Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2011, 12803 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2011, 12803 | Adviezen Raad van State |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering van de nieuwe Politiewet 200. en daarmee samenhangende onderwerpen te regelen, zulks in verband met de intrekking van de Politiewet 1993, alsmede een aantal wetten aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn de korpsbeheerders van de regio’s, bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993, eervol uit hun ambt ontslagen.
Het personeel van de regio’s, van het Korps landelijke politiediensten en van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland gaat op de datum van inwerkingtreding van deze wet over in dienst van de politie op de voet als waarop en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaande aan die datum, werkzaam was.
1. De vermogensbestanddelen van de regio’s en van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op de politie tegen een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.
2. Onze Minister van Veiligheid en Justitie bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat die aan het Korps landelijke politiediensten worden toegerekend, worden toebedeeld aan de politie.
3. De in het tweede lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel over op de politie tegen een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.
4. Ingeval krachtens het eerste of derde lid registergoederen overgaan, doet Onze Minister van Financiën de overgang van die registergoederen onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
1. Archiefbescheiden van de regio’s, het Korps landelijke politiediensten en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland betreffende zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan de politie, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
2. Archiefbescheiden van de rijksrecherche betreffende zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het College van procureurs-generaal, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
1. Alle rechten en verplichtingen van de regio’s, van de Staat die worden toegerekend aan het Korps landelijke politiediensten en van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland gaan op de datum van inwerkingtreding van deze wet over op de politie, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
2. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een regio, het Korps landelijke politiediensten of de voorziening tot samenwerking Politie Nederland is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet de politie, dan wel de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X, in de plaats van de regio, de Staat of de voorziening tot samenwerking Politie Nederland, dan wel de korpsbeheerder van de regio, Onze Minister van Veiligheid en Justitie of de voorzitter van het algemeen bestuur van voorziening tot samenwerking Politie Nederland.
3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de rijksrecherche is betrokken, treedt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet het College van procureurs-generaal in de plaats van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan een bestuursorgaan van een regio, van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland of Onze Minister van Justitie voor wat betreft het Korps landelijke politiediensten, treedt de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X, op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van dat bestuursorgaan.
2. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor wat betreft de rijksrecherche, treedt het College van procureurs-generaal op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1. Na inwerkingtreding van deze wet berusten de algemene maatregelen van bestuur, genoemd in bijlage A van deze wet, voor zover deze berustten op de Politiewet 1993, op de in deze bijlage genoemde artikelen van die wet.
2. Na inwerkingtreding van deze wet berusten de ministeriële regelingen, genoemd in bijlage B van deze wet, op de in deze bijlage genoemde artikelen van de Politiewet 201X.
3. Na inwerkingtreding van deze wet berusten de krachtens artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993 genomen besluiten van Onze Minister van Veiligheid en Justitie op artikel 7, zevende lid, van de Politiewet 201X.
4. Na inwerkingtreding van deze wet berust de Beschikking van de Minister van Justitie van 25 september 2003, houdende aanwijzing van functionarissen en ambtenaren in het arrondissement Amsterdam voor de uitvoering van de dienst bij de gerechten en het transport van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, voor zover deze berustte op de Politiewet 1993, op artikel 9, zesde lid, van de Politiewet 201X.
5. Na inwerkingtreding van deze wet berusten de bij of krachtens de artikelen 25, eerste en derde lid, en 42, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 52 van de Politiewet 1993 genomen koninklijke besluiten op artikel 28, derde lid, onderscheidenlijk 45, tweede lid, van de Politiewet 201X.
De Noodwet rechtspleging wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 3, 4, 12 tot en met 18 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
In artikel 3, zesde lid, wordt ‘bij en krachtens de Politiewet vastgestelde territoriale indelingen’ vervangen door: krachtens de Politiewet 201X vastgestelde grenzen van de gebieden waarin de regionale eenheden van de politie de politietaak uitvoeren.
De Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 5 tot en met 9, 12, 13, 16, derde lid, 17, eerste, tweede en derde lid, 18, 19, 21, 22, 25, 28, en 29 wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan artikel 56 van de Politiewet 201X of afzonderlijke artikelleden daarvan voor het gehele land of een gedeelte daarvan buiten werking stellen.
2. In het tweede lid wordt ‘Onze voornoemde Ministers treffen’ vervangen door ‘Onze voornoemde Minister treft’ en wordt ‘de Politiewet 1993’ vervangen door: de Politiewet 201X.
C
In artikel 14, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en justitie.
D
In de artikelen 14, tweede lid, 15, tweede lid, 16, vierde lid, en 17, vierde lid, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken geeft in overeenstemming met Onze Minister van Justitie nadere regels’ telkens vervangen door: Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven.
E
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie bepaalt.
2. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
F
In artikel 26, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’ en vervalt:, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,.
De Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 6, tweede lid, onderdeel e, en 7, tweede lid, onderdeel f, wordt:
1. ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’,
2. ‘de personen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993’ telkens vervangen door ‘de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X’ en
3. ‘artikel 15a van die wet’ telkens vervangen door ‘artikel 16 van die wet’.
B
De artikelen 6a, eerste lid, en 7a, eerste lid, worden als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen a en b wordt ‘de personen, bedoeld in de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993’ telkens vervangen door: de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onder b, en 42, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X.
2. In onderdeel c wordt ‘artikel 15a van de Politiewet 1993’ telkens vervangen door: artikel 16 van de Politiewet 201X.
C
In artikel 13, tweede lid, onderdeel i, wordt ‘de artikelen 6, derde lid, onderdeel b, en 38, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk artikel 15a van de Politiewet 1993’ vervangen door: de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onderdeel c, onderscheidenlijk artikel 16 van de Politiewet 201X.
D
In de artikelen 21, zevende lid, en 86, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
E
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘De korpschef van een politiekorps’ vervangen door: De korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X,.
2. In het tweede lid wordt ‘de korpsbeheerders van een regionaal politiekorps’ vervangen door: de korpschef.
3. In het vierde lid wordt ‘hoofdstuk X van de Politiewet 1993’ vervangen door: hoofdstuk 7 van de Politiewet 201X.
F
In artikel 63, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’ en wordt ‘het Korps Landelijke Politiediensten’ vervangen door: een of meerdere landelijke eenheden van de politie.
In artikel 412, tweede lid, van het Wetboek van Koophandel wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 5:12, derde lid, en 5:19, vijfde lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
In artikel 8:7, eerste lid, wordt ‘, een waterschap of een regio als bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993’ vervangen door: of een waterschap.
C
In artikel 11:1, eerste lid, wordt ‘Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
D
In de bijlage wordt onderdeel A als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Ministerie van Veiligheid en Justitie.
2. Onderdeel 4 komt te luiden:
4. De artikelen 18, 20, 34, 35, 37, derde lid, 39, derde lid, 52 en 68 van de Politiewet 201X.
In artikel 87, eerste lid, van de Faillissementswet wordt ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
In artikel 6 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: een of meerdere landelijke eenheden van de politie.
In artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming wordt ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
In artikel 8 van de Uitvoeringswet Speciaal Tribunaal voor Libanon wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: een of meerdere landelijke eenheden van de politie.
Artikel 9 van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
2. In het derde lid wordt ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
In artikel 46, tweede lid, van de Overleveringswet wordt ‘de dienst internationale netwerken, Sirene Nederland van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: een of meerdere landelijke eenheden van de politie.
In artikel 7, vijfde lid, van de Veiligheidswet BES wordt ‘artikel 60, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door ‘artikel 59, eerste lid, van de Politiewet 201X’ en wordt ‘Artikel 60, tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: Artikel 59, derde, vierde en vijfde lid, van de Politiewet 201X.
In artikel 813, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen van deze wet wordt ‘Onze Minister van Justitie’, ‘De Minister van Justitie’, ‘de Minister van Justitie’ en ‘den Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
In de artikelen 124, vijfde lid, en 556, eerste lid, wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
C
Artikel 141, onderdeel b, komt te luiden:
b. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 201X, en de ambtenaren van politie, bedoeld artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
D
In artikel 146, eerste lid, wordt ‘de Politiewet 1993’ door: de Politiewet 201X.
E
In artikel 154, onderdeel a, vervalt:, en de bijzondere ambtenaren van politie.
F
In de artikelen 391, 541, tweede lid, en 587, tweede lid, wordt ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ telkens vervangen door: ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De Wet bescherming persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel j, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
Artikel 2, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 201X;
C
In artikel 21, eerste lid, onderdeel e, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister.
In artikel 1, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt ‘een politieregio’ vervangen door: de politie.
In artikel 1, onderdeel d, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt ‘een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993, een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van die wet’ vervangen door: een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 201X, een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder b, van die wet.
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel h, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ en ‘de Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
Artikel 39e, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 201X en ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder c en d, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;.
C
In artikel 42, tweede lid, onderdeel c, wordt ‘de Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister.
De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
2. In onderdeel c wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
B
In de artikelen 3, 7, 9, 10, 13, tweede, derde en vierde lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
C
In artikel 6, vijfde lid, wordt ‘artikel 9 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 9 van de Politiewet 201X.
D
In artikel 12, tweede lid, wordt ‘Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
E
In artikel 13, eerste lid, wordt ‘Onze betrokken Minister, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze betrokken Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
De Wet op de identificatieplicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
In artikel 2 wordt ‘artikel 8a van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 8 van de Politiewet 201X.
De Wet op het LSOP en het politieonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2. In onderdeel c vervalt: in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
3. In onderdeel d vervallen ‘, en voor zover het vervolgopleidingen betreft op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van justitie de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,’ en ‘in overeenstemming met Onze Minister van Justitie’.
4. In onderdeel g wordt ‘een regionaal politiekorps of bij het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de politie.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt: of Onze Minister van Justitie na overleg met Onze andere Minister.
2. In het derde lid wordt ‘Bij regeling van Onze Minister’ vervangen door: Bij ministeriële regeling.
C
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt: , op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
2. In het derde lid wordt ‘ambtenaar is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993’ vervangen door: ambtenaar is als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 201X.
D
In artikel 8, derde lid, vervalt: of Onze Minister van Justitie.
E
In artikel 9, eerste lid vervalt: , op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
F
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervallen ‘op voordracht van Onze Minister’ en ‘op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie’.
2. In het vierde lid wordt ‘de korpsbeheerder van het regionale politiekorps of van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘de korpschef’ en vervalt de tweede volzin.
3. In het vijfde lid wordt ‘artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door ‘artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 201X’ en vervalt: op voordracht van Onze Minister.
4. In het zesde lid wordt ‘Artikel 50, derde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: Artikel 47, derde lid, van de Politiewet 201X.
5. In het zevende lid wordt ‘Artikel 50, vierde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: Artikel 47, vierde lid, van de Politiewet 201X.
G
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de politiekorpsen’ vervangen door: de politie.
2. In het negende lid wordt ‘de korpsbeheerder van het regionale politiekorps waarbij de student is aangesteld, of door het college van bestuur en de korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de korpschef.
H
In de artikelen 14, eerste, vierde en vijfde lid, vervalt telkens: , en voor zover het opleidingen betreft op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,.
I
In artikel 15, eerste lid, aanhef, vervalt: respectievelijk Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
J
In artikel 18, vijfde lid, wordt ‘de korpsbeheerder in wiens regio door de student het praktische opleidingsdeel wordt gevolgd’ vervangen door: de korpschef.
K
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde vervalt: , op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,.
2. In het zesde lid, onderdeel a, wordt ‘een korpsbeheerder’ vervangen door: een burgemeester.
3. In het zesde lid, onderdeel b, wordt ‘drie hoofdcommissarissen’ vervangen door: drie strategisch leidinggevenden van het politiekorps.
4. In het zevende lid vervalt: in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
L
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
2. In het derde lid vervalt ‘, en voor zover het opleidingen betreft op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie Onze Minister en Onze Minister van Justitie,’ en wordt ‘de regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de regionale en landelijke eenheden van de politie.
3. In het vijfde lid vervalt: , en voor zover het opleidingen betreft op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie Onze Minister en Onze Minister van Justitie,.
M
In artikel 23 vervalt: van Onze Minister, en voor zover het opleidingen betreft op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,.
N
In artikel 24 wordt ‘het beleidsplan, bedoeld in artikel 43a van de Politiewet 1993,’ vervangen door ‘het beleidsplan, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Politiewet 201X,’ en vervallen ‘in overeenstemming met Onze Minister van Justitie’ en ‘of door Onze Minister van Justitie’.
O
In artikel 25 wordt ‘Onze Minister en Onze Minister van Justitie voeren’ vervangen door: Onze Minister voert.
P
In artikel 26, vierde lid, vervalt: en in afschrift aan Onze Minister van Justitie.
Q
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
2. Het derde lid komt te luiden
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de doorberekening van een deel van de opleidingskosten door het LSOP aan de politie.
3. In het zesde lid vervalt: op voordracht van Onze Minister.
R
In artikel 28 vervalt ‘, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,’ en wordt ‘de korpsbeheerders, de korpschefs’ vervangen door: de regioburgemeesters, de korpschef.
S
In artikel 29, derde lid, vervalt: en in afschrift aan Onze Minister van Justitie.
T
In artikel 31 vervalt:, en voor zover het werkzaamheden betreft op het terrein van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de taken ten dienste van de justitie door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,.
U
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het toezicht op de kwaliteit van de opleidingen en de examinering is opgedragen aan Onze Minister.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘het eerste en het tweede lid’ vervangen door: het eerste lid.
V
Artikel 33 komt te luiden:
1. De artikelen 65, 66 en 67 van de Politiewet 201X zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het college van bestuur zorg draagt voor de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van het LSOP, alsmede over verstrekking van informatie hierover aan Onze Minister.
W
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin vervalt: of aan Onze Minister van Justitie.
2. In de tweede volzin vervalt: in de eerste volzin bedoelde.
De Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2. Onderdeel b komt te luiden:
de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X;
3. In onderdeel i wordt ‘artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X.
B
In artikel 5, vierde lid, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister en Onze andere Minister wie het aangaat’ vervangen door: Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister wie het aangaat.
C
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt: van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd.
2. Het vierde vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘de regio’ vervangen door: de politie.
D
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt: , na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken,.
2. In het zevende lid, eerste volzin, vervalt ‘van het politiekorps in de regio, waar een beveiligingsorganisatie werkzaamheden verricht’.
3. In het zevende lid vervallen de vierde en vijfde volzin.
E
In artikel 10, vijfde lid, vervalt ‘van het politiekorps in de regio waar de desbetreffende persoon woonachtig is’ en wordt ‘hij’ vervangen door ‘de desbetreffende persoon’ en wordt ‘een korpschef’ vervangen door: de korpschef.
F
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt ‘van het politiekorps in de regio waar een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend werkzaamheden verricht,’ en wordt ‘deze beveiligingsorganisatie of dit recherchebureau’ vervangen door: een beveiligingsorganisatie of recherchebureau.
2. In het tweede lid vervalt: van het politiekorps in de regio waarin deze gemeente gelegen is.
3. In het derde lid vervalt de tweede volzin.
G
In artikel 15 wordt ‘7, eerste, tweede of vijfde lid’ vervangen door: 7, eerste, tweede of vierde lid.
De Wet politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.
2. Onderdeel f komt te luiden:
f. verantwoordelijke: dit is bij:
1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X;
2°. de rijksrecherche: het College van procureurs-generaal;
3°. de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;
4°. een gemeenschappelijke verwerking van politiegegevens met het oog op een gemeenschappelijk doel door twee of meer organisaties als bedoeld in dit onderdeel: de verantwoordelijke die door de betrokken verantwoordelijken is belast met de feitelijke zorg voor de verwerking en het treffen van de maatregelen, bedoeld in artikel 4;
3. In onderdeel j wordt ‘Onze Ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie gezamenlijk’ vervangen door: Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie gezamenlijk.
4. In onderdeel k wordt ‘artikel 3 van de Politiewet 1993’ vervangen door ‘artikel 2 van de Politiewet 201X’ en wordt ‘artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.
B
In de artikelen 11, vierde lid, 14, derde lid, en 19 wordt ‘het op grond van de Politiewet 1993 bevoegde gezag’ telkens vervangen door: het op grond van de Politiewet 201X bevoegd gezag.
C
Artikel 16, eerste lid, onderdeel e, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden: de korpschef, het College van procureurs-generaal, Onze Minister van Veiligheid en Justitie of Onze Minister van Defensie voor zover zij deze behoeven in verband met:
2. In subonderdeel 1°. wordt ‘artikel 64 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 72 van de Politiewet 201X;
3. In subonderdeel 2°. wordt ‘artikel 50 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 47 van de Politiewet 201X.
4. In subonderdeel 3°. wordt ‘artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.
D
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt: voor alle regio’s.
2. In het tweede lid wordt ‘Onze Minister van Justitie of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
E
In het opschrift van artikel 19 vervalt: voor alle regio’s.
F
In artikel 20, eerste lid, wordt ‘het op grond van de Politiewet 1993 bevoegd gezag’ vervangen door: het op grond van de Politiewet 201X bevoegd gezag.
G
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘Onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2. In het tweede lid wordt ‘Onze minister van Defensie en Onze minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
H
Artikel 25, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.
I
In artikel 29 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
J
Artikel 36b, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
1. In subonderdeel 1°. wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2. In subonderdeel 3°. wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
K
Artikel 36c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt ‘en 19, aanhef,’ vervangen door ‘19, aanhef, en 20, eerste lid’ en wordt ‘Politiewet 1993 bevoegde gezag’ vervangen door ‘Politiewet 201X bevoegd gezag’ en wordt ‘bevoegde gezag op Bonaire’ vervangen door: bevoegd gezag op Bonaire.
2. Onderdeel i vervalt, onder verlettering van de onderdelen j tot en met l tot i tot en met k.
L
In artikel 36d, eerste lid, onderdeel c, wordt na ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ ingevoegd:, Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
M
In de artikelen 36f, derde lid, en 46, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
De Wet tijdelijk huisverbod wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 201X, en de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder c, van die wet, voor zover hij is belast met de uitvoering van de politietaak.
B
In artikel 15 wordt ‘Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zenden’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt.
In artikel 8 van de Wet van 21 april 1994, houdende bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991 wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: een of meerdere landelijke eenheden van de politie.
De Wet veiligheidsregio’s wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. de zinsnede ‘Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ wordt vervangen door ‘Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie’.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1 door een puntkomma, wordt toegevoegd: korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.
B
Artikel 11, tweede lid, komt te luiden:
2. De voorzitter van het bestuur is, in afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de burgemeester die bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, gehoord het algemeen bestuur, wordt benoemd uit de burgemeesters van de gemeenten in de regio. De voorzitter kan bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen. Ter zake de benoeming, de schorsing en het ontslag wordt de commissaris van de Koning om advies gevraagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter van een veiligheidsregio.
C
Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.
2. Na de eerste volzin wordt ingevoegd:
Indien een arrondissement het grondgebied van meer dan één veiligheidsregio omvat, treedt in elke regio de hoofdofficier van justitie of een door hem daartoe aangewezen plaatsvervangend hoofdofficier van justitie of officier van justitie namens hem op als hoofdofficier van justitie in de zin van deze wet.
D
In artikel 14, derde lid, wordt ‘het beleidsplan, bedoeld in artikel 31 van de Politiewet 1993, van het regionale politiekorps’ vervangen door: het beleidsplan, bedoeld in artikel 39 van de Politiewet 201X, van de regionale eenheid van de politie binnen het grondgebied van de veiligheidsregio.
E
In artikel 15, vierde lid, wordt ‘het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de door de korpschef daartoe aangewezen ambtenaren van politie, de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
F
Artikel 19, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt ‘, het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993, en Onze Minister in zijn hoedanigheid van beheerder van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door:, de korpschef en de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 12, eerste lid,.
2. In de tweede volzin wordt ‘artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X.
G
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘de politie’ en wordt ‘artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X.
2. In het tweede lid vervalt: , en door Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk indien zij voorschriften bevat ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie.
H
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerst lid wordt ‘het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993,’ vervangen door: de korpschef.
2. In het derde lid wordt ‘het regionale college van politie’ vervangen door: de door de korpschef daartoe aangewezen ambtenaar van politie.
3. In het vijfde lid wordt ‘de betrokken regionale colleges van politie’ vervangen door: de korpschef.
I
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de artikelen 11, 14, eerste lid, 56, eerste en vierde lid, en 62 van de Politiewet 201X;
2. In het tweede lid, wordt na ‘de hoofdofficier van justitie’ ingevoegd:, bedoeld in artikel 12, eerste lid,.
J
In artikel 46, eerste lid, wordt na ‘de hoofdofficier van justitie’ ingevoegd:, bedoeld in artikel 12, eerste lid,.
K
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘artikel 53a, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 65, eerste lid, van de Politiewet 201X.
2. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid.
3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:
2. Onze Minister wijst het hoofd en de overige ambtenaren van de inspectie aan.
L
Artikel 58, tweede lid, komt te luiden:
2. De inspectie rapporteert, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister.
M
In artikel 62, eerste en tweede lid, wordt ‘artikel 57, tweede en derde lid’ vervangen door: artikel 57, tweede lid.
O
Artikel 78, zesde lid, vervalt.
De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel 2°., wordt ‘de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.
B
In artikel 3a, tweede lid, vervalt ‘en Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ en wordt ‘hebben bepaald’ vervangen door: heeft bepaald.
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, vervalt: in de plaats waar de aanvrager is gevestigd.
2. In het vierde lid vervalt: die de erkenning verleent of heeft verleend.
D
In artikel 24 vervalt: in de plaats waar het vervoer een aanvang neemt of waar de aanvrager is gevestigd.
E
In de artikelen 28, eerste lid, en 28a, derde lid, vervalt telkens: in de woon- of verblijfplaats van de aanvrager.
F
In artikel 32, eerste lid, vervalt: van hun woon- of verblijfplaats.
G
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt ‘korpschefs’ telkens vervangen door: korpschef.
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
H
In artikel 41 wordt ‘de betrokken politieregio’ vervangen door: de politie.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 12 van deze wet, komt artikel 12, onderdeel D, van deze wet als volgt te luiden:
D
In artikel 1, onderdeel D, van bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) wordt het onderdeel
‘Politiewet 1993: de artikelen:
29, eerste en tweede lid;
32, eerste en tweede lid;
34, derde lid;
35, tweede lid;
37, tweede lid;
38d;
43b;’
vervangen door
‘Politiewet 201X: de artikelen:
18;
20;
34;
35;
37, derde lid;
39, derde lid;
52;
68;’.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan artikel 12 van deze wet, wordt artikel I, onderdeel CCCCC, van die wet als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onderdeel D, van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) wordt het onderdeel
‘Politiewet 1993: de artikelen:
29, eerste en tweede lid;
32, eerste en tweede lid;
34, derde lid;
35, tweede lid;
37, tweede lid;
38d;
43b;’
vervangen door
‘Politiewet 201X: de artikelen:
18;
20;
34;
35;
37, derde lid;
39, derde lid;
52;
68;’.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 januari 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Dienstenwet en enige andere wetten ter vastlegging van uitzonderingen op de toepasselijkheid van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen ingevolge de Dienstenwet (32 614), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 29 van deze wet, wordt in artikel 29, onderdeel C, onder 2, van deze wet ‘onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zevende lid’ vervangen door: onder vernummering van het vijfde lid tot en met negende lid tot vierde tot en met achtste lid.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 januari 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Dienstenwet en enige andere wetten ter vastlegging van uitzonderingen op de toepasselijkheid van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen ingevolge de Dienstenwet (32 614), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan artikel 29 van deze wet, komt artikel XVII, onderdeel C, van die wet als volgt te luiden:
C
Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een verzoek tot toestemming als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 13 oktober 2009 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen (32 168) tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 21 van deze wet, wordt in artikel 21 van deze wet na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
In artikel 55c, eerste lid, wordt ‘de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 201X.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 13 oktober 2009 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen (32 168) tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan artikel 21 van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel A, van die wet ‘de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 201X.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 augustus 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen (herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken) (32 468) tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel I, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 21 van deze wet, wordt artikel 21 van deze wet als volgt gewijzigd:
A
Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
Artikel 146a wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘de door Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de bijzondere ambtenaren van politie’ vervangen door: de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
2. In de onderdelen c en d wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
Onderdeel E vervalt.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 augustus 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen (herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken) (32 468) tot wet is of wordt verheven, en later in werking treedt dan artikel 21 van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel I, van die wet in artikel 146a:
a. in onderdeel a ‘de door Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de bijzondere ambtenaren van politie’ vervangen door: de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
b. in de onderdelen c en d ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 november 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (32 554), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als de artikelen 25 en 30 van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 25, onderdeel A, wordt ‘artikel 1, onderdeel h’ vervangen door: artikel 1, onderdeel j.
B
In artikel 30, onderdeel H, wordt ‘Artikel 25, eerste lid, tweede volzin’ vervangen door: Artikel 25, eerste lid, derde volzin.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 november 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de implementatie van het Besluit van de Raad 2009/371/JBZ van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (32 554), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan artikel 30 van deze wet, vervalt in artikel I, onderdeel F, van die wet in artikel 25, eerste lid, de zinsnede:, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van [PM] ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsregio’s in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid en in verband met de volledige regionalisering van de brandweer (kamerstuk), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdelen A, C, I, J en K van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel 33 van deze wet, wordt artikel 33 van deze wet als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel A vervalt het eerste lid alsmede de aanduiding ‘2.’.
B
In onderdeel G vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’.
C
In onderdeel K vervalt het derde lid.
D
Onderdeel L vervalt.
E
Onderdeel M wordt ‘artikel 57, tweede en derde lid’ vervangen door: artikel 57, vierde lid.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van [PM] ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsregio’s in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid en in verband met de volledige regionalisering van de brandweer (kamerstuk), tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdelen A, C, I, J en K van die wet later in werking treedt dan artikel 33 van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
De onderdelen A, C, J en K vervallen.
B
In onderdeel I vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de aanduiding ‘1.’.
In de artikelen 151b, tweede lid, 151c, tweede lid, en 154b, vijfde lid, van de Gemeentewet wordt ‘het overleg, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993’ telkens vervangen door: het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 201X.
In artikel J 24, tweede lid, van de Kieswet wordt ‘opsporingsambtenaar van de Nederlandse politie’ vervangen door: opsporingsambtenaar van de politie in het Europese deel van Nederland of in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In artikel 96, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ‘het regionale politiekorps’ vervangen door ‘de politie’ en vervalt: van de gemeente die behoort tot de regio van het desbetreffende korps,.
In artikel 1, onderdeel q, subonderdelen 4°. en 5°.,van de Wet privatisering ABP wordt ‘Onze Minister’ onderscheidenlijk ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel g, wordt ‘de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.
B
Artikel 46, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘de ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond’ vervangen door: de ambtenaren die zijn tewerkgesteld bij de regionale eenheid in het gebied waarin de haven van Rotterdam is gelegen.
2. In onderdeel d wordt ‘ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
C
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
2. In het tweede lid, wordt ‘De ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
D
In artikel 48, derde lid, onder a, wordt ‘de beheerder van het regionale politiekorps’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
In artikel 1, onderdeel b, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’, wordt ‘de sectoren Rijk en Politie’ vervangen door ‘de sector Rijk’ en wordt ‘de sector Rechterlijke Macht’ vervangen door: de sectoren Rechterlijke Macht en Politie.
1. Indien artikel I, onderdeel O, van de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure (Wet modern migratiebeleid) (Stb. 2010, 290) eerder in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 45 van deze wet, wordt in artikel 45 na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:
C1
In artikel 47a, tweede lid, wordt ‘de ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
2. Indien artikel I, onderdeel O, van de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure (Wet modern migratiebeleid) (Stb. 2010, 290) later in werking treedt dan artikel 45 van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel O, van die wet in artikel 47a, tweede lid, ‘de ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende samenvoeging van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar (32 240), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X, vervalt artikel 7 van die wet.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende samenvoeging van de gemeenten Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg, wijziging van de grens tussen de nieuwe gemeente en de gemeenten Barneveld en Utrechtse Heuvelrug en een wijziging van de grens tussen de provincies Gelderland en Utrecht (32 241), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X, vervalt artikel 9 van die wet.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 januari 2010 voorstel van wet tot samenvoeging van de gemeenten Bussum, Muiden, Naarden en Weesp (32 280), tot wet is of wordt verheven, en die wet later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X, vervalt artikel 7 van die wet.
In artikel 24 van de Leerplichtwet 1969 wordt ‘Ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: Ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
In artikel 11:9 van de Algemene douanewet wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
In artikel 86 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
In artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt ‘een politieregio in de zin van artikel 21 van de Politiewet 1993’ vervangen: de politie, bedoeld in artikel 26 van de Politiewet 201X,.
De Scheepvaartverkeerswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 9, derde lid, 28a, zesde, negende tot en met elfde lid, 32, eerste lid, en 53, tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
In artikel 9, derde lid, wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitoefening van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
C
In artikel 28a, zesde, negende en tiende lid, wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ telkens vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
D
Artikel 51 vervalt.
In artikel 89, vijfde lid, van de Spoorwegwet wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 163, vijfde, achtste en negende lid, wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ telkens vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
B
In artikel 174, eerste lid, wordt ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5.8, tweede lid, wordt ‘Politiewet 1993’ vervangen door: Wet veiligheidsregio’s.
B
In artikel 5.12, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
De Wet explosieven voor civiel gebruik wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
2. In onderdeel b wordt ‘korpschef als bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993’ vervangen door: korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.
B
In de artikelen 13, 16 en 18 wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ telkens vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
C
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel c en wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel b vervangen door een punt.
2. In het tweede lid vervalt: en c.
De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘de korpschef van het regionale politiekorps in de regio, waarin de woonplaats van de aanvrager is gelegen, of, indien deze niet woonachtig is in Nederland, bij de korpschef van het politiekorps in de regio Haaglanden’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27, van de Politiewet 201X,.
2. In het tweede lid vervalt: die de akte heeft verleend.
3. In het derde lid wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
4. In het vierde lid vervalt ‘als bedoeld in het eerste en tweede lid’ en wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
B
In artikel 104, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
In de artikelen 20, vierde lid, en 66, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ telkens vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten) (31 996), tot wet is of wordt verheven, wordt in artikel 28, eerste lid, van die wet ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Voor het tijdstip van plaatsing in het Staatsblad vervangt Onze Minister van Veiligheid en Justitie de in deze wet voorkomende aanduiding ‘201X’ door het jaartal van het Staatsblad, waarin het bij koninklijke boodschap van 21 november 206 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (31 880), na tot wet te zijn verheven, is geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Naam algemene maatregel van bestuur |
Grondslag in de Politiewet 201X |
---|---|
Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren |
Artikelen 7, zevende lid, en 9, eerste en vierde lid |
Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt |
Artikel 4, tweede lid |
Besluit algemene rechtspositie politie |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit beschikbaarstelling politieambtenaren ten behoeve van vredesmissies |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit bezoldiging politie |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie, voor zover het berustte op de Politiewet 1993 |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit kroonbenoemingen politie |
Artikel45, tweede lid |
Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie, voor zover deze berustte op de Politiewet 1993 |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit rangen politie |
Artikel 48 |
Besluit rechtspositie vrijwillige politie |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie, voor zover deze berustte op de Politiewet 1993 |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit van 5 juli 1997 tot vervanging van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel door sectorale regelingen |
Artikel 47, eerste lid |
Besluit zorgaanspraken AWBZ, voor zover deze berustte op de Politiewet 1993 |
Artikel 47, eerste lid |
Naam regeling |
Grondslag in de Politiewet 201X |
|
---|---|---|
Regeling van de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Defensie (nrs. 430241/594/GBJD, EA 94/U894 en CWW 85/008), houdende aanwijziging van de overige luchtterrein waarop de Koninklijke marechaussee de politietaak uitvoert |
Artikel 4, eerste lid, onderdeel c |
|
Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004 |
Artikel 71, eerste lid |
|
Klachtenregeling Rijksrecherche |
Artikel 70, eerste lid |
|
Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme |
Artikel 58, tweede lid |
|
Regeling C2000 en GMS |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid |
|
Regeling informatiebeveiliging politie |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a en b |
|
Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven |
Artikel 23, eerste en tweede lid |
|
Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004 |
Artikel 71, eerste lid |
|
Klachtenregeling Rijksrecherche |
Artikel 70, eerste lid |
|
Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme |
Artikel 58, tweede lid |
|
Regeling C2000 en GMS |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a |
|
Regeling Dienst speciale interventies, voor zover deze berustte op de Politiewet 1993 |
Artikel 58, tweede lid |
|
Regeling informatiebeveiliging politie |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a en b |
|
Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a |
|
Samenwerkingsregeling mobiele eenheden |
Artikel 5 |
|
Samenwerkingsregeling politie-Koninklijke marechaussee |
Artikel 5 |
Dit voorstel van wet hangt samen met het voorstel van wet houdende de vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (kamerstukken 30 880), hierna te noemen de Politiewet 201X. In de nota van wijziging (kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. PM) is de invoering van een nationaal politiebestel opgenomen. Het onderhavige voorstel van wet treft de noodzakelijke overgangsmaatregelen met het oog op de invoering van de Politiewet 201X. Daarnaast bevat het de vermelding van de nieuwe grondslagen van die uitvoeringsregelingen die op de Politiewet 1993 berusten en na de inwerkingtreding van de Politiewet 201X blijven gelden. Ten slotte worden in het voorliggende wetsvoorstel diverse wetten aangepast, waarin wordt verwezen naar de Politiewet 1993 of begrippen uit die wet.
Het voorliggende wetvoorstel vormt de schakel tussen de totstandkoming van de Politiewet 201X en de invoering daarvan. In het bijzonder hoofdstuk 1 van het onderhavige voorstel van wet, maar ook grote delen van hoofdstuk 2, zullen op hetzelfde tijdstip in werking moeten treden als de artikelen van de Politiewet 201X of onderdelen daarvan, wil dat wetsvoorstel werking kunnen krijgen.
Hoofdstuk 1 bevat de overgangsmaatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de vervanging van de Politiewet 1993 door de Politiewet 201X. De Politiewet 201X voorziet in de oprichting van één landelijk politiekorps met rechtspersoonlijkheid. Dit korps bestaat uit tien eenheden die belast zijn met de uitvoering van de politietaak op regionaal niveau, één of meer landelijke eenheden die zijn belast met de uitvoering van de politietaak en één of meer ondersteunende diensten (artikel 25). De bij de Politiewet 1993 opgerichte regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten (Klpd) en de krachtens die wet opgerichte voorziening tot samenwerking Politie Nederland zullen worden ondergebracht in dit landelijk politiekorps. Met de intrekking van de Politiewet 1993 vervallen de onderscheidende grondslagen voor de regionale politiekorpsen, het Klpd en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland en houden deze entiteiten op te bestaan. Dit brengt mee dat de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen, de regionale colleges en de door de afzonderlijke regionale colleges ingestelde commissies, bedoeld in artikel 61, tweede lid, onder a, van de Politiewet 1993, eveneens ophouden te bestaan.
Voormelde wijzigingen brengen mee dat maatregelen moeten worden getroffen omtrent de overgang van personeel, rechten, bezittingen en verplichtingen van de bestaande rechtspersonen en het Klpd op het landelijk politiekorps.
Voorts voorziet de Politiewet 201X erin dat niet langer de Minister van Veiligheid en Justitie, maar het College van procureurs-generaal wordt belast met het beheer van de rijksrecherche en met het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan van de ambtenaren van de rijksrecherche. Ook hiervoor moeten overgangsbepalingen ervoor zorg dragen dat de Politiewet 201X wordt ingevoerd.
Als gevolg van de Politiewet 201X is het noodzakelijk dat diverse wetten, waarin wordt verwezen naar de Politiewet 1993, worden aangepast. In een deze wetten wordt verwezen naar begrippen uit de Politiewet 1993, zoals de korpschef van een regionaal politiekorps, het regionale college, de korpsbeheerder, de politieregio, het Korps landelijke politiediensten en bijzondere ambtenaren van politie.
De aanpassingen van deze wetten worden geregeld in hoofdstuk 2. Bij de opzet van dit hoofdstuk is uitgegaan van de eerstverantwoordelijke minister waaronder de te wijzigen wetten ressorteren. Bij de aanpassing van de diverse wetten gaat het hoofdzakelijk om aanpassingen van technische aard, zoals:
a. het vervangen van de regionale politiekorpsen en het Klpd door het landelijk politiekorps ‘de politie’;
b. het aanpassen van wettelijke taken en bevoegdheden voor zover deze waren opgedragen aan bestuursorganen van het regionale politiekorps;
c. het aanpassen van verwijzingen naar de Politiewet 1993;
d. het vervangen van het begrip ‘bijzondere ambtenaren van politie’.
Bij het vervangen van de korpschef van een regionaal politiekorps wordt als algemene leidraad gehanteerd dat dit begrip wordt vervangen door de korpschef van het landelijk politiekorps. Daarbij is de vorming van een nationaal politiebestel leidend. De regionale politiekorpsen en het Klpd gaan op in één landelijk politiekorps met aan het hoofd de korpschef die is belast met de leiding en het beheer. Taken en bevoegdheden die berusten bij de korpschef van een regionaal politiekorps, komen op grond van de voorgestelde wijzigingen in het voorliggende wetsvoorstel te berusten bij de landelijke korpschef. Deze taken en bevoegdheden kunnen door de korpschef worden gemandateerd aan zijn ondergeschikten. In het bijzonder bij die taken en bevoegdheden, waarbij een geringe afstand tot het lokale niveau van belang is, ligt het in de rede de uitvoering op regionaal of district niveau te beleggen.
Naast de korpschef zijn in diverse wetten ook aan andere bestuursorganen van een regionaal politiekorps (te weten: het regionale college en de korpsbeheerder) taken en bevoegdheden toegekend. Daarbij moet worden gedacht aan de Wet veiligheidsregio’s, de Wet politiegegevens en de Wet op het LSOP en het politieonderwijs. Van geval tot geval is bezien bij welk bestuursorgaan of welke bestuursorganen deze taken en bevoegdheden na inwerkingtreding van de Politiewet 201X dienen te berusten.
Naast het wegvallen van de politieregio’s, dient ook de verwijzing naar het Klpd als korps dat op grond van artikel 38 van de Politiewet 1993 is belast met bepaalde taken, te vervallen. De taken waarmee het Klpd is belast, kunnen krachtens de Politiewet 201X door een of meer bij ministeriële regeling aan te wijzen landelijke eenheden van het landelijk politiekorps worden uitgevoerd.
In diverse wetten wordt verwezen naar ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993, of een specifieke categorie ambtenaar van politie, zoals de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In de Politiewet 201X is in artikel 2 aangegeven welke politieambtenaren in de zin van die wet als ambtenaren van politie worden aangemerkt:
a. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
b. ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
c. vrijwillige ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, onderscheidenlijk voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
d. ambtenaren van de rijksrecherche die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, onderscheidenlijk voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche.
Anders dan in artikel 3 van de Politiewet 1993, is in artikel 2 van de Politiewet 201X wat betreft de vrijwillige ambtenaren van politie aangegeven dat zij ook kunnen worden aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie. Zie voor een toelichting hierop kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. PM, blz. PM.
Onder ambtenaren van politie worden begrepen de ambtenaren van de rijksrecherche, zowel degene die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak als degene die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere ondersteunende taken ten dienste van de rijksrecherche. Het begrip bijzondere ambtenaar van politie, waarmee de ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak wordt bedoeld, komt in de Politiewet 201X te vervallen.
Voor zover in een wet wordt verwezen naar een of meer van deze categorieën ambtenaren van politie, is dit aangepast.
Die wetten die als gevolg van de komst van de Politiewet 201X moeten worden aangepast, worden, voor zover dit niet wordt geregeld in een ander voorstel van wet, tevens aangepast aan de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid. Op grond van artikel 1 van het Besluit van 14 oktober 2010 houdende de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid (Stcrt. 16528) is de Minister van Veiligheid en Justitie belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van veiligheid behoudens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, voor zover deze voor 14 oktober 2010 was opgedragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daar waar in de te wijzigen wetten de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was belast met de behartiging van aangelegenheden op het terrein van veiligheid is, met uitzondering van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, die minister vervangen door de Minister van Veiligheid en Justitie. Ook waar voorheen de gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ministers tot uitdrukking was gebracht (zoals het in overeenstemming met de andere minister vaststellen van een algemene maatregel van bestuur), is dit aangepast.
In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop niet nader ingegaan, tenzij een specifieke toelichting gewenst is geacht.
Voor zover relevant is bij de aanpassing rekening gehouden met de tekst van voorstellen van wet die in behandeling zijn bij de Tweede of Eerste Kamer der Staten-Generaal. In hoofdstuk 2 zijn in de onderscheiden paragrafen van de ministeries samenloopbepalingen opgenomen.
Net als in artikel 25, tweede lid, van de Politiewet 201X wordt in het onderhavige voorstel van wet uitgegaan van de herziening van de gerechtelijke kaart, zoals voorzien in het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart). In het geval de Politiewet 201X en het onderhavige voorstel van wet eerder wet worden en in werking treden dan het wetsvoorstel herziening gerechtelijke kaart, zal in het voorliggende wetsvoorstel een voorziening worden getroffen gedurende de periode dat er nog geen tien arrondissementen zijn.
Deze artikelen regelen de gevolgen van de invoering van de politie voor de korpsbeheerders en voor het personeel van de regio’s, bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993, de voorziening tot samenwerking Politie Nederland en het Klpd. Met de politie wordt in het onderhavige wetsvoorstel bedoeld het landelijk politiekorps (artikel 25 van de Politiewet 201X).
Op het tijdstip van inwerkingtreding van de Politiewet 201X worden de huidige korpsbeheerders van de regio’s eervol uit hun ambt ontslagen (artikel 1).
Het voorgestelde artikel 2 bepaalt dat het huidige personeel van de regio’s, het Klpd, en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland overgaat in dienst van de politie. Met de invoering van een landelijk politiekorps wordt geen wijziging van de materiële rechtspositie van het personeel beoogd. Na de inwerkingtreding van de Politiewet 201X verdwijnen evenwel de 25 regio’s (met elk een regionaal politiekorps), het Klpd en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland en komt daarvoor in de plaats het landelijk politiekorps met de korpschef als formele werkgever. De invoering van de Politiewet 201X brengt dan ook noodzakelijkerwijs mee dat de rechtspositionele regelingen technisch moeten worden aangepast. Met artikel 2 wordt geregeld dat de rechtstoestand van het personeel na het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel hetzelfde is als voor dat tijdstip.
Onder het personeel vallen de personen die zijn aangesteld als ambtenaren van politie alsmede de personen die krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn van een regio, het Klpd of de voorziening tot samenwerking Politie Nederland. Het spreekt voor zich dat daaronder ook vallen de personen die thans de functie van korpschef van een regionaal politiekorps of het Klpd vervullen alsmede de personen die een andere functie binnen de leiding van een regionaal korps of het Klpd vervullen.
De overgang van het personeel naar de politie brengt onder meer mee dat personen aan wie ontslag is aangezegd na inwerkingtreding van het wetsvoorstel op grond van dit artikel overgaan naar het landelijk politiekorps, waarna op de aangezegde datum het ontslag alsnog ingaat. Ook ten aanzien van disciplinaire maatregelen en schorsingen geldt dat besluiten van het oude bevoegd gezag na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hun gelding behouden en door de korpschef van de politie ten uitvoer worden gebracht.
Het beheer van de rijksrecherche door het College van procureurs-generaal behoeft wat betreft de overgang van het personeel van de rijksrecherche geen regeling bij wet. Op grond van artikel 43, tweede lid, van de Politiewet 1993 is de Minister van Veiligheid en Justitie belast met het benoemen, bevorderen, schorsen en ontslaan van deze ambtenaren. Deze bevoegdheid komt op grond van artikel 53, eerste lid, van de Politiewet 201X te berusten bij het College van procureurs-generaal. Dit College heeft geen rechtspersoonlijkheid, doch valt onder de rechtspersoon de Staat. De ambtenaren van de rijksrecherche blijven dan ook in dienst van het rijk.
De vermogensbestanddelen van de rechtspersonen regio’s en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland gaan over op de nieuwe rechtspersoon, het landelijk politiekorps.
Het Klpd is – als baten-lastendienst – een onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en valt onder de rechtspersoon de Staat. Ten aanzien van het Klpd zal eerst moeten worden bepaald welke vermogensbestanddelen van de Staat die aan het Klpd worden toegerekend, worden toebedeeld aan het landelijk politiekorps. Daarna kan de waarde ervan worden bepaald.
De overdracht van vermogensbestanddelen geschiedt op basis van de jaarrekeningen van het jaar voorafgaand aan overgang naar het landelijk politiekorps. Deze jaarrekeningen dienen, zoals gebruikelijk, te worden voorzien van een accountantsverklaring.
Artikel 4 regelt de overdracht van de archiefbescheiden.
Nu met ingang van de inwerkingtreding van de Politiewet 201X de regio’s (en daarmee de regionale politiekorpsen), het Klpd en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland ophouden te bestaan, dient de rechtsopvolging van deze entiteiten geregeld te worden. Het voorgestelde artikel 5 bepaalt dat de overgang van alle rechten en verplichtingen van de oude entiteiten en welke nieuwe entiteit in wettelijke procedures en rechtsgedingen in de plaats treedt van de oude.
Met de toevoeging in het eerste lid ‘zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd’ wordt bedoeld te benadrukken dat deze wet de enige titel vormt voor de rechtsovergang. Aangezien dit artikellid zowel de oude als de nieuwe entiteit alsmede de datum van overgang regelt, is zij als regeling van overgang compleet en behoeft zij geen aanvulling meer met enig ander document, zoals bij voorbeeld een akte van overdracht.
Zoals bij de overgang van het personeel van de rijksrecherche, behoeft ten aanzien van wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Staat wat betreft de rijksrecherche, is betrokken, geen voorziening te worden getroffen. De Staat blijft onder de Politiewet 201X immers de partij in die procedures en rechtsgedingen.
In artikel 6 wordt voorts bepaald op welke wijze onderzoeken door de Nationale ombudsman worden afgehandeld.
Op de Politiewet 1993 zijn een groot aantal uitvoeringsregelingen gebaseerd. Op dit moment is er geen volledig overzicht te geven van uitvoeringsregelingen die na inwerkingtreding van de Politiewet 201X noodzakelijk worden geacht. Er is in het voorgestelde artikel voor gekozen om te bepalen dat die regelingen ten aanzien waarvan met een zekere mate van waarschijnlijkheid is aan te geven dat ze blijven bestaan, berusten op de Politiewet 201X. Daarmee wordt voorkomen dat alle bestaande uitvoeringsregelingen opnieuw dienen te worden vastgesteld.
In de bijlagen A en B worden de algemene maatregelen van bestuur onderscheidenlijk de ministeriële regelingen genoemd die na inwerkingtreding berusten op de Politiewet 201X. Voor zover een algemene maatregel van bestuur voorziet in subdelegatie en de nieuwe grondslag in de Politiewet 201X subdelegatie toestaat, blijven de op die algemene maatregel van bestuur berustende ministeriële regelingen ook van kracht, tenzij wordt voorzien in intrekking ervan. In een of meer aanpassingsbesluiten en aanpassingsregelingen zullen de van kracht blijvende uitvoeringsregelingen worden aangepast met het oog op de Politiewet 201X.
Het voorgestelde derde lid voorziet in het omhangen van alle besluiten waarbij aan buitengewone opsporingsambtenaren op grond van artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993 politiebevoegdheden (artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993) zijn toegekend. De tot de datum van inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel krachtens artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993 genomen besluiten berusten na die datum op artikel 7, zevende lid, van de Politiewet 201X.
Bij het vijfde lid is als uitgangspunt genomen dat de politieorganisatie na inwerkingtreding van de Politiewet 201X wordt voorgezet met personeel dat daaraan leiding geven, inclusief diegene die op grond van de Politiewet 1993 bij koninklijk besluit zijn benoemd. Uitzondering hierop vormen de personen met de functie van korpschef van een regionaal politiekorps of het Klpd. De functie van korpschef is geënt op het bestaande politiebestel en zal na inwerkingtreding van de Politiewet 201X als zodanig niet terugkeren. Voor zover de personen die deze functie thans bekleden op de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 201X een andere functie bekleden, zal de benoeming tot korpschef bij koninklijk besluit worden ingetrokken. Denkbaar is dat een deel van hen in de nieuwe organisatie terugkomt in de functie van korpschef van het landelijk politiekorps of politiechef van een regionale eenheid. Voor de nieuwe functie van korpschef van het landelijk politiekorps en politiechef van een regionale eenheid zal op de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 201X benoeming bij koninklijk besluit plaatsvinden. De omhanging van de koninklijke besluiten, zoals voorgesteld in het vijfde lid, heeft hierop dan ook geen betrekking. Het voorgestelde vijfde lid ziet op andere ambtenaren van politie die lid zijn van de leiding van een regionaal politiekorps of het Klpd, alsmede op ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 52 van de Politiewet 1993. Hun benoeming bij koninklijk besluit berust na inwerkingtreding van deze wet op artikel 28, derde lid, onderscheidenlijk 45, tweede lid, van de Politiewet 201X. Deze koninklijke besluiten zullen op de datum van inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel nog verwijzen naar een regionaal politiekorps of het Klpd. Na inwerkingtreding van de Politiewet 201X zal dit worden aangepast, waarbij tevens zal worden bezien of het aantal kroonbenoemingen, waarin de huidige Politiewet 1993 (en het besluit kroonbenoemingen politie) voorziet, blijft gehandhaafd.
Na de invoering van de Politiewet 201X wordt het huidige politiebestel omgevormd tot één landelijk politiekorps dat zal bestaan uit tien regionale eenheden, een of meer landelijke eenheden en een of meer ondersteunende diensten. De grenzen van de regionale eenheden zijn congruent aan de grenzen van de gerechtelijke kaart, die nog worden herzien.
De Noodwet rechtspleging strekt ertoe in het geval van buitengewone omstandigheden de voortzetting van de rechtspleging door de gewone rechterlijke macht zoveel mogelijk te waarborgen. Voor zover de Minister van Veiligheid en Justitie ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet het rechtsgebied van een gerechtshof of rechtbank tijdelijk kan wijzigen, is deze wijziging op grond van het zesde lid niet van invloed op de grenzen van de gebieden waarin de regionale eenheden van het landelijk politiekorps de politietaak uitvoeren. Een tijdelijke wijziging van de rechterlijke indeling heeft dan ook geen invloed op bevoegdheden van de politiechef bij de dagelijkse leiding van een regionale eenheid.
De in artikel 10, eerste lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag neergelegde noodbevoegdheid is opnieuw geredigeerd. In de Politiewet 201X is in artikel 56 een bepaling opgenomen over het verlenen van bijstand. De bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie om dat artikel of onderdelen daarvan buiten werking te stellen, bestaat uitsluitend indien artikel 10, eerste lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag op voordracht van de Minister-President bij koninklijk besluit in werking is gesteld, de zogenoemde separate inwerkingstelling van noodbevoegdheden. De artikelen 1 en 2 van die wet voorzien voorts in de parlementaire controle bij separate toepassing van dergelijke noodbevoegdheden.
Een van de taken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) is het opstellen van dreigings- en risicoanalyses onderscheidenlijk dreigingsanalyses ten behoeve van de beveiliging van tot de Nederlandse en andere strijdkrachten en tot internationale militaire hoofdkwartieren behorende personen (artikel 6, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993) alsmede leden van het Koninklijk Huis en andere door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen personen (artikel 38, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993).
Het waken voor de veiligheid van leden van het Koninklijk Huis en andere door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen personen is thans een taak van het Klpd (artikel 38, eerste lid, van de Politiewet 1993). Deze en andere taken van het Klpd worden na de inwerkingtreding van de Politiewet 201X uitgevoerd door een of meer landelijke eenheden.
De verwijzingen naar deze artikelen van de Politiewet 1993 zijn in dit onderdeel aangepast.
Op grond van het gewijzigde artikel 60, eerste lid, verricht de korpschef van het landelijk politiekorps werkzaamheden voor de AIVD. Op grond van het tweede lid wijst hij in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondergeschikten aan die worden belast met de feitelijke uitvoering van en het toezicht op de werkzaamheden ten behoeve van de AIVD. De desbetreffende werkzaamheden worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en op aanwijzingen van het hoofd van de AIVD (artikel 60, derde lid).
Op grond van artikel 63, tweede lid, kan het Klpd technische ondersteuning bieden aan de AIVD en MIVD bij de uitvoering van hun taken. Deze ondersteunende taak van het Klpd wordt na inwerkingtreding van de Politiewet 201X verricht door een of meer landelijke eenheden van het landelijk politiekorps.
In deze wetten staan de zinsneden ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ of ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’. Hiermee worden de ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bedoeld. De desbetreffende zinsneden zijn aangepast, zodat er geen onduidelijkheid kan bestaan dat hier de politieambtenaar wordt bedoeld.
Als gevolg van het schrappen van de zinsnede ‘of een regio als bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993’ in artikel 8:7, eerste lid, is ten aanzien van het landelijke politiekorps artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Op grond van dat artikellid is, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan van de rechtspersoon de politie, de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.
Aangenomen wordt dat dit in de praktijk nauwelijks tot veranderingen leidt voor de verschillende rechtbanken. Als gevolg van het bestaan van 25 regionale politiekorpsen, verspreid over het hele land, zijn de rechtbanken feitelijk reeds bevoegd kennis te nemen van besluiten van een bestuursorgaan van de politie.
Ook de verschuiving van het bevoegd gezag tot aanstellen, schorsen en ontslaan van ambtenaren van de rijksrecherche naar het College van procureurs-generaal zal voor de rechtbanken nauwelijks gevolgen hebben.
Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep (en ingevolge artikel 7:1 dus ook geen bezwaar) worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij die wet behoort. Voor deze besluiten is dus de burgerlijke rechter als restrechter bevoegd. In de bijlage, onderdeel A, zijn artikelen genoemd van de Politiewet 1993 op grond waarvan tegen besluiten krachtens die artikelen geen beroep openstaat (de artikelen 29, 32, eerste en tweede lid, 34, derde lid, 35, tweede lid, 37, tweede lid, 38d en 43b van de Politiewet 1993). In het voorgestelde onderdeel D worden de verwijzingen naar die artikelen vervangen door de artikelen 18, 20, 34, 35, 37, derde lid, 52 en 68 van de Politiewet 201X. De krachtens deze artikelen genomen besluiten lenen zich naar hun aard niet of minder goed voor beroep.
Rechterlijke toetsing van de vaststelling van de landelijke doelstellingen en de doelstellen voor iedere regionale en landelijke eenheid ligt niet voor de hand, gelet op de aard van deze besluiten en de totstandkoming, waarbij het College van procureurs-generaal en de regioburgemeester zijn betrokken (zie ook de kamerstukken II 2003/04, 29 704, nr. 3, blz. 39).
Wat betreft de begroting, de jaarrekening en het beheersplan van de politie geldt dat in de departementale begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een beleidsartikel zal komen waarin de uitgaven en ontvangsten van de Nederlandse politie zijn opgenomen. Als bijlage bij de departementale begroting wordt ter informatie een indicatieve concept-begroting op hoofdlijnen van de politie meegezonden.
De kosten voor de rijksrecherche komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Middels moties en, wat betreft de Tweede Kamer, amendementen, kan de Staten-Generaal op de begroting invloed uitoefenen.
Deze artikelen hebben betrekking op beslissingen van de Minister van Veiligheid en Justitie in bepaalde geschillen inzake het beleidsplan van een regionale eenheid. Gezien de zuiver bestuurlijke aard van deze geschillenregeling wordt het niet wenselijk geacht dat daartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat (zie ook de kamerstukken II 1992/93, 23 528, nr. 3, blz. 34).
Met de komst van het landelijk politiekorps houdt het Klpd als zodanig op te bestaan. De taken die in voornoemde wetten aan het KLPD of een dienstonderdeel daarvan zijn opgedragen, zullen worden uitgevoerd door aan een of meer landelijke eenheden als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 201X. De desbetreffende artikelen van deze wetten zijn dienovereenkomstig aangepast.
Met dit artikel wordt de verwijzing naar het artikel van de Politiewet 1993 over de bijzondere bijstandseenheden vervangen door het desbetreffende artikel van de Politiewet 201X. Inhoudelijk brengt dit geen wijziging met zich.
De verwijzing naar ‘de ambtenaren van politie’ in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is aangepast aan artikel 2 van Politiewet 201X. Wat betreft de vrijwillige ambtenaren van politie en de ambtenaren van de rijksrecherche geldt, dat zij krachtens artikel 141 met opsporing van strafbare feiten zijn belast, indien zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
Vrijwillige ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de justitie, alsmede ambtenaren van de rijksrecherche die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche kunnen als buitengewoon opsporingsambtenaar met de opsporing van strafbare feiten worden belast (artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering).
Wat betreft het vervallen van de bijzondere ambtenaren van politie (artikel 3, tweede lid, van de Politiewet 1993) zij verwezen naar het algemeen deel van de toelichting (3.1, onder d).
Als uitgangspunt geldt dat de opsporingsbevoegdheid van opsporingsambtenaren als bedoeld in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering is beperkt tot het grondgebied van hun aanstelling (artikel 146 Wetboek van Strafvordering). Voor de ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 201X geldt dat hij is aangesteld in algemene dienst van het landelijk politiekorps. Hij is op grond van artikel 6 van de Politiewet 201X in het gehele land bevoegd zijn politietaak uit te oefenen. Op grond van het artikel 146, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is hij als opsporingsambtenaar ook voor het gehele land bevoegd. Voor een ambtenaar die is tewerkgesteld bij een regionale eenheid geldt evenwel dat hij zich van optreden buiten zijn gebied van tewerkstelling onthoudt, tenzij ingevolge regels, gesteld bij of krachtens de Politiewet 201X, dan wel in opdracht of met toestemming van het bevoegd gezag over de politie (artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 201X).
Met dit artikel wordt de verwijzing naar de politietaak, zoals deze in de Politiewet 1993 was geformuleerd, vervangen door de desbetreffende artikelen van de Politiewet 201X 1993. De invoering van het landelijk politiekorps brengt overigens geen wijziging met zich mee in de politietaak.
In plaats van de rechtspersoon politieregio wordt in artikel 1, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur verwezen naar de rechtspersoon de politie.
De verwijzing naar de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de justitie op het terrein van de technische recherche is aangepast.
De verwijzing naar de in de Politiewet 1993 genoemde ambtenaren van politie aan wie het College van procureurs-generaal op grond van artikel 39e van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens strafvorderlijke gegevens kan verstrekken, is aangepast met het oog op de Politiewet 201X.
De onderdelen b en c van artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten zijn aangepast aan de departementale herindeling. Op grond van artikel 6 van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat en instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu (Stcrt. 16525) is de minister van Infrastructuur en Milieu belast met de behartiging van alle aangelegenheden die voor 14 oktober 2010 waren opgedragen aan de minister van Verkeer en Waterstaat en aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met uitzondering van de aangelegenheden zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4. De bijzondere opsporingsdienst van VROM valt derhalve onder de verantwoordelijkheid van de Minister van infrastructuur en Milieu.
Op grond van artikel 3 van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en instelling van een ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Stcrt. 16584) is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie belast met de behartiging van alle aangelegenheden die voor 14 oktober 2010 waren opgedragen aan Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Ten aanzien van de voorgestelde wijziging in de artikelen 3, 7, 9, 10, 13, tweede, derde en vierde lid, zij verwezen naar het algemeen deel van de toelichting, onder 3.2.
De verwijzing naar artikel 9 van de Politiewet 1993 is aangepast aan de Politiewet 201X. De in artikel 6, vijfde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten bedoelde ambtsinstructie voor de opsporingsambtenaren betreft hoofdstuk 6a van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.
Voor een toelichting op de wijziging in artikel 1, tweede lid, zij verwezen naar het algemeen deel. In artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht wordt verwezen naar artikel 8a van de Politiewet 1993 op grond waarvan de ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd is tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. In de Politiewet 201X is deze bevoegdheid opgenomen in artikel 8. Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht is hierop aangepast.
In de toelichting bij de nota van wijziging van het wetsvoorstel houdende de vaststelling van de Politiewet 201X (kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. [PM], blz. [PM]) staat dat het wetvoorstel nu nog niet voorziet in het opgaan van de Politieacademie in de nationale politie. De wijzigingen van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs betreffen dan ook slechts wijzigingen als gevolg van de totstandkoming van de Politiewet 201X of de departementale herindeling op het terrein van veiligheid.
Voor zover in die wet is aangegeven dat een voordracht voor een algemene maatregel van bestuur (bijvoorbeeld in artikel 10, vijfde lid) of koninklijk besluit (bijvoorbeeld in de artikelen 6, tweede lid, en 10, derde lid) geschiedt door een minister, is dit geschrapt. Na de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid is de Minister van Veiligheid en Justitie op het terrein van het LSOP en het politieonderwijs de (enige) verantwoordelijke minister. Deze minister is dan ook belast met het doen van de voordracht.
Het personeel van het LSOP bestaat onder meer uit gedetacheerde ambtenaren van politie (artikel 10, eerste lid, onder c). De bevoegdheid tot het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan van ambtenaren van politie, met uitzondering van de ambtenaren van de rijksrecherche, berust op grond van de Politiewet 201X bij de korpschef (artikel 45, eerste lid). Hij is dan ook het bevoegde gezag dat op verzoek van het college van bestuur de ambtenaren van politie detacheert bij het LSOP.
Op het personeel van het LSOP zijn, net als nu het geval, de voor de ambtenaren van politie geldende rechtspositieregels van overeenkomstige toepassing. In de Politiewet 201X worden deze regels vastgesteld bij of krachtens artikel 47, eerste lid. Ook het derde en vierde lid van artikel 47 zijn van overeenkomstige toepassing.
De politieonderwijsraad (artikel 19 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs) is een orgaan dat enerzijds de minister adviseert en anderzijds een afstemmingsorgaan tussen de bij het politieonderwijs betrokkenen. Het is een van de minister en van het LSOP onafhankelijk functionerend orgaan waarin het beroepenveld een doorslaggevende stem heeft. Op dit moment wordt in de raad de invloed verankerd van de beroepspraktijk op het onderwijs, de belangrijkste ‘afnemers’ van het politieonderwijs. Na de invoering van de nationale politie wordt dit één afnemer, te weten de korpschef van het landelijk politiekorps. Dit heeft gevolgen voor de vertegenwoordiging in de raad, waarin nu onder meer een korpsbeheerder en drie hoofdcommissarissen zitting hebben. Van belang is dat deze raad vertegenwoordigers van het politieveld worden benoemd. Dit betreft niet alleen vertegenwoordigers van onder meer het onderwijs en van het openbaar ministerie, maar ook de vertegenwoordigers van het openbaar bestuur (een burgemeester) en het landelijk politiekorps (drie strategisch leidinggevenden). Het spreekt voor zich dat deze personen over voldoende kennis en inzicht beschikken op het terrein van het politieonderwijs. De Minister van Veiligheid en Justitie betrekt dit bij het doen van de voordracht tot benoeming bij koninklijk besluit.
De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor de huidige korpsbeheerder en drie hoofdcommissarissen die bij koninklijk besluit zijn benoemd in deze raad. Zij zullen in de hoedanigheid van burgemeester onderscheidenlijk strategisch leidinggevende van het landelijk politiekorps in de raad zitting houden.
Artikel 20, derde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs betreft de adviesrol van de politieonderwijsraad omtrent de eisen die moeten worden gesteld aan de plaatsen waar het praktische opleidingsdeel wordt uitgevoerd, en omtrent het aantal plaatsen waar het praktische opleidingsdeel in de regionale en landelijke eenheden van het landelijk politiekorps wordt uitgevoerd. Na de inwerkingtreding van de Politiewet 201X gaan de 25 regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten op in een landelijk politiekorps. Dit landelijk politiekorps bestaat uit tien regionale eenheden, belast met de uitvoering van de politietaak, een of meer landelijke eenheden, belast met de uitvoering van de politietaak, en een of meer ondersteunende diensten. Artikel 20, derde lid, is hierop aangepast.
In de landelijke doelstellingen (artikel 18 van de Politiewet 201X) worden op grond van artikel 24 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs tevens de hoofdzaken van het beleid op rijksniveau met betrekking tot de werving, selectie en opleiding van politieambtenaren en andere aan te wijzen categorieën van personen aangegeven.
Bij de afstemming over de door de minister vast te stellen bijdragen dienen alle bij het LSOP betrokken partners te worden betrokken. Op basis van deze afstemming stelt de minister jaarlijks de voor de taakuitvoering van het LSOP benodigde middelen vast. In het gewijzigde artikel 28 wordt de korpsbeheerders vervangen door de regioburgemeesters. Daarbij is aansluiting gezocht bij de rol van de regioburgemeester in de artikelen 18, eerste en tweede lid, en 19 van de Politiewet 201X.
In verband met de departementale herindeling is artikel 32, eerste lid, aangepast en komt het tweede lid van dat artikel te vervallen. De Minister van Veiligheid en Justitie is op het terrein van het LSOP en het politieonderwijs immers de (enige) verantwoordelijke minister. De rol van de Inspectie openbare orde en veiligheid ten opzichte van het politieonderwijs zal als gevolg van de invoering van de Politiewet 201X niet wijzigen.
Het huidige artikel 53c van de Politiewet 1993 met de grondslag voor het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van regels omtrent de kwaliteit is op grond van artikel 33 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs van overeenkomstige toepassing. Vanwege de in de Politiewet 201X neergelegde sturingsinstrumenten van de Minister van Veiligheid en Justitie is artikel 53c van de Politiewet 1993 in dat wetsvoorstel niet overgenomen. Ten aanzien van het LSOP wordt een grondslag voor het stellen van regels over de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van het LSOP wenselijk geacht en opgenomen in artikel 33, tweede lid (nieuw).
De taken en bevoegdheden die in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus bij de korpschef van een regionaal politiekorps berusten, komen na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel te liggen bij de korpschef van het landelijk politiekorps. Het betreft de bevoegdheden op grond van de artikelen 7, tweede lid, 9, tweede, derde en zesde lid in samenhang met het zevende lid, 10, vijfde lid, en 12. Dit leidt tot meer eenheid in de uitvoering van deze taken en draagt bij aan minder bestuurlijke drukte. Binnen de geldende kaders (afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht) is het aan de korpschef om te bepalen of en aan wie mandaat wordt verleend.
De mogelijkheid om op grond van artikel 7, vierde lid, voor bewakingspersoneel van beveiligingsorganisaties die landelijk werkzaam zijn, één korpschef aan te wijzen (zie kamerstukken II 1994/95, 23 478, nr. 6, blz. 8), kan, nu er maar één korpschef is, komen te vervallen.
Het begrip ‘verwerking’ van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg) kan verschillende handelingen omvatten, die worden uitgevoerd door ambtenaren van politie die vallen onder het beheer van de verantwoordelijke. In verband met de uit de Wpg voortvloeiende verplichtingen van de verantwoordelijke betekent dit dat iedere gegevensverwerking ten behoeve van de politietaak door de desbetreffende ambtenaren moet kunnen worden teruggevoerd op de verantwoordelijke. Wat betreft het landelijk politiekorps wordt de korpschef, belast met de leiding en het beheer van de politie, de verantwoordelijke. Bij de rijksrecherche en de Koninklijke marechaussee blijft het College van procureurs-generaal onderscheidenlijk de Minister van Defensie de verantwoordelijke.
In enerzijds de artikelen 11, 14 en 19 en anderzijds artikel 20 wordt het begrip ‘bevoegd gezag’ onderscheidenlijk ‘bevoegde gezag’ gehanteerd, terwijl hetzelfde wordt bedoeld. Met de voorgestelde wijzigingen in de onderdelen B en F wordt erin voorzien dat in de Wpg alleen het begrip ‘bevoegd gezag’ wordt gebruikt. Deze wetstechnische aanpassing brengt mee dat de oorspronkelijke onderdelen e en i van artikel 36c kunnen worden samengevoegd (onderdeel K).
Op grond van onderdeel e van artikel 16, eerste lid, van de Wpg kan de korpsbeheerder beschikken over politiegegevens ten behoeve van de behandeling van klachten en disciplinair onderzoek. Op grond van de Politiewet 201X berust de bevoegdheid tot het behandelen van klachten en disciplinair onderzoek ten aanzien van het landelijk politiekorps bij de korpschef en, wat betreft de behandeling van klachten, deels bij de aan hem ondergeschikte politiechefs. Ten aanzien van de ambtenaren van de rijksrecherche berust dit bij het College van procureurs-generaal (artikelen 53, eerste lid, en 72, vierde lid, van de Politiewet 201X).
Op grond van het gewijzigde artikel 25, eerste lid, tweede volzin, kan de verantwoordelijke de beslissing op het schriftelijke verzoek om kennisneming voor ten hoogste vier weken verdagen. Naar aanleiding van een amendement (kamerstukken 2005/06, 30237, nr. 12) is destijds de periode van vier weken voor het verdagen van de beslissing door de verantwoordelijke verlengd tot zes weken. Deze verlenging hield verband met de mogelijkheid dat een verzoek betrekking had op politiegegevens die ook bij andere politiekorpsen werden verwerkt. De mogelijkheid tot verdaging voor ten zes weken komt te vervallen na de komst van het landelijk politiekorps.
De verdaging van ten hoogste vier weken biedt de ruimte om de reactie op verzoeken om kennisneming, die ook aan het OM zijn gericht, af te stemmen met het OM.
Als gevolg van de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid is de Minister van Veiligheid en Justitie de beheerder van het politiekorps in Bonaire, Sint Eustatius en Saba en daarmee bij dit politiekorps de verantwoordelijke in de zin van de Wpg. Voorts is deze minister ten aanzien van buitengewone agenten van politie het gezag geworden, belast met de aanstelling, schorsing en ontslag en daarmee ten aanzien van deze personen de verantwoordelijke in de zin van de Wpg.
Gelet op de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid draagt de Minister van Veiligheid en Justitie zorg voor de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderscheidenlijk van buitengewone agenten van politie (artikel 18, eerste en tweede lid, van de Veiligheidswet BES). In het gewijzigde artikel 36d, eerste lid, onder c, wordt de mogelijkheid geboden dat hij kan beschikken over politiegegevens ten behoeve van de beoordeling van deze klachten.
Voor de toelichting zij verwezen naar het algemeen deel.
In de voorgestelde wijzigingen in artikel 33 wordt het begrip ‘korpschef’ diverse keren gebruikt, zodat ervoor is gekozen de definitie van dit begrip in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s op te nemen.
Na inwerkingtreding van de Politiewet 201X is er niet langer sprake van regionale politiekorpsen en dus ook niet van de korpsbeheerder van een regionaal politiekorps. Daarmee vervalt tevens de koppeling tussen de korpsbeheerder en de voorzitter van de veiligheidsregio (artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s). Met de voorgestelde wijziging van artikel 11, tweede lid, wordt de voorzitter van de veiligheidsregio benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie. Deze optie sluit aan bij de wijze waarop de korpsbeheerders thans worden benoemd. In de rede ligt dat de burgemeester van de gemeente met het hoogste aantal inwoners in de regio waarin de veiligheidsregio is gelegen, als voorzitter wordt voorgedragen voor benoeming. Een verwijzing naar de burgemeester van de gemeente met het hoogste aantal inwoners is evenwel niet in de Wet veiligheidsregio’s opgenomen. Dit laat ruimte om niet in alle gevallen de burgemeester van de gemeente met het hoogste aantal inwoners in de regio aan te wijzen. Dit sluit aan bij de feitelijke situatie wat betreft de benoeming van korpsbeheerders.
De huidige voorzitter van de veiligheidsregio’s zullen op de dag van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden benoemd bij koninklijk besluit.
Er is niet voor gekozen de aanwijzing van de voorzitter van de veiligheidsregio aan de regio zelf over te laten. De positie van de voorzitter van de veiligheidsregio’s brengt mee dat de mogelijkheid dient te bestaan de voorzitter te ontslaan. Daartoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan, indien naar aanleiding van ingezonden bezwaren van de gemeenteraad op de voet van artikel 40, vierde lid, van de Wet veiligheidsregio’s de Minister van Veiligheid en Justitie tot het oordeel komt dat de voorzitter bij de uitoefening van zijn gezagsrol zodanige fouten heeft gemaakt die niet zonder gevolgen kunnen blijven.
Op de rechtspositie van de voorzitter zijn de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels van toepassing. Bij het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur zal worden uitgegaan van het – op de Politiewet 1993 berustende – Besluit rechtspositie korpsbeheerders.
In het huidige artikel 12, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s wordt wat betreft het begrip ‘hoofdofficier van justitie’ verwezen naar artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993. Dat artikellid bepaalt dat als hoofdofficier van justitie in de zin van de Politiewet 1993 optreedt de hoofdofficier van justitie dan wel de fungerend hoofdofficier van justitie. Indien in een arrondissement twee politieregio’s zijn gelegen, bepaalt de Minister van Veiligheid en Justitie voor welke regio de hoofdofficier van justitie en voor welke regio de fungerend hoofdofficier van justitie optreedt. Bij de totstandkoming van artikel 1, derde lid, is aangegeven dat het van wezenlijk belang werd geacht dat voor elke politieregio een hoofdofficier van justitie optreedt, in het bijzonder ten aanzien van zijn betrokkenheid bij het beheer van die korpsen (kamerstukken II 1991/91, 22 562, nr. 3, blz. 33).
Na inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart en de Politiewet 201X zijn de grenzen van gebieden van de tien arrondissementen congruent aan de grenzen van de gebieden waarin de tien regionale eenheden de politietaak uitvoeren. In elk arrondissement is er een hoofdofficier van justitie die in het gebied waarin de regionale eenheid van het landelijk politiekorps de politietaak uitvoert, als zodanig optreedt. In de Politiewet 201X is een regeling als bedoeld in artikel 1, derde ld, van de Politiewet 1993 dan ook niet opgenomen.
Na inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart zijn er op grond van de Wet op de rechterlijke indeling tien arrondissementen, terwijl er op grond van de Wet veiligheidsregio’s 25 regio’s met elk een veiligheidsregio zijn.
Indien een arrondissement het grondgebied van meer dan één veiligheidsregio omvat, zal het op bezwaren stuiten als de hoofdofficier van justitie in elke regio in alle gevallen optreedt als hoofdofficier van justitie. Richting de veiligheidsregio’s wordt het voorts van belang geacht dat is vastgelegd welke functionaris van het arrondissement in een regio optreedt als hoofdofficier van justitie. Het gewijzigde artikel 12, eerste, voorziet erin dat de hoofdofficier van justitie voor elke regio bepaalt of hij dan wel een aangewezen plaatsvervangend hoofdofficier of officier van justitie namens hem als hoofdofficier van justitie in de zin van de Wet veiligheidsregio’s optreedt. Het spreekt voor zich dat de hoofdofficier van justitie dit aan de desbetreffende veiligheidsregio’s kenbaar maakt en dat dit door het bestuur van de veiligheidsregio wordt opgenomen in het crisisplan (artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s). De gewijzigde artikelen 39, tweede lid, en 46, eerste lid, bepalen dat die functionaris ook tijdens de warme fase optreedt als hoofdofficier van justitie. De zinsnede ‘hoofdofficier van justitie of een door hem aangewezen ...’ maakt evenwel mogelijk dat in het geval een ramp meerdere regio’s raakt, de hoofdofficier van justitie zelf kan besluiten als hoofdofficier van justitie in de zin van de wet op te treden, ook indien voor elk van die regio’s door hem functionarissen zijn aangewezen.
In het algemeen deel van de toelichting is uiteengezet dat het landelijk politiekorps bestaat uit tien regionale eenheden, een of meer landelijke eenheden en een of meer ondersteunende diensten. Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Politiewet 201X stellen de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert, en de hoofdofficier van justitie het beleidsplan voor de regionale eenheid vast. Dit beleidsplan omvat in ieder geval de verdeling van de beschikbare politiesterkte over de onderdelen van de regionale eenheid.
Op grond van het gewijzigde artikel 14, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s stemt het bestuur van de veiligheidsregio het beleidsplan van de veiligheidsregio als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet af met dit beleidsplan van de regionale eenheid van de politie.
Het beleidsplan van de veiligheidsregio is mede gebaseerd op een door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld risicoprofiel. Op grond van het huidige artikel 15, vierde lid, van de Wet veiligheidsregio’s nodigt het bestuur van de veiligheidsregio het regionale college van politie uit een zienswijze op het concept-risicoprofiel kenbaar te maken, met het oog op het op te stellen beleidsplan. In het gewijzigd artikel 15, vierde lid, wordt ‘het regionale college van politie’ vervangen door: de door de korpschef aangewezen ambtenaren van politie alsmede de hoofdofficier van justitie, bedoeld in (het gewijzigde) artikel 12, eerste lid. Afhankelijk van de indeling van de regionale eenheden in districten kan ten aanzien van ‘de door de korpschef aangewezen ambtenaren’ worden gedacht aan de politiechef van de regionale eenheid of het hoofd van een district.
In de Politiewet 201X is de korpschef van het landelijk politiekorps belast met de leiding en het beheer van het korps. Voor zover op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s de bevoegdheid tot het sluiten van een convenant ligt bij het regionale college en de minister in zijn hoedanigheid van beheerder van het Klpd, komt deze na inwerkingtreding van de wet te liggen bij de korpschef en de hoofdofficier van justitie, bedoeld in (het gewijzigde) artikel 12, eerste lid. Op het sluiten van het convenant door de korpschef is het bepaalde in artikel 29 van de Politiewet 201X van toepassing.
De hoofdofficier van justitie is bij het sluiten van het convenant betrokken vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie.
De bevoegdheid in het gewijzigde artikel 20 van de Wet veiligheidsregio’s voor de Minister van Veiligheid en Justitie om regels te stellen over onder meer de samenwerking tussen veiligheidsregio’s en de politie, komt overeen met de bevoegdheid die de minister op grond van artikel 5 van de Politiewet 201X heeft om regels te stellen over de samenwerking van de politie met de Koninklijke marechaussee.
Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van het landelijk politiekorps dient de korpschef op grond van het gewijzigde artikel 35, eerste lid, zorg te dragen voor het in stand houden van de meldkamer politie, als onderdeel van de gemeenschappelijke meldkamer (artikel 35, eerste lid). De gemeenschappelijke meldkamer staat onder leiding van een door het bestuur van de veiligheidsregio benoemde directeur. De benoeming van de directeur geschiedt na overleg met de door de korpschef aangewezen ambtenaar van politie van de regionale eenheid. Afhankelijk van de indeling van de regionale eenheden in districten, kan ten aanzien van ‘de door de korpschef aangewezen ambtenaren’ worden gedacht aan de politiechef van de desbetreffende regionale eenheid of het hoofd van een district.
Indien besturen van verschillende veiligheidsregio’s besluiten gezamenlijk gebruik te maken van één meldkamer, moeten hierover met de politie en de ambulancevervoerders afspraken worden gemaakt. Wat betreft de politie zal de korpschef van de politie degene zijn die de afspraken maakt. Net als bij het gewijzigde artikel 19, eerste lid, geldt dat artikel 29 van de Politiewet 201X van toepassing is.
Met de wijziging van onderdeel c van artikel 39, eerste lid, worden de desbetreffende artikelen van de Politiewet 1993 vervangen door de desbetreffende bepalingen van de Politiewet 201X. De artikelen 12, 15, eerste lid, en 60b, eerste lid, van de Politiewet 1993 zijn inhoudelijk gelijk aan de artikelen 11, 14, eerste lid, en 62 van de Politiewet 201X.
De artikelen 54, eerste lid, en 57, eerste lid, van de Politiewet 1993 zijn in de Politiewet 201X gewijzigd vanwege de komst van het landelijk politiekorps (zie artikel 56, eerste en vierde lid). Verwezen zij naar paragraaf 9.2 van het algemeen deel van de toelichting van de Politiewet 201X (kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. PM).
Wat betreft artikel 56, derde lid, van de Politiewet 201X wordt aangenomen dat in het geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan veelal sprake is van een spoedeisend geval in de zin van dat artikel. De regioburgemeester zal in die gevallen niet in de gelegenheid worden gesteld voorafgaand een zienswijze over het verzoek om bijstand te geven.
In artikel 57, eerste lid, onder d, van de Wet veiligheidsregio’s is de verwijzing naar de Politiewet 1993 aangepast aan de Politiewet 201X. Als gevolg van de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid valt de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid volledig onder gezag van de Minister van Veiligheid en Justitie. Artikel 53a, vierde lid, van de Politiewet 1993 is dan ook niet opgenomen in de Politiewet 201X. Artikel 57, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s kan derhalve vervallen.
Voorts wordt in het voorliggende wetsvoorstel als gevolg van de departementale herindeling artikel 32, tweede lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs geschrapt. Het derde lid van artikel 57 van de Wet veiligheidsregio’s kan daarmee ook vervallen. De wijziging van het tweede lid (nieuw) houdt verband met de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid.
De verwijzing in artikel 62, eerste en tweede lid, naar artikel 57, tweede en derde lid, wordt aangepast vanwege het voorgestelde onderdeel K.
Artikel 78, zesde lid, van de Wet veiligheidsregio’s is uitgewerkt en kan om die reden vervallen.
De bevoegdheden die op grond van de Wet wapens en munitie bij de korpschefs van de regionale politiekorpsen liggen, komen op grond van het gewijzigde artikel 1 bij de korpschef van het landelijk politiekorps te liggen. Dit leidt tot meer eenheid in de uitvoering van deze bevoegdheden en minder bestuurlijke drukte. Binnen de geldende kaders (afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht) is het aan de korpschef om te bepalen of en aan wie mandaat wordt verleend. De korpschef is op grond van het gewijzigde artikel 38, tweede lid, van de Wet wapens en munitie gehouden de aanwijzingen van de Minister van Veiligheid en Justitie, als verantwoordelijke minister op dit terrein, bij de uitvoering van die wet op te volgen. Hij verschaft de minister op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheden (derde lid).
In het voorstel Wet aanpassing bestuursprocesrecht is een reeks voorstellen tot wijziging van het bestuursprocesrecht samengebracht. Een van de wijzigingen betreft het concentreren van een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat, nadat een belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit, tegen de beslissing op dat bezwaar beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank en tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bijlage 2 (de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij voornoemd wetsvoorstel vermeldt de voorschriften waarvoor, in afwijking van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, een afwijkende beroepsgang geldt.
Artikel 35 van het voorliggende wetsvoorstel betreft een samenloopbepaling in het geval voornoemd wetsvoorstel eerder, dan wel later in werking treedt dan het voorliggende wetsvoorstel. Wat betreft de genoemde artikelen van de Politiewet 201X zij verwezen naar de toelichting bij artikel 12, onderdeel D, van het voorliggende wetsvoorstel.
In voornoemd wetsvoorstel wordt in artikel 7 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus een lid toegevoegd. Omdat op grond van artikel 29, onderdeel C, van het voorliggende wetsvoorstel in artikel 7 van die wet een lid wordt geschrapt, is voorzien in een samenloopbepaling.
Deze samenloopbepaling voorziet erin dat de in voornoemd wetsvoorstel opgenomen wijziging in artikel 55c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt verwezen naar ‘de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993’, wordt aangepast aan de Politiewet 201X.
Dit artikel voorziet in een samenloop tussen voornoemd wetsvoorstel en het voorliggende wetsvoorstel. In voornoemd wetsvoorstel wordt artikel 146a ingevoegd in het Wetboek van Strafvordering, waarin de begrippen ‘Onze Minister van Justitie’ en ‘de bijzondere ambtenaren van politie’ zijn opgenomen. In het algemeen deel van de toelichting is reeds aangegeven dat in de Politiewet 201X onder ambtenaren van politie wordt begrepen de ambtenaren van de rijksrecherche. Het begrip ‘bijzondere ambtenaren van politie’ komt te vervallen.
In voornoemd wetsvoorstel worden onder meer artikelen van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Wet politiegegevens gewijzigd, die eveneens in het voorliggende wetsvoorstel worden gewijzigd. Artikel 39 voorziet in een samenloop.
Dit artikel regelt de samenloop tussen het voorliggende wetsvoorstel en het voorstel van wet tot wijziging van de Wet veiligheidsregio’s in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid en in verband met de volledige regionalisering van de brandweer. In de onderdelen A, C, I en J van artikel I dat voorstel van wet zijn wijzigingen voorgesteld die verband houden met de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid. Deze wijzigingen worden ook voorgesteld in artikel 33 van het onderhavige wetsvoorstel. In het geval de onderdelen A, C, I en J van artikel I van dat voorstel van wet eerder in werking treden dan artikel 33 van het onderhavige wetsvoorstel, dient artikel 33 hierop aangepast te worden.
Voorts wordt in dat voorstel van wet een zinsnede van artikel 62, eerste en tweede lid, aangepast die eveneens in artikel 33, onderdeel M, van het onderhavige wetsvoorstel wordt gewijzigd (zie artikel I, onderdeel K, van dat voorstel van wet). Het eerste lid, onderdeel E, van artikel 40 regelt de samenloop in het geval voornoemd voorstel van wet eerder in werking treedt dan artikel 33 van het onderhavige wetsvoorstel.
Het tweede lid regelt de samenloop in het geval voornoemd voorstel van wet later in werking treedt dan artikel 33 van het onderhavige wetsvoorstel.
Het lokale driehoeksoverleg is in de Politiewet 201X wettelijk vastgelegd in artikel 13. In het driehoeksoverleg overleggen de burgemeester, de officier van justitie tezamen met het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid binnen welker grondgebied de gemeente geheel of ten dele valt, en zo nodig met de politiechef van deze regionale eenheid, over de taakuitvoering van de politie en over het beleid ten aanzien van de taakuitvoering. In het voorgestelde artikel wordt de verwijzing naar het artikel van de Politiewet 1993 vervangen door het artikel van de Politiewet 201X.
In artikel J 24, tweede lid, van de Kieswet valt onder ‘opsporingsambtenaar van de Nederlandse politie’ zowel de opsporingsambtenaar van de politie in het Europese deel van Nederland als de opsporingsambtenaar van politie in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Om dit buiten twijfel te stellen, is dit artikellid aangepast.
Dit artikel bevat een wijziging van artikel 96, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Dat artikellid bepaalt dat aan het regionale politiekorps door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die behoort tot de regio van het desbetreffende korps, op verzoek op dezelfde voet als aan de binnengemeentelijke afnemers gegevens uit de basisadministratie verstrekt. Net zomin als het regionale politiekorps, maakt het landelijk politiekorps deel uit van de gemeentelijke organisatie. Het landelijk politiekorps is wat betreft de verstrekking van persoonsgegevens als een geheel te beschouwen. De regionale eenheden van het korps bezitten zelf geen rechtspersoonlijkheid. Bij het landelijk korps wordt de korpschef als de verantwoordelijke in de zin van de Wet politiegegevens aangemerkt. Net als ten aanzien van de regionale politiekorpsen, dient erin te worden voorzien dat aan de politie gegevens uit de basisadministratie wordt verstrekt op dezelfde voet als aan de binnengemeentelijke afnemers. Het gewijzigde artikel 96, tweede lid, strekt daartoe.
Na de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid is niet langer de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar de Minister van Veiligheid en Justitie de sectorwerkgever van het personeel dat werkzaam is bij de politie.
Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Politiewet 201X is er een regionale eenheid in elk van de arrondissementen, genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling. Daarbij wordt uitgegaan van de Wet op de rechterlijke indeling, zoals deze luidt nadat het voorstel Wet herziening gerechtelijke kaart tot wet is verheven en in werking is getreden. De grenzen van het gebied waarin een regionale eenheid de politietaak uitvoert, zijn daarmee gekoppeld aan de grenzen van de arrondissementen. Omdat de namen van de regionale eenheden geen onderwerp zijn van de wettelijke regeling, wordt in artikel 46, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 ‘het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond’ vervangen door ‘de regionale eenheid in het gebied waarin de haven van Rotterdam is gelegen’.
De in artikel 48, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 neergelegde bevoegdheid van de Minister voor Immigratie en Asiel om aanwijzingen te geven over de inrichting van de werkprocessen en de bedrijfsvoering aan de korpschef is, net als onder de Politiewet 1993, te beschouwen als een aanvulling op de Politiewet 201X. De aanwijzingen aan de korpschef worden steeds gegeven door tussenkomst van de Minister van Veiligheid en Justitie. Indien de Minister voor Immigratie en Asiel voornemens is om aanwijzingen te geven die, naar het oordeel van die minister, mogelijk ingrijpende gevolgen voor de bedrijfsvoering hebben, ligt het in de rede dat de minister de Minister van Veiligheid en Justitie vooraf in kennis stelt van zijn voornemen.
In voornoemde wet wordt in de Vreemdelingenwet 2000 een artikel 47a ingevoegd, waarin wordt verwezen naar de Politiewet 1993. Artikel 47 van het voorliggende wetsvoorstel voorziet erin dat dit wordt aangepast met het oog op de Politiewet 201X.
In deze wetsvoorstellen worden wijzigingen voorgesteld in de bijlage, genoemd in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 1993. In deze bijlage zijn de 25 regio’s ingedeeld met elk een regionaal politiekorps. Met de komst van het landelijk politiekorps in de Politiewet 201X vervallen deze regio’s. Op het tijdstip van inwerkingtreding van de Politiewet 201X dienen de in voornoemde wetsvoorstellen opgenomen wijzigingen van de bijlage van de Politiewet 1993 dan ook te vervallen.
Net als de regionale politiekorpsen is het landelijk politiekorps vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer.
Artikel 51 van de Scheepvaartwet is uitgewerkt. Op grond van artikel 5 van het Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1995 is het Besluit Rijnvaartpolitiereglement 1983 (met het daarbij behorende Rijnvaartpolitiereglement 1983, alsmede de ter uitvoering van artikel 1.22, derde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1983 vastgestelde tijdelijke wijzigingen van dat reglement) ingetrokken.
Op grond van artikel 5.8, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kunnen gedeputeerde staten als ultimum remedium gemeenten of waterschappen aanwijzen waarvan burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de dagelijkse besturen verplicht een gemeenschappelijke regeling treffen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, ter behartiging van het belang van een doelmatige handhaving. Daartoe kunnen gedeputeerde staten overgaan als zij hebben vastgesteld dat een behoorlijke uitvoering van de in het Besluit omgevingsrecht aan de handhaving gestelde kwaliteitseisen in de provincie onvoldoende is gewaarborgd. Bij een dergelijke regeling moet dan een regionale handhavingsdienst worden ingesteld (artikel 5.8, vierde en vijfde lid, van de Wabo). Op grond van het huidige artikel 5.8, tweede lid, van de Wabo is het werkgebied van de politieregio in beginsel leidend bij de aanwijzing van de gemeenten en waterschappen die de regeling moeten treffen.
Inmiddels wordt sinds medio 2009 ter uitvoering van de nadere kabinetsreactie Eindbeeld Mans/Wabo/Oosting (Kamerstukken II 2008/09, 29 383, nr. 130) in alle provincies gewerkt aan de instelling (in 2012) van regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) voor onder meer het toezicht op de naleving en de handhaving van onderdelen van het omgevingsrecht. In dat kader is bestuurlijk afgesproken dat bij de oprichting van de RUD’s territoriale congruentie met de werkgebieden van de 25 veiligheidsregio’s leidend principe is.
Nu onder invloed van de Politiewet 201X de politieregio’s komen te vervallen en er een landelijk politiekorps komt dat bestaat uit (onder meer) tien regionale eenheden belast met de uitvoering van de politietaak, ligt het voor de hand om in lijn met de gemaakte bestuurlijke afspraken ook bij de noodzakelijke aanpassing van artikel 5.8 van de Wabo te kiezen voor het beginsel van congruentie met de veiligheidsregio’s.
Artikel 1, onderdeel a, is aangepast aan de departementale herindeling. Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat en instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu (Stcrt. 16525) zijn het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het ministerie van Verkeer en Waterstaat opgeheven. Op grond van artikel 6 van dat besluit is de minister van Infrastructuur en Milieu belast met de behartiging van alle aangelegenheden die voor 14 oktober 2010 waren opgedragen aan de minister van Verkeer en Waterstaat en aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met uitzondering van de aangelegenheden zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4. De Wet explosieven voor civiel gebruik valt niet onder een van deze artikelen.
Vanwege de opheffing van voornoemde ministeries vervalt artikel 22, eerste lid, onder c.
In het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat als algemene leidraad wordt gehanteerd dat het begrip de korpschef van een regionaal politiekorps wordt vervangen door de korpschef van het landelijk politiekorps. Dit geldt ook voor dit begrip in de Wet explosieven voor civiel gebruik. Dit betekent dat de bevoegdheid tot verlening en intrekking van een erkenning explosieven te vervaardigen, op te slaan, te gebruiken, over te brengen of te verhandelen bij de korpschef van het landelijk politiekorps komt te liggen. Deze taken en bevoegdheden kunnen door hem worden gemandateerd aan zijn ondergeschikten.
Op grond van artikel 3 van het besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en instelling van een ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie(Stcrt. 16584) is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie belast met de behartiging van alle aangelegenheden die voor 14 oktober 2010 waren opgedragen aan Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De artikelen 13, 16 en 18 van de Wet explosieven voor civiel gebruik, waarin wordt verwezen naar de Minister van Economische Zaken, zijn hierop aangepast.
Op grond van artikel 42 van de Flora- en faunawet is de korpschef van het regionale politiekorps in de regio waarin de woonplaats van de aanvrager is gelegen, bevoegd tot het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen en intrekken van jachtakten. Indien de aanvrager niet woonachtig is in Nederland, is de korpschef van het politiekorps in de regio Haaglanden bevoegd.
De komst van het landelijk politiekorps met daarbij de korpschef als hoofd van dat korps brengt mee dat voornoemde bevoegdheden bij deze korpschef komen te berusten.
In het voorgestelde artikel is de mogelijkheid neergelegd voor verschillende tijdstippen van inwerkingtreding voor artikelen of onderdelen daarvan. Dit hangt samen met het voorgestelde artikel 76 van de Politiewet 201X.
De citeertitel van der onderhavige wet wordt ‘Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X’. De Minister van Veiligheid en justitie krijgt de bevoegdheid voor publicatie het jaartal van de plaatsing van de nieuwe Politiewet in het Staatsblad in het onderhavige wetsvoorstel in te voegen.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
No. W03.11.0111/II
’s-Gravenhage, 9 mei 2011
Aan de Koningin
Bij Kabinetsmissive van 12 april 2011, no. 11.000934, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X), met memorie van toelichting.
Het voorstel voorziet in hoofdzaak in de technische aanpassing van de wetgeving aan het voorstel voor een nieuwe Politiewet.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over het grote aantal uitvoeringsregelingen en over de overgang van vermogensbestanddelen naar de landelijke politie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Op de Politiewet 1993 zijn een groot aantal uitvoeringsregelingen gebaseerd. De toelichting meldt dat er nog geen volledig overzicht is te geven van uitvoeringsregelingen die na inwerkingtreding van de Politiewet 201X noodzakelijk worden geacht. Daarom wordt nu bepaald dat regelingen ‘ten aanzien waarvan met een zekere mate van waarschijnlijkheid is aan te geven dat ze blijven bestaan’, berusten op de Politiewet 201X. Daarmee wordt voorkomen dat alle bestaande uitvoeringsregelingen opnieuw dienen te worden vastgesteld, aldus de toelichting.1
a. Er zijn ruim 100 algemene maatregelen van bestuur waarin buitengewone opsporingsambtenaren worden aangewezen bij, onder meer, gemeenten, stadsdeelraden, de belastingdienst en openbaarvervoersbedrijven. De meeste van deze besluiten zijn vrijwel identiek. Het verdient aanbeveling deze besluiten te combineren tot één of enkele algemene maatregelen van bestuur. Daarin kunnen ook bestaande overgangsregelingen worden opgenomen voor zover die nog materieel rechtsgeldig zijn.2
b. Op de nieuwe Politiewet 201X zullen 15 andere algemene maatregelen van bestuur en 14 ministeriële regelingen worden gebaseerd; in de redactionele bijlage bij dit advies worden nog enkele regelingen genoemd die daaraan moeten worden toegevoegd. Veel van deze regelingen betreffen hetzelfde onderwerp en bestaan uit slechts enkele artikelen. De Afdeling is van oordeel dat het, uit oogpunt van toegankelijkheid en overzichtelijkheid, aanbeveling verdient het aantal uitvoeringsregelingen zoveel mogelijk te beperken.3 Zij adviseert uitvoeringsregelingen die op hetzelfde niveau tot stand zijn gekomen zoveel mogelijk te combineren.
Het voorstel regelt onder meer de overgang van civielrechtelijke rechten en plichten naar de landelijke politie. Artikel 3 regelt dat de vermogensbestanddelen van de politieregio’s, de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN) en het Korps landelijke politiediensten onder algemene titel overgaan op de landelijke politie; artikel 5, eerste lid, regelt in wezen hetzelfde voor ‘alle rechten en verplichtingen’, zij het dat daarbij niet gesproken wordt over overgang onder algemene titel. Artikel 3 is ontleend aan aanwijzing 124h van de Aanwijzingen voor de regelgeving; artikel 5, eerste lid, aan artikel 44, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling.
De twee bepalingen regelen in wezen hetzelfde. Het vermogen van een civielrechtelijke rechtspersoon is immers het geheel aan vermogensbestanddelen, dat wil zeggen: alle rechten en verplichtingen. De Afdeling adviseert de twee artikelen in elkaar te schuiven.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
H.D. Tjeenk Willink.
– De artikelen 1 tot en met 7 en de bijlagen opnemen in het voorstel van Politiewet 201X (aanwijzing 165a van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).
– In artikel 2, gelet op artikel 59, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling, de zinsnede ‘op de voet als waarop en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaande aan die datum, werkzaam was’ wijzigen in: in dezelfde rang, op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaande aan die datum, werkzaam was.
– In artikel 7, vierde lid, na ‘van hun vrijheid zijn beroofd’ invoegen: (Stcrt. 2003, 189). In artikel 32 na ‘sedert 1991’ invoegen: (Stb. 1994, 308) (aanwijzing 87 Ar).
– In paragraaf 2 (Ministerie van Veiligheid en Justitie) de Overleveringswet in alfabetische volgorde plaatsen.
– In artikel 10, opschrift, ‘Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002’ wijzigen in: Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
– In artikel 10 van het voorstel in artikel 1 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 ‘de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 201X’ definiëren; die definitie gebruiken in de artikelen 6, tweede lid, onderdeel e, 6a, eerste lid, onderdelen a en b, 7, tweede lid, onderdeel e, en 7a, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
– In artikel 30, onderdelen B en F, de term ‘het op grond van de Politiewet 201X bevoegd gezag’ preciseren (aanwijzing 79 Ar).
– In artikel 33 van het voorstel artikel 11, tweede lid, eerste volzin, van de Wet veiligheidsregio’s als volgt redigeren: ‘De voorzitter van het bestuur wordt, in afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, bij koninklijk besluit, gehoord het algemeen bestuur, benoemd uit de burgemeesters van de gemeenten in de regio.’ Voorts in het voorgestelde artikel 12, eerste lid, de overbodige zinsnede ‘als hoofdofficier van justitie in de zin van deze wet’ schrappen.
– In artikel 45 van het voorstel in artikel 50, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de zinsnede ‘, bevoegd ter plaatse waar die persoon zich bevindt,’ schrappen.
– In artikel 47 de Staatsbladvermelding telkens schrappen (aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
– In artikel 52 ‘de politie, bedoeld in artikel 26 van de Politiewet 201X,’ wijzigen in: de politie, nu het begrip ‘politie’, evenals bijvoorbeeld het begrip ‘gemeenteraad’, bekend mag worden verondersteld.
– In artikel 63 ‘206’ wijzigen in: 2006.
– De zinsnede ‘voor zover het berustte op de Politiewet 1993’ telkens schrappen, nu deze clausulering al staat vermeld in artikel 7, eerste lid.
– ‘Besluit kroonbenoemingen politie’ wijzingen in: Besluit Kroonbenoemingen politie.
– Het Besluit van 5 juli 1997 tot vervanging van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel door sectorale regelingen schrappen, nu dit is uitgewerkt.
– De zinsnede ‘voor zover het berustte op de Politiewet 1993’ schrappen, nu deze clausulering al staat vermeld in artikel 7, tweede lid.
– De Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht 2004, de Klachtenregeling Rijksrecherche, de Regeling bijstand bestrijding luchtvaartterrorisme, de Regeling C2000 en GMS, en de Regeling informatiebeveiliging politie slechts één keer vermelden.
– De Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen schrappen, nu deze alleen regels bevat voor de regionale korpsen.
– Toevoegen: de Aanwijzing ambtenaren belast met vervoer arrestanten (met als grondslag artikel 9, zesde lid, van de Politiewet 201X); en de Regeling aanhoudings- en ondersteuningseenheid en samenwerking speciale eenheden (gebaseerd op artikel 59, eerste lid, van de Politiewet 201X.
17 juni 2011
Nr. 5700156/11/6
Directie Wetgeving/Sector Staats- en bestuursrecht
Aan de Koningin
Nader rapport inzake het voorstel van wet tot invoering van de Politiewet 200. en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 april 2011, nr. 11.000934, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 9 mei 2011, nr. W03.11.0111/II, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling advisering onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over het grote aantal uitvoeringsregelingen en over de overgang van vermogensbestanddelen naar de landelijke politie.
a. De Afdeling adviseert om de ruim 100 algemene maatregelen van bestuur waarin buitengewoon opsporingsambtenaren worden aangewezen, te combineren tot één of enkele besluiten. Anders dan de Afdeling vermeldt, geschiedt een dergelijke aanwijzing niet bij algemene maatregel van bestuur, maar bij besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie krachtens artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het advies van de Afdeling om deze besluiten te combineren tot één of enkele besluiten, wordt niet overgenomen. Het betreft een veelheid aan besluiten op aanvraag van de desbetreffende werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar die recht doet aan de specifieke lokale situatie. De besluiten hebben ieder veelal een beperkte geldigheidsduur. Voorts dienen de besluiten dikwijls gewijzigd te worden. Het combineren tot één of enkele besluiten verdraagt zich niet goed met een efficiënte en effectieve uitvoering. Voorts prefereren afzonderlijke besluiten boven één of enkele besluiten, vanwege de kenbaarheid voor de desbetreffende werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaren.
b. Met de Afdeling wordt het standpunt gedeeld dat een beperkt aantal uitvoeringsregelingen de toegankelijkheid en overzichtelijkheid kan verbeteren. Dat veel van de uitvoeringsregelingen die op grond van het voorgestelde artikel 7, eerste en tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel worden omgehangen, slechts uit enkele artikelen bestaan, wordt niet gevolgd. Onduidelijk is welke uitvoeringsregelingen de Afdeling daarbij voor ogen heeft.
De reeds bestaande lagere regelgeving wordt met het oog op de invoering van de nationale politie aangepast. Voor zover nieuwe lagere regelgeving tot stand komt, zal de aanbeveling daarbij worden betrokken.
Het advies om de artikelen 3 en 5, eerste lid, in elkaar te schuiven, is overgenomen. Het oorspronkelijke artikel 5, eerste lid, is geschrapt en het oorspronkelijke artikel 3, eerste tot en met derde lid, is aangepast (nieuw artikel 3, eerste en tweede lid). De wijziging van de tenaamstelling van vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, is aangepast (nieuwe derde lid). Ten slotte is bepaald dat op de overdracht van de vermogensbestanddelen de heffing van overdrachtsbelasting achterwege blijft (nieuwe vierde lid). Abusievelijk was dit artikellid achterwege gebleven.
De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen, met uitzondering van de kanttekeningen waarop hieronder wordt ingegaan.
De overweging van de Afdeling ten aanzien van artikel 2 is overgenomen, met uitzondering van de zinsnede ‘met dezelfde rang’. Het Besluit rangen politie wordt met het oog op de komst van de nationale politie aangepast in het Besluit tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten in verband met de inwerkingtreding van de Politiewet 200., waarbij tevens wordt voorzien in overgangsrecht.
De Afdeling geeft, onder verwijzing naar aanwijzing 165a van de Aanwijzingen voor de regelgeving, in overweging de artikelen 1 tot en met 7 en de bijlagen op te nemen in het voorstel van Politiewet 201X. Deze aanwijzing bepaalt dat, indien bij een wijziging van een regeling overgangsbepalingen noodzakelijk zijn, deze in de te wijzigen regeling worden opgenomen, tenzij dit gelet op de doelgroep, de geldigheidsduur of de toegankelijkheid, onwenselijk is. De aanbeveling van de Afdeling is niet overgenomen. De voorgestelde overgangsbepalingen zien uitsluitend op het tijdstip waarop de Politiewet 201X in werking treedt en zijn daarna uitgewerkt. Er is dan ook voor gekozen de bepalingen met betrekking tot de invoering van de Politiewet 201X in het onderhavige wetsvoorstel te handhaven.
Voorts is de door de Afdeling voorgestelde aanpassing van artikel 10 wat betreft het opnemen van een definitiebepaling in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 niet overgenomen. De voorgestelde wijziging sluit aan bij de in de desbetreffende bepalingen van die wet gehanteerde systematiek.
De Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen is geschrapt, omdat in lijn met het advies van de Afdeling van 13mei 2011 (W03.11.0056/II) over de nota van wijziging bij de Politiewet 201X de grondslag van deze regeling in de Politiewet 201X, artikel 24, is gewijzigd van ministeriële regeling in algemene maatregel van bestuur. Deze regeling bevat regels over welke politiegegevens de politie gehouden is te verwerken. Hetgeen in deze ministeriële regeling is vastgesteld, kan worden opgenomen in de algemene maatregel van bestuur krachtens voornoemd artikel.
Het voorstel om de Regeling aanhoudings- en ondersteuningseenheid en samenwerking speciale eenheden op te nemen in bijlage B is niet overgenomen. Hetgeen in deze regeling is vastgesteld, zal worden opgenomen in een nieuwe, krachtens artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 201X vastgestelde ministeriële regeling. Deze regeling zal in zoverre ook op de artikelen 5, en 59, vierde lid, van die wet berusten.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele wijzigingen door te voeren in het wetsvoorstel.
In artikel 30 is onderdeel H (thans onderdeel I) aangepast. De in artikel 25, eerste lid, tweede volzin, van de Wet politiegegevens genoemde termijn voor het verdagen van een beslissing op een verzoek om kennisneming van politiegegevens voor ten hoogste zes weken blijft voor de politie gehandhaafd wat betreft de verschillende regionale of landelijke eenheden.
In het wetsvoorstel zijn drie nieuwe samenloopbepalingen ingevoegd; de artikelen 41, 42 en 51. Het betreft een samenloop ter zake:
– het voorstel van wet houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid (32 459);
– het voorstel van wet tot wijziging van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede uitbreiding van de reikwijdte ervan en wijziging van enige andere wetten (Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob) (32 676), en
– het voorstel van wet houdende wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) (32 550).
Het oorspronkelijke artikel 41 (thans 43) is aangepast. In het nieuwe vierde lid van artikel 172 van de Gemeentewet is artikel 16, eerste en (deels) derde lid, van de Politiewet 1993 opgenomen.
Het oorspronkelijke artikel 48 (thans 49) is aangepast. Bij brief van 20 april 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven dat het kabinet de Koningin zal verzoeken hem te machtigen het voorstel van wet tot samenvoeging van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar (32 240) en het voorstel van wet tot samenvoeging van de gemeenten Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg, wijziging van de grens tussen de nieuwe gemeente en de gemeenten Barneveld en Utrechtse Heuvelrug en een wijziging van de grens tussen de provincies Gelderland en Utrecht (32 241) in te trekken (Kamerstukken 2010/11, 28 750, nr. 23). Het artikel is hierop aangepast.
Er is een nieuw artikel 64 ingevoegd, verbandhoudend met het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X. Diverse algemene maatregelen van bestuur en kleine koninklijke besluiten die niet op de Politiewet 1993 berusten, worden in een rijksbrede aanpassingsbesluit, het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X, aangepast in verband met de Politiewet 201X. Op diverse van deze aan te passen algemene maatregelen van bestuur zijn bijzondere procedureregels van toepassing, te weten voorhangprocedures, adviesverplichting en voordrachtprocedures. Toepassing van deze procedureregels dient geen redelijk doel, aangezien het bij deze algemene maatregelen van bestuur vrijwel uitsluitend gaat om technische wijzigingen die een sequeel zijn van keuzes die reeds zijn gemaakt in het kader van de Politiewet 201X en het onderhavige wetsvoorstel. Om onnodige procedurelasten en vertraging te voorkomen, wordt in het artikel 64 voorgesteld om deze procedureregels eenmalig buiten werking te stellen voor zover het betreft het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X.
Daarnaast zijn nog enkele redactionele wijzigingen aangebracht.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten.
Vergelijk aanwijzing 104, eerste lid, Ar: ‘Indien een regeling voorziet in de verplichting of de bevoegdheid tot het vaststellen van uitvoeringsregelingen, wordt ter uitvoering van de hogere regeling zo mogelijk één algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling vastgesteld’.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-12803.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.