Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Nieuwe bepalingen met betrekking tot medezeggenschap op scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet medezeggenschap op scholen) (30414).

De beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Ik kan kort zijn. Mijn fractie is de minister dankbaar voor haar beantwoording. Haar antwoorden sterken ons namelijk in onze overtuiging dat ook de minister vindt dat bij een groeiende macht een tegenmacht moet worden georganiseerd. Helaas is het nog niet duidelijk hoe die tegenmacht vorm moet worden gegeven. Om de minister daarbij te steunen hebben wij een motie voorbereid.

De voorzitter:

Door de leden Linthorst, Pruiksma, Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije, Van Raak, Schuyer en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat schoolbesturen de laatste jaren aanmerkelijk meer en grotere bevoegdheden hebben gekregen;

overwegende dat de positie van andere betrokkenen en belanghebbenden hiermee geen gelijke tred heeft gehouden;

overwegende dat de ontwikkelingen in de richting van governance in het onderwijs nog niet uitgekristalliseerd zijn;

overwegende dat zich in de huidige fase een situatie kan voordoen waarin aan de schoolbesturen geen of onvoldoende tegenwicht kan worden geboden;

constaterende dat het voorliggende wetsvoorstel niet het meest geëigende instrument is om dit tegenwicht vorm te geven;

constaterende dat het realiseren van "countervailing power" op korte termijn dringend gewenst is;

roept de regering op om op de kortst mogelijke termijn, maar in elk geval nog in 2007, te komen met een voorstel om in de ontbrekende controle- en interventiemogelijkheden te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt G (30414).

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Voorzitter. Het verheugt de VVD-fractie dat de minister heeft aangegeven dat een wetsvoorstel voor goed bestuur en goed onderwijs wordt voorbereid.

De VVD-fractie heeft de motie van mevrouw Linthorst ondertekend, omdat zij van mening is dat in afwachting van dit wetsvoorstel wellicht een tijdelijke voorziening kan worden getroffen voor het probleem met de controle- en interventiemogelijkheden.

De heer Pruiksma (CDA):

Voorzitter. Ik heb mij voor tien minuten spreektijd ingeschreven, maar ik kan u zeggen dat het er vijf zullen worden. Ik heb de minister namelijk beloofd om heel snel te spreken.

De minister verwijst in antwoord op mijn vragen over de positie van de ouders naar de discussie over governance. In dat verband noemt zij heel snel vijf of zes wetsvoorstellen. Dat aantal duidt natuurlijk op arbeidzaamheid ten departemente, maar onder omstandigheden ook op verkokering. Om de kwaliteit van het onderwijs en de zeggenschap in het onderwijs te verbeteren moet er echter eenheid in de maatregelen zijn. Als er zes wetsvoorstellen worden ingediend, brengt dat het gevaar met zich dat het een aan het ander voorbijgaat of zelfs haaks op elkaar staat. Ik hoop dat de minister onze zorgen hierover kan wegnemen.

De minister zegt dat de WMS governance proof is. Dat is echter maar een deel van het verhaal, want er staat ons nog veel meer te wachten. Ik realiseer mij daarbij overigens wel dat wij daar zelf om hebben gevraagd. Verder wijs ik er ook maar op dat het begrip "governance" geen haarlemmerolie is voor het onderwijs.

De minister waardeert de positie van de vroegere ouderraad of oudervereniging duidelijk anders. Zij zegt terecht dat zo'n oudergeleding zelf via contacten met de achterban op de hoogte moet blijven van wat er leeft. Onze zorg is echter dat de ouders als de pedagogische ankerplek van de kinderen – om hen gaat het uiteraard – naar de zijlijn van het formele verhaal worden gedrongen. Ik zie de minister wat zuinig kijken, maar dat gevoel heb ik er toch aan overgehouden.

De heer Schuurman en de minister voerden een interessante principiële discussie over de mate waarin gelet moet worden op het wel of niet lid zijn van de oudervereniging. Voor beide standpunten valt het nodige te zeggen. Het maatschappelijk middenveld – de heer Schuurman verwees daarnaar – is echter niet meer wat het twee decennia geleden was. Veranderde omstandigheden behoren uiteindelijk te worden vertaald in wetgeving.

De heer Schuyer heeft gewezen op mediation als middel om juridisering van geschillen te voorkomen. Mijn fractiegenoot Klink suggereerde om in dat kader na te denken over een vorm van arbitrage, al dan niet bindend.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. De beantwoording van de minister – ik dank haar daarvoor – begon met twee opmerkingen die ik van ganser harte ondersteun. Ten eerste: het bestuur draagt de eindverantwoordelijkheid . Ten tweede: het bestuur is als gezagsdrager de drager van de onderwijsvrijheid. In de uitwerking blijft van deze twee fundamentele uitgangspunten nog maar weinig over, maar ik noteer in dankbaarheid dat dit is gezegd.

Dit wetsvoorstel is een gevolg van de lumpsumfinanciering, die wij van harte hebben gesteund omdat zij leidt tot autonomie voor de scholen. Wij waren het ermee eens dat een aanpassing van de medezeggenschap daarbij hoorde. De wijze waarop die vorm wordt gegeven, gaat echter te veel voorbij aan de betekenis van het middenveld. Tegen collega Pruiksma zeg ik: het middenveld is in de loop der jaren inderdaad veranderd, maar de structuur is er nog steeds. Ik had liever eenvoudigere oplossingen gezien. Zoals lumpsumfinanciering autonomie benadrukt, had ook in de nieuwe medezeggenschap meer aandacht moeten zijn voor de autonomie van de scholen en de schoolbesturen.

Via een interruptie heb ik al duidelijk gemaakt dat de opheffing van de kringenrechtspraak in mijn ogen merkwaardig is. Nergens ben ik problemen daarmee tegengekomen, dus waarom zou je die opheffen? Er wordt een probleem opgelost dat er niet is, en tegelijkertijd wordt een nieuwe, onzekere weg ingeslagen. De opheffing van de uitzonderingen zoals wij die kenden, nu in artikel 29, wordt geaccepteerd als een afwijking, als mensen een beroep doen op artikel 23 van de Grondwet, betreffende de vrijheid van inrichting en richting van onderwijs. Dit wordt door een bepaalde categorie mensen gezien als een fundamenteel recht, maar een andere categorie noemt dit nu zelfs bij wet een afwijking. Ik vind dit veel te ver gaan. Hieruit blijkt dat wij meer willen regelen dan er eigenlijk geregeld zou moeten worden.

Het meest fundamentele bezwaar dat ik vanmiddag nog niet aan de orde heb gesteld, is dat wij opnieuw bezig zijn met de vorm waarin het een en ander moet functioneren. De kwaliteit van het onderwijs komt echter weinig aan de orde. Ik heb zelfs de indruk dat in de toekomst een van de problemen de manier zal zijn waarop gezag en orde in het onderwijs gehandhaafd, opnieuw hersteld en versterkt kunnen worden. De Franse president Mitterrand heeft over dit algemene verschijnsel eens een opmerking geplaatst. Ik heb de indruk dat dit wetsvoorstel op deze weg wel eens eerder een hinderpaal dan een stimulans zou kunnen zijn. Ik ben bezorgd over de inhoud van het onderwijs, en nu is er weer een structuur ontstaan die de eigenlijke inhoud en de versterking en de kwaliteit van het onderwijs kan bemoeilijken.

Dan kom ik nu op de motie. Ik heb de motie niet ondertekend, omdat de fracties van de ChristenUnie en de SGP tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen. Ik zal misschien de fracties van de ChristenUnie en de SGP nog kunnen voorleggen om de motie te steunen als het wetsvoorstel eenmaal is aangenomen. Ik zal dat echter niet kunnen doen, omdat er weer een nieuw lichaam in het leven wordt geroepen, terwijl ik aanvankelijk aannam dat het alleen ging om een tegenmacht met betrekking tot beslissingen over financiën. Nu behoren de financiën altijd goed gecontroleerd te worden, maar de motie is veel verstrekkender. Het lijkt mij een lichaam dat, naast de vele die wij al hebben, heel wat aandacht zal vragen van beleidsmakers en schoolbesturen. Hiermee zullen weer veel energie en financiën gemoeid zijn. De fracties van de ChristenUnie en de SGP zal ik dan ook niet voorstellen om vóór de motie te stemmen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Er zijn geen belangrijke meningsverschillen tussen de minister en mij. Ik heb vanmiddag dan ook met instemming naar haar geluisterd. Het enige wat blijft liggen is inderdaad het probleem van de governance. De medezeggenschap is daarvan een heel belangrijk onderdeel. Naar mijn gevoel is dit goed geregeld in dit wetsvoorstel, maar de rest van het probleem blijft dan nog over, en daarom heb ik met genoegen mijn handtekening gezet onder de motie. Ik zie met spanning uit naar het vervolg.

De heer Minderman (GroenLinks):

Voorzitter. Misschien komt het volgende uit mijn beginnersstatus voort, maar mijn naam ontbreekt onder de motie. De fractie van GroenLinks steunt echter zowel de motie als het wetsvoorstel.

De voorzitter:

U kunt nog tijdens de vergadering uw naam onder de motie zetten. Als u dit alsnog doet, komt er een herdruk.

Het woord is aan de minister van OCW.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Aan het einde van mijn tweede termijn kom ik terug op de motie van mevrouw Linthorst. Ik zal beginnen met de beantwoording van de vragen.

Wij hebben het inderdaad over het organiseren van de tegenmacht. Die moet je organiseren binnen de school en buiten de school. Dit wetsvoorstel voorziet alleen in het gedeelte dat binnen school plaatsvindt. Het wetsvoorstel over goed bestuur moet in 2007 worden ingediend door de nieuwe regering, maar de voorbereidingen worden natuurlijk wel getroffen. Mevrouw Kalsbeek vroeg mij om een tijdelijke voorziening te treffen. Nee, dat is niet de bedoeling. Wat wij wel doen – en ik denk haar daarmee tegemoet te kunnen komen – is een aantal maatregelen nemen om de horizontale verantwoording te verbeteren en te stimuleren. Wij gaan voorlichting doen, wij gaan in ieder geval dat portaal voor de ouders waar ik over gesproken heb bij de CFI in het leven roepen. Ook de pilots horizontale verantwoording in het primair en voortgezet onderwijs gaan wij doen, zodat wij kunnen leren van de opgedane ervaringen, ook als het gaat om de definitieve vormgeving van het wetsvoorstel en wat dies meer zij.

De heer Pruiksma sprak over de positie van de ouders. Ja, natuurlijk hebben de ouders een positie, zowel binnen de WMS als ook in het geheel van de governance. Het is echter een misvatting om te denken dat wij nog een heel stel wetsvoorstellen zouden gaan maken. Dan zou ik namelijk met u van mening zijn dat wij de kokers weer aan het benoemen zijn. In de voortgangsrapportage governance hebben wij de voorgenomen acties in een samenhangend verband gepresenteerd, dus zonder verkokering. Het wetsvoorstel goed bestuur primair onderwijs en voortgezet onderwijs is in feite daarvan de ruggengraat. Natuurlijk gaat het ook om andere acties, zoals het verbeteren van de klachtenregeling en passend onderwijs aan zorgleerlingen. Het laatste aspect is de laatste tijd erg in de publiciteit geweest, maar het gaat natuurlijk om veel meer. Het is de bedoeling om dat in een wetsvoorstel handen en voeten te geven. Anders komen wij weer in die kokers terecht en het is juist van belang om daar niet in terecht te komen.

Het maatschappelijke middenveld verandert, dat ben ik met de Kamer eens. Natuurlijk wil ik graag dat het maatschappelijk middenveld ook in de toekomst zijn plek blijft houden in het geheel van onderwijs, horizontale en verticale verantwoording. Dat wil ik uiteraard, maar je ziet wel veranderingen. Ik acht het van belang, rekening te houden met die veranderingen en ervoor te zorgen dat de verantwoordingsmogelijkheid blijft. Wat het wel of niet lid zijn van een oudervereniging of van een schoolvereniging betreft, is het niet aan ons om daar een uitspraak over te doen. Dat is aan anderen, aan de verenigingen zelf bijvoorbeeld. Het is wel van belang, ervoor te zorgen dat het maatschappelijk middenveld zijn plek krijgt en houdt in het onderwijs.

Dat brengt mij tot de andere vraag van de heer Pruiksma over mediation. Ja, graag. Ook arbitrage vind ik goed, uiteraard voorafgaande aan het wettelijk traject. Dat moet men zelf doen. Of u nu arbitrage of mediation wilt: ik denk dat u het feitelijk met elkaar eens bent. U doet een oproep, via mij, aan het maatschappelijke middenveld om verantwoordelijkheid te nemen en ervoor te zorgen dat er geen vertraging optreedt.

Dan kom ik bij de heer Schuurman. Het bestuur is het gezag: ja. Het bestuur is eindverantwoordelijk: ja. Maar wij hebben ook te maken met veranderende omstandigheden, met veranderingen rondom dat maatschappelijke middenveld. Het is goed om nogmaals te constateren dat de medezeggenschap voor iedereen geldt, maar dat wij wel moeten kijken op welke manier wij recht doen aan de specifieke omstandigheden die er zijn. U maakte bezwaar tegen de woordkeuze, maar ik denk dat u geen bezwaar maakt tegen de intentie. Nee, ik zie het aan uw gezicht.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik zei dat het in de praktijk waarschijnlijk wel mee zou vallen.

Minister Van der Hoeven:

Goed, laten wij het daar maar op houden. Dat lijkt mij namelijk het belangrijkste, dat het in de praktijk goed loopt. Als u spreekt over het herstellen van orde en gezag, ook binnen het onderwijs, kan ik mij daar wel iets bij voorstellen. Wij zien ook in de onderwijssituaties binnen de klas dat orde en gezag terugkomen, maar dat regelen wij niet via de WMS en ook niet via een wetsvoorstel. Dat is een kwestie van mentaliteit. Ik ben het wel met u eens dat je daar waar orde en gezag een functie hebben – en dat hebben zij binnen het onderwijs – moet toestaan dat zij hersteld kunnen worden. Maar daar zijn wij het dus met elkaar over eens.

Dat brengt mij bij de heren Ten Hoeve en Minderman. Governance: ja. De WMS is daar een deel van, dat ben ik met u eens, namelijk dat deel dat in de school geregeld wordt binnen de school en het bestuur. Daarnaast heb je de horizontale en verticale verantwoording in de bredere zin van het woord. De bedoeling is dat beide met elkaar worden verbonden. Mij lijkt dat mevrouw Linthorst met haar motie juist oproept tot het leggen van een verbinding tussen enerzijds de horizontale verantwoording, die geregeld kan worden, en anderzijds de verticale verantwoording, die geregeld moet worden. De WMS vormt daarbij een bepaald deel van het geheel. Met de oproep om op de kortst mogelijke termijn een voorstel te doen, stem ik in. Ik kan mij voorstellen dat de formule van "ontbrekende controle- en interventiemogelijkheden" in het kader van de brede discussie over governance is gekozen. Ik hoop dat deze demissionaire regering in 2007 is opgevolgd door een missionaire regering, want die moet het voorstel natuurlijk indienen. Met andere woorden: ik beschouw deze motie als een ondersteuning van wat de Kamer en ik zojuist met elkaar hebben besproken.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Zo is de motie inderdaad bedoeld. Juist omdat het alleen zo ingewikkeld is en nog niet is uitgekristalliseerd, lijkt mij dat een demissionair kabinet vast een heleboel voorwerk moet doen, zodat een volgend missionair kabinet daar redelijk snel mee uit de voeten kan.

Minister Van der Hoeven:

Natuurlijk doet dit demissionaire kabinet voorwerk, maar het is uiteraard aan het missionaire kabinet dat hierop volgt om te beoordelen of het voorwerk wordt overgenomen of wordt voortgezet.

De voorzitter:

Bij "missionair" denk ik meer aan "missionaris", maar minister Van der Hoeven bedoelde waarschijnlijk iets anders met die term.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Over de motie-Linthorst c.s. wordt volgende week gestemd.

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 19.30 uur geschorst.

Voorzitter: Timmerman-Buck

Naar boven