Noot 5 (zie blz. 815)

Bijvoegsel

Aanvullende schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting voor 1996 van Economische Zaken (24 400 XIII).

Vraag van het lid Van Walsum (D66): Met onze open economie hebben wij er alle belang bij dat er zo weinig mogelijk handelsbarrières zijn, dat er een transparante markt is zonder valse concurrentie. Aangezien we te klein zijn om in gelijke mate steun te geven als grote landen rest ons niets anders dan ons daar heftig tegen te verzetten. Gaarne toelichting van de Stas. op haar inspanningen op dit terrein?

Antwoord:

Nederland loopt voorop bij het streven om in internationaal verband concurrentievervalsing door middel van afspraken uit te bannen.

De barrières, die zich in de internationale handel voordoen hebben betrekking op exportfinanciering en andere zaken met een preferentiële uitwerking. Op dit gebied zijn afspraken gemaakt in OESO-verband resp. WTO-kader.

ln de exportfinanciering kan de concurrentievervalsing als gevolg van overheidsondersteuning zich op velerlei wijzen voordoen.

Voor wat betreft de exportkredietverzekering kan worden gewezen op de harmonisatiepogingen die thans worden ondernomen in EU- en OESO-verband. De voorstellen van de EU die op tafel lagen waren onvoldoende. De Europese Commissie zal nu voor het eind van het jaar een nieuw voorstel doen voor de harmonisatie van exportkredietverzekering. Naast het EU-overleg is natuurlijk ook – vanwege de aanwezigheid van b.v de VS en Japan – ook het harmonisatiestreven bij de OESO zeer belangrijk. Dat overleg is meer gericht op de premiestelling.

Voor wat betreft de gebonden hulp kan worden gewezen op de in OESO-verband gehanteerde discipline van de commerciële haalbaarheid, die ondanks alles toch heeft bijgedragen aan een beperking van de concurrentievervalsing met behulp van gebonden hulp.

Onlangs zijn in de OESO CONSENSUS afspraken gemaakt om de mogelijkheden om rentesubsidie te verstrekken verder te beperken.

Vraag van het lid Van Walsum (D66): «V.w.b. de internationale economische betrekkingen betekent dit een sterker doordenken van de handelspolitiek en exportbevordering die duurzame ontwikkeling genereert. ls de minister van plan dergelijke exercities uit te voeren? Zoja, binnen welke kader?»

Antwoord:

De Regering streeft op alle terreinen naar het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Wat betreft de internationale handelspolitiek wordt door Nederland prioriteit gegeven aan het onderwerp Handel en Milieu. Inzet daarbij is internationaal in WTO kader een zogenaamde milieucode uit te onderhandelen die regels moet bevatten op welke wijze handelsmaatregelen al dan niet kunnen worden ingezet in het kader van internationale milieu-overeenkomsten. Deze milieucode zal een belangrijke agendapunt vormen tijdens de eerste WTO Ministerial Conference die volgend jaar te Singapore zal plaatsvinden.

Dit onderwerp zal, zoals gebruikelijk, worden behandeld in de komende voortgangsrapportage over de WTO die in het voorjaar naar de Kamer wordt verstuurd.

Niet alleen in Nederland, maar in de meeste OESO-lid-staten spelen milieuoverwegingen een nadrukkelijke rol in de besluitvorming over het verstrekken van gebonden hulpfinanciering. Dit blijkt met name uit de Nederlandse ORET-praktijk en het bilaterale hulpbeleid Oost-Europa. Hierin is het genereren van duurzame ontwikkeling een expliciete doelstelling. Economische hulp en milieubeleid gaan hierin samen. In 1996 wordt voor bijna 17 mln uit het PSO (totaal 62 mln) aan projecten op gebied van milieutechnologie gedaan. Dit is 3,5 mln meer dan in 1995.

Meer in het algemeen kan samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven uit landen in transitie leiden tot duurzame economische ontwikkeling. M.n. wanneer geavanceerde technologieën daar worden geïntroduceerd. Speerpunten van Nederlandse industrie (denk aan milieutechnologische toepassingen in de landbouw) zijn heel ver in toepassing van het concept duurzaamheid. Ook het efficiënter omgaan met energiebronnen draagt hieraan bij.

Vraag van het lid Van Walsum (D66): Wanneer kan de Kamer een plan van aanpak tegemoet zien voor een op milieukosten gecorrigeerd BNP?

Antwoord:

Vóór de zomer zal de Kamer een plan van aanpak ontvangen voor een op milieukosten gecorrigeerd BNP. Nederland kent sinds een paar jaar de NAMEA (National Accounting Matrix including Environmental Accounts). De NAMEA bevat vijf indicatoren voor milieuvervuiling: een indicator voor het broeikaseffect, voor de aantasting van de ozonlaag, voor verzuring, voor vermesting en voor afval. De NAMEA wordt elk jaar door het CBS in de Nationale Rekeningen gepubliceerd. Uit de Nationale Rekeningen 1994 blijkt dat economische groei gepaard gaat met een minder dan evenredige toename van de belasting van het milieu. Zo was in 1994 sprake van een economische groei van 2.5% terwijl de indicator voor het broeikaseffect slechts met 1.2% toeneemt, de indicator voor verzuring met 1.3% daalt, terwijl de indicator voor de aantasting van de ozonlaag zelfs met ruim 46% daalt. In de milieubalans van het RIVM, wordt hiervoor het begrip ontkoppeling gehanteerd.

Nederland loopt met de NAMEA-aanpak internationaal voorop. De Europese Commissie heeft eind 1994 gepleit voor een stelsel van milieumodules bij de Nationale Rekeningen waarin rekening wordt gehouden met milieubelasting. Door   de Europese Commissie wordt gesteld dat zo'n stelsel op de Nederlandse NAMEA zou moeten lijken. In de NAMEA worden milieuverliezen niet in geld uitgedrukt. Volgens dezelfde richtlijn van de Europese Commissie brengt het in geld uitdrukken van milieuverliezen «een aantal moeilijke problemen ... met zich mee, waardoor het in de nabije toekomst geen realistische optie is». De Commissie beveelt aan onderzoek te blijven verrichten. Het totale actieplan van de commissie beslaat een periode van 4-5 jaar.

Het CBS doet derhalve ook onderzoek naar de mogelijkheden van een dergelijke monetarisering. Hierbij wordt een schatting gemaakt van de kosten van technische maatregelen die nodig zouden zijn geweest om de milieubelasting tot een duurzaam niveau terug te brengen.

Complicaties hierbij zijn dat niet eenduidig is wat een «duurzaam niveau» is en dat het lastig te bepalen is welke kosten gemaakt zouden moeten worden om de milieubelasting tot dit niveau terug te dringen. Het onderzoek moet leiden tot een studierapport waarin ook de methodologische aspecten van de berekening van een groen BNP aan de orde moeten komen.

Begin dit jaar heeft het CBS ook, onder meer ten behoeve van een inventarisatie van deze problemen, samen met de RMNO een breed samengesteld platform «monetarisering milieuverliezen» opgericht. Dit platform wil eind dit jaar met een rapportage komen.

Al met al is monetarisering van milieuverliezen een gecompliceerde zaak. De uitkomsten zijn altijd afhankelijk van de gemaakte veronderstellingen. De berekeningen van een dergelijk groen BNP zullen altijd het karakter hebben van hypothetische modelsimulaties en nooit dat van «harde» statistiek. Dit is ook de reden dat een op een dergelijke wijze berekend groen BNP niet direct met het officiële BNP vergeleken kan worden.

Vraag van het lid Van Walsum (D66): Wanneer kunnen wij de nieuwe Wet op het Notarisambt hier plenair bespreken?

Antwoord:

Met de Staatssecretaris van Justitie wordt hierover overleg gevoerd. Er wordt naar gestreefd dit onderwerp dit jaar met de Kamer te bespreken.

Vraag van het lid Van Walsum (D66): Energiebeleid moet nadrukkelijk uitvoering geven aan voortgang WKK. Het mag niet zo zijn dat deze duurzame ontwikkeling afgeremd wordt door commerciële afspraken in de elektriciteitssector.

Antwoord:

M.b.t. de verdere ontwikkeling van WKK zijn goede afspraken gemaakt. De doelstelling (Vervolgnota Energiebesparing) om in het jaar 2000 een opgesteld vermogen van 8000 MW te hebben, blijft binnen bereik. Dit betekent niet dat alle voorgenomen projecten onmiddelijk en in de gewenste timing kunnen worden gerealiseerd. Er moet nl ook voor worden gewaakt dat we in Nederland niet te snel vermogen neerzetten omdat dit leidt tot een hogere rekening voor de verbruikers.

Vraag van het lid Van Walsum: Biodiesel-toepassing kan wellicht gestimuleerd worden door deze accijnsvrij te laten, of gereduceerd?

Antwoord:

ln algemene zin kunnen vooralsnog geen grote mogelijkheden voor biodiesel-toepassingen worden verwacht. De optie biomassa kan een veel kansrijker duurzame bron worden genoemd. Biodiesel ligt meer voor de hand in marktniches, bijvoorbeeld voor vaartuigen in waterrijke natuurgebieden. Daar loopt thans een aantal experimenten met accijnsvrijstelling.

Vraag van het lid Van Walsum (D66): Kan de minister in overleg met collega Ritzen wat doen aan het commercieel laten bemannen van transferpunten?

Antwoord:

De universiteiten zijn zelf eerstverantwoordelijk voor de inrichting en de bemensing van de transferpunten. Overigens begeven commerciële bureaus zich in toenemende en succevolle mate op de kennismakelaardij tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen. Zie bijvoorbeeld Groningen waar het Zernike Science Park heel actief en succesvol is. De markt pakt het dus op.

Vraag van het lid Remkes (VVD): Hoe kijkt het Kabinet aan tegen de Rijksverantwoordelijkheid bij bijvoorbeeld het realiseren van een tweede Maasvlakte en de herinrichting van het bestaande havengebied? ls het Kabinet bereid de helpende hand te bieden? Zou de flexibiliteit en de kwaliteit van de dienstverlening aan de havengebruikers niet verder gestimuleerd moeten worden?

Welke samenwerkingsmogelijkheden ziet het Kabinet tussen enerzijds de mainport Rotterdam, de haven in het Noordzeekanaalgebied, het havengebied Vlissingen/Terneuzen en eventueel ook een verdergaande samenwerking met Antwerpen?

Antwoord:

Ook het Kabinet baart de ontwikkeling in de Zuidvleugel grote zorgen. De economie is te eenzijdig samengesteld, er is onvoldoende werk voor minder gekwalificeerden. Daarom zijn wij in gesprek met Rotterdam. We laten gezamenlijk onderzoeken door TNO hoe een economische impuls aan de Zuidvleugel kan worden gegeven. Het is nog niet afgerond, maar duidelijk is dat er geen wondermiddelen voor handen zijn. De analyse van TNO moet een aanzet zijn tot verdere discussie tussen Rijk en regio over impulsen ter versterking van de Rijnmondse economie.

ln het kader van het ROM-project Rijnmond zijn Rijk en regio aan het bestuderen in hoeverre aanleg van de tweede Maasvlakte een oplossing is om in de ruimtebehoefte van de haven te kunnen voorzien. Daar sta ik positief tegenover. De haven is belangrijk. Dat neemt niet weg dat de «nut en noodzaak»-vraag goed moet worden onderzocht in verband met kosten en draagvlak. Op korte termijn kan samenwerking met andere havens een oplossing bieden voor bepaalde activiteiten die niet meer in het Rotterdamse geaccommodeerd kunnen worden, getuige de samenwerkingsovereenkomst Rotterdam met Vlissingen. Onderzoek is gaande naar «havennetwerken» (bij V&W door ATKearney). Dit richt zich op het inventariseren van samenwerkingsmogelijkheden tussen Nederlandse havens. Ook is er aandacht voor internationale samenwerking. Afronding eind dit jaar. Follow-up in overleg met havenbeheerders en Nationale Havenraad.

Het Kabinet heeft besloten om een bijdrage te leveren aan de haveninterne infrastructuur. ln Voortgangsnota Zeehavenbeleid is vastgelegd dat f 120 miljoen wordt uitgetrokken voor investeringen in havengebieden van Rotterdam en Amsterdam, waarvan helft in stedelijke gebieden van Amsterdam en Rotterdam als onderdeel van Actieplan Stadseconomie van Grote Steden Beleid.

Aandacht blijft nodig voor prijs/prestatie verhouding van maritieme diensten. In recente Zeescheepvaartnota zijn reeds maatregelen aangekondigd om in Nederland gunstiger maritiem vestigingsklimaat te realiseren.

Vraag van het lid Remkes (VVD): «Hoe zit het in dit verband overigens met het financiële kader? lk heb begrepen dat het bedrijfsleven dit te beperkt vindt en er in die kring gedacht wordt aan 100 à 200 mln extra voor de steun van export bij kapitaalgoederen. Wat is de ruimte in dit opzicht? ls de ophoging van het Matchingfonds met 9 mln verpl. en 27 comm. ruimte voor 96 niet te beperkt tegen de achtergrond van de incidentele verhoging in 95 met 30 mln verpl. die m.n. nodig was voor de scheepsnieuwbouw?»

Antwoord:

Extra middelen voor exportbeleid kunnen vanaf 1997 in de homogene groep worden vrijgemaakt, zoals in de herijkingsnota staat. Daarnaast worden alle technische mogelijkheden die er zijn om budget efficiënter in de zetten benut. Denk aan de Leasefaciliteit: een eerste aanzet om niet meer 1:1 te dekken, levert ruimte op. Maar nieuwe instrumenten en substantiële verruimingen zijn niet mogelijk zonder additionele middelen. Het is de bedoeling het Matchingfonds op jaarbasis structureel aan te vullen met middelen uit de homogene groep. Voor 1996 is als eerste stap in totaal 9 mln toegevoegd aan het Matchingsfonds. Hiervoor wordt verwezen naar de eerdere schriftelijke antwoorden (vraag 88).

Vraag van het lid Remkes (VVD): Ook bij VVD fractie leven er vraagtekens, die te maken hebben met consistente beeldvorming van dit onderdeel van het kabinetsbeleid (deregulering; MDW) en de geloofwaardigheid van deze operatie. lk noem enkele voorbeelden:

– hoe verhoudt de MDW operatie zich met de Wet geneesmiddelenprijzen?

– hoe verhoudt MDW operatie zich tot de brief van Min. Borst over een wettelijke grondslag voor zelfregulerende afspraken door het bedrijfsleven in het kader van het tabaksontmoedigingsbeleid?

– hoe verhoudt MDW-operatie zich tot aankondiging door het ministerie van SZW over aanscherping van de «tilnorm»?

– hoe verhoudt MDW zich tot de vloedgolf aan regelgeving in ARBO-sfeer in de bouwwereld?

Antwoord:

Algemeen

Het kabinet streeft in de MDW-operatie naar een betere beheersbaarheid van het wetgevingsproces gekoppeld aan een selectieve, projectmatige aanpak van de reeds bestaande regelgeving. Maar het wetgevingsproces is niet stilgezet nu het kabinet is begonnen met de MDW-operatie. En het is natuurlijk niet zo dat van de ene dag op de andere op grote schaal vereenvoudigingen van de wetgeving te vieren zullen zijn. MDW beoogt een koerswijziging teweeg te brengen; men moet er geen grote revolutie van verwachten.

Voor de beeldvorming over het MDW-project is dat lastig. Want, zeker in de startfase van de operatie, zal men tegenover elk wapenfeit moeiteloos allerlei – al of niet terechte – voorbeelden van de oude kwaal weten op te voeren, zoals ook de heer Remkes in feite doet. Dit is lastig maar kan niet wordenvoorkomen: het is de consequentie van de gekozen aanpak en van de weerbarstigheid van de materie.

Het kabinet kan voor de dag komen met de resultaten tot dusver. Drempels tegen nieuwe belastende regels zijn hoger geworden. Er is een aanpak afgesproken waarin de effecten van regelgeving beter en in een eerder stadium van de besluitvorming zichtbaar worden gemaakt.

Het regelgevingsproces wordt hierdoor beter beheersbaar: er moet dan expliciet over worden geoordeeld en over worden besloten. En dan kan het natuurlijk best zijn dat het de kant uitvalt dat de wet toch doorgaat.

Ten aanzien van de bestaande regelgeving kan ik resultaten noemen uit de eerste tranche projecten, zoals op het terrein van de Advocatuur, de Arbowetgeving en de milieuwetgeving. Ook terreinen die de heer Remkes heeft genoemd in zijn vraag. Nu moet een vertaalslag worden gemaakt van de ontwikkelde voorstellen naar de wetgeving. Er moet nog veel gebeuren, maar het ziet er goed uit. In dit licht is de gekozen aanpak ook wat beeldvorming betreft zo gek nog niet. We kunnen nu deze resultaten al melden. De eerdere grote dereguleringsoperaties, met een veel bredere scope, boden dit voordeel niet.

Tevens kan ik nog de aanpak van de administratieve lasten memoreren, waarover de Tweede Kamer onlangs heeft gesproken met staatssecretaris Van Dok.

ln het verlengde van het bovenstaande wil ik nog ingaan op de concrete voorbeelden die de heer Remkes heeft genoemd:

Wet geneesmiddelenprijzen

ln de rapportage van de lnterdepartementale Werkgroep Geneesmiddelendistributie (lWG), die op 16 juni 1995 naar de TK is gezonden, staan een groot aantal voorstellen om tot deregulering en marktwerking te komen. Omdat het afschaffen van regels tijd kost, de prijzen in Nederland, door gebrek aan marktwerking, ruim hoger zijn dan in omringende landen, en omdat in het RA een beperkte budgettaire ruimte voor de gezondheidssector is afgesproken, heeft het kabinet er voor gekozen om via de wet de geneesmiddelenprijzen in lijn te brengen met het Europees gemiddelde.

lk wil de zaken niet mooier voorstellen dan ze zijn, maar wijs er wel op dat de wet ook behulpzaam kan zijn bij de introductie van marktwerking. In het eindplaatje zullen de verzekeraars fors in de slag moeten met leveranciers over de kosten van geneesmiddelen. Dat is voor hen onbekend terrein. Het wetsvoorstel geeft aan verzekeraars het benodigde steuntje in de rug. De bedoeling is, de wet weer in te trekken als de deregulering is voltooid en de markt werkt.

Voor de technische uitwerking van de wet verwijs ik naar de antwoorden op de vragen over het wetsvoorstel, die vorige week door de TK aan de Minister van VWS zijn gesteld.

Tabak

ln het tabaksontmoedigingsbeleid is bewust gekozen voor zelfregulering. Maar het belang van de volksgezondheid maakt het noodzakelijk dat er een in de wet geregelde terugvalpositie is voor het geval zelfregulering hier onvoldoende werkt.

«Til-norm»

Over de Til-norm is nog geen concreet besluit genomen. Er wordt thans overleg gevoerd met het bedrijfsleven over de til-norm. Als het aanscherpen van deze norm in de praktijk tot problemen leidt, zal daarmee bij de uiteindelijke besluitvorming over de til-norm rekening worden gehouden.

Overigens geldt dat op dit moment aanscherping nog niet aan de orde is. Door SZW wordt momenteel een kosten-/batenanalyse uitgevoerd, waarbij o.m. het Centraal Brouwerij Kantoor is betrokken. De uitkomst daarvan is over een maand te verwachten.

Milieuverslag

Het wettelijk verplichte milieuverslag zal (in eerste instantie) gaan gelden voor ca. 300 grote bedrijven. De bedoeling is dat het geen extra administratieve last wordt. Het wettelijke milieuverslag komt namelijk zoveel mogelijk in de plaats van andere rapportageverplichtingen.

Overigens hebben al circa 50 bedrijven (uit de doelgroep van 300) uit eigen beweging een milieuverslag opgesteld. VROM zal in overleg met EZ een bedrijfseffectentoets uitvoeren op dit wetsvoorstel, opdat een betere afweging van voor- en nadelen mogelijk wordt.

Arbo-wetgeving

De heer Remkes zou bedrijven meer eigen verantwoordelijkheid willen geven bij het realiseren van de doelstelling dat door een goed Arbo-beleid het gebruik van WAO en ZW kan worden teruggedrongen.

lk heb veel gevoel voor die zienswijze. lk vind dat in de sfeer van de arbeidsomstandigheden zoveel mogelijk gebruik zou moeten worden gemaakt van maatwerk, en dat zoveel mogelijk werkgevers en werknemers onderling invulling zouden moeten geven aan het bereiken van bepaalde beschermingsniveaus. Niet voor alle beschermingsrisico's geldt dit in gelijke mate, en er zijn ongetwijfeld allerlei technische belemmeringen daarvoor, maar als oriëntatiepunt voor aanpassingen van de Arbo-wetgeving acht ik dit een nuttige benadering. Dit is ook een van de uitkomsten van het MDW-project Arbeidsomstandighedenwetgeving. Thans wordt een adviesaanvraag aan de SER voorbereid over een heroriëntatie van de Arbowet, waarin dit wordt meegenomen.

Vraag van het lid Remkes (VVD): ln de begroting van EZ zijn een aantal posten opgenomen in de sfeer van voorlichting en advisering MKB. lk doel met name op de onderdelen van post 05.01. lMK-netwerk (22,6558 mln.). Adviesdiensten MKB-Nederland (2.293 mln.). In het rapport Hasselhekke en Ros wordt duidelijk dat weinig gemeld kan worden over de prestaties en de beleidseffecten van deze uitgaven. Ons heeft ook het bericht bereikt over herstructurering en het, in samenwerking met de lNG-bank, marktconform willen werken van de MKB-adviesdiensten. ls dit geen aanleiding voor de bewindslieden kritisch te kijken naar het nut en de noodzaak van deze subsidies?

Antwoord:

Het kritisch blijven bezien van subsidies is een noodzaak. Aan de hand van ondermeer evaluaties worden subsidies dan ook regelmatig tegen het licht gehouden en afgewogen. Zo ook genoemde instrumenten, die elk vrij recent zijn geevalueerd. Bij de invulling van de bezuinigingen uit het regeerakkoord wordt, mede op grond van deze afweging, de subsidie aan de adviesdiensten MKB-Nederland dan ook afgebouwd. 1996 is het laatste subsidiejaar.

De samenwerking tussen MKB-advies en lNG tast de noodzaak voor een eerstelijns adviestaak niet aan. De subsidierelatie met het lMK wordt steeds meer gebaseerd op concrete activiteitenplannen en wordt regelmatig bezien op zijn effectiviteit.

Vraag van het lid Remkes (VVD): Tegen deze achtergrond is het voor de VVD ook zeer de vraag of de distributiewet wel verder door de TK in behandeling genomen moet worden.

Antwoord:

Het voorstel voor een wet energie distributiebedrijven bevat met name regelingen voor de concurrentie op markten buiten energiedistributie en voor de MAP-gelden. De structuurdiscussie over elektriciteit staat daar los van. lk kom op korte termijn met de antwoorden op de vele kritische vragen, zodat de Kamer het wetsontwerp een desgewenste snelle behandeling kan geven.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Het is toch merkwaardig dat, door een positieve actie van de elektriciteitsbedrijven de kleinverbruikers van groene stroom veel meer betalen dan de gebruikers van gewone stroom. Dit zou juist andersom moeten zijn. Welke mogelijkheden heeft de minister om hier verandering in te brengen?

Antwoord:

De kostprijs van groene stroom is nog niet concurrerend. Dit ondanks ondersteuning in velerlei vorm van zowel de overheid als de distributiesektor. De duurdere groene stroom wordt aan de consument aangeboden, die op vrijwillige basis kan kiezen voor afname van groene stroom. Na een eerste pilotproject voor groene stroom bij PNEM is het niet uitgesloten dat de vraag het beschikbare aanbod overtreft. Daarmee ontstaat vanuit de markt een extra stimulans voor de produktie van groene stroom. De producent krijgt zo meer zekerheid over kostendekking terwijl tegelijk ruimte ontstaat voor uitbreiding van het groene stroom potentieel. Van deze schaalvergroting kunnen vervolgens positieve effecten uitgaan op de kostprijs van groene stroom. Bij een lager tarief voor groene stroom, kunnen de hogere kosten van de duurzame opwekking juist niet worden gedekt en zal die duurzame opwekking dus in veel mindere mate tot stand komen.

Met betrekking tot de introductie van duurzame energie is ook nog van belang de faciliteit voor duurzame energie in de Regulerende Energie Belasting. De producent van duurzame elektriciteit krijgt een zodanige stimulans, dat het prijsverschil tussen groene stroom en gewone stroom teruggebracht wordt met het bedrag van de heffing (ca. 3 cent per kWh). Overigens vallen investeringen in duurzame energie onder de fiscale faciliteit van «groen beleggen». Dit kan op termijn ook leiden tot prijsreducties die groene stroom aantrekkelijk maken.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): lk vraag me overigens wel af of het huidige Nederlandse netwerk ten aanzien van investeringen niet een concurrentievoordeel is. ls dit niet mede een rede dat verschillende investeringen van buitenlandse bedrijven in andere landen via Nederland lopen? Welke positieve gevolgen heeft een multilaterale regelgeving?

Antwoord:

Nederland behoort al jarenlang tot de belangrijkere oorsprongslanden van buitenlandse investeringen. Momenteel is ons land de zesde investeerder ter wereld. Wij voeren zelf een uitgesproken open beleid ten aanzien van buitenlandse investeringen. Omdat dit in veel landen ook binnen de OESO niet zo vanzelfsprekend is, heeft Nederland een duidelijk belang bij sterke liberaliserende, multilaterale regels voor de behandeling van buitenlandse investeerders. Tot nu toe ontbreekt een dergelijk bindend internationaal regime. Vandaar dat de regering verheugd is over de start van de onderhandelingen in OESO-kader. Binnenkort zal de Kamer worden geïnformeerd over het Multilateral Agreement for lnvestment (MAl). Na de handel (Uruguay Ronde), nu ook investeringen.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Moet met betrekking tot de binnenlandse houtproduktie niet geïntervenieerd worden bij LNV als de ontwikkeling niet volgens plan verloopt?

Antwoord:

ln het Bosbeleidsplan van LNV en het Houtvoorzieningsplan van EZ is ingegaan op de binnenlandse houtproduktie. Hierover is in verschillende gremia overleg over voortgang en gewenste acties en monitoring.

Recentelijk heeft EZ twee punten van zorg m.b.t. de houtproduktie onder de aandacht van LNV gebracht:

– tempo van de nieuwe aanplant

– oogstbaar hout dat in sommige gevallen niet geoogst wordt (door slechte inzichtelijkheid van de marktsituatie). Overleg hierover is gaande.

Vraag van het lid Mateman (CDA): Kunnen en moeten faciliteiten die onze buurlanden bieden aan investeerders in de Nederlandse grensregio's voldoende worden gecompenseerd?

Antwoord:

Uit onderzoeken in het verleden is gebleken dat bedrijven die vanuit Nederland in Duitsland en België investeren dat om diverse redenen doen. Doorslaggevende overweging daarbij is veelal dat men zich als Duits resp. Belgisch bedrijf wil manifesteren om zó meer slaagkans te hebben op deze markten. Voorts is gebleken dat in veel gevallen het bedrijf in zijn totaliteit erdoor gegroeid is, dus inclusief positieve uitstraling op de Nederlandse vestiging.

ln een tweetal grensregio's (Twente en Zuid-Limburg) ondervindt het Nederlandse vestigingsklimaal echter zodanige concurrentie van (door de Europese Commissie goedgekeurde) investeringsfaciliteiten dat daarvoor in het kader van de lnvesterings Premie Regeling (lPR) een beperkt regime van kracht is. In de praktijk biedt deze voldoende compensatie.

Vraag van het lid Van Dijke (RPF): Kan het BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten worden verlaagd?

Antwoord:

Het Kabinet staat in beginsel positief tegenover dergelijke gedachte vanuit verwachte positieve bijdrage aan werkgelegenheid. Staatssecretaris Vermeend heeft eind augustus een notitie aan de Kamer gestuurd over verlaagd BTW-tarief voor milieuvriendelijke en arbeidsintensieve diensten.

Aan uitwerking van deze gedachte evenwel nog de nodige haken en ogen. Twee belangrijkste:

– Nadere afbakening van begrip arbeidsintensieve diensten en keuze van sectoren die meeste perspectief voor werkgelegenheid bieden. Hier wordt nog naar gekeken.

– De huidige EU-regelgeving staat een verlaagd tarief niet toe. Dit moeten we derhalve in Brussel bepleiten. Daarbij zal de mogelijkheid van afbakening een belangrijke rol spelen. Dat zal nog een moeilijke discussie worden.

Vraag van het lid Mateman (CDA): Betekent de afbouw van beschermingsconstructies uitverkoop van het Nederlandse bedrijfsleven?

Antwoord:

ln 1991 heeft het kabinet uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot beschermingsconstructies. Twee belangrijke hiervan zijn» ik citeer:

1) lndien de machtsverhoudingen in de algemene vergadering van aandeelhouders belangrijk zijn gewijzigd is het in zijn algemeenheid ongewenst dat de ondernemingsleiding dit feit langdurig negeert;

2) lndien sprake is van een bieding ten aanzien waarvan het bestuur van de doelwitvennootschap tot de conclusie kan komen dat deze niet in het belang van de vennootschap is moet zij zich hiertoe kunnen verzetten. Daartoe is een zekere mate van van bescherming nuttig.

Een nieuwe regeling op het terrein van beschermingsconstructies zal aan deze uitgangspunten moeten voldoen. Dat betekent dat een algehele afschaffing van beschermingsconstructies niet aan de orde is. Daar zou het ook niet het juiste moment voor zijn, gezien het level playing field in Europa. Er wordt gestreeft naar een regeling die waarborgt dat de continuïteit van de bedrijven – als gevolg van vijandige overneming – geen gevaar loopt.

VEUO en VvdE hebben kort geleden een nieuw voorstel gedaan voor een regeling doorbreking beschermingsconstructies. Deze voorstellen worden nu door de ministeries van Financien, Justitie en EZ bestudeerd.

Naar boven