijn met deze onderwerpen.

Ik hoop dat iedereen geluisterd heeft. Ik ben er niet helemaal zeker van, en als dat nodig is, zal ik nog een keer terugkomen met deze opmerking. Het is niet alleen een kwestie van zorgvuldige behandeling van wetsvoorstellen – dat gaat voor alles – maar we hebben ook een verplichting aangegaan ten opzichte van de Eerste Kamer om deze agendapunten af te handelen. Dat hoeft geen kwestie te zijn van afraffelen, maar de grote algemene discussie heeft plaatsgevonden.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Versterking van de economische structuur en de kennisinfrastructuur, ook langs fiscale weg, kan zich in principe in de steun van D66 verheugen. Dat is ook wel uit de schriftelijke ronde gebleken.

Ook al gaat het over economische structuur en kennisinfrastructuur, ik wil toch beginnen met de BTW op de podiumkunsten. Het zal geen verbazing wekken dat mijn partij het prettig vond te constateren dat deze BTW per 1 september kan worden verlaagd. Mijn enige vraag daarover is hoe onvoorwaardelijk dat nu eigenlijk is. Of krijgen we in de loop van het jaar discussies analoog aan die die wij twee jaar geleden gehad hebben?

Voorzitter! In dit wetsvoorstel zit een verruiming van de vermindering onderwijs. Ook dat vinden wij uitstekend, maar wij willen één kanttekening maken. Wij mogen niet het risico lopen dat werkelijk laagopgeleiden een beetje uit de boot dreigen te vallen omdat het interessanter wordt om wat hogeropgeleiden aan te nemen, zodat zij voor die faciliteiten in aanmerking komen. Ik zou daarom graag bevestigd krijgen dat ook inspanningen worden verricht om opleidingen op assistentniveau en wat dies meer zij gestalte te geven.

Voorzitter! Ook hulde voor het feit dat in de verpleegkundigensfeer iets dergelijks nu van toepassing wordt. Wat betreft de BTW-faciliteit voor outplacement zijn wij na het antwoord van de staatssecretaris van mening dat hier het voordeel van de twijfel gegund moet worden hoewel wij wat aarzelen of dat wel moet.

Met één onderwerp heb ik echt moeite en dat is de faciliteit voor Arbo-investeringen. Nadrukkelijk wordt gezegd dat het niet om alle Arbo-investeringen gaat maar alleen om heel bijzondere. Het gaat om voorzieningen ter voorkoming van ziektes, waarvan je eigenlijk nog niet weet dat zij er kunnen komen. Ik heb het gevoel dat wij bezig zijn om iets te regelen wat nauwelijks meer te regelen is. Ik vraag mij overigens af waarom je fiscale tegemoetkomingen geeft als je Arbo-beleid met zijn allen afspreekt. Het is zowel in het belang van de werkgever als van de werknemer, dat die voorzieningen er zijn. Ook financieel hebben werkgevers er aanvankelijk wellicht last van, omdat het gewoon geld kost. Er zullen echter minder mensen ziek worden; minder mensen zullen achteraf met schadeclaims komen. Wat is de reden om hier fiscaal nog iets aan te doen? Ik ben zelfs zover dat ik een mogelijk amendementje heb gemaakt; schrikt u niet. Ik wacht echter graag eerst het antwoord van de staatssecretaris af.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik heb vorig jaar schriftelijke vragen gesteld over de problematiek van de familiaire bedrijfsopvolging bij zogenaamde landbouw-BV's. Ook bij de behandeling van het belastingpakket inzake aanmerkelijk belang heb ik hiervoor aandacht gevraagd. De staatssecretaris heeft toen een inventarisatie beloofd van de knelpunten die zich in het kader van de familiaire bedrijfsopvolging en bedrijfsopvolgingen in breder verband voordoen. Hoewel ik een inventarisatie niet heb gezien, constateer ik dat enkele belangrijke knelpunten met betrekking tot de bedrijfsopvolging met dit wetsvoorstel worden opgelost. Die oplossingen worden gevonden in het schenkings- en successierecht.

Voor veel landbouw-BV's wordt er slechts een gedeeltelijke oplossing geboden, namelijk kwijtschelding van het schenkings- en successierecht dat kan worden toegerekend aan de waarde van de over te dragen quota. Hoewel dit een duidelijke verbetering is ten opzichte van de huidige situatie, blijven er naar mijn idee met betrekking tot de familiaire bedrijfsopvolging bij landbouw-BV's enkele knelpunten bestaan. Moet bij de overdracht van landbouwgrond fiscaal worden uitgegaan van de vrije waarde in het economisch verkeer of mag worden uitgegaan van de verpachte waarde? Als het laatste het geval is, zijn er wat mij betreft weinig problemen meer. Als echter moet worden uitgegaan van de vrije economische waarde, kunnen de kosten nog zo aanzienlijk zijn dat je je kunt afvragen of de bedrijfsopvolger wel reëel in staat wordt gesteld om de onderneming rendabel te exploiteren. Kan de staatssecretaris eens uitleggen hoe de kwijtschelding van het schenkingsrecht kan worden berekend bij een landbouw-BV waarvan de aandelenwaardering van de landbouwgrond is gesteld op 4 mln. en de verpachte waarde van de grond op 1 mln.? Voorkomen moet worden dat een bedrijfsopvolger vanwege de hoge kosten die gemoeid zijn met de overdracht niet in staat is het bedrijf rendabel te exploiteren. Ik hoop dat de staatssecretaris bereid is om bestaande knelpunten te helpen oplossen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De verlaging van het BTW-tarief voor de podiumkunsten en de attractieparken lijkt mij een goede zaak. Wil de staatssecretaris erop toezien dat deze tariefverlaging ook doorwerkt in de consumentenprijs?

Wij hebben vernomen dat de Europese Commissie bereid is om de BTW-tarieven voor arbeidsintensieve diensten te verlagen. Wij zijn al jaren doende met de schoenensector. Dat was de staatssecretaris in eerste instantie ook als Kamerlid. Wij hebben begrepen dat met name Duitsland niet positief aankijkt tegen deze ontwikkeling. Wat moeten wij eigenlijk afleiden en concluderen uit deze verwarrende discussie binnen de Europese Unie voor de Nederlandse BTW-tarieven voor de arbeidsintensieve diensten?

Het kabinet heeft gekozen voor de aftrek van de kosten van scholingsactiviteiten uit de winsten. Er is eerder aandacht gevraagd aan het kabinet voor de nutsbedrijven, die helemaal geen winst maken. Hoe moeten zij in deze constructie de scholingsactiviteiten voor eigen werknemers verdisconteren tegenover de belasting? Is het kabinet ook bereid om de aftrek van scholingskosten te koppelen aan de werknemer zelf via de inkomstenbelasting; met andere woorden, een soort individueel scholingsrugzakje ten behoeve van de werknemers?

De heer Heeringa (CDA):

Voorzitter! Ik zal geen opmerking meer plaatsen bij het geheel van de verzameling belastingwetten. Dat is vanochtend al uitvoerig gedaan. Ik dank de regering voor de uitvoerige beantwoording van onze schriftelijke vragen over dit wetsvoorstel.

De regering zegt toe te zijner tijd terug te komen op het punt van de eventuele uitbreiding van de vrijstelling van overdrachtsbelasting in de land- en tuinbouwsector bij verkrijging in de zijlijn tot en met bijvoorbeeld de derde graad. Die toezegging hangt echter wel af van een studie naar regelingen in de familiesfeer van de directe belastingen. Ik wil van de staatssecretaris horen of deze studie op de lange baan wordt geschoven of dat die toch binnen afzienbare tijd te verwachten is, zodat het onderwerp spoedig weer op de agenda kan komen.

Wij kunnen erin meegaan dat de Arbo-investeringen die gericht zijn op preventie van het organisch psychosyndroom, in principe in aanmerking komen voor de facilitering. Wij hebben recent in de Kamer kunnen ervaren dat preventieve maatregelen op dat gebied hoog op de agenda staan.

Verder is ons een set maatregelen voorgeschoteld met betrekking tot de facilitering van de Nederlandse Antillen en Aruba. Onze fractie denkt daar wat genuanceerd over. Wij komen hier nog op terug bij de behandeling van het volgende wetsvoorstel. Voorzover het wel doorgaat, zijn wij blij met de opvatting van de regering dat het gaat om het stimuleren van reële investeringen en niet om het faciliteren van windhandel. Wij zien de ministeriële regeling terzake dan ook met belangstelling tegemoet. Ik wil nog eens benadrukken dat ook wij hechten aan het voorgenomen toezicht door Nederlandse ambtenaren. Ook hechten wij aan de uitbreiding van de uitwisseling van fiscale gegevens. Daarin willen wij de staatssecretaris graag steunen.

Wij hebben gezien dat het amendement-Vreugdenhil/Smits een uitwerking heeft gekregen. Ik heb hier zeer kortgeleden nog een brief over gekregen van het Productschap vis. Ik wil de staatssecretaris de toezegging ontlokken dat, als ik hier schriftelijk nog een paar technische vragen over stel, hij deze in de beantwoording meeneemt.

Wij hebben met spijt kennisgenomen van het feit dat niet ingegaan wordt op ons verzoek om voor de kennisinfrastructuur te kiezen voor een fiscale faciliteit in de vorm van een vermindering achteraf van loonbelasting en premies volksverzekering in plaats van een faciliteit in de vorm van extra fiscale winstaftrek. Ook andere fracties hebben hiernaar gevraagd. Immers, zoals een groot aantal van de voorgestelde faciliteiten voor bijvoorbeeld de Antillen en Aruba, de Arbo of Lelystad bedoeld zijn om heel specifieke elementen te bereiken, zo is dat toch ook met de faciliteiten voor kennisinfrastructuur. Kennisinfrastructuur gaat toch niet alleen het bedrijfsleven aan. In de thans voorgestelde vorm van faciliteit wordt scholing in de non-profitsector niet gestimuleerd. Het stimuleren van scholing in bijvoorbeeld de zorgsector, met name ten behoeve van herintreders, oudere werknemers etc., zou met een andere fiscale facilitering gesteund kunnen worden. De staatssecretaris pareert dit met het idee dat de spoeling dan wel erg dun zou worden. Wij hebben hier echter nog geen cijfers over gezien. In afwachting van het nadere antwoord op dit punt, delen wij vast mede dat wij op dit punt een motie overwegen.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Ook ik zal heel kort zijn. Wij kunnen instemmen met de meeste punten van het onderhavige wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris echter nog wel even aangegeven waarom voor stimulering van de speelfilmindustrie nou juist dat fiscale instrument nodig is? Er wordt beredeneerd dat de branche het moeilijk heeft. Als je wilt helpen, kun je dat dan echter niet beter in de subsidiesfeer doen? Dit is namelijk wel erg veel fiscaal instrumentalisme. Ik hoor hier graag nog een reactie op van de staatssecretaris.

In verband met de scholingsfaciliteit voor oudere werknemers gaat de voorkeur van de VVD-fractie uit naar een afdrachtsvermindering. Als je een specifieke lastenverlichting wilt hebben voor het midden- en kleinbedrijf, zit je qua budget echter min of meer vast aan de winstaftrek. Ik neem aan dat dat de argumentatie is geweest van de staatssecretaris om voor deze weg te kiezen. Als dat zo is, zullen wij hem daarin volgen.

In dit voorstel gaan wij niet geheel akkoord met één onderdeel, namelijk de afdrachtsvermindering onderwijs. Wel gaan wij akkoord met het voorstel voor de ploegendiensten en de onregelmatigheidstoeslagen. Maar de VVD-fractie zal niet akkoord gaan met het feit dat het toetsloon van 130% van het minimumloon niet meer van toepassing zal zijn voor werknemers van 25 jaar en ouder. In eerdere debatten is daar ook al aandacht aan besteed. Kan de staatssecretaris over de vermindering van het onderwijs voor HBO-verpleegkundigen aangeven welke uitstraling dit punt heeft naar andere opleidingen?

Verder gaan wij volledig akkoord met dat wat is voorgesteld.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Ik heb slechts twee opmerkingen te maken: een algemene opmerking en een specifieke opmerking.

De algemene opmerking betreft het midden- en kleinbedrijf (MKB). De laatste drie à vier jaar zijn wij er nogal van uitgegaan dat vooral in het MKB sterke banengroei plaatsvindt. Het MKB zou de motor van de banengroei zijn. Uit Europees dataonderzoek begrijp ik dat dit wel waar is als wordt gekeken naar de bruto banengroei. Maar er moet rekening mee worden gehouden dat veel bedrijven in die sector niet zo'n lange levensduur hebben, omdat ze vaak over de kop gaan. Als dat gebeurt, krijg je de netto banengroei in het MKB, die eigenlijk niet veel groter blijkt te zijn dan die voor het grootbedrijf. Kan daar nog eens, bijvoorbeeld via een opdracht aan het CPB, goed naar gekeken worden, ook met het oog op de volgende jaren, als we moeten bezien hoever wij moeten doorgaan met het stimuleren van het MKB met als argument "banengroei"? Geleidelijk aan begin ik daarover andere geluiden te horen. Ik krijg graag een toezegging op dit punt.

De specifieke opmerking betreft de scholingsfaciliteit. Er is een motie van mijn hand geweest, waarin wordt gevraagd die faciliteit niet alleen in de profit- maar ook in de non-profitsector te bekijken. De spoeling, dus de 235 mln. die daarvoor is gereserveerd, wordt dunner naarmate dat bedrag over meer sectoren wordt uitgesmeerd. De staatssecretaris schrijft dat ook in antwoord op door ons gestelde vragen. Waarom heeft hij principieel niet gekozen voor een afdrachtsvermindering? Als daarvoor gekozen zou zijn, zou de staatssecretaris zijn hoofd hebben gestoten op het punt van de rechtsgelijkheid. Hij had zich dan namelijk niet kunnen beperken tot de profitsector, want dan had de non-profitsector naar de rechter kunnen stappen. Is dat een correct argument? Op de achterkant van een envelop kan ik uitrekenen dat een bedrijf dat in het Vpb-tarief zit, wordt geconfronteerd met scholingskostensubsidies van 7% tot 14%. Als het een bedrijf in de IB-sfeer is, is de subsidie nog groter. Stel je nu eens voor – ik zeg niet dat je dat moet willen – dat dit inderdaad wordt uitgespreid over de non-profitsector, hoeveel wordt die spoeling dan dunner? Bij de scholingskosten praten we dan ineens in plaats van over 7% over 2%, 3% of 4%.

Voorzitter! Voor stimulering van scholing in de non-profitsector is misschien een argument dat daarvoor geld apart moet worden vrijgemaakt, bijvoorbeeld bij de politie, het onderwijs, de zorg en dergelijke. Daar kan namelijk – het is tenslotte de non-profitsector – veel beter direct worden aangestuurd. Die mogelijkheid kennen wij niet in de profitsector. Misschien is dit een inhoudelijke reden om het niet te doen.

Ik sluit mij ten slotte aan bij de vragen van mevrouw Giskes over de BTW-tarieven op podiumkunsten en attractieparken.

Staatssecretaris Vermeend:

Mijnheer de voorzitter! Met betrekking tot de vormgeving van de afdracht is gevraagd of een keuze wordt gemaakt tussen winstaftrek en afdrachtsvermindering. Die discussie hebben wij intern ook gevoerd. De heer Van der Ploeg heeft gelijk dat er meerdere argumenten zijn. De maatregel is ingebed in het pakket lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Verder is er een inhoudelijk punt dat al aan de orde is geweest bij de algemene beschouwingen. Als je in de non-profitsector iets wilt stimuleren, is het de vraag of het fiscale argument de meest geschikte weg is. Bij het bedrijfsleven kun je het inpassen in de fiscale structuur, want het zijn kosten die worden gemaakt en die lopen in feite weg in de fiscale behandeling. Als je daadwerkelijk scholingsactiviteiten wilt stimuleren in de non-profitsector, ligt het veel meer voor de hand om een rechtstreekse benadering te kiezen. Die kun je ook beter aansturen en dan kun je beter gericht maatwerk leveren. Wij hebben echter gekozen voor de bedrijfssfeer en dan lopen scholingskosten gewoon met andere kosten mee en dat leidt dan vervolgens tot een lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Dat heeft een rol gespeeld.

Wat ook een rol heeft gespeeld, is dat wij, met name als je kijkt naar scholing, een extra impuls moeten geven in de sfeer van het midden- en kleinbedrijf. Als je dan financiële middelen beschikbaar hebt, moet je proberen die zo gericht mogelijk in te zetten. Stel dat je besloten had – waar wij overigens geen voorstander van waren – om het toch uit te breiden tot de non-profitsector, dan betekent dat feitelijk gesproken dat je minder lastenverlichting had kunnen geven aan de marktsector en dat je de non-profitsector had uitgebreid met extra financiële middelen. Die afweging heeft het kabinet gemaakt. Wij hebben een evenwicht willen creëren als het gaat om lastenverlichting en daarbij speelden de andere argumenten die ik heb genoemd een rol. Daarom hebben wij voor deze benadering gekozen.

Ik weet niet exact wat die vermindering zou zijn geweest als wij een knip hadden aangebracht. Wij hebben echter ten principale gezegd: wij willen graag in het kader van het beleid dat is gericht op werkgelegenheid een maatregel treffen in de bedrijfssfeer. Het was dus een doelbewuste keuze om extra scholingsmaatregelen te creëren.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Vindt de staatssecretaris het niet onjuist dat de non-profitsector als het ware uitgesloten wordt van deze mogelijkheid, terwijl het juist een financieel zwakke sector is, die minder in staat is om scholingsactiviteiten te organiseren voor de eigen werknemers? Als hij toch principieel van mening is dat het een breder bereik zou moeten hebben, waarom kiest hij dan niet voor de weg van de individuele werknemer, die het zou mogen aftrekken van zijn inkomsten- en loonbelasting? Dan heeft hij direct de mensen te pakken om wie het gaat. Bovendien werkt het kansverrijkend en emanciperend voor de individuele werknemer.

Staatssecretaris Vermeend:

Op het ogenblik zijn er twee regelingen voor kosten die iemand maakt voor scholing en opleiding. De ene regeling betreft de verwervingskosten en de andere de buitengewone lasten. De mogelijkheid bestaat dus wel om in de inkomstenbelasting voor aftrek in aanmerking te komen en daar verandert niets aan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Waarom introduceert de staatssecretaris deze regeling als die mogelijkheid al bestaat?

Staatssecretaris Vermeend:

Dit is de regeling die rechtstreeks wordt aangegrepen. Met de nieuwe regeling worden werkgevers geprikkeld om lastenverlichting te geven als werkgevers bepaalde scholingsactiviteiten ondernemen. De kosten die daarvoor gemaakt worden, komen niet voor rekening van de werknemer, maar voor rekening van het bedrijf. Als het bedrijf voldoet aan de criteria, krijgt het de extra scholingsaftrek. Vervolgens heb ik nog een differentiatie aangebracht voor ouderen, omdat uit de praktijk blijkt dat daarvoor nog te weinig wordt gedaan, terwijl wij het belangrijk vinden dat ook voor ouderen extra scholing wordt gecreëerd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb ook graag antwoord op de vraag of de zwakste sector, namelijk de non-profitsector, wordt uitgesloten.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik weet niet of dat een zwakke sector is. Ik vind dat de heer Rabbae geen karikatuur mag maken van de non-profitsector, waar bijvoorbeeld departementen onder vallen. Wij kunnen toch niet zeggen dat de overheid een zwakke sector is. De overheid zou binnen de eigen mogelijkheden en budgetten zelf kunnen beslissen dat het buitengewoon belangrijk is om voor permanente scholing te zorgen. Ik kan de heer Rabbae verzekeren dat bijvoorbeeld binnen de belastingdienst veel aandacht wordt besteed aan scholing en opleiding. Dit soort keuzes is van belang voor de kwaliteit van de werknemer. Het is een kwestie van maatvoering.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dit geldt zeker voor departementen en de belastingdienst. Ik denk echter ook aan instellingen voor maatschappelijk werk, ziekenhuizen, RIAGG's en dergelijke.

Staatssecretaris Vermeend:

Het beeld ligt genuanceerder. Er zijn ook vragen gesteld over bijvoorbeeld de vermindering van onderwijs, waarvoor een regeling bestaat. In de verpleegkunde is ook een verminderingsregeling gecreëerd. Het is dus niet zo zwart-wit als de heer Rabbae denkt.

De heer Van der Ploeg heeft een vraag gesteld over de banenmotor van het midden- en kleinbedrijf en de bijbehorende bruto-nettoproblematiek. Uit de cijfers over de banencreatie in het land maak ik op dat in het algemeen wel degelijk sprake is van het MKB als banenmotor. Ik ben echter gaarne bereid om, ook in het kader van informatie en analyses, met name de bewindslieden van Economische Zaken te vragen om dit nog eens in beeld te brengen, ook voor de beleidsimplicaties en het stimuleringsbeleid.

Mevrouw Giskes heeft een vraag gesteld over de BTW, haar favoriete onderwerp. Zij vroeg of het mogelijk was dat het op 1 september niet zou doorgaan. Als de Kamer straks akkoord gaat, staat er in de wet dat het op 1 september in werking treedt. Wij hebben geen voornemens om vóór die tijd nog wijzigingen aan te brengen.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik ben blij dit te horen, alleen staat het bij mijn weten niet in de wet en moet het nog geregeld worden. Ik wilde even zeker weten dat er geen enkele reden is waarom het niet zou doorgaan.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik heb niet het voornemen om een andere datum te kiezen.

Mevrouw Giskes (D66):

Zijn er voorwaarden waar nog aan voldaan moet worden?

Staatssecretaris Vermeend:

Wat ons betreft, gaat het op 1 september in, zoals in de regeling staat.

Mevrouw Giskes heeft vraagtekens geplaatst bij het nut van de Arbo-stimulans: waarom zou dit gestimuleerd worden als het toch voorgeschreven is? Hierover heb ik ook een discussie gehad met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De achtergrond hiervan is dat er extra kosten uit voort kunnen vloeien voor de bedrijven. Wij hebben gezegd dat wij in het verlengde van bestaande regelingen specifieke Arbo-investeringen daar onder willen brengen. Wij hebben er allemaal belang bij dat dergelijke voorzieningen tot stand worden gebracht. Los van deze fiscale stimulans zijn zij gewoon nodig. Omdat er een kostenverzwaring optreedt, hebben wij gezocht naar mogelijkheden om deze kosten extra in aanmerking te nemen.

Mevrouw Giskes (D66):

Iedere Arbo-aanpassing kost geld. Er moet een specifieke reden zijn waarom deze wel fiscaal wordt gefacilieerd en andere niet. Ik heb de afgelopen dagen flink in de wetsteksten zitten lezen, maar er zit geen echte toespitsing in.

Staatssecretaris Vermeend:

Er komt een ministeriële regeling, waarin precies is aangegeven over welke investeringen het gaat. Dat zal niet over de hele linie zijn, maar toch toegespitst moeten worden.

Mevrouw Giskes (D66):

Mijn vraag blijft waarom zij fiscaal goed behandeld moeten worden.

Staatssecretaris Vermeend:

Het moet dan wel gaan om Arbo-investeringen. Het moet niet zo zijn dat alle investeringen voor deze regeling in aanmerking komen. Het moet wel afgegrensd worden. Het is een kwestie van afbakening. Die afbakening vindt plaats in de ministeriële regeling, anders zou je inderdaad een soort uitwaaierregeling krijgen, en dat is niet de bedoeling. Het moet toegespitst zijn op die specifieke regelingen die betrekking hebben op de Arbo.

Voorzitter! De heer Schutte heeft de bedrijfsopvolging aan de orde gesteld. Ik ben verheugd dat hij waardering heeft voor onze aanpak van de knelpunten. Wij zijn behoorlijk tegemoetgekomen aan deze knelpunten. Hij heeft mij een vraag gesteld over landbouw-BV's. Ik stel voor dat ik deze specifieke vraag zo spoedig mogelijk schriftelijk beantwoord.

De heer Heeringa heeft gevraagd of hij nog wat technische vragen mag stellen, die hij graag zo snel mogelijk beantwoord zou zien. Ik stel voor dat hij deze technische vragen op mijn bureau legt, dan krijgt hij ook schriftelijk antwoord op zijn verzoek.

Ik ben blij voor zijn steun voor de Arbo en voor de problematiek van stimulering rond de Antillen en Aruba. Hij merkt terecht op dat het moet gaan om stimulering van reële investeringen, waarbij wij in zekere mate moeten kunnen controleren.

Hij heeft ook gevraagd of wij de studie die hij aan de orde heeft gesteld, op de lange baan willen schuiven. Nee, maar wij moeten ons wel realiseren dat de vraag naar mogelijke uitvloeisels van een dergelijke studie niet eerder aan de orde kan komen dan bij de begroting voor volgend jaar. Dat kan nu geen rol meer spelen.

Mevrouw De Vries heeft gevraagd waarom het nodig is om de filmsector met het fiscale instrument te stimuleren. Waarom geen subsidies? Ik heb in eerste termijn bij de behandeling van het belastingplan al aangegeven dat je een keuze moet maken op basis van een aantal criteria, zoals doelmatigheid, doeltreffendheid, fiscale beginselen, steunregimes en regelgeving van de EU. Dan maak je de volgende afweging. Hoe je het ook wendt of keert, subsidies worden weer betrokken in de belastingheffing, dus dan is er sprake van rondpompen van geld. Wat hebben wij gedaan? Wij hebben gekeken welke mogelijkheden er zijn om de filmsector extra te stimuleren binnen de bestaande fiscaliteit. Wij hebben dus niet gezocht naar een heel nieuw instrument. Dat staat ook in het rapport. Op die bestaande mogelijkheden hebben wij voortgeborduurd. Wij hebben dus geen speciale nieuwe regeling bedacht voor de filmsector. Wij hebben aan die bestaande maatregelen zodanig vormgegeven dat zij effect kunnen hebben op de filmsector.

De voorzitter:

Misschien kunnen wij een tweede termijn vermijden. Er moet dan wel een gelegenheid zijn om een aanvullende vraag te stellen of even te reageren als een vraag niet beantwoord is. De heer Rabbae valt waarschijnlijk onder de eerste categorie en mevrouw De Vries onder de tweede.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb geen tweede termijn nodig. Wil de staatssecretaris alsnog ingaan op mijn vraag over de discussie op Europees niveau over de verlaging van de BTW op arbeidsintensieve diensten?

Staatssecretaris Vermeend:

De discussie loopt. De heer Rabbae vraagt naar de stand van zaken. Nederland heeft er al enige tijd hard aan getrokken. Niet alle lidstaten delen onze opvatting op dat punt, zelfs niet de opvatting dat een verlaging mogelijk zou moeten zijn. Die verlaging van de BTW is dan niet verplichtend. De zaak komt terug in de Ecofin-raad. Het is afwachten wat deze raad op dat punt zal beslissen. De heer Rabbae kan ervan overtuigd zijn dat wij met dezelfde kracht van argumenten ook in de Ecofin-raad zullen bepleiten dat het belangrijk is een dergelijke mogelijkheid te creëren voor de lidstaten. Dat zal opnieuw onze inzet zijn. Dat is de laatste stand van zaken.

Mevrouw De Vries heeft een vraag gesteld over de uitstraling van de HBO-raad. Wij hebben gediscussieerd over de vraag wat je wel en niet meeneemt. Als je het hele veld overziet – de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is hierbij ook betrokken geweest – dan is dit het wel. Ik kan mij niet goed voorstellen wat de nieuwe uitstraling zou zijn op welke sector dan ook, maar een garantie daarvoor kan ik niet geven. Voor de bedrijven is generiek een scholingsfaciliteit in het leven geroepen.

De heer Heeringa (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Op een punt blijven wij teleurgesteld. Dat heeft te maken met de vormgeving van de fiscale faciliteit voor de kennisinfrastructuur. Ik word zo vaak geconfronteerd met het feit dat met name in de zorgsector, maar het speelt in de hele non-profitsector, wetten vanuit Den Haag over de mensen worden uitgestrooid die zowel voor het bedrijfsleven gelden als voor de non-profitsector. Ik noem de wet op het gebied van de ondernemingsraden en de Arbo-wetgeving. Je kunt een hele lijst met wetten en regelingen bedenken die zowel in het bedrijfsleven als in de non-profitsector kosten veroorzaken. Instellingen zijn echter aan een budget gebonden. Zij moeten binnen hun budget zoveel mogelijk marktgericht tewerk gaan. Bij dit onderwerp kan het echter ook eens anders geregeld worden. Nu kan men via een fiscale facilitering de vele opleidingsactiviteiten die overal plaatsvinden ook in de non-profitsector steunen. Ik wil polsen hoe groot de steun daarvoor is. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat facilitering en stimulering van scholingsactiviteiten bijdraagt aan kennisinfrastructuur;

overwegende, dat dit zowel het geval is in het bedrijfsleven als in de non-profitsector;

verzoekt de regering de fiscale faciliteit zodanig op te zetten dat deze zich ook uitstrekt tot de non-profitsector,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heeringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (25688).

Staatssecretaris Vermeend:

Is dit een budgettair-neutrale motie? Gaan de bedragen die de heer Heeringa wil overhevelen naar de non-profitsector af van de bedragen die voor het bedrijfsleven zijn bestemd?

De heer Heeringa (CDA):

Dat speelt in dit geval. Wij zien echter een heel stuk van de non-profitsector als bedrijfsmatig aan de gang. Wat dat betreft komt de tegenstelling bij dit onderwerp ons wat kunstmatig voor.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ik heb al aangegeven wat de achtergrond is geweest van de keuze die wij hebben gemaakt. De motie komt er in feite op neer dat de budgetten van de overheid en de non-profitinstellingen moeten worden verhoogd. Er wordt een bepaalde keuze gemaakt voor een instrument. Het gaat gewoon om verhoging van de budgetten. Wij hebben een onderscheid gemaakt met de scholingscomponent in het kader van de lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Wij hadden de lastenverlichting voor het bedrijfsleven ook anders kunnen vormgeven. Wij vonden het echter juist belangrijk om scholing extra te bevorderen, met name in de sfeer van het midden- en kleinbedrijf en voor ouderen. Daarom is een deel van de lastenverlichting die wij in petto hadden heel gericht ingezet voor scholing. Dat is een keuze geweest in het kader van de vormgeving van het lastenverlichtingspakket bedrijfsleven. Hier los van gezien, staat vast dat het ook voor de overheidssector en de non-profitsector zinvol en van belang is om opleidingen te entameren en de kwaliteit daarvan te verbeteren. Nu kan dat in feite ook. Ook nu kan men die keuze maken en kan men prioriteiten stellen. Feitelijk gesproken kan men zeggen de uitgaven te verhogen in een aantal sectoren. De overheid en bepaalde non-profitinstellingen krijgen er dan meer geld bij. Dat heeft het kabinet echter uitdrukkelijk niet gewenst. Het kabinet heeft gezegd dat het van belang is. Men kan er zelf echter prioriteiten bij stellen. Er is dus geen sprake van een tegenstelling die men creëert tussen de ene en de andere sector. Voor de sector bedrijfsleven wilden wij een lastenverlichting. De vormgeving van die lastenverlichting is daarbij heel expliciet gericht op scholingsactiviteiten. De motie moet ik dan ook ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven