37 Jaarverslag en slotwet ministerie Financiën en Nationale Schuld 2016

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2016 ( 34725-IX ).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom. Het woord is aan de heer Omtzigt van het CDA. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik hoor iemand zuchten in de Kamer: tien minuten. Dat zou te veel zijn. We behandelen hier de decharge voor de begroting. In elk normaal bedrijf is dechargeverlening op de jaarvergadering het centrale moment, waarop gekeken wordt of de regering, het bedrijf of de instelling heeft gedaan wat was bedoeld. Als ik dit wetsvoorstel niet "onthamerd" had, was het een hamerstuk geweest. Dat laat een klein beetje zien hoe onze democratie functioneert. Je kunt politici elke dag aanspreken en ze zelfs midden in de nacht wakker maken om aan te geven welk plannetje, welk proefballonnetje je hebt. Maar als het gaat om het aan het eind van het jaar controleren van zaken die zijn uitgevoerd, zijn tien minuten wat aan de lange kant. Het kan ook in twee minuten, hoor ik rechts van mij. Dat klopt, maar dan gaan we de Miljoenennota ook in twee minuten doen. Maar dat zal niemand hier voorstellen. 

Ik ben heel blij dat de staatssecretaris van Financiën er vandaag is, want er zijn enkele zaken ten aanzien van de verantwoording van het ministerie van Financiën, en vooral de Belastingdienst, die nadere aandacht verdienen. Ik ga in mijn betoog in op drie punten. Het eerste punt is de afvloeiingsregeling; daarvoor zijn uitgaven gedaan waarvan zelfs de rechtmatigheid nog niet vaststaat. Het tweede punt is het fiscaal beheer bij de Belastingdienst. Is de Belastingdienst zelf in staat om zijn belastingen goed te berekenen en te betalen? Het antwoord daarop is: daar heeft de Belastingdienst nog wel wat moeite mee. Met mijn derde punt wil ik het in het algemeen hebben over hoe het in Nederland staat met de cultuur rond jaarverslaggeving. Ik weet dat het een ontzettend saai onderwerp is, maar in een markteconomie is het wel een ontzettend belangrijk onderwerp. 

Het eerste punt betreft dus de afvloeiingsregeling. Zoals u weet, konden mensen van de Belastingdienst vertrekken met een afvloeiingspremie van €75.000 of een heel jaarsalaris, dat soms nog hoger is. Daarvan konden niet alleen mensen gebruikmaken die bij de Belastingdienst werkten en van wie de baan zou verdwijnen — dat zou nog een zekere logica in zich hebben — maar ook mensen van wie de baan niet zou verdwijnen. Ook konden mensen die bij de FIOD of de douane werkzaam waren, daar gebruik van maken. De FIOD en de douane werden echter helemaal niet getroffen door de reorganisatie. Oftewel: mensen mochten vertrekken met een afvloeiingspremie, terwijl hun werk niet verdween. Iedereen weet hoe het bij de douane in de Rotterdamse haven gesteld is, of hoe het staat met de achterstalligheid bij het FIOD-onderzoek. We weten ook dat het vertrek van zo'n 300 zeer gekwalificeerde medewerkers met een vertrekpremie, zeer negatieve gevolgen heeft gehad voor de douane en de FIOD. 

Deze vertrekpremie is ook niet a priori rechtmatig, want onder het Algemeen Rijksambtenarenreglement mag je alleen vertrekken met de zogenaamde remplaçantenregeling als je ofwel zelf je baan verliest — dan kan men een afvloeiingspremie betalen — ofwel als je weggaat en jouw functie wordt ingenomen door iemand die anders zijn baan zou verliezen. Dat is de zogenaamde remplaçantenregeling. 

En wat blijkt nu? Van de 300 mensen die vertrokken zijn, zijn vier functies — ik herhaal: vier functies — ingevuld door iemand wiens baan anders verdwenen zou zijn. Wat zegt de Algemene Rekenkamer en wat zegt het rapport-Joustra? Je mag ketens inrichten. Als hier iemand vertrekt, mag zijn of haar baan door iemand anders ingevuld worden en zijn of haar baan weer door iemand anders en zijn of haar baan weer door iemand anders, totdat je uitkomt bij iemand die anders zijn of haar baan kwijtgeraakt zou zijn. Alleen als je voor elk van de mensen die weggegaan is, zo'n keten kunt vinden, is de uitgave rechtmatig. 

We hebben vandaag antwoorden ontvangen van de staatssecretaris en daaruit bleek dat deze ketens vooralsnog niet te vinden zijn, maar dat hij wel hoop heeft dat er bij de douane een fors aantal van deze ketens te vinden is. Dat betekent dat wij vandaag op dit punt niet kunnen vaststellen of de uitgave doelmatig geweest is, nee, doelmatig was deze niet, maar of deze rechtmatig was. 

De eerste toezegging die ik hier vraag, is of de regering bereid is om bij de Najaarsnota, rond 1 december, de Kamer opnieuw te informeren of deze uitgave wel of niet rechtmatig is, zodat we dat nu niet hoeven vast te stellen. Als we dat nu zouden moeten vaststellen, dan zouden we de rechtmatigheid niet kunnen vaststellen en dus moeten vaststellen dat deze onrechtmatig is. 

Dan kom ik bij het tweede punt: de belastingen die de Belastingdienst zelf moet betalen. Bij de scholingsaftrek bleek dat de Belastingdienst deze voor zichzelf onrechtmatig toegepast had. De belastingambtenaar die de Belastingdienst controleert, moest een naheffing opleggen aan de Belastingdienst, omdat de cursussen die de Belastingdienstmedewerkers gevolgd hadden, niet kwalificeerden voor de scholingsaftrek. 

Bij de afvloeiingsregeling kreeg de Belastingdienst van de belastingambtenaar die de Belastingdienst moet controleren, een naheffing van ongeveer 170 miljoen omdat het een verkapte VUT-regeling was, en dan moet je een naheffing betalen. 

Uit het rapport van de Auditdienst Rijk komt een derde probleem naar voren. Het ministerie van Financiën weet niet hoeveel winstbelasting het aan de fiscus moet betalen. Sinds 1 januari 2016 zijn overheidsbedrijven ook belastingplichtig voor die zaken die ook in de markt gedaan kunnen worden. Dan kan men denken aan incasso en deurwaarders. Dat kun je door de Belastingdienst laten doen en dat kun je door de markt laten doen. Nu hebben wij bij de behandeling van het wetsvoorstel al gevraagd in hoeverre de overheid wordt getroffen. Dat was allemaal in beeld, dat zou allemaal goed gaan. En wat blijkt? De Belastingdienst weet niet hoeveel belasting hij aan zichzelf moet betalen. 

Je kunt zeggen: wat maakt het uit; dit is een belasting die de Belastingdienst aan zichzelf moet betalen op het hoofdstuk van de belastingen, dus financieel gezien maakt het niet uit. Daar heeft men gelijk in, maar let op: ook alle andere decentrale overheden moeten deze belasting betalen. Als de Belastingdienst zelf, met alle kennis die hij in huis heeft, niet in staat is om vast te stellen waarover hij belasting moet betalen, hoe kan hij dan verwachten dat andere belastingplichtigen diezelfde belastingwetgeving wel kunnen begrijpen? 

Om die reden vraag ik een tweede toezegging aan de staatssecretaris, in het verlengde van wat de commissie-Joustra/Borstlap heeft vastgesteld, namelijk dat de fiscale administratie van de Belastingdienst zelf niet 100% op orde is. Wil de staatssecretaris bij de volgende halfjaarsrapportage terugrapporteren op welke wijze deze problemen opgelost zijn of het hoofd geboden worden? Dat laatste punt is belangrijk omdat niet alleen de Belastingdienst daar last van heeft, maar ook alle andere decentrale overheden die een jachthaven runnen, of afvalverwerking of openbaar vervoer. Dat doen gemeenten ook nog weleens, hoewel zij daar over het algemeen weinig winst mee maken. 

Het derde punt gaat over de jaarverslagen. Wij hebben het Financieel Jaarverslag van het Rijk, dat tijdig is binnengekomen, met goedkeuring van de Auditdienst Rijk. Maar er is in Nederland wel een probleem, namelijk dat in veel gemeenten het jaarverslag niet op tijd af is en niet op tijd goedgekeurd is door een accountant. Veel ziekenhuizen hebben jarenlang een jaarverslag met een voorbehoud, voornamelijk omdat de verevening in de Zorgverzekeringswet niet tijdig gebeurt, zodat zij niet weten wat zij nog tegoed hebben. In de parlementaire mini-enquête kwam heel duidelijk naar voren dat heel veel ondernemingen niet meer tijdig hun jaarverslag deponeren. Wij weten helemaal niet meer hoeveel ondernemingen er zijn, omdat de Kamer van Koophandel niet wordt gecontroleerd. In een functionele markteconomie — ik hoop dat de Nederlandse economie dat is — waarin goed verantwoording wordt afgelegd, zijn jaarverslagen tijdig beschikbaar en tijdig openbaar. Anders wordt het financieel een rommeltje en kunnen zich ergens problemen ontwikkelen die pas jaren later met een enorme "bang" naar buiten komen. 

Nou is er ook nog een probleem met accountants, maar ik red het niet om daar binnen mijn tien minuten op in te gaan. Ik vraag de staatssecretaris daarom om een derde toezegging. De economische opsporingsdienst bestaat niet meer, want die is opgegaan in de FIOD. Eigenlijk controleert dus niemand meer of je wel tijdig deponeert, laat staan dat je er ooit een boete voor krijgt als je dat niet doet. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering zelf bij de Kamer van Koophandel, de gemeenten, de ziekenhuizen en op andere plekken waar de jaarrekening niet tijdig is vastgesteld, zoals bij de zorgverzekeraars, zal nagaan waarom dat zo is en hoe wij dat kunnen verbeteren? Als jaarrekeningen niet meer inzichtelijk zijn, wordt het immers een rommeltje. Is de regering bereid om dat te doen en hiervoor ergens in het komende najaar een plan van aanpak te presenteren waaruit blijkt hoe de jaarrekeningen beter gepubliceerd kunnen worden? 

Tot zover over het jaarverslag. 

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Als wij een oordeel willen vellen over de inhoud, dan is het belangrijk dat wij tijdig informatie krijgen. Wat mij opvalt, is dat wij die wel hebben gevraagd, maar niet hebben gekregen. Het gaat hierbij voornamelijk over de repla … remplaçantenregeling. 

Moeilijke woorden probeer ik altijd te vermijden, voorzitter. Gebruik je ze toch, dan struikel je erover. 

De voorzitter:

Ik weet er alles van, mevrouw Leijten. 

Mevrouw Leijten (SP):

Wat ik wil zeggen, is dat het erop lijkt dat het procedureel is. Het lijkt erop dat iemand op de procedure let, maar als wij de procedures niet goed in beeld hebben en de informatie niet tijdig krijgen, dan kunnen wij onze controlefunctie niet uitoefenen. Juist die controlefunctie — nagaan of dingen kloppen en rechtmatig zijn — is zo belangrijk voor dit parlement. Ik wil de heer Omtzigt dan ook een steun in de rug geven omdat hij dit toch heeft geagendeerd. Daarbij denk ik niet zozeer aan zijn inhoudelijke punten, alhoewel ik die ook steun, maar vooral aan het appel aan deze staatssecretaris om daar in de toekomst verbetering in aan te brengen. 

De voorzitter:

De staatssecretaris kan meteen antwoorden. Daartoe geef ik hem het woord. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Ik ben altijd dankbaar voor aandacht voor de uitvoering. Het is immers de uitvoering die soms weerbarstig is, maar altijd heel belangrijk. Dat is waar het uiteindelijk op aankomt. 

We hebben het over de remplaçantenregeling. Zij is verschillende keren aan de orde geweest. Eerder heb ik laten doorschemeren dat ik deze toevoeging aan een toch al onwenselijke en nooit bestelde vertrekregeling ook op zichzelf niet wenselijk vond. Zij bleek er echter te zijn. De regeling is zelf al zeer open en ongeclausuleerd; de heer Omtzigt heeft daarmee een terecht punt beet. Op allerlei manieren biedt deze regeling ruimte zonder dat eigenlijk duidelijk is hoeveel ruimte zij nu precies biedt. De heer Omtzigt vraagt hoe groot je de ketens eigenlijk nog kunt maken. In de remplaçantenregeling wordt bijvoorbeeld gesproken over "een" taakstelling. Ja, waar hebben we het dan over? De termijn is onhelder. Ook is niet helder wiens stoel precies ergens in de keten moet worden bezet. Daar zijn nog wel verschillende dingen over te zeggen. Ik ben nooit zo'n enorme fan van regelingen waarbij je eigenlijk niet weet wat erin staat. De techniek is wel helder; het gaat inderdaad om de ketens. Daarvoor zijn allerlei clausuleringen. Ik kan proberen om het met enige precisie te zeggen, maar het blijft zo dat er een vrij ongeclausuleerde regeling is. 

Op dit moment kunnen we zeggen dat er vier van-werk-naar-werkkandidaten zijn. De heer Omtzigt sprak over vier, maar volgens mij zijn het er nu vijf; dit is echter totaal immaterieel. Dit is natuurlijk niet wat het uitzicht zou moeten zijn. Er zijn nog 130 interne doorstromers. Er moet nu bekeken worden welke van deze interne doorstromers een lege stoel achterlaten. Dat is ook een criterium dat bijdraagt aan de taakstelling, dus niet alleen een van-werk-naar-werkkandidaat maar ook iemand die een lege stoel achterlaat. Dat heeft tweedeorde-effecten: wie neemt die stoel dan weer in? Zo komt er een hele keten achteraan. Bovendien wordt er nog steeds geworven door de FIOD en de Douane. Ook daar kunnen weer zowel van werk-naar-werkkandidaten bij zitten, als mensen die een stoel leeg achterlaten of mensen die een derde- of vierdeorde-effect geven. Uiteindelijk zijn er dus een heleboel mogelijkheden om de regeling in te vullen, juist omdat ze betrekkelijk ongeclausuleerd is. Op den duur is het niet onkansrijk om dit voor elkaar te krijgen, maar ik heb ook al letterlijk gezegd dat ik er wel een hard hoofd in heb. De Belastingdienst doet een heel serieuze en heel dappere poging, maar heel veel mooier dan dat kan ik het niet maken. 

Ik kom straks op de rechtmatigheid. Omdat het hier gaat om een regeling waarin de grens is opgezocht van wat deze wet beoogt, wil ik alvast zeggen dat ik er dan wel in de halfjaarrapportage in oktober, dan wel bij de Najaarsnota op terugkom en meld waar we staan. Daarbij meld ik wel — ik wil daar zo nog iets over zeggen — dat dit een net een iets andere toezegging is dan de heer Omtzigt noemt. Ik hoop hem gerust te stellen en hem met het volgende ervan te overtuigen dat het nu rechtmatig is en niet met terugwerkende kracht onrechtmatig kan worden, waarbij ik inhoudelijk omarm dat hierop moet worden teruggekomen. Dat is ook mijn toezegging. 

De rechtmatigheid zit net subtiel anders dan ik de vorige keer zei, na navraag bij weer andere kenners. In wat in de slotwet aan de orde komt, zitten op zichzelf geen onrechtmatigheden. Die wet gaat over mutaties ten opzichte van de Najaarsnota. Er zitten geen onrechtmatige mutaties in. In de slotwet waarover we het hebben, zitten dus geen onrechtmatige elementen, maar je kunt een verder strekkend belang aan de slotwet hechten en zeggen dat die eigenlijk een beetje over de integriteit en rechtmatigheid van de hele jaarrekening gaat. Dat is, denk ik, wat de heer Omtzigt beoogde. 

De heer Omtzigt (CDA):

In de wijze waarop de Kamer opereert, gaat de slotwet altijd gezamenlijk met dechargeverlening. In de slotwet zelf zitten geen onrechtmatigheden. Ook omdat de staatssecretaris een aantal zaken tijdig gemeld heeft, is dat op de begroting van Financiën netjes gebeurd dit jaar. Het gaat om de dechargeverlening. Daarbij gaat het niet om de doelmatigheid, want volgens mij zijn we het er wel over eens dat die niet geweldig was op dit punt. 

Staatssecretaris Wiebes:

Daar zijn wij het over eens. 

De heer Omtzigt (CDA):

Het gaat erom of het rechtmatig is uitgegeven. Dat kunnen we niet vaststellen, terwijl we vanavond wel zouden willen stemmen over een motie die decharge verleent aan de hele rijksbegroting. Om die dechargeverlening niet op te houden, zocht ik de toezegging dat de staatssecretaris in het najaar terugkomt op de vraag of het rechtmatig was. Dat mag inderdaad bij de halfjaarreportage dan wel bij de Najaarsnota. Zo hoeven we nu niet vast te stellen of het rechtmatig was, omdat we dat volgens mij nu niet kúnnen vaststellen. 

Staatssecretaris Wiebes:

De bedoeling van de heer Omtzigt is mij volkomen helder, maar ik ga hem toch gerust proberen te stellen. Ja, de toezegging geldt dat ik daarop terugkom, maar nee, het is niet waar dat we nu niet kunnen vaststellen of het rechtmatig is. Dat kan weer wel. Er zijn namelijk betalingen gedaan aan kandidaten die recht hadden op de vergoeding. Dat maakt de uitgave op zich rechtmatig. De toepassing van de remplaçantenregeling is op basis van bevindingen van de ADR ook rechtmatig bevonden door de Algemene Rekenkamer. Het staat er wat zuinig: "naar de letter van het ARAR rechtmatig". Geest en letter scheid ik hier wel even. Ik heb al eerder gezegd wat ik van de regeling vind; dat was de geest. Hier gaat het om de letter. Dat betekent dat dit niet alleen nu rechtmatig bevonden is, maar het dat oordeel ook houdt. Dat oordeel verandert niet. 

Het kan zijn dat we ons uiteindelijk ontevreden tonen over de wijze waarop die ketens vervolgens gesloten worden. Er zou twijfel kunnen ontstaan over de vraag of de oorspronkelijke doelstelling wel gehaald is. Dat maakt het niet onrechtmatig. Het maakt het mogelijkerwijs nog ondoelmatiger, het maakt het politiek onwenselijk of het geeft ons een geweldige aanleiding om eens goed naar deze paragraaf in het ARAR te kijken — dat kunnen allemaal consequenties zijn — maar puur zuiver naar de letter geredeneerd, is het niet alleen nu rechtmatig, maar behoudt het dat oordeel ook en kan het niet met terugwerkende kracht onrechtmatig zijn. Ik heb gezegd dat het desondanks een hele klus is. Het was onwenselijk. Ik kom er bijzonder graag op terug, bij de halfjaarrapportage dan wel bij de Najaarsnota, omdat ik het er naar de geest met de heer Omtzigt over eens ben dat hier nog een keer op teruggekomen moet worden. 

De heer Omtzigt (CDA):

Dan wil ik via u aan de Algemene Rekenkamer vragen om daar een nadere verklaring voor te geven. 

De voorzitter:

Kunt u iets harder praten? 

De heer Omtzigt (CDA):

Ik wil via u aan de Algemene Rekenkamer vragen om een toelichting te geven op de vraag of dit nu wel als rechtmatig gekwalificeerd kan worden. Hier zit namelijk echt een verschil van inzicht. De Rekenkamer zegt dat het alleen juist toegepast is — "juist toepassen" is volgens mij de rechtmatigheidstoets — indien die ketens gevormd kunnen worden. Dat kan nu niet aangetoond worden, maar in de toekomst mogelijk wel. Ik zou het fijn vinden als u dit punt, dat we nu niet de rechtmatigheid hoeven ophouden, met de Rekenkamer opneemt, want anders krijgen we hier een heel lange discussie waarin zaken langs elkaar heen gaan lopen. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ben er niet van overtuigd dat zaken langs elkaar heen lopen. Wij zijn het niet eens. De ARK heeft daar een oordeel over gegeven, namelijk dat het naar de letter van het ARAR rechtmatig is. Het is niet aan mij om verzoeken aan de Rekenkamer te doen. Ik denk dat dat in dit geval misschien aan de Kamer is. Ik kijk even streng naar degenen die zo nu en dan interacteren met de ARK. 

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb hier het stuk van de ARK. Ik lees voor: "Een andere vraag was of de remplaçantenregeling (artikel 49xx van het ARAR) juist is toegepast voor de medewerkers van Douane en FIOD. Er was namelijk geen sprake van een directe plaatsing van een geremplaceerde. Wij constateren dat het ARAR geen termijn stelt aan het moment waarop een geremplaceerde de plaats moet innemen van een remplaçant. Als we ervan uitgaan dat dit op enig moment wel gebeurt, lijkt toepassing van dit artikel mogelijk voor de medewerkers van Douane en FIOD." Er is echter een heel grote "als": als we ervan uitgaan dat dit gebeurt. Die "als" is op dit moment niet aan te tonen omdat de tijd niet begrensd is, volgens de letterlijke uitleg. Dan moeten we er nu van uitgaan dat het gebeurt, terwijl het nog maar bij 5 van de 300 gebeurd is. 

Staatssecretaris Wiebes:

Nee, de Algemene Rekenkamer zegt dat dit mogelijk lijkt. Hij verbindt daar niet de conclusie aan dat het rechtmatig lijkt, maar dat het rechtmatig is. Dat oordeel verandert niet. Het zou wel zo kunnen zijn dat je moet concluderen dat het niet gelukt is, dat er doelstellingen niet gehaald zijn of, zo zeg ik maar weer even, dat er een aanleiding zou kunnen zijn om eens naar deze paragraaf in het ARAR te kijken. 

Ik krijg van achter uit de zaal de informatie door dat wij wel een toelichting aan de Rekenkamer kunnen vragen bij de toegezegde halfjaarrapportage. Zullen we het zo doen? Dan verklaart de Rekenkamer nogmaals wat hij met deze ietwat cryptische zin bedoelt. In mijn lezing slaat "het lijkt" op het sluiten van de ketens, maar "het is" op het rechtmatige karakter. Dit zien wij dus nog terug. Dan voeren we deze discussie, als we die al moeten voeren, op een later moment. 

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Omtzigt. Hij knikt, dus het is goed zo. 

Staatssecretaris Wiebes:

De heer Omtzigt sprak over de fiscale beheersing van de Belastingdienst als belastingplichtige. Hij zei eigenlijk dat de Belastingdienst die kennis — heb ik hem het woord "kennis" horen gebruiken? — ontbeert. Dat is het hier niet. De voorbeelden waaruit geput wordt, hebben alle drie precies niets met kennis te maken. De Belastingdienst kende de wetgeving voor de scholingsaftrek uitstekend. Ik zeg niet dat het noodzakelijk beter is, maar de Belastingdienst kent die wetgeving uitstekend, maar bleek zelf de administratie gebrekkig op orde te hebben. Dat is niet beter, maar het ligt niet aan kennis. Dat wil ik maar zeggen. Ik wil hier duidelijk het idee wegnemen dat de Belastingdienst een organisatie is waar men op werkvloerniveau de wet niet zou kennen. Dat ondersteunende processen rommelig zijn, hebben wij het afgelopen jaar kunnen zien. En dat dit al langer dooretterde, hebben wij helaas ook moeten constateren. Dus dat het niet goed is, is helder. Maar ik wil de professionals bij de Belastingdienst bevrijden van deze verdenking. 

Bij de winstbelasting is er iets soortgelijks aan de hand. Er zijn allerlei nieuwe belastingplichtigen bij gekomen, onder andere de Belastingdienst zelf. Dan is het volkomen gebruikelijk om voor alle verschillende activiteiten vast te stellen wat de fiscale positie is. Dat is bij de Belastingdienst voor de eigen activiteiten ook grotendeels gedaan. Er zijn er nog een paar waar de duiding nog loopt. Dat is helemaal niet abnormaal. Dat is bij vele nieuwe belastingplichtigen, ook in het overheidsdomein, op dit moment een heel gebruikelijke procedure. Die duiding kan ook te maken hebben met bijvoorbeeld het zoeken van de feiten en omstandigheden. En de inspecteur moet soms in complexe zaken een oordeel vellen. Dat is niet raar, maar dat ligt niet aan het gebrek aan kennis van de inspecteur. 

Ik denk dat dit samenhangt met fiscale beheersing. Dat is wel waar we het over hebben, het mag onder die titel. Daar loopt het een en ander over, dat wordt op orde gebracht. Ik kan me voorstellen dat ik daar ook in de halfjaarrapportage iets over zeg. Wij vonden dat destijds echt een belangrijk punt. Er is het een en ander aan het verbeteren, maar ik denk dat het goed is om in de volgende halfjaarrapportage verantwoording af te leggen over de mate waarin dat gevorderd is. 

Aan het slot van het betoog van de heer Omtzigt wordt de scope van zijn woorden duidelijk breder en wordt de taal ook ernstiger. "De ondergang van de markteconomie." Ik durf te zeggen dat dit dan niet zo'n relatie meer heeft met de slotwet of met de jaarrekening van het departement dan wel de decharge. Ik worstel hier een beetje mee. Ik ken wel het punt, maar primair gaat de minister van V en J over het jaarrekeningenrecht in het Burgerlijk Wetboek. Secundair gaat de minister van Economische Zaken over de deponeringsplicht, maar ook over het handhavingsplan, een arrangement daarachter. Tertiair zou je bewindspersonen in de genoemde sectoren nog kunnen oproepen om er iets aan te doen. De enige die daar eigenlijk betrekkelijk weinig mee kan, ben ik. Dat is ook wel een beetje treurig. Ik zou de heer Omtzigt dan toch willen vragen om de instrumenten die hij als volksvertegenwoordiger heeft, scherp te richten op waar het zit en daar niet de slotwet van Financiën voor uit te kiezen, maar een moment waarop het gaat over het jaarrekeningenrecht. Hij kan er ook schriftelijke vragen over stellen, iets waar ik de heer Omtzigt ook nog nooit beschroomd over heb aangetroffen. Kortom, het is hier niet helemaal de plaats en tijd. En ik kan er zo weinig mee. Zonder ook maar iets verkeerds te zeggen over de oproep — ik moet zeggen dat er enige herkenning is — maar ik kan hier nu niet veel mee. Ik kan niet zo'n toezegging doen, omdat ik geen enkel instrument in handen heb om daar iets aan te doen. 

Tot zover. 

De voorzitter:

Ik geef de heer Omtzigt de gelegenheid voor een tweede termijn. 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de regering voor de antwoorden. Ik wacht met belangstelling af wat er in de halfjaarrapportage staat. Ik zeg er maar gewoon even voor de Handelingen bij dat dit voor het CDA betekent dat we alleen alsdan en ook na het oordeel van de Algemene Rekenkamer kunnen bepalen of we dat stukje, dus niet de rest van de begroting, als rechtmatig kunnen beschouwen. Onder dat voorbehoud kunnen wij dan akkoord gaan. Dan zien we dat bij de halfjaarrapportage. 

Ik bedank de staatssecretaris ook voor de toezegging over de fiscale beheersing van de Belastingdienst. Daar is eerder over gesproken. Juist met de voorbeeldfunctie is dat een belangrijke en is het ook goed dat de staatssecretaris daarop terugkomt en dat ook van belang acht. 

Toen ik dit debat aanvroeg, zei ik dat ik ook de minister van Financiën erbij wilde hebben. Dan was het punt van de jaarrekening misschien nog iets gepaster geweest. Maar ik heb alle begrip voor zijn afwezigheid, omdat hij op dit moment bij de G20 in Duitsland is. Hij vertelde mij gisteren dat hij dan ook bij de G7, bij de G4 en allerlei andere heel mooie overlegclubs is. Ik heb dus alle begrip daarvoor. Toch dien ik de volgende motie in, omdat een motie op zich niet alleen aan de staatssecretaris gericht is. Met een motie wordt de regering opgeroepen om iets te doen. Die kan dus bij de juiste plek in de regering belegd worden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er grote problemen zijn bij tijdige en volledige accountantsverklaringen bij vele sectoren zoals gemeenten en ziekenhuizen; 

constaterende dat ook vele vennootschappen hun jaarverslagen niet tijdig deponeren en openbaar maken via de Kamer van Koophandel; 

van mening dat het van het grootste belang is dat jaarverslagen tijdig beschikbaar zijn, goedgekeurd worden en gepubliceerd worden; 

verzoekt de regering, te inventariseren waarom jaarverslagen niet tijdig gepubliceerd worden en met een plan van aanpak te komen, opdat de jaarverslaggeving fors verbetert; 

verzoekt de regering voorts, dit plan voor 1 november 2017 aan de Kamer te doen toekomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt en Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 10 (34725-IX). 

Zullen we nog even wachten totdat de motie is rondgedeeld? Of kunt u gelijk reageren, staatssecretaris? Dat is het geval. U weet dus precies waar het over gaat. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Ik heb hier aan oordelen alleen maar al te lichtzinnige oordelen in de aanbieding. Daar doe ik de motie geen recht mee. Ik denk dat andere collega's dan ikzelf eraan te pas moeten komen om hier een oordeel over te geven. Ik zal later zien wie dat zijn, maar ik kan hier nu geen oordeel over geven. 

De heer Omtzigt (CDA):

Dat begrijp ik, gezien het eerdere betoog. Ik zou de regering willen verzoeken om dit te doen. Ik snap het als het niet voor de stemmingen lukt, maar als de regering dit een goed idee vindt, kan ik mij voorstellen dat zij meldt dat het een goed idee is. Zij kan dan ook overwegen om de motie over te nemen of te beginnen met de uitvoering voordat het reces beëindigd is. Het reces is immers geen vakantie. Anders zouden we twee maanden tijd verliezen. 

Staatssecretaris Wiebes:

De suggestie is vast gehoord, maar als we de motie recht willen doen, lijkt het mij verstandig dat de motie wordt aangehouden tot een latere stemming, tot de collega's er verstandig over hebben kunnen nadenken. 

De voorzitter:

Wat gaat u doen, mijnheer Omtzigt? 

De heer Omtzigt (CDA):

Ik houd de motie op dit moment aan, maar de suggestie is goed gehoord. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Omtzigt stel ik voor, zijn motie (34725-IX, nr. 10) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven