Aan de orde is de behandeling van:

het Voorstel van wet van het lid Noorman-den Uyl houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning van alleenstaande ouders bij arbeid en zorg (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) (29948).

De voorzitter:

Ik heet de initiatiefneemster, mevrouw Noorman-den Uyl, van harte welkom in de Eerste Kamer. De staatssecretaris heb ik zojuist al welkom geheten. Ik heet ook beide adviseurs van de initiatiefnemer van harte welkom, mevrouw O. Pinkus en de heer M. van Leeuwen.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Driel (PvdA):

Voorzitter. Voor ons ligt een wetsvoorstel van mevrouw Noorman-den Uyl dat ons aller respect en waardering verdient. Als "ouwe rot" op het gebied van de bijstand kan ik zeggen dat wij ons al jaren het hoofd breken over de mogelijkheden om alleenstaande ouders aan het werk te krijgen op een manier die voor hen lonend is, waardoor er een stimulerende werking van uitgaat, en die de armoedeval vermijdt. Dit wetsvoorstel omzeilt beide klippen en biedt een oplossing voor een probleem dat welhaast onoplosbaar leek. Natuurlijk kleven er ook nadelen aan dit wetsvoorstel, maar naar de mening van mijn fractie wegen deze niet op tegen de voordelen.

Alleenstaande ouders wordt de kans geboden arbeid en zorg te combineren door de introductie van een toeslag. Deze fiscale maatregel zorgt ervoor dat werken loont. Net zo belangrijk is dat meer werken meer loont. Daarnaast wordt geaccepteerd dat alleenstaande ouders in verband met de zorg voor de opvoeding van hun kinderen in beginsel alleen in deeltijd beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Deze zogenaamde Vazalotoeslag maakt een substantiële inkomensverbetering voor eenouderhuishoudens met een inkomen rond het minimum mogelijk. Dit maakt het voor alleenstaande ouders mogelijk om betaalde arbeid te combineren met de zorg voor hun kinderen. Een beroep op de bijstand is dan niet meer nodig.

Deze wet zal vooral stimulerend werken voor alleenstaande ouders met een laag opleidingsniveau. Dat zijn er nogal wat. Bijna twee derde van de alleenstaande ouders in de Wet werk en bijstand beschikt niet over een startkwalificatie.

Werk is de basis voor het inkomen. Daarom is een minimumeis gesteld aan het zelf te verwerven inkomen uit arbeid. Het lijkt mij te ver gaan om in te gaan op alle instrumenten die worden gehanteerd. Mijn fractie acht de training en scholing van groot belang om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Bij nota van wijziging is weliswaar het recht op scholing en voorzieningen die zijn gericht op de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders uit het wetsvoorstel geschrapt, maar er zal een toevoeging plaatsvinden aan het W-deel van de Wwb zodat een extra impuls ten aanzien van de scholing binnen de beleidsbevoegdheden van de gemeenten mogelijk is. Wij hopen en verwachten dat deze extra impuls juist voor de ouders die deze zo dringend nodig hebben, tot extra training en scholing zal leiden. Eigenlijk zijn wij er wel van overtuigd dat dit het geval zal zijn.

In dit huis spreken wij regelmatig over voortijdige schooluitval en het aantal mensen dat niet beschikt over een startkwalificatie. Via dit wetsvoorstel wordt een extra injectie gegeven om dit tegen te gaan. Hoewel mijn fractie liever een recht had gezien, stellen wij toch vast dat het aantrekkelijker wordt gemaakt en gestimuleerd om de ouders eerst te trainen en te scholen, dan aan het werk te helpen en daarna geleidelijk langer te laten werken, waarbij de toeslagenregeling haar eind vindt als het jongste kind zestien jaar wordt. De toeslagenregeling is dus altijd tijdelijk, wat je van de Wwb niet kan zeggen.

Dit wetsvoorstel heeft een centralistisch karakter, terwijl de Wwb een decentrale opzet kent. Dat is een van de nadelen. Voor ons was dit een belangrijk punt, maar wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. De doelgroep vraagt om een centrale aanpak met extra stimulansen die doelmatiger en doeltreffender zijn dan de bestaande regelingen in de huidige decentrale situatie. De Raad van State stelt ook vragen bij de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toeslagenregeling. Mijn fractie is van mening dat deze vragen voldoende zijn weerlegd, met inbegrip van die over de aanpassingen die zijn gepleegd op het oorspronkelijke wetsvoorstel.

Nogmaals, het gaat hierbij om een regeling die ouders, vaak vrouwen, de mogelijkheid biedt om een zelfstandig bestaan op te bouwen, onafhankelijk van de Wwb. Mijn fractie vindt het onbegrijpelijk dat het overwegende bezwaar van het kabinet tegen dit wetsvoorstel is, dat het er niet toe leidt dat alleenstaande ouders op eigen benen komen te staan. Deze toeslagen zijn per definitie tijdelijk zodat het eigenbenenverhaal een kwestie van tijd is. Bovendien biedt dit voorstel veel meer kansen dan de Wwb om op eigen benen te komen staan. Werken binnen de Wwb leidt niet tot meer inkomen. In deze systematiek is het niet zo dat meer werken meer loont. In de wet Vazalo loont werken boven het minimum wél en wordt zo de armoede tegengegaan. Het probleem met alleenstaande ouders in de Wwb is nu eenmaal dat zij door de zorg voor kinderen en een te lage opleiding niet in staat zijn voldoende te verdienen om zelfstandig en zonder bijstand te kunnen leven. De korting van de inkomsten houdt alleenstaande ouders gevangen in een uitkeringssysteem. Hiermee breekt dit wetsvoorstel.

Wat de doelmatigheid en de doeltreffendheid betreft, is de Awir uitdrukkelijk bedoeld om inkomensafhankelijke toeslagen te verstrekken. De wet Vazalo past daarin volgens mijn fractie. Deze vormt geen afwijking van de gekozen systematiek. De Belastingdienst/Toeslagen is ons inziens prima in staat om deze toeslagen te verstrekken. Dit is bovendien nog goedkoper dan verstrekking via de bijstand.

De vraag of personen uit deze doelgroep door zo'n belastingmaatregel meer zullen gaan werken, is gemakkelijk te counteren door te stellen dat hierbij sprake is van een financieel aantrekkelijke prikkel. De combinatie van kort bij de arbeidsmarkt blijven, een financiële prikkel en scholingsmaatregelen is volgens ons voldoende aanleiding voor alleenstaande ouders om deze weg te bewandelen. Als ik daarbij voeg dat het door het strakke regime aantrekkelijker is voortijdig de Wwb te verlaten, dan is dit volgens mij een voor alleenstaande ouders zeer aanlokkelijk pad.

Er zijn herhaaldelijk berekeningen uitgevoerd om te ramen hoeveel mensen gebruik zullen maken van deze regeling. In bijna alle berekeningen is er sprake van een besparing, behalve in het scenario van de ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In dit scenario is er sprake van extra kosten vanaf 2010 van 10 mln. tot 15 mln., inclusief uitvoeringskosten. Alle andere scenario's komen gunstiger uit. Als dit scenario ook maar een fractie beter uitvalt dan het uiterst minimalistische van de regering, is er al sprake van een positieve belastingopbrengst.

Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken, ook de brief van de staatssecretaris van 27 oktober jongstleden lezend, dat er wel heel erg geredeneerd wordt naar wat de uitkomst voor de staatssecretaris zou moet zijn, namelijk: "hier moeten wij maar niet aan beginnen". De uitstroom zoals die in de brief van de staatssecretaris wordt geschetst, is immers wel heel minimalistisch. Als ik dit scenario vergelijk met de scenario's van de indiener, dan overtuigt het laatste, realistische scenario onze fractie meer. Ik put daarbij zeker ook uit mijn eigen ervaring als oud-directeur van de bijstand.

Dit voorstel is heel gemakkelijk te marketen. Als dit een businesscase zou zijn, dan zou ik adviseren er direct aan te beginnen. Het is er namelijk een met weinig risico's en veel kansen. Ik zou adviseren alle bezwaren van het kabinet niet te laten tellen; zij vallen in het niet bij het doel van het wetsvoorstel en de potentiële opbrengsten na invoering, of die bezwaren nu gaan over de vraag of deze toeslagen passen binnen de Awir of over de vraag of er categorieën binnen de Wwb zijn van wie de startkwalificaties nóg slechter zijn. Iedereen zou toch vóór het voornemen moeten zijn, alleenstaande ouders te verbinden met de arbeidsmarkt en zich te richten op het blijvend verdwijnen uit de bijstand?

De staatssecretaris zal ongetwijfeld beweren dit doel te onderschrijven, maar er niet zeker van te zijn dat deze middelen het doel voldoende dichterbij brengen en ook nog iets opbrengen. Onze fractie stelt voor om te bezien of het werkt en op die manier alleenstaande ouders een kans te geven. Zonder vernieuwing en zonder een poging een stap verder te zetten, bereiken wij in ieder geval niets. Laten wij deze kansen grijpen omwille van de alleenstaande ouders, die zo hun positie op de arbeidsmarkt houden. Wij zijn het er tenslotte allemaal over eens dat er in de komende jaren veel mensen op de arbeidsmarkt nodig zijn; ook alleenstaande ouders.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik beschouw de behandeling van dit wetsvoorstel van mevrouw Noorman-den Uyl op verschillende niveaus als een feestelijke gebeurtenis. In de eerste plaats is dit natuurlijk een klein beetje een afscheidsfeestje van een Kamerlid dat ik lijfelijk niet zo verschrikkelijk vaak ben tegengekomen, maar zij weet niet hoe vaak ik de Handelingen heb geraadpleegd omdat ik er zeker van kon zijn dat elke wet op het gebied van de sociale zekerheid een buitengewoon gedetailleerde behandeling had gekregen, wat menig bewindspersoon tot wanhoop zal hebben gedreven. Er bleef geen steen op de andere, de onderste steen moest altijd boven.

In de tweede plaats vind ik deze wetbehandeling feestelijk omdat ik, zoals ik in mijn maidenspeech al heb verteld, eens zelf tot de categorie van de alleen opvoedende ouders behoorde. Ik weet maar al te goed wat een gerommel en gedoe het was en ik wil nog even in herinnering brengen dat ik in die tijd ook de moeder van mevrouw Noorman, Liesbeth den Uyl, tegenkwam. Zij voorzag niet alleen haar eigen kinderschare die uitwonend was geworden, van huisraad, zij bracht ook voor mij een keer een plastic tas met potten en pannen mee. Deze hartelijkheid en dit medeleven herken ik in haar dochter. Zij brengt deze eigenschappen niet tot uiting met een plastic tas met potten en pannen, maar met een wetsvoorstel om vrouwen – het zijn meestal vrouwen – in staat te stellen om op eigen benen te staan en niet afhankelijk te zijn van bijstand of het goede hart van vriendinnen.

En in de derde plaats moet het mij nog even van het hart dat het mij deugd doet dat dit wetsvoorstel aan de overzijde door alle fracties behalve de regeringsfracties is gesteund. Ik hoop dat dit een voorschot op de toekomst is en ik nodig de fracties van CDA en VVD van harte uit om zich op de valreep bij dit feestje aan te sluiten of een nog beter voorstel te doen. Dit geldt met name voor mevrouw Van Leeuwen, van wie ik weet dat zij een warm hart heeft voor alleen opvoedende moeders.

Ter zake. Wij weten natuurlijk waarom het gaat, wij weten dat alleen opvoedende moeders vaak klem zitten bij hun taak om kinderen op te voeden en tegelijkertijd zo zelfstandig mogelijk in hun eigen bestaan te voorzien. Wij zijn het erover eens dat arbeid goed is voor mensen, maar wij weten ook dat het niet realistisch is om van alleen opvoedende ouders te verwachten dat zij een volle baan aannemen, omdat dit ten koste zou gaan van een andere taak die niet alleen belangrijk is voor het individu, maar ook voor de maatschappij. De SP vond ook al voor mijn tijd dat alleenstaande ouders met kleine kinderen de keuze zouden moeten hebben tussen zorg, arbeid en een combinatie van beide. Maar er zijn nog niet voldoende mogelijkheden om dit te doen op een zodanige manier dat niemand er schade van ondervindt. Voor hoogopgeleide vrouwen kan een parttime functie voldoende inkomsten opleveren, maar wij praten hierbij nu juist over een groep vrouwen die veelal niet hoog zijn opgeleid. En het is ook duidelijk dat de arbeidsmarkt maar ten dele flexibel genoeg is om ouders de gelegenheid te geven, zonder problemen zorg en arbeid te combineren. Bovendien weten wij dat juist laagopgeleide vrouwen met parttime werken te weinig verdienen om boven het minimum uit te komen. Ik vind het wetsvoorstel dan ook een vindingrijke manier om met werk in deeltijd voldoende inkomen te verwerven zonder een beroep te doen op de bijstand. En dit is natuurlijk niet alleen heel erg belangrijk voor alleen opvoedende ouders, maar ook voor de 350.000 kinderen die op dit moment opgroeien in – decente – armoede. Dit is niet goed, want armoede wordt vaak doorgegeven in de zin van kansarmoede: kinderen die niet voldoende kunnen participeren. Wij weten ook dat het vaak om migrantengezinnen gaat en wij zouden toch alles op alles moeten zetten om deze neerwaartse spiraal voor een tamelijk grote categorie naar boven om te buigen.

Mevrouw Noorman is realistisch genoeg om te weten dat er meer moet worden gedaan dan ouders een inkomensgarantie bieden die hen boven het allerlaagste niveau uittilt; het gaat ook om bijscholing en om kinderopvang van goede kwaliteit waaraan een moeder haar kind met een gerust hart kan toevertrouwen. Het gaat ook om de hervorming van de arbeidsmarkt, waar men er nog steeds van lijkt uit te gaan dat alle gezinnen beschikken over iemand die fulltime buitenshuis kan werken en iemand anders die eventueel naast een kleine baan wel voor de kinderen zorgt. Dat is nog steeds niet echt in orde. Deze wet zie ik zeker als één stap in de vele problemen waarmee mensen onderaan de maatschappij te maken hebben, vooral de mensen die nog steeds moeite hebben om zorg en arbeid met elkaar te combineren. Het is een stap in de goede richting die mijn fractie van harte zal steunen.

Ik ben al over mijn tijd heen. Ik laat mijn vragen maar even liggen. Mevrouw Noorman heeft ook ongelooflijk veel vragen met de grondigheid die wij van haar kennen, al beantwoord. Misschien kan ik mijn resterende vragen nog in tweede termijn stellen.

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Enerzijds heeft de VVD-fractie waardering voor collega-volksvertegenwoordigers uit de Tweede Kamer die de moed en de energie kunnen opbrengen om een initiatiefwetsvoorstel uiteindelijk tot in de Eerste Kamer te brengen. Anderzijds heeft de VVD-fractie met uitermate gemengde gevoelens het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Noorman-den Uyl gevolgd, dat als doel heeft de zelfredzaamheid van alleenstaande ouders van kinderen tot zestien jaar te bevorderen en hen uit de bijstand te halen.

Het bevorderen van zelfredzaamheid van de mensen in Nederland is door het kabinet de afgelopen jaren nagestreefd en heeft naar de mening van de VVD-fractie op verschillende punten succes gehad, vooral in de uitwerking van de Wet werk en bijstand.

Echter, bij nadere toetsing blijkt dat het doel van dit wetsvoorstel, zoals beschreven in de memorie van toelichting, niet correspondeert met de overwegingen en de doelstellingen van het initiatiefwetsvoorstel. Want weliswaar wordt door de uitvoering van het wetsvoorstel de redzaamheid, het inkomen van de alleenstaande ouder, vergroot door de Vazalotoeslag, maar de betrokkene doet dit niet zelf, op eigen financiële kracht: er is een inkomenstoeslag door de overheid op basis van een andere wettelijke regeling voor nodig. De bijstandsuitkering, waar de alleenstaande ouder recht op heeft en die wordt verstrekt uit de Wet werk en bijstand, wordt vervangen door een toeslag op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Awir. Het uitgangspunt is derhalve niet goed.

Hoewel het verstrekken van de Vazalotoeslag op termijn inderdaad kan betekenen dat de uitkeringsgerechtigden uit de bijstand komen, zodat dit voor de gemeente als uitvoerder van de Wet werk en bij stand tot een besparing leidt, komt daarvoor in de plaats de overheid bij de uitvoering van de Awir op hoge kosten te zitten.

De indienster heeft een aantal scenario's aangegeven, waarbij in alle scenario's wordt uitgegaan van besparingen. De regering geeft eveneens een scenario, waarin mede gebaseerd op informatie van de VNG van een naar de mening van de VVD-fractie veel realistischer uitstroom is uitgegaan. Hierbij worden de besparingen in de eerste twee jaar tenietgedaan door de incidentele en structurele kosten van de uitvoering, terwijl er in de drie volgende jaren alleen maar kosten zijn en geen besparingen. Bovendien komen niet alleen alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering in aanmerking voor een Vazalotoeslag, maar ook alleenstaande ouders met kinderen tot zestien jaar met een inkomen tot 115% van het minimumloon, een groep die in principe wel financieel op eigen benen staat.

Voor de VVD-fractie maakt de inconsistentie tussen het doel van het initiatiefwetsvoorstel en de wijze waarop het doel bereikt dient te worden, het gewoonweg een kwestie van principe om dit initiatiefwetsvoorstel te verwerpen.

Dat de bijstandsuitkering voor alleenstaande ouders en ook een inkomen tot 115% van het minimumloon geen ruim inkomen is, valt niet te ontkennen, maar mede door het systeem van bestaande toeslagen werd het wel tot op heden als voldoende beschouwd. Om in dit inkomen met wettelijke maatregelen verandering te brengen is de Wet werk en bijstand het geëigende instrument. Dit was ook het advies van de Raad van State. Het voorstel van de Vazalotoeslag past niet bij de systematiek en het doel van de Awir. De Awir biedt het kader voor verstrekkingen van een bijdrage in specifieke kosten die in relatie tot de draagkracht te hoog zijn. Er kunnen hiermee inmiddels verschillende verstrekkingen worden toegekend, die ook op de doelgroep alleenstaande ouders met jonge kinderen van toepassing zijn. Recentelijk is daar nog aan toegevoegd de kindertoeslag, als bijdrage in specifieke kosten per 1 januari 2008.

De Wet werk en bijstand heeft als doel de bestaansmiddelen aan te vullen. Bovendien biedt de gemeente met de Wet werk en bijstand veel mogelijkheden voor aanvullende scholing, nascholing, training en reïntegratie om daarmee tot een redelijk inkomen te kunnen komen, zelfs in deeltijdarbeid. Recentelijk, met zijn brief van 6 oktober 2006, 30800-XV, nr. 7, geeft de staatssecretaris van Sociale Zaken aan dat gemeenten door middel van invulling van beleidsregels op basis van groepskenmerken, zoals kinderen van alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering, deze alleenstaande ouders kunnen ondersteunen als zij voor hun kinderen bepaalde noodzakelijke kosten moeten maken of gemaakt hebben. De conclusie moet dus zijn dat voor het bereiken van het doel van het initiatiefwetsvoorstel het gekozen instrument verkeerd en zelfs overbodig is.

Mevrouw de voorzitter. De conclusie is dus dat een toeslag op grond van de Awir de verkeerde weg is om het doel van het initiatiefwetsvoorstel, het verhogen van het inkomen van alleenstaande ouders van jonge kinderen, te bereiken en deze conclusie heeft ook consequenties voor de toetsing van de uitvoerbaarheid van het initiatiefwetsvoorstel. Het inkomen van de doelgroep is onzeker. Dit is recent nog door een aantal gemeenten bevestigd. Het gaat vaak om instabiele deeltijdbanen en/of alimentatie die niet altijd wordt betaald. Noch de Belastingdienst noch de gemeentelijke administratie is erop ingericht om op zulke schommelingen te reageren. De verstrekking gebeurt door middel van voorschotten op basis van een schatting. Als er achteraf verrekend moet worden, ontstaan financiële problemen en moet de aanvrager terug naar de gemeente voor een bijstandsuitkering. Het is natuurlijk mogelijk twee geautomatiseerde systemen in te voeren die rekening houden met de gevoeligheden van de overstap van Belastingdiensttoeslagen naar gemeente, van Awir naar Wet werk en bijstand en vice versa. Dit brengt echter forse kosten met zich mee die, naar de mening van de VVD-fractie, niet in verhouding staan tot het beoogde doel. Ook hierover heeft de Raad van State zich in zijn advies negatief uitgesproken. Daar komt nog bij dat met de Awir en de Wet werk en bijstand verschillende begrippen worden gehanteerd voor inkomen en voor vermogen. De Awir gaat uit van een belastbaar verzamelinkomen, de Wet werk en bijstand van een netto-inkomen. Bij de Awir telt kinderalimentatie niet mee als inkomen, bij de Wwb wel. Bij de Awir geldt geen vermogenstoets, bij de Wwb wel. De cumulatie van al deze verschilpunten maakt dat de administratieve lasten hoog zullen zijn en dat zeker geen sprake zal zijn van klantvriendelijkheid en overzichtelijkheid voor de alleenstaande ouder die voor de regeling in aanmerking komt.

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie heeft ook bedenkingen bij het derde toetsingspunt, de handhaafbaarheid. Door de hiervoor genoemde ingewikkelde en kostbare uitvoering is de maatregel gevoelig voor oneigenlijk gebruik, vooral bij het switchen van Wwb naar Awir en terug. De gevoeligheid ligt vooral in het feit dat bij de Awir, anders dan bij de Wwb, kinderalimentatie niet als inkomen wordt aangemerkt.

De VVD-fractie heeft daarbij alle argumenten die in de Tweede Kamer zijn gewisseld uiteraard bestudeerd, maar dit heeft er niet toe geleid dat zij een ander standpunt zou kunnen innemen. De suggestie om een pilot van tijdelijke invoering te doen lijkt de VVD een buitengewoon kostbaar experiment, waarvan weinigen van de doelgroep zullen profiteren. Hierover zou de VVD-fractie graag de mening van de staatssecretaris horen.

Ten slotte heeft de VVD-fractie nog de volgende bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel, waarmee zij van mening verschilt met de indienster. Het kiezen van een specifieke doelgroep voor een inkomenstoeslag is arbitrair en past niet bij de systematiek van de Wet werk en bijstand. Ervan uitgaan dat voltijdarbeid niet haalbaar en niet wenselijk is voor een alleenstaande ouder met jonge kinderen is ronduit betuttelend. Tegen de suggestie die door sommige woordvoerders is gedaan dat een voltijds werkende ouder de opvoeding verwaarloost en dat daardoor haar of zijn kinderen potentiële klanten van de jeugdzorg worden, stelt de VVD-fractie zich met klem teweer.

Het mag duidelijk zijn dat de VVD-fractie, hoezeer zij ook graag zou zien dat alleenstaande ouders met jonge kinderen op eigen financiële benen kunnen staan, tot de conclusie is gekomen dat, op alle punten waarop zij in deze Kamer een wetsvoorstel dient te toetsen, zij over dit initiatiefwetsvoorstel negatief moet beslissen.

In dit verband wil de VVD-fractie nog enige opmerkingen maken over de opstelling van de CDA-fractie ten opzichte van het initiatiefwetsvoorstel. In de debatten in de Tweede Kamer heeft de woordvoerder voor het CDA, de heer BruIs, de bezwaren die hij tegen het initiatiefwetsvoorstel had duidelijk aangegeven. Ik citeer dit puntsgewijs:

  • - uit de bijstand, maar wel afhankelijk van de Vazalotoeslag: het probleem kan niet opgelost worden door een extra inkomensondersteuning in de vorm van de Vazalotoeslag;

  • - het wetsvoorstel past niet in de systematiek van de Awir;

  • - bijstand is geen schande, het gaat nu in de Wwb niet meer om eeuwigdurende bijstand maar om "deeltijds of voltijds, iedereen aan het werk en uit de uitkering";

  • - arbitraire keuze van doelgroep;

  • - uitkeringslasten te hoog;

  • - een financiële prikkel is niet genoeg, er spelen andere mechanismen in de maatschappij, het instrumentarium van de Wwb is beter;

  • - geen voorstander zijn van bevoorrechten van deze groep, althans niet via dit wetsvoorstel.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

U sprak over het betuttelen van de doelgroep en er zou zijn gezegd dat de jeugdzorg eraan te pas zou komen. Ik heb inderdaad gezegd dat armoede ook effect heeft op kinderen, maar dat lijkt mij aantoonbaar. Wat bedoelt u eigenlijk met dat betuttelende en wat bedoelt u met de jeugdzorg? Wie zegt dat?

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Betuttelend vinden wij dat er wordt gezegd dat alleenstaande ouders maar een deeltijdbaan moeten nemen. Zij mogen toch zelf kiezen of zij een deeltijdbaan of een voltijdbaan nemen? Wij vinden het betuttelend om in de wet vastleggen dat het alleen een deeltijdbaan mag zijn.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Er staat toch niet in de wet dat alleen opvoedende ouders alleen maar een parttimebaan mogen hebben?

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Dat is wel het doel van de wet.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Het wordt toch niet verboden dat moeders of vaders voltijds werken, als zij dat kunnen regelen? Ik dacht niet dat dit de bedoeling was van de wet, dus ik zie het betuttelende niet.

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Wij meenden juist dat deze suggestie wel naar voren kwam door de manier waarop het punt van deeltijd werd voorgesteld.

Mevrouw Meulenbelt (SP):

Ik heb het er niet in gelezen, dus het zou mooi zijn als u kunt zeggen waar dat staat.

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Zo kwam het op ons over door de wijze waarop het in de memorie van toelichting is verwoord.

De heer Van Driel (PvdA):

Mevrouw Kalsbeek zegt dat het betuttelend wordt en dat wij, de vorige sprekers – zo heb ik het letterlijk verstaan – hebben gesuggereerd dat ouders hun kinderen zullen verwaarlozen en dat die kinderen bij de jeugdzorg terecht zullen komen. Dat is noch door mevrouw Meulenbelt, noch door mij gezegd.

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Ik heb ook niet gezegd "door de vorige sprekers", maar "door woordvoerders". Daarmee refereer ik aan de Tweede Kamer.

De heer Van Driel (PvdA):

In dit huis suggereert toch niemand dat iemand daarmee een slechte ouder is?

U heeft veel bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Ik denk altijd: als er zoveel bezwaren zijn, dan moet er ook wel iets goeds in zitten, want anders kun je het met een of twee bezwaren wel af. Dit zijn er wel zeven of acht en zo groot is dit wetsvoorstel nu ook weer niet. Op een punt gaat u echter niet in. Het grote verschil met de Wwb is dat je hier als ouder vanzelf uit groeit. Als het jongste kind 16 jaar is, houdt het op. Je houdt contact met de arbeidsmarkt en dat kind wordt bij leven en welzijn vanzelf 16 jaar. Daar kun je op wachten; dat duurt maximaal 16 jaar. Dan is de regeling afgelopen en blijven zij op de arbeidsmarkt. De kern van dit geheel is dat mensen op de arbeidsmarkt blijven. Uw eigen fractievoorzitter in de Tweede Kamer heb ik horen zeggen dat mensen uit de bijstand en naar de arbeidsmarkt moeten, maar daar hoor ik u niets over zeggen.

Mevrouw Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oije (VVD):

Natuurlijk moeten zij dat. In het begin heb ik gezegd dat de intentie van het voorstel ons zeker aanspreekt. Inderdaad houdt de toeslag op als het kind zestien is, maar als mensen dan werken, houdt de toeslag ook op. Dat wordt dus niet veroorzaakt door de Vazalotoeslag, en ik vind dat daarom ook geen argument. Ik heb zoveel argumenten genoemd, omdat ik vind dat deze Kamer wordt geacht zorgvuldig te toetsen.

Normaal gesproken is de slotfase van een inbreng dat de fractie met belangstelling het antwoord afwacht. Vandaag ziet mijn fractie het wat anders: zij wacht met intense belangstelling de inbreng van de CDA-fractie in eerste termijn af!

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik complimenteer de indienster en haar medewerkers met de wijze waarop dit wetsvoorstel is verdedigd: vol enthousiasme en zeer precies, ingaand op de vele kritiekpunten die zij over zich heen heeft gekregen.

Op het eerste gezicht oogt het wetsvoorstel bepaald aantrekkelijk. Het is een creatief voorstel, dat een oplossing biedt voor een vraagstuk waarover al decennia wordt getobd. Dat is niet inherent aan de Wwb, dat kenden wij ook al onder de AWB. De indienster is erin geslaagd, op een uiterst creatieve manier aan de problematiek van de armoedeval het hoofd te bieden. Er vindt een verschuiving plaats van een uitkering op grond van de Wwb naar een toeslag uit de fiscaliteit. In die zin is dit wetsvoorstel bepaald modern te noemen, want wij zien steeds meer sociale zekerheid verdwijnen in de richting van de Belastingdienst. Dat is overigens een ontwikkeling waar ik aanvankelijk positief tegenover stond, zij het dat wel de vraag rijst hoelang de kruik te water gaat voordat deze barst. Ik krijg langzamerhand de indruk dat de belastingdienst tamelijk zwaar is belast met allerlei nieuw beleid, waarvoor de indienster overigens niet verantwoordelijk is. Ik hoor de staatssecretaris daarop graag reageren.

De wijze van vormgeving sluit aan bij een reeks van voorstellen die GroenLinks in een reeks van jaren heeft gedaan om deeltijdarbeid lonend te maken, in die zin dat mensen, meestal vrouwen, met een deeltijdbaan economische zelfstandigheid kunnen bereiken. GroenLinks kiest daarbij de vormgeving van een hoge arbeidskorting, die afloopt naarmate het inkomen toeneemt. Dat is een vorm van negatieve inkomstenbelasting, waar dit wetsvoorstel sterk op lijkt. In die zin wil ik aan het denkmodel dat aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt mijn steun betuigen.

Ik heb overigens ook nog een paar kritische opmerkingen. De eerste heeft betrekking op de doelgroep die de indienster heeft gekozen, namelijk de alleenstaande ouders. Ik zou menen dat alles wat je kunt zeggen over de problemen van alleenstaande ouders bij het combineren van arbeid en zorgtaken, mutatis mutandis ook opgaat voor een aantal andere groepen. Denk aan laaggeschoolden, ouderen, gedeeltelijk gehandicapten, mensen met een bijstandsuitkering. Er zijn nogal wat categorieën te verzinnen waarvoor je zo'n negatieve inkomstenbelasting of extra arbeidskorting gerechtvaardigd zou kunnen achten. Dat is overigens geen argument tegen deze regeling. Je zou kunnen zeggen dat de eerste stap is gezet. Wij kunnen bekijken of deze regeling in de loop van de tijd uit te breiden is naar andere groepen. Het is wel een punt dat ik graag even aanroer.

Als ik alle gegevens die de indienster naar voren heeft gebracht in ogenschouw neem, denk ik dat het probleem van de doelgroep die zij op het oog heeft niet alleen maar, en misschien zelfs niet in eerste instantie, samenhangt met de combineerbaarheid van arbeid en zorg, maar vooral te maken heeft met een scholingsachterstand. Het viel mij op dat twee van de drie alleenstaande ouders helemaal niet in de bijstand zitten. De groep die in de bijstand zit heeft kennelijk een laag scholingsniveau en zou wellicht beter en structureel geholpen of ondersteund worden als zwaarder wordt ingezet op scholing tot een mbo+-niveau, omdat zij daarmee duurzamer kunnen participeren op de arbeidsmarkt en een hoger uurloon kunnen verdienen dan het minimumloon. In feite refereert de indienster daar steeds aan door te stellen dat men minstens zoveel uur het minimumloon moet verdienen. Ik vind dat je ervoor moet zorgen dat mensen behoorlijk boven het minimumloon op de arbeidsmark kunnen participeren. Daarmee heb je ook een deel van het probleem te pakken. Het een sluit het ander echter niet uit. Dat pleit dus niet tegen het wetsvoorstel, maar het pleit wel voor extra maatregelen op het terrein van scholing, die al min of meer verpakt zitten in het flankerend beleid.

Dan ga ik in op enkele meer kritische punten die betrekking hebben op de techniek. De Vazalotoeslag wordt betaald als een voorschot. De Belastingdienst werkt met een jaarsystematiek; gemeenten werken met een maandsystematiek. De doelgroep zal vaak afhankelijk zijn van flexibele banen met wisselende inkomsten, misschien zelfs wel wisselend per week of per dag, maar zeker wisselend per maand. Terugvordering vindt alleen plaats voorzover het inkomen hoger was dan 90% van het wettelijk minimumloon. Er worden voorschotten betaald die tot onzekerheid kunnen leiden en die misschien te hoog of te laag zijn vastgesteld. Door die systematiek kunnen misschien sneller dan nu het geval is in de Wwb schulden ontstaan. Ik lees in de stukken van de indienster dat 21% van de doelgroep reeds meer schulden heeft dan baten. Hoe verhoudt de gekozen systematiek zich tot de noodzaak om problematische schulden zo veel mogelijk te voorkomen en liefst nog terug te dringen? Misschien kan de indienster daar in haar beantwoording op ingaan.

Een ander kritisch punt heeft te maken met het feit dat ik de heer Bos vorige week hoorde zeggen dat het verschil tussen de Partij van de Arbeid en GroenLinks toch vooral was dat de Partij van de Arbeid zich bij de sociale zekerheid meer op de handhaving richt, terwijl wij wat liberaler zouden zijn. Toen dacht ik: dit is typisch iets wat ik met mevrouw Noorman moet bespreken. De Vazalotoeslag is een goede gelegenheid om dat te doen. In wezen kiest de indienster ervoor dat de handhaving, bijvoorbeeld bij de vraag of de betrokkene wel of niet samenwoont of de vraag of de betrokkene wel of niet zwarte inkomsten geniet, uit handen wordt genomen van de gemeenten en wordt overdragen aan de Belastingdienst. Nou acht ik de Belastingdienst wel in staat om controle uit te oefenen op het hebben van een zwart inkomen, want dat doet de dienst al sinds jaar en dag, maar is hij even goed toegerust als de gemeente voor het controleren op samenwonen? Deze vraag wil ik zo neutraal mogelijk aan de indienster stellen, maar gezien het feit dat haar politiek leider heeft aangegeven wel heel wat meer van de handhaving te zijn dan GroenLinks, ben ik erg benieuwd naar het antwoord.

Ik lees het nergens met zoveel woorden, maar ik denk dat ook de 200.000 alleenstaande ouders die nu geen bijstand genieten, gebruik kunnen maken van de Vazalotoeslag. Ik zie de indienster knikken. Vermoed kan worden dat nogal wat van die 200.000 mensen een niet bijster hoog inkomen hebben; misschien net boven het minimumloon of 115% daarvan. Zij kunnen misschien minder gaan werken om vervolgens de Vazalotoeslag van de Belastingdienst te krijgen. Is dat een juiste veronderstelling? Wat is de raming van deze niet bedoelde doelgroep, die twee keer zo groot is als de doelgroep die wel met dit wetsvoorstel wordt beoogd? Krijgen deze personen de Vazalotoeslag ambtshalve of dienen zij deze aan te vragen? Als het laatste het geval is, hoe weten de betrokkenen dan dat zij mogelijkerwijs voor de Vazalotoeslag in aanmerking komen?

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik voer het woord namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie. Wij complimenteren de indienster met het wetsvoorstel. Het is een heel karwei, dat alleen daarom al waardering verdient, maar daar blijft het niet bij. Onze fracties hebben vooral waardering voor het wetsvoorstel vanwege het doel. De positie van alleenstaande ouders is namelijk niet benijdenswaardig. Naast het vele leed dat zij hebben moeten ervaren, bijvoorbeeld door het overlijden van hun echtgenoot of door echtscheiding, staan zij er alleen voor; zowel voor het opvoeden van de kinderen als voor het voorzien in een inkomen. In de praktijk blijken er bij deze categorie mensen veel schrijnende gevallen te zijn.

Het lot van jonge kinderen gaat onze fracties ook zeer ter harte. Zij hebben recht op aandacht en geborgenheid van de ouders. Daarom hebben onze fracties altijd grote moeite met kinderopvang buiten het gezinsverband. Daarbij hebben wij wel altijd duidelijk gemaakt dat wij geen moeite hebben met kinderopvang om bijvoorbeeld medische of sociale redenen. Daaronder valt wat ons betreft ook kinderopvang voor alleenstaande ouders. Het spanningsveld tussen zorgplicht en arbeidsparticipatie komt bij deze categorie mensen duidelijk naar voren.

Wij hadden grote moeite met de invoering van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders in de Wet werk en bijstand. Al jaren zijn wij van mening dat alleenstaande ouders met jonge kinderen eigenlijk niet in de bijstand thuishoren, maar onder een apart regime moeten vallen. De bijstand is een vangnet en gericht op volledige arbeidsparticipatie. Dit doet naar de mening van onze fracties tekort aan de terechte wens van veel alleenstaande ouders om een belangrijk deel van hun tijd te besteden aan de opvoeding van hun jonge kinderen.

Het zal duidelijk zijn dat wij dit wetsvoorstel op een heel positieve wijze zullen steunen.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie heeft uit egards tegenover mevrouw Noorman-den Uyl, die morgen de Tweede Kamer gaat verlaten, willen meewerken aan een plenaire behandeling van dit wetsvoorstel zonder voorafgaande schriftelijke voorbereiding, zodat zij het wetsvoorstel nog zelf kan verdedigen. Dit moet echter wel een uitzondering blijven. Ook nu is weer gebleken dat het in feite niet had gekund, gelet op de moeilijke vragen waarmee wij na bestudering van alle stukken zijn blijven zitten. Dat hangt uiteraard samen met de behandeling in de Tweede Kamer. Meer dan een jaar windstilte en nu wordt dan plotsklaps het wetsvoorstel zonder enige stemverklaring, noch van voorstanders, noch van tegenstanders, aanvaard. Wij vertrouwen er echter vooralsnog op dat onze vragen en de antwoorden vandaag nog kunnen bijdragen aan een voor iedereen toereikende oplossing.

Het wetsvoorstel beoogt alleenstaande ouders met jonge kinderen tot zestien jaar, van wie er vele duizenden in de bijstand zitten, de mogelijkheid te bieden met een deeltijdbaan in combinatie met de Vazalotoeslag tot zelfredzaamheid te komen. Dat wil zeggen dat zij een bestaan kunnen opbouwen zonder beroep op de bijstand. Dit brengt ons allereerst bij de Wet werk en bijstand. Met de komst van deze wet is de categoriale vrijstelling van de sollicitatieverplichting voor alleenstaande ouders met jonge kinderen opgeheven. Ook van alleenstaande ouders met jonge kinderen wordt onder de Wwb in beginsel verwacht dat zij zelf inkomen uit arbeid verwerven. De CDA-fractie aan de overzijde had hiermede de nodige moeite en heeft getracht nog enig reparatiewerk te verrichten. Door de aanvaarding van het idee van de heer BruIs heeft de gemeente de bevoegdheid gekregen op basis van individuele omstandigheden toch een vrijstelling van de sollicitatieplicht te verlenen. Maar het is en blijft, overeenkomstig artikel 9, lid 2, een kan-bepaling. De gemeenten kunnen de situatie ook anders wegen dan betrokkenen of een ander beleid voeren. Alleenstaande ouders met de verantwoordelijkheid voor jonge kinderen kunnen ook worden verplicht een volledige baan te nemen, want het doel van de Wwb is werk boven uitkering.

De CDA-fractie in de Eerste Kamer had en heeft hiermede eveneens grote moeite. Vandaar ook dat wij bij de behandeling van de Wwb aan artikel 9, lid 2 bijzondere aandacht hebben gegeven. Ik citeer uit de Handelingen van 7 oktober 2003, pagina 2-23, slechts de navolgende passage: "Welnu, de CDA-fractie acht economische zelfstandigheid, ook van alleenstaande ouders, een groot goed, maar acht het nakomen van de zorg voor kinderen, vooral jonge kinderen, minstens zo belangrijk. Zeker voor alleenstaande ouders, die niet kunnen terugvallen op de steun van een partner, is het van essentieel belang dat er keuzevrijheid is. Die keuzevrijheid kan ondersteund worden door voldoende kinderopvang en mogelijkheden van parttimewerk. Bij een gedwongen sollicitatieplicht kan deze keuzevrijheid in de knel komen en tot een gedwongen, onvoldoende serieuze afweging leiden. De Tweede Kamer, maar ook de staatssecretaris, heeft echter anders beslist en thans gaat het dan ook om de beoordeling van de nu wezenlijk andere situatie." De CDA-fractie heeft vervolgens getracht de uitleg van artikel 9, lid 2 zo gunstig mogelijk te maken voor de alleenstaande ouders. Het ging evenwel om de eerste grote stelselwijziging, tot een tegenstemmen is het niet gekomen.

Vanuit een ander vertrekpunt dan indertijd de Tweede Kamer en thans ook de initiatiefneemster, die vooral zelfredzaamheid als uitgangspunt heeft genomen, zien wij nu als positief punt van dit wetsvoorstel dat alleenstaande ouders met een deeltijdbaan kunnen volstaan en in ieder geval dan verzekerd zijn van het houden van tijd en ruimte voor de zorg en opvoeding van de kinderen. Ook de initiatiefneemster onderschrijft dit belang met verwijzing naar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 25: "Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand". Bij een verplichting om te gaan werken is de uitspraak dat het om niet meer dan een deeltijdbaan kan gaan een positief signaal. In een tijd van toename van ontwrichte gezinnen en ontspoorde kinderen, die soms ook tot criminaliteit vervallen, acht de CDA-fractie dit wetsvoorstel met recht een proeve van preventief beleid. Kansen scheppen voor alleenstaande ouders om ook tijd te houden voor de zorg en opvoeding van kinderen, draagt bij aan de stabiliteit binnen het gezin. In de hoop dat dit ook een bijdrage is om opvoedingsondersteuning en gezinscoaches te voorkomen! Bovendien wordt de onafhankelijkheid van de Wwb door de Vazalotoeslag hierdoor ook mogelijk gemaakt voor alleenstaande ouders met veelal lage inkomens, mede als gevolg van het ontbreken van startkwalificaties. Deze alleenstaande ouders behoeven hierdoor niet gevangen te blijven zitten in de bijstand, zoals nu veelal het geval is. Immers, deze alleenstaande ouders blijven daardoor evenals hun kinderen tot de kwetsbare groepen behoren. Soms jaren, met alle gevolgen van dien. Met het doel van dit wetsvoorstel en het streven om méér werken méér lonend te maken kunnen wij, evenals de Tweede Kamerfractie van het CDA, in de gegeven omstandigheden dan ook instemmen.

Niettemin blijven er vanuit de optiek, dat wetsvoorstellen moeten worden beoordeeld op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid nog enkele moeilijke vragen over, zowel voor de initiatiefneemster als voor het kabinet. Ik voeg eraan toe dat wij nu in feite een schriftelijke en mondelinge behandeling ineen moeten doen en dat ik de vragen die ik anders schriftelijk zou hebben gesteld – en dat is ook uit egards tegenover mevrouw Noorman – in alle zakelijkheid toch nu zal stellen. Ik denk dat zij als erkend materiedeskundige daar alleen maar prijs op stelt.

Bij de handhaafbaarheid behoeven wij naar mijn overtuiging niet lang stil te staan. Immers, het IWI acht het wetsvoorstel ofwel de Vazaloregeling, ondanks de gecompliceerdheid, goed toezichtbaar.

Anders ligt het voor de rechtmatigheid en de uitvoerbaarheid. Er is op z'n minst nog een aantal hobbels te nemen. Allereerst de vraag, die ik zowel aan de initiatiefneemster als aan de staatssecretaris wil stellen: Waarom is niet gekozen voor een ruimere mogelijkheid voor vrijlating van inkomsten bij deeltijdarbeid binnen de Wwb al dan niet in combinatie met een herstel van de vrijstelling van de sollicitatieplicht? De initiatiefneemster zal kunnen billijken dat ik dit vraag tegen de achtergrond van de bezwaren van de VNG, die blijkens Binnenlands Bestuur van 24 november jongstleden weer in alle hevigheid terugkomen, maar ook en vooral om principiële redenen. In feite zou voor alle alleenstaande ouders met jonge kinderen keuzevrijheid moeten bestaan. Voor de staatssecretaris spits ik mijn vraag toe op een meer actieve inzet om ook in het kader van een noodzakelijk jeugdbeleid alleenstaande ouders met jonge kinderen meer tegemoet te komen; een inzet, waarbij tevens wordt erkend, dat alleenstaande ouders een driedubbele taak hebben waarvoor zij veelal alleen staan en dat zij daarom moeten kunnen rekenen op extra tegemoetkomingen.

Een aanvullende vraag in dit opzicht aan de initiatiefneemster is de volgende. Hoe kan het niet-gebruik van de Vazaloregeling worden voorkomen, gelet op het feit, dat de beoogde groep deelnemers in overwegende mate bestaat uit ouders met onvoldoende startkwalificaties? Het opleidingsniveau van alleenstaande ouders in de bijstand is hierdoor verhoudingsgewijs laag. Zullen zij dit wetsvoorstel naar hun eigen situatie kunnen vertalen?

Voorts is naar ons gevoel het duiventileffect eveneens nog onvoldoende belicht, ook in de Tweede Kamer. Bij minder uren werken, bijvoorbeeld tijdens de vakanties, kan snel weer op de bijstand moeten worden teruggevallen. Het gebruikelijke beeld is toch dat kinderen weken thuis zijn en dat moeders in grote vertwijfeling zeggen: dan ga ik die weken maar niet werken. Dat wordt wel op hun inkomen gekort en dan kunnen zij weer snel op de bijstand moeten terugvallen. Heeft de initiatiefneemster dit probleem onderkend? Het wetsvoorstel is hierdoor erg kwetsbaar voor inkomensschommelingen. Inkomensonzekerheid is daarvan dan het gevolg. Kan de initiatiefneemster zich voorstellen, dat de CDA-fractie met zo'n uitkomst grote moeite heeft? Kan de staatssecretaris de CDA-fractie vervolgens het nodige inzicht verschaffen in de omvang van de groep alleenstaande ouders met kinderen, die krachtens de Wwb een bonus krijgen en kan hij melden hoeveel gemeenten, ondanks de kan-bepaling, gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden tot vrijlating, te weten de vrijlating van 25% van de inkomsten uit arbeid en de vrijlating van premie tot een maximum van € 2066 per jaar? Vervolgens rijst de vraag, die ik aan de initiatiefneemster stel, of het beroep op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens voldoende is om alleenstaande ouders met jonge kinderen op de voorgestelde wijze te bevoorrechten. Is de afbakening met andere doelgroepen in de bijstand, zoals gedeeltelijk arbeidsgeschikten, wel voldoende afgewogen? Is dit wel onderwerp van studie geweest? Is nagedacht over de verhouding tot alleenstaande ouders met jonge kinderen die in de bijstand blijven? Had dit moeten gebeuren? Welke invloed zal de uitvoering van de motie-Crone die in de Tweede Kamer is ingediend, op dit wetsvoorstel hebben? Er was wel een draagvlak in de Tweede Kamer, maar geldt dit ook voor de samenleving als zodanig?

Er is ook nog steeds onduidelijkheid over de grote verschillen tussen de uitstroomramingen van de initiatiefneemster en van het kabinet. Zijn die verschillen nu uitsluitend toe te schrijven aan een verschillende waardering van de ingebouwde financiële prikkels of speelt er meer? Ik krijg graag een reactie van zowel de initiatiefneemster als de staatssecretaris, mede om de financiële uitkomsten te kunnen beoordelen. Zal er sprake zijn van besparingen of van meerkosten? Ik stel die vraag toch ook al werd ik na lezing van alle stukken een beetje kriebelig. Ik vind dit gekissebis om niks, terwijl ik het gevoel heb dat er nooit een bevredigend antwoord op deze vraag kan worden gegeven.

Méér nog dan de uitvoeringskosten vraagt ook de uitvoeringsproblematiek aandacht. Mogen wij aannemen dat de initiatiefneemster zich ervan verzekerd heeft dat het wetsvoorstel in de huidige vorm goed uitvoerbaar is? Het is de CDA-fractie overigens niet ontgaan dat de initiatiefneemster op z'n minst aan drie bezwaren van de Raad van State en het kabinet is tegemoetgekomen, zoals het recht op scholing dat komt te vervallen, de vrijlating van de kinderalimentatie die nog niet tot het ministerie lijk te zijn doorgedrongen, terwijl de datum van invoering is aangepast naar I januari 2008. Ook is het gemeentelijk traject vereenvoudigd.

Er blijven dan nog twee substantiële bezwaren ter behandeling over, die ook het kabinet bij voortduring aanvoert, zoals in de brief van 27 oktober 2006. De initiatiefneemster kon op deze brief niet meer reageren. Kan dit alsnog gebeuren?

Los van een aantal meer technische opmerkingen blijven mijns inziens dus nog twee hoofdbezwaren over. Allereerst het verstrekken van een toeslag aan ouders die thans geen recht hebben op bijstand, omdat zij over voldoende inkomen beschikken. Over welke aantallen spreken wij dan en had deze discussie niet kunnen worden voorkomen? Wat was er nodig om dit argument te ontkrachten of ziet de initiatiefneemster hiertoe geen mogelijkheden? Was voor haar wellicht een argument dat alleenstaande ouders die nu noodgedwongen méér uren moeten werken om uit de bijstand te blijven zonder dat zij hiertoe in feite vanwege de driedubbele taak in staat zijn, dan minder uren kunnen gaan werken? De CDA-fractie is geneigd deze uitkomst positief te beoordelen. Is dit voor het kabinet het meest wezenlijke bezwaar?

Dan blijven nog de bezwaren over om de Vazalotoeslag onder te brengen bij de Awir. Wij zijn van mening dat de initiatiefneemster er wel in is geslaagd om dit technisch op een adequate manier te doen. Alle lof hiervoor! Blijft over het principiële bezwaar dat door het kabinet als het belangrijkste wordt gezien, hoewel het doel van het wetsvoorstel eveneens sympathiek wordt gevonden. De Vazalotoeslag is in feite een structurele inkomensvoorziening en past om die reden niet in de Awir die betrekking heeft op specifieke uitgaven. De CDA-fractie worstelt met dit bezwaar. De Awir gaat immers uit van de verplichting dat alle nieuwe inkomensafhankelijke regelingen binnen het begrippen- en definitiekader van de Awir moeten worden geplaatst. Daaraan is door de initiatiefneemster recht gedaan. Dat het in de Awir alleen maar zou gaan "om specifieke uitgaven" kan naar onze mening niet uit de wettekst zelf worden afgeleid. Artikel I, lid I, zegt dat de Awir geldt voor inkomensafhankelijke regelingen. Op bladzijde 33 van de memorie van toelichting staat voorts dat het eerste lid van artikel I geldt voor alle inkomensafhankelijke regelingen. Hiermede wordt dus het algemeen geldend karakter van de wet aangegeven. In het derde lid van artikel 1 wordt nader aangegeven wat onder inkomensafhankelijke regelingen wordt verstaan en ook deze omschrijving staat naar ons oordeel niet in de weg aan het van toepassing zijn van de Awir op de Vazalotoeslag. Uit de op blz. 34 gegeven voorbeelden kan ook niet worden opgemaakt dat het hier gaat om een limitatieve opsomming. Gaat het hier nu een gelegenheidsargument of een principieel argument van het kabinet? Kortom, het is aan het kabinet om de CDA-fractie ervan te overtuigen dat de Vazalotoeslag de Awir misbruikt en ons tevens aan te geven hoe zwaarwegend dit bezwaar is.

Aan de initiatiefneemster ten slotte nog de vraag waarom niet volledig is aangesloten bij de Awir en het jaarinkomen als toetsinkomen is genomen om de hoogte van de inkomensafhankelijke toeslag vast te stellen. Maakt de gekozen oplossing van een overbruggingsregeling het juist voor de uitvoering, maar ook voor de beoogde groep met beperkte opleiding niet nodeloos ingewikkeld?

De CDA-fractie oordeelt ook de uitvoeringskosten aan de hoge kant voor een vermoedelijk zeker in de beginfase niet al te grote groep, maar wil dit oordeel ondergeschikt maken aan de afweging of er een meer bevredigende oplossing kan worden gevonden voor de combinatie van arbeid en zorg. Werk mag boven een uitkering gaan, maar niet ten koste van de verzorging en de opvoeding van jonge kinderen, onder wie zeker ook pubers. Ik noem pubers hierbij nadrukkelijk, gezien alle problemen met kinderen op het vmbo. Volgens mij is de grens van zestien jaar dus nog steeds een verantwoorde leeftijdsgrens.

Wij hopen van harte dat er vandaag of anders op een later moment uitzicht kan worden geboden op een oplossing die recht doet aan de alleenstaande ouder met jonge kinderen en tevens onze bezwaren kan ondervangen. Dat vergt creativiteit van alle betrokken partijen. Van een onovertroffen materiedeskundige als mevrouw Noorman-den Uyl verwacht ik niets anders. Ik draai verder de woorden van mevrouw Kalsbeek om en zeg tegen de staatssecretaris: wij wachten met bijzondere belangstelling het antwoord van de staatssecretaris af.

Voorzitter. Met ruimte voor nadere studie en overleg met de initiatiefneemster in de door ons bedoelde geest zouden alle alleenstaande ouders met jonge kinderen zijn gebaat!

Ik hoor ongetwijfeld van de voorzitter of ik het Reglement van Orde juist interpreteer, maar volgens mij staan de artikelen 1c en 91 van het reglement toe dat mevrouw Noorman als deskundige bij de afhandeling van het wetsvoorstel betrokken blijft als wij er vanavond niet uitkomen. Ik zeg dat, omdat zeker de Eerste Kamer verantwoordelijk is voor de deugdelijkheid van wetgeving.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Bierman-Beukema toe Water

Naar boven