7 Begroting OCW

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012 (33000-VIII),

en van:

– de motie-Lucas/Jasper van Dijk over internationale uitgaven (33000-VIII, nr. 55).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor alle bijdragen in eerste termijn. Veel zaken zijn al beantwoord door de minister. Heel veel zaken zijn ook schriftelijk beantwoord. Ik zal specifiek ingaan op zaken betreffende leraren en hoger onderwijs waar het een politieke duiding of een nadere onderstreping betreft. Onze excuses voor de typefouten die in de schriftelijke beantwoording staan. We proberen zo snel mogelijk de antwoorden te sturen. En wordt dan enorm hard gewerkt op het ministerie en gezien de haast sluipt er dan wel eens een enkele typefout in. Nogmaals, onze excuses daarvoor, want het blijft natuurlijk de begroting Onderwijs.

Een van de fouten die ook een inhoudelijk puntje zou kunnen opleveren, is dat in het antwoord op een vraag van de heer Beertema over onderwijzend personeel het percentage van 87,8 is vermeld. Dat moet 67,8 zijn. Als men de optelsom had gemaakt van de percentages had men gezien dat er 20% verschil tussen zat.

Voorzitter. Debatten over onderwijs – eigenlijk geldt dat voor heel veel debatten – gaan vaak over zaken die misgaan en zaken waarin we iets willen veranderen. Ik wil echter mijn betoog beginnen met vast te stellen hoeveel er goed gaat. Dat proef ik ook in de bijdragen van eigenlijk alle woordvoerders. We kunnen van mening verschillen over individuele punten maar we moeten ook vaststellen dat het Nederlands onderwijs – of dat nu primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs is – gewoon van een heel goed niveau is. Wat dit kabinet betreft staat dan ook de vraag centraal hoe we dat nog beter gaan krijgen. Dat is de kern van het beleid dat de minister en ik proberen te voeren.

Ik ga in de beantwoording alle leden af. Waar het onderwerpen betreft waar meerdere leden wat over hebben gezegd, zal ik dat ook opmerken. Dan weet men vanzelf of men nog naar de interruptiemicrofoon wil of niet. Laat ik beginnen met de heer Çelik van de PvdA. Hij begon te zeggen dat het kabinet geen geld investeert in onderwijs. Ik heb nog maar eens naar de begroting gekeken en ik zag er toch 32 mld. staan. Dus we investeren toch best wel wat geld in het onderwijs, dacht ik zo.

De heer Çelik gaf ook aan dat het beleid van onze voorganger, de heer Plasterk, om het vak van leraar te versterken, wordt afgebroken. Er staat niet voor niets in het regeerakkoord dat het Actieplan Leerkracht wordt voortgezet. En dat doet het kabinet met volle kracht. Sterker nog, ook met steun van de PvdA hebben wij rond het item leraar extra beleid neergezet om de kwaliteit van de leraar te verhogen, om het personeelsbeleid te verbeteren en om de kwaliteit in bredere zin te verhogen. Dus ik zou toch richting de heer Çelik willen zeggen: wij gaan op volle kracht door met het beleid en we zetten en zelfs nog een tandje bij. En ik constateer dat dit met brede instemming van de Kamer gebeurt.

Een onderwerp waarover de heer Çelik als eerste en vervolgens de heer Van Dijk van de SP en mevrouw Ortega-Martijn van de ChristenUnie het nodige hebben gezegd betreft de prestatiebeloning. Nu hebben we daar al verschillende keren over gedebatteerd en ook in de schriftelijke beantwoording is daarover al het nodige gezegd, maar ik voelde me toch wat aangesproken door bepaalde uitlatingen van de heer Çelik op dit punt. Toen hij had over de "moeder aller hervormingen" dacht ik nog: het is weliswaar wat flatteus maar het klinkt wel positief. Vervolgens werd het echter "de grootste blunder aller tijden". En het was niet één maar meerdere bruggen te ver. Toen moest ik denken aan het moment dat wij als kabinet begonnen met de eerste pilot voor prestatiebeloning en ik in Amsterdam naast Lodewijk Asscher stond die ook buitengewoon ingenomen was met het starten van die pilot. Ik hoorde de heer Çelik gelukkig ook zeggen dat er geen principieel probleem is met de prestatiebeloning. Dat vond ik een goede constatering, want waar doen wij het nou voor? Dat zeg ik ook tegen de heer Van Dijk, die niet de nuance aanbracht die de heer Çelik wel aanbracht. We doen het voor de leerlingen, onze kinderen en uw kinderen, zodat zij de beste leraar voor de klas krijgen. Dat is waar het allemaal om gaat. Het is geen doel op zich, maar een middel om ervoor te zorgen dat de goede leraren in het onderwijs behouden worden en voor de klas komen te staan.

Laten wij er geen doekjes om winden: het is in die zin menens. We willen af van de situatie waarin wij in het onderwijs streven naar een grote gelijkvormigheid. De kern van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs is dat het juist niet gelijkvormig en eenvormig is. Dat moet dus ook gelden voor het personeelsbeleid en voor de beloning van leraren. Dan hebben wij het niet over een zak geld die je per definitie aan het eind van het jaar krijgt als je het goed hebt gedaan. Nee, het gaat ook over zaken zoals belonen in het kader van een opleiding die je kunt krijgen, vrijstelling voor bijzondere taken in de school of zaken in de vorm van teamverband. We doen dit op allerlei verschillende manieren, ook omdat wij in het licht van de commissie-Dijsselbloem naar evidence-based nieuw beleid willen.

De heer Van Dijk ging redelijk los over het feit dat bewezen zou zijn dat dit niet zou werken. Hij haalde één onderzoek aan van RAND Corporation in New York. Dat was geen positief onderzoek; dat geef ik onmiddellijk toe. Wat gebeurde daar? Ten eerste wist een derde van het aantal leraren überhaupt niet eens dat het programma liep. Dan wordt het al niet heel snel succesvol. Het verdelen van de bonus en de wijze waarop dat in New York werd gedaan, vonden niet plaats in afstemming en in overeenstemming met de docenten. Dat doen wij hier in Nederland via de medezeggenschap juist wel. Het was niet bedoeld om het gedrag van leraren te beïnvloeden. Dat vond ik op zich al een heel vreemde constatering, want daar is het natuurlijk juist wél voor bedoeld. Wij willen de leraren immers beter laten presteren, zodat onze kinderen, de leerlingen in het onderwijs, beter onderwijs krijgen. Nogmaals, daar gaat het toch om?

Ik kan ook een aantal studies noemen: Eberts en anderen (2002), Atkinson en anderen (2004), Lavy (2009), Muralidharan en Sundararaman (2009), Springer en anderen (2010), Glazerman en Seifullah (2010), Ladd (1999), Lavy (2002), Vigdor (2009), Glewwe en anderen (2010) en Fryer en anderen (2011). In die studies staan niet overwegend alleen positieve dingen. Ik geef onmiddellijk toe dat er ook negatieve dingen in staan, maar er wordt ook geconstateerd dat vormen van prestatiebeloning goed kunnen werken. Omdat prestatiebeloning goed kan werken, gelooft het kabinet daarin. Ook ons eigen Centraal Planbureau heeft hiernaar een onderzoek gedaan en ook dat oordeel is positief.

Zoals ik zojuist al zei: als wij dit invoeren, willen wij dat ook bewezen is dat het werkt. Daarom beginnen wij met experimenten, in verschillende vormen: teambeloning, individueel en verschillende beloningsmethodieken. In 2015 gaan wij vaststellen wat wel werkt en wat niet. Daar is het kabinet heel helder in: als wij in de breedte zien dat het niet werkt, komen wij met een evaluatie naar de Kamer en verbinden wij daaraan conclusies. Dit kabinet wil geen beleid invoeren dat niet werkt. Als het niet werkt, gaan wij het dus niet doen, maar gelet op allerlei onderzoeken, gelooft het kabinet erin dat dit wel werkt. Het gaat dus om een zoektocht naar de beste vormen waarin dit kan worden gedaan. Ik kan het immers niet vaak genoeg zeggen: we moeten de beste leraren vasthouden in het onderwijs. Het is toch te gek voor woorden dat het voor een leraar niet uitmaakt als hij of zij zich enorm extra inspant en allerlei dingen doet en dat vanuit het personeelsbeleid de houding dan is dat dit niet uitmaakt? Laat ik het zo zeggen: als een collega de kantjes eraf loopt, maakt dat eigenlijk geen verschil. Dat is de essentie waar het om gaat. Dit geldt in elke fatsoenlijke organisatie – bij de rijksoverheid, departementen en bedrijven – en dat moet ook in scholen gelden. Dan krijg je de beste leraren voor de klas, want wij willen die beste leraren niet laten afhaken. Laten wij dat nou ook eens zeggen. De beste leraren, die zich extra willen inspannen, gaan op dit moment voor een deel gedemotiveerd het onderwijs uit. Dat moeten wij voorkomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het siert de staatssecretaris dat hij zegt dat er eigenlijk geen eenduidige uitslag rond dit fenomeen is te geven. Er zijn allerlei onderzoeken. Van het onderzoek dat hij zelf noemde, gaf hij toe dat daarin bezwaren staan tegen prestatieloon. Ik heb ze allemaal bekeken en het klopt: het is heel lastig te zeggen of het werkt. Nu kan ik wel zeggen dat de SP buitengewoon sceptisch is over prestatieloon in het onderwijs. Er is eigenlijk één sector die niet heeft geëxperimenteerd met prestatieloon, maar dit jarenlang voor de fundamentele basis van de sector heeft gehouden: de bankensector, de financiële sector. Volgens mij is het daar finaal uit de hand gelopen met die bonussen. De heer Herman Wijffels gaf mij deze week gelijk: we moeten stoppen met die bonussen. Het kabinet doet het omgekeerde: het gaat die bonuscultuur ook invoeren in het onderwijs. En het gaat in 2015 kijken of het wel of niet heeft gewerkt. Mijn inschatting is: gedurende vier jaar wordt het onderwijs weer eens geofferd aan een enorm experiment, vernieuwing of hervorming – noem het zoals je wilt – en in 2015 wordt de conclusie getrokken dat het niet werkt. Ik zeg: het leidt tot verdeeldheid, willekeur en vriendjespolitiek. Besteed dat geld beter. Geen bonus, maar banen!

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, als u de volgende keer weer zo'n lange vraag stelt, ga ik de tijd ervan aftrekken van uw spreektijd. Dit was echt een soort inbreng in tweede termijn.

Staatssecretaris Zijlstra:

En ik was nog even op zoek naar de vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wil de staatssecretaris afzien van dit foute plan?

Staatssecretaris Zijlstra:

Gisteren zei de heer Van Dijk op een gegeven moment dat mevrouw Ferrier holle retoriek aan het bezigen was. Met alle respect, maar een vergelijking tussen de bankensector en bonussen aldaar, en normaal personeelsbeleid in het onderwijs, dát is holle retoriek. Het is normaal personeelsbeleid, omdat je kijkt naar verschillen en daaraan consequenties verbindt. De heer Van Dijk suggereert dat mensen altijd een zak geld aan het eind van het jaar krijgen, maar het is veel beter dan dat; het is een onderdeel van fatsoenlijk personeelsbeleid, dat naar mijn mening in alle organisaties dient plaats te vinden, en ook in het onderwijs. We hebben de functiemix, een belangrijke component. Die gaat hier ook over, want met de functiemix kun je, gebaseerd op prestaties van leraren, een structurele verbetering van de salarissen bewerkstelligen, zodat we ook weer de beste leraren langer in het vak van leraar kunnen houden. Dat heeft te maken met dezelfde systematiek. De prestatiebeloning is de incidentele component: als iemand echt iets specifieks heeft gedaan in een jaar, echt iets bijzonders heeft gedaan, kan hij daarvoor worden beloond. En excusez le mot, maar dat heeft niks te maken met de vergelijking die de heer Van Dijk maakte met de banken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat zijn precies de criteria waarop een leraar zo'n bonus krijgt? Het onderwijs stelt dat de voorbeelden die u noemde, allang mogelijk zijn. Er is al functiedifferentiatie, er zijn al mogelijkheden om leraren hoger te belonen; zeker als zij een extra graad halen. In dat laatste geval ben ik uw man: hoger opgeleid geeft recht op extra salaris. Maar wat u van plan bent, voegt verder heel weinig toe. Ik wil u uitdagen: als u echt gelooft in prestatieloon, offert u niet nu direct het onderwijs aan dat enorme experiment, maar gaat u dit eerst toepassen op het kabinet zelf. U gaat dan de Kamer uitgebreid informeren over welke ministers recht hebben op een bonus, en welke niet.

Staatssecretaris Zijlstra:

Als het kabinet met bonussen zou gaan werken, zou de SP volgens mij als eerste aan de interruptiemicrofoon staan met de boodschap: dat is een schande! Laten we die discussie dus niet starten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ditmaal mag het. Neemt u die uitdaging aan?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik ga niet over het personeelsbeleid van het kabinet, daar gaat u over; u gaat namelijk over de beloning van leden van de Kroon. Ik zie het initiatief van de SP hierover gaarne tegemoet, ik ben daar klaar voor.

De heer Van Dijk vroeg of het onderwijs slachtoffer moet worden van zo'n groot experiment. Nee, het onderwijs doet dit zelf. De experimenten worden vormgegeven door het onderwijs. De eerste drie pilots die nu zijn begonnen, waren al opgezet voordat deze regering ermee was gestart. Dit komt dus uit het onderwijs zelf. Maar laat ik helder zijn, er is ook heel duidelijke weerstand. Daar loop ik niet voor weg. Het heeft overigens ook te maken met wat de heer Elias vorig jaar aangaf bij zijn begrotingsbehandeling, namelijk dat er in het onderwijs af en toe wel wat weerstand is om de verschillen in prestatie duidelijk te maken. Als we echter de beste leraren voor de klas willen hebben en als we ervoor willen zorgen dat leerlingen het beste onderwijs krijgen, dan moeten we deze beste leraren durven belonen. Iedereen weet immers toch wie de beste leraren zijn? Ieder kind weet dat, iedere docent weet dat en iedere ouder weet dat. Waarom zou dit dan in het personeelsbeleid niet tot uitdrukking mogen komen? Dat is de vraag die bij mij blijft hangen en daarom gaat het kabinet bekijken of het met een prestatiebeloning kan. Dat doen we wetenschappelijk geborgd, want er kijken universiteiten mee. Ook het CPB kijkt mee. Als blijkt dat het niet werkt, dan gaan we het niet doen. Als het echter wel werkt, dan lijkt het mij en het kabinet een enorme versterking van het personeelsbeleid in het onderwijs. Dat zorgt ervoor dat onze kinderen beter onderwijs zullen krijgen. Daar gaat het namelijk om.

Ik zeg mevrouw Ortega-Martijn, hoewel zij hier inhoudelijk niet veel over heeft gezegd, dat dit ook de reden is dat wij geen geld willen schuiven van prestatiebeloning naar passend onderwijs. Dat hebben we incidenteel overigens wel gedaan. Omdat we de experimenten voldoende body wilden geven, is er dit voorjaar geld verschoven naar het passend onderwijs om het een jaar uit te stellen. Meer dan dat zit er niet in, want anders kunnen we de experimenten niet goed vormgeven.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik heb de hele discussie gevolgd. Het gaat de ChristenUnie erom dat alles te maken heeft met politieke keuzes. Ik kom in het land. Overal waar ik kom, zegt men dat er meer geld naar het passend onderwijs moet. Wij staan er natuurlijk allemaal voor dat het een succesverhaal gaat worden. Mensen zeggen verder dat zij helemaal niet zitten te wachten op de prestatiebeloning, omdat scholen daar zelf over gaan. Waarom moeten we dus 300 mln. inzetten op een experiment? En wat gebeurt er als het experiment niet lukt?

Staatssecretaris Zijlstra:

De vraag wat er gebeurt als het niet lukt, heb ik volgens mij uitvoerig beantwoord. Voor 2012 staat 10 mln. in de begroting. Dat geld voor de experimenten loopt op tot 80 mln. in 2015. Het bedrag van 300 mln. strookt dus niet met de werkelijkheid. Daarna is er een moment waarop we beslissen. Als we het gaan doen, dan komt er 250 mln. beschikbaar voor de beloning van leraren. Dat willen we toch graag? Als we het niet doen, dan zal een volgend kabinet – die gaat dan namelijk over het geld – andere dingen doen met dat geld, omdat het kennelijk niet werkt. Dat is de volgorde der dingen.

Het debat bij de begroting vindt natuurlijk voornamelijk met de minister plaats, maar het is mooi dat ik er ook nog wat van mag zeggen. De kern van het passend onderwijs is niet dat we bezuinigen, omdat we er wat geld af willen halen, maar dat we willen voorkomen dat leerlingen een zorgstempel op hun voorhoofd krijgen, terwijl dat in veel gevallen niet juist is. Dat zegt de minister altijd heel terecht. We hebben in Nederland, vergeleken met het buitenland, veel meer zorgleerlingen. Daar moeten we vanaf. Dat is de kern van het passend onderwijsbeleid.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Dan kom ik nog te spreken over de brief die de regering heeft gestuurd over de prestatiebeloning. Ik wil het dus even hierbij laten.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. De heer Çelik gaf aan dat de PvdA tegen selectie aan de poort is en blijft. Ik probeer uit te vinden hoe ik dat moet wegen. Op bijvoorbeeld het initiatief van de heer Biskop voor de pabo's reageerde de PvdA namelijk wel positief. Dat ging over selectie bij lerarenopleidingen. Ook de commissie-Dijsselbloem schreef in haar rapport dat het verstandig zou zijn om lerarenopleidingen wat dat betreft specifiek te beantwoorden. Verder heeft de PvdA voor Ruim baan voor talent gestemd, waar ook selectie aan de poort bij hoort. Ik probeer het dus even te wegen. Ik ga er nog steeds van uit dat er bij de PvdA onder bepaalde omstandigheden – daar is mevrouw Jadnanansing altijd vrij helder in – wel degelijk ruimte is voor selectie aan de poort, maar niet voor het gehele onderwijs. Zo kan ik het volgens mij proeven. Ik zie mevrouw Jadnanansing knikken.

Ik ga meteen door naar mevrouw Jadnanansing, omdat ik haar eerst een compliment wil maken. Iedere week een pizza en er dan nog zo goed uitzien, dat is echt een prestatie! Het is goed dat zij al die sessies doet met studenten. Mevrouw Jadnanansing hield een strak betoog over het hoger beroepsonderwijs. Zij vindt dat op een viertal punten wat moet gebeuren. Het eerste punt is de taalbeheersing. Ik ben het zeer met haar eens dat taalbeheersing essentieel is voor het ontwikkelen van talent. Ik kan ook een eind meegaan in wat zij zegt, namelijk aan het begin van het hbo toetsen hoe de taalbeheersing is. De conclusie die mevrouw Jadnanansing daaraan verbindt is evenwel dat als die taalbeheersing niet goed genoeg is, er bijspijkercursussen moeten worden gegeven. Het zou gek zijn als het hbo op eigen kosten bijspijkercursussen moet gaan geven omdat het voortgezet onderwijs onvoldoende heeft gepresteerd. Als het probleem dermate pregnant is – laten wij dat eerst vaststellen – dan moeten wij kijken wat wij eraan doen maar de rekening niet bij het hbo neerleggen. De heer Çelik geeft aan dat elk diploma recht geeft op een vervolgopleiding. Ik kan daarin meegaan, maar dan moet de vervolgopleiding wel van een dermate hoog niveau zijn dat deze erop kan vertrouwen dat het niveau voldoende is. Op dat punt worstel ik met wat mevrouw Jadnanansing zegt. Het wordt dan namelijk een criterium om toegelaten te worden tot de opleiding. In sommige gevallen is dat naar mijn mening gerechtvaardigd voor bepaalde opleidingen. Als iemand Communicatie gaat doen maar zijn Nederlands slecht is, dan heeft hij een probleem. Ik kan mij voorstellen dat opleidingen waarin de Nederlandse taal belangrijk is een taaltoets houden waarvan de uitslag van invloed is op de selectiegesprekken. Daarmee ben ik het zeer eens. Het aanbieden van bijspijkercursussen vind ik ook goed, zolang dat niet gebeurt op kosten van het hbo. Laat het hbo anders met het voortgezet onderwijs in conclaaf gaan om het probleem op te lossen. Gelukkig heeft de minister in het voortgezet onderwijs de examenvereisten, zeker voor Nederlands, niet voor niets opgeschroefd. Daarmee wordt dit probleem opgelost. Het vergt evenwel enige tijd voordat de cohortleerlingen in het hoger onderwijs terechtkomen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Ik ben erg verguld met het compliment maar nog veel meer met het feit dat de staatssecretaris het met mij eens is dat er nog veel te winnen is in relatie tot de taalvaardigheid van hbo-studenten. Ik heb het nooit bedoeld als selectiemiddel, integendeel. Al het aanwezige talent moet benut worden. Wij moeten ervoor zorgen dat mensen een goede hbo-opleiding krijgen. In alle pizzasessies wordt steeds opnieuw gesteld dat de taalvaardigheid van de studenten beneden peil is dat en dat die echt op niveau moet komen. Wij kunnen in dat verband verwijzen naar het mbo, maar er is nu een generatie studenten die onvoldoende taalbeheersing heeft. Wij moeten ervoor zorgen dat zij die taalbeheersing wel krijgen. Misschien kan de staatssecretaris met de hbo-sector in conclaaf gaan om te kijken op welke manier dat kan worden verbeterd. Zou dat een oplossing zijn?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik zeg graag toe met de hbo-sector te bekijken hoe wij hiermee omgaan. De hbo-sector moet er dan wel zeker van zijn dat de rekening niet daar op het bordje komt. Wij verwachten veel van de hbo-sector. Heel regelmatig en soms zeer terecht zijn debatten gevoerd over de kwaliteit van het hbo. Soms is het echter de vraag of wat van het hbo gevraagd wordt reëel is. Als wij verwachten dat het hbo enorme kwaliteit levert maar leerlingen binnenkrijgen die het Nederlands onvoldoende beheersen, dan moet de politiek daarover realistisch zijn. Ik ga dus graag het gesprek aan, maar wel met deze randvoorwaarde, want anders krijgt het hbo er een opdracht bij die het niet kan waarmaken. Voor de lange termijn geldt overigens dat de minister niet voor niets de examenvereisten heeft verhoogd; dat is namelijk de fundamentele oplossing.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik hoor hier een toezegging. De staatssecretaris gaat in gesprek met de hbo-sector om ervoor te zorgen dat al dat jonge talent taalvaardig wordt gemaakt, dat een brede visie op de taalvaardigheid wordt ontwikkeld. Het is fantastisch dat de minister erbij zit want dan kunnen we zaken doen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Dat heb ik niet gezegd. Ik ga met de HBO-raad het gesprek aan hoe het zit met dit probleem, waar zij tegenaan loopt en hoe wij hiermee kunnen omgaan. Maar ik heb niet gezegd dat wij dit zomaar even gaan wegnemen. Ten eerste wil ik het probleem helder definiëren. Vervolgens gaan wij kijken hoe wij het kunnen oplossen. Ten tweede – ik kijk even naar de minister of zij nog ergens een verborgen pot met geld heeft – zal dit natuurlijk ook weer geld kosten, en dus moet je op dat moment die afweging maken. Maar ik deel het zorgpunt. Daarover gaan wij het gesprek aan. Ik rapporteer u daarover terug. Op dat punt gaan wij de discussie aan over de route die moet worden gekozen.

Een ander punt dat mevrouw Jadnanansing noemde, was een gebrek aan les. Dat is ook iets wat de heren Beertema en Van Dijk, of eigenlijk alle fracties, regelmatig roepen. Zoals u weet, zijn wij vanuit de strategische agenda bezig om hoofdlijnenakkoorden te sluiten met zowel de HBO-raad als de VSNU. Daar zijn wij uit. Die hopen wij binnen afzienbare tijd daadwerkelijk te tekenen. Daarin zullen ook afspraken worden gemaakt over de onderwijsintensiteit, over urennormen. Ik heb ook in de schriftelijke beantwoording op de vraag van de heer Beertema hoe het zit met een specifieke norm aangegeven dat het werken met één specifieke norm wat mij betreft geen recht doet aan de wijze waarop het hoger onderwijs is georganiseerd. Wij werken met een norm. De vrijheid zit erin dat instellingen, waar de bewijsplicht ligt, kunnen aangeven dat zij op een andere manier lesgeven, dat men in latere jaren met stages te maken heeft of wat dan ook, om aan te tonen dat zij inderdaad intensief en deugdelijk onderwijs aanbieden. Die afspraken gaan wij inderdaad maken in de hoofdlijnenakkoorden. Dat vertaalt zich dan in individuele prestatieafspraken met instellingen die ook financieel worden afgerekend.

De heer Beertema (PVV):

Maar ik hoor dan van de staatssecretaris nog steeds niets over een eenduidige definiëring. In het voortgezet onderwijs kan het wel en in het basisonderwijs ook. Dat is precies wat ik heb betoogd in mijn inbreng: dat hbo zorgt maar voor obstructie op dit gebied door te zeggen: wij zijn zo anders, wij verschillen zo van elkaar en dus kunnen er geen generieke afspraken worden gemaakt. Als er geen generieke afspraken kunnen worden gemaakt, kan er ook geen eenduidige definitie komen. De staatssecretaris kan dan hoog of laag springen, maar dan krijgen wij niets voor elkaar. Ik hoor toevallig net van een collega: dat klopt helemaal, want mijn kind dat nu op het hbo zit, heeft nooit les. Dat is de realiteit.

Staatssecretaris Zijlstra:

Nu is de diversiteit in het hbo ook een tikje groter dan in het voortgezet onderwijs. Volgens mij komen wij de heer Beertema hierin verregaand tegemoet. In de hoofdlijnenakkoorden staat ook dat wij met een soort centrale, eenduidige norm gaan werken, maar wij bieden wel instellingen de vrijheid om op een andere wijze invulling te geven aan onderwijsintensiteit dan de strikte definitie. Waar gaat het om? De Universiteit Maastricht, om maar wat te noemen, heeft een heel ander onderwijsconcept dan de TU Delft. Want er is, zeg ik ook in alle eerlijkheid, ook niet een een-op-eenrelatie tussen onderwijstijd en prestaties. De TU's hebben de hoogste onderwijstijd en het laagste rendement. Dus wij moeten ook oppassen om de boel weer zodanig op eenduidigheid te formeren dat wij daarmee de pluriformiteit van het Nederlandse onderwijs ondergraven. De heer Beertema wordt in die zin bediend dat in de afspraken een eenduidige definitie staat, maar wel met vrijheidsgraden.

De heer Beertema (PVV):

Eenduidigheid en vrijheid bijten elkaar wat mij betreft. Jenaplan en Montessori zijn ook totaal andere onderwijsconcepten, maar daar spreken wij ook over een eenduidige definitie van contacturen. Het woord "contact" zit daarin. Contact met wie? Met elkaar, met de buurman, met Albert Heijn? Ik snap niet wat u dan bedoelt. Laten wij er dan gewoon "uren" van maken, of "tijd". Maar "contactuur" betekent wat mij betreft een contactuur voor een groep mensen met een actieve docent, die iets inspirerends en uitdagends doet. Dat is wat onze studenten willen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Laat het helder zijn dat contacttijd in de definitie die wij gebruiken natuurlijk gaat over contact met een docent en niet met Albert Heijn of welk ander bedrijf dan ook. Maar even ter nuancering, je kunt contacttijd hebben met een docent. Dat kan een-op-een zijn, maar ook in een collegezaal met 1000 man. Dan heeft dat ene uur contacttijd toch weer een heel andere waarde. Dat is de nuance die ik erin probeer te brengen. Je moet naar de specifieke situatie kijken. Ik kies ervoor om te werken in lijn met de afspraken en in lijn met het betoog van de heer Beertema in eerste termijn. Ik wil de afspraak maken dat het onderwijs intensiever wordt. Op dit moment voldoet 20% van de hbo-opleidingen namelijk niet aan de eis van de twaalf uur die in de motie van de heer Beertema is vastgelegd en die hij zal terugzien in de hoofdlijnenakkoorden.

De heer Beertema (PVV):

Ik concludeer dat de staatssecretaris zegt dat contacttijd altijd inhoudt dat er een bevoegde docent op een groep staat. Hoe groot die groep is, doet er niet zo veel toe, maar de bevoegde docent is er.

Staatssecretaris Zijlstra:

Bevoegdheid geldt niet in het hbo. In het Actieplan Leraar 2020 staat een aantal uitspraken van mij, zoals die over de mogelijkheid van het upgraden tot master van elke hbo-docent. Dat soort zaken moeten wij eerst uitvoeren. Contacttijd gaat over interactie tussen docenten en studenten. Dat kan in verschillende vormen gebeuren. Ik hecht aan deze vrijheid. De kern van de afspraak komt precies overeen met datgene waarvoor de heer Beertema en allerlei anderen in de Kamer steeds hebben gepleit. Dit zijn stevige afspraken, waaraan men zich committeert. Ook zijn ze niet vrijblijvend. Daarop kom ik straks, bij de beantwoording van de vragen van de heer Van Dijk, nog over te spreken.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik wil twee zinnetjes teruggaan. Een heel belangrijke mededeling glipte ertussendoor, namelijk dat er een principeakkoord bereikt is met de VSNU en de HBO-raad. Ik wil het kabinet daarmee feliciteren. Volgens mij is het een enorme stap voorwaarts dat wij nu echt afspraken gaan maken. Ik neem aan dat dit afspraken zijn waaraan consequenties zitten als ze niet worden nagekomen. Ik wil graag van de staatssecretaris weten wanneer wij inzage kunnen krijgen in de afspraken die gemaakt zijn.

Staatssecretaris Zijlstra:

Aan deze afspraken zitten consequenties vast. Anders hebben de afspraken niet zoveel zin. De HBO-raad vergadert vandaag over de principeafspraken. Alle leden moeten formeel instemmen. Ook de ministeries van Financiën en EL&I moeten er nog naar kijken, de laatste vanwege het aspect van innovatie. Als dit afgerond is, zullen we de afspraken tekenen. Ik hoop eigenlijk dat we dit redden voor het einde van volgende week. Daarna komt het naar de Kamer.

Mevrouw Jadnanansing heeft gesproken over het belang van de geïnspireerde docent en wilde voor hem of haar minimaal een tweedegraadsbevoegdheid. Het kabinet gaat een stap verder. Het kabinet wil dat iedere docent in het hbo een mastergraad krijgt. Als het onderwijsstelsel het hoogste niveau van de wereld wil bereiken, dan is een van de kernpunten die je overal terugziet de kwaliteit van de docent. Daarvoor heb je goed personeelsbeleid nodig en daarvoor heb je ook stevige eisen nodig voor het opleidingsniveau van docenten. Natuurlijk is niet elke docent met een master per definitie een goede docent. Als wij ons op dat soort uitzonderingsgevallen blijven richten, krijgen we nooit de gewenste omslag. We hebben het vaak over Finland. Het kabinet wil stappen zetten door de vereisten in de toekomst op te schroeven. Dit is niet van vandaag op morgen geregeld. In Finland heeft men er 30 jaar over gedaan. Het zal hier echt niet in een paar jaar zijn geregeld, maar wij gaan deze stap nu zetten. Het hbo en de universiteiten zullen hiervoor verplichtingen aangaan.

Het hbo is studeren voor een beroep. Dat is zeer terecht. De b in hbo is van beroep. Mevrouw Lucas zei hetzelfde in het kader van de topsectorenbenadering: het moet niet alleen gaan om onderzoek, maar ook om de aansluiting op de arbeidsmarkt. Wij gaan dit doen. Met name in het hbo gaan wij hierover afspraken maken. In het hbo gaan wij sectorale verkenningen doen. Daarbij lichten wij de arbeidsrelevantie van opleidingen door, kijken wij naar de transparantie van het aanbod van opleidingen, naar de onderwijslocaties en naar de aansluiting op de arbeidsmarkt. We willen hiermee voorkomen dat in de praktijk je beroepsperspectieven in een bepaalde sector tegenvallen. Ik zeg dit specifiek tegen mevrouw Lucas, die vragen stelde over de studie omgangskunde.

De doelmatigheid van opleidingen moet verbeterd worden. Ook moet er van alles gebeuren in de studievoorlichting. Wij gaan deze stap dus inderdaad zetten. De b van hbo is er immers niet voor niets.

Mevrouw Jadnanansing heeft over het principe niet goed, geld terug gesproken. Ik heb die vraag schriftelijk beantwoord. De details staan dus op papier. Eigenlijk verschillen wij niet zo veel van mening. Alleen de manier waarop het ingevoerd wordt, is net even anders. In het onderwijsexamenreglement regelen wij dat men feitelijk verhaalsrecht krijgt.

Mevrouw Lucas (VVD):

De staatssecretaris sprak mooie woorden over de aansluiting op de arbeidsmarkt. De schriftelijke beantwoording van mijn vraag over de human capital agenda's is echter wat minder duidelijk. Als die agenda's er eenmaal zijn, wil ik graag dat de staatssecretaris een brief naar de Kamer stuurt waarin hij aangeeft waar hij regie op voert. Ik begrijp dat dit niet op de volledige omvang van de human capital agenda's kan zijn, want dat zijn samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, instellingen en de overheid. Ik verwacht dat de overheid daar, als het nodig is, een leidende rol in neemt. Ik hoop dat de staatssecretaris daar een iets fermere uitspraak over wil doen.

Staatssecretaris Zijlstra:

De sectorale verkenningen zullen daar een belangrijke rol in spelen. Wij beginnen met zorg en techniek. Alle sectoren in het hbo worden doorgelicht. Daarbij wordt natuurlijk ook naar de human capital agenda's gekeken. Ik wil voorkomen dat er te veel door de overheid wordt geregisseerd. Dat geldt ook voor het wetenschappelijk onderzoek. Daar moeten wij bij het topsectorenbeleid een beetje mee oppassen. Een succesvol beleid komt uiteindelijk van onderop. Bedrijven, opleidingen en kennisinstellingen moeten dingen samen willen doen. De overheid creëert de randvoorwaarden. Als die onvoldoende zijn, zullen ik en mijn collega Verhagen van EL&I onze verantwoordelijkheid nemen. De overheid moet niet het geheel gaan sturen, want dan gaat iedereen achterover leunen en dan gebeurt er niets. De verantwoordelijkheid voor de randvoorwaarden ligt absoluut op ons bordje. Daar zullen wij ook invulling aan geven.

Mevrouw Lucas (VVD):

Dat klinkt geruststellend, maar er moet dan wel heel kritisch gekeken worden of de randvoorden toereikend zijn. Ik denk aan promovendi. Daar zou een mooie koppeling kunnen worden gelegd met het topsectorenbeleid. Vijf jaar geleden is door minister Plasterk de promovendibonus voor alle sectoren, alfa, bèta en gamma, gelijkgetrokken. Omdat de universiteit er meer geld aan overhoudt, zijn er waarschijnlijk veel alfa- en gammapromovendi gekomen. Dit is ten koste gegaan van het aantal bètapromovendi. Dat is zo'n randvoorwaarde waaraan het kabinet nog wel wat kan verbeteren. Is de staatssecretaris bereid om daar kritisch naar te kijken?

Staatssecretaris Zijlstra:

In het kader van de topstructuurbenadering kijken de minister en ik beiden hoe het bètaonderwijs aantrekkelijker gemaakt en verbeterd kan worden. Het bedrijfsleven heeft veel behoefte aan technisch opgeleide mensen. Er zijn knelpunten, maar eerst moet helder zijn welke dat zijn, voordat je ze kunt wegnemen. Wij houden het hele instrumentarium tegen het licht. Als dat met zich brengt dat wij moeten bezien hoe de herverdeling van de promovendibonus heeft uitgewerkt, kan dat een stap zijn. Overigens zien wij dat juist in het wo het tekort aan technici en bèta's het laagst is. Die nuance moet ik ook aanbrengen. Wij laten echter geen middel ongemoeid, want het is een kernpunt voor onze toekomstige economie dat wij genoeg technici hebben en dat wij maakindustrie houden. Het grootste knelpunt zit aan de onderkant van het onderwijsgebouw. In het vmbo wordt te weinig voor techniek gekozen, waardoor de instroom in het mbo onvoldoende is. Op dat terrein moet veel gebeuren. Het Platform Bèta Techniek heeft daar veel aan gedaan. Wij zullen daar op moeten blijven drukken. Daar heeft mevrouw Lucas zeker gelijk in.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik begrijp dat de staatssecretaris bereid is om te kijken hoe het gelijktrekken van de promovendibonus uitwerkt. Wij wachten de uitkomsten daarvan af om te kunnen beoordelen of eventueel weer een differentiatie nodig is.

Staatssecretaris Zijlstra:

De vraag van mevrouw Jadnanansing over de FES-middelen is schriftelijk beantwoord. Zij heeft de technische aspecten kunnen lezen. Het politieke punt is dat het kabinet echt heeft gekozen voor een andere benadering op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. We zijn helemaal niet fors achteruitgegaan. Wel in subsidieachtig geld, maar dat geld hebben we omgezet in fiscale mogelijkheden. Minister Verhagen heeft de RDA- en de RDA+-regeling vormgegeven. Dat zijn fiscale instrumenten oplopend naar 0,5 mld. die moeten stimuleren dat het bedrijfsleven in combinatie met publieke kennisinstellingen wetenschappelijk onderzoek neerzet. Wij gaan van specifiek beleid naar generiek beleid. Dat is de move. Soms doet die beweging inderdaad pijn en knelt die, maar de FES-middelen zijn gewoon belegd conform de toezeggingen. We trekken daar ook niet eerder geld uit. Op een gegeven moment zijn die projecten afgelopen. In die zin verdwijnen er dus geen 3000 banen, want het zijn per definitie tijdelijke banen geweest omdat die FES-middelen een bepaalde looptijd hadden.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De voorzitter heeft gevraagd om eenvoudige vragen te stellen, dus dat zal ik doen. Hoe komt het dat er onrust, onder andere bij de VSNU, blijft bestaan over het verdwijnen van 3000 banen? Klopt dat of niet?

Staatssecretaris Zijlstra:

Dat aantal geeft de VSNU aan. Er zullen zeker promovendiplaatsen verdwijnen. Veel van die promovendibanen en andere banen aan universiteiten en kennisinstellingen kunnen wel degelijk blijven bestaan als men op een goede manier in combinatie met het bedrijfsleven gebruik weet te maken van de fiscale aftrekmogelijkheden. Daar zit niet de zekerheid aan vast dat er een bedrag wordt overgeboekt. Men zal veel meer de verbinding moeten aangaan met het bedrijfsleven en dat is onzeker. Dat leidt tot onrust. Onzekerheid vindt niemand leuk; wij niet en mensen in de wetenschap ook niet, hoewel het bijna het bestaansrecht van de wetenschap is. Die beweging zal men moeten maken. Dat zal wel betekenen dat er hier en daar instellingen verdwijnen, ook omdat er onvoldoende belangstelling is om bepaald onderzoek langjarig voort te zetten.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik ben blij met dit heldere antwoord van de staatssecretaris. De minister van EL&I heeft in debat met mijn collega Dijksma gezegd dat hij verwerpt dat er 3000 banen zullen verdwijnen. Deze staatssecretaris geeft echter klip-en-klaar aan dat het wel gebeurt. Dat is dus helder.

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, dat noem ik selectief luisteren. Ik heb aangegeven dat er wel banen zullen verdwijnen, maar niet dat het er 3000 zullen zijn. Veel van die banen zullen kunnen blijven bestaan als men op een goede manier die combinatie met het bedrijfsleven weet te maken. Ik zou overigens willen bestrijden dat het er 3000 zijn, maar dat staat er even los van. De banen verdwijnen alleen als men er niet in slaagt aansluiting te vinden in het topsectorenbeleid, gebruik te maken van de fiscale faciliteiten en de omslag te maken van specifiek beleid naar generiek beleid. Dan klopt wat collega Verhagen heeft gezegd. Ik kan dat alleen maar onderstrepen.

Dan kom ik op de bijdrage van de heer Elias. Hij heeft vooral vragen aan de minister gesteld, maar vroeg ook expliciet aan beide bewindslieden om uit te spreken dat het ons menens is de deken af te halen van de verschillen. Volgens mij ben ik duidelijk geweest. Ik zeg dat gaarne toe. Dat gaan wij doen.

De minister is ingegaan op het hoe en het wat in verband met de commissie-Dijsselbloem. Als oud-lid van die commissie ben ik altijd geneigd om daar nog iets over te zeggen. De commissie-Dijsselbloem kan niet worden misbruikt om te zeggen dat de overheid niets meer te maken moet hebben met het hoe. Een van de voorbeelden uit het rapport is namelijk de urennorm. Het wat is belangrijk, maar soms moet je borgpunten hebben gedurende het proces om zeker te zijn dat je aan het eind niet constateert dat het niet gelukt is. Dat doe je in het belang van de leerlingen. We doen alles in het belang van de leerlingen.

De heer Elias vroeg naar de financiële beslissers. Dat is een belangrijk punt. Schriftelijk hebben we al aangegeven dat we daaromtrent het nodige doen. We hebben het programma Eerst kiezen, dan delen in het primair onderwijs dat inzet op de versterking van de financiële deskundigheid van bestuurders. We doen het met de bekwaamheidseisen voor schoolleiders. Dat zal ook terug moeten komen in het schoolleiderregister. Dat zijn allemaal zaken die van belang zijn. Goede leidinggevenden zijn ook essentieel voor goed onderwijs. We moeten ook af van het beeld dat af en toe geschapen wordt alsof bestuurders te labbekakkerig voor woorden zijn in hun functioneren. Ze zijn echt essentieel. Zwakke scholen die zich heel snel weten te verbeteren, zijn de scholen waar de leiding het heft in handen heeft genomen. Ik kan dat met de minister niet genoeg benadrukken. Wij onderstrepen het vereiste dat de heer Elias aangeeft. Dat komt in het beleid naar voren en het zal ook in het schoolleiderregister naar voren komen.

Bij werkloosheid mag je, zoals overal geldt, van mensen verwachten dat zij verhuizen.

Aan het adres van mevrouw Jadnanansing heb ik al enkele opmerkingen gemaakt over het hbo. Mevrouw Lucas is ingegaan op de Open Universiteit en heeft een kleine steen in de vijver gegooid. Dat heeft zij echter niet helemaal onterecht gedaan, want haar constateringen zijn feitelijk wel juist. 35% van de leerlingen zijn tweedekansleerlingen en daar was het voor bedoeld. Twee derde heeft inderdaad al een opleiding afgerond. Het vorige kabinet heeft de lijn ingezet dat de overheid een eerste bachelor en een eerste master betaalt. Daar dringt het een beetje mee. Moet je het afstandsonderwijs puur via de aandachtkant ontwikkelen? Dat is een van de zaken die de reviewcommissie heeft geconstateerd. Het rapport wordt op dit moment door ons bestudeerd. Op dit moment speelt ook de discussie over deeltijd en over post-initieel onderwijs naar aanleiding van een rapport van de SER. Dat is helaas vertraagd, waardoor onze reactie ook later komt. We kijken ook naar de rijksbijdrage per student, want als je de OU afzet tegen bijvoorbeeld de VU, zie je dat die een keer zo hoog is, dat wil zeggen € 26.000 gemiddeld per student en bij de OU € 55.000. Maar laten we ook even oppassen, want voor je het weet – mevrouw Lucas suggereerde min of meer het in de verkoop te duwen – gooi je iets weg waarvan je achteraf constateert dat het een heel waardevolle functie heeft. Daarom willen we dat proces op die manier afmaken. De reviewcommissie heeft een aantal zaken aangestipt die mevrouw Lucas ook heeft opgemerkt. Bij deeltijd kijken wij naar het geheel, dus ook naar concurrentievervalsing met het private aanbod. Ook dat was namelijk een terechte opmerking. We kijken naar de wijze waarop het afstandsonderwijs zich ontwikkelt. Onlangs stond er een prachtig artikel in de NRC over de Stanford University, die met tophoogleraren voor 160.000 mensen afstandsonderwijs aanbood. Als je naar Stanford kan, wat is dan de rol van OU of – andersom en vanaf de aanbodkant geredeneerd – waarom doet niet elke universiteit dit? Dit zijn allemaal vragen die we moeten beantwoorden. Maar laten we ons realiseren dat de OU ook een onderzoeksgroep op het gebied van e-learning heeft van wereldniveau. Dat zijn allemaal zaken die wij gaan wegen. De Kamer krijgt mijn beleidsreactie. Het gaat mij een brug te ver om nu te zeggen wat wij gaan doen met de OU, maar mevrouw Lucas heeft een aantal punten aangestipt waarop wij in onze beleidsreactie een goed antwoord zullen moeten geven voor het toekomst perspectief van de OU.

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor deze beantwoording, waarin hij aangeeft dat hij een aantal van mijn constateringen deelt. Ik wil hier wel benadrukken dat ik niet heb gezegd dat de Open Universiteit op dit moment niet van waarde zou zijn en daarom niet meer betaald zou hoeven te worden. Absoluut niet. Het is zeker van waarde. Wij vinden een leven lang leren heel belangrijk, evenals het tweedekansonderwijs en de expertise op het gebied van e-learning. Wat ik heb gevraagd, is dat breed gekeken wordt bij deze evaluatie, waarbij ook verkoop aan een private partij kan worden overwogen. Dat kan voor de gehele OU gelden of voor delen. Het gaat mij erom dat wij met een open blik naar de toekomst kijken en met name de aanbodfinanciering goed tegen het licht houden. En dat zegt de staatssecretaris gelukkig toe.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik zeg toe dat wij naar alle aspecten voor de toekomst van de OU, maar eigenlijk van het "leven lang leren"-aspect op het gebied van WO en HBO, kijken. Ook kijken wij naar de rol van private partijen en van de OU, alle elementen die ik zojuist heb opgenoemd. Wat ik niet toezeg, is dat we misschien gaan verkopen. Wij gaan eerst die weging doen. De Kamer krijgt daarna een beleidsreactie. We gaan de discussie aan over de vraag wat dat toe leidt. Die zinsnede van mevrouw Lucas gaat mij echt te ver.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik begrijp dat de staatssecretaris verkoop van delen van de Open Universiteit aan private partijen ook niet per definitie uitsluit.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik doe op dat punt geen enkele uitspraak. Als mevrouw Lucas het zo uitlegt, zeg ik dat dit niet mijn optie is op dit moment. Ik wil met een open geest dit hele palet aan zaken in ogenschouw nemen. Tegen mevrouw Lucas zeg ik: tel uw zegeningen. U hebt een aantal serieuze punten aangestipt waar het kabinet het mee eens is. Wij zullen daar het antwoord op moeten geven. Laten we echter geen voorschot nemen op hoe dit uitpakt voor de toekomst van het afstandsonderwijs in Nederland en de rol van de OU daarin. Anders doen wij de OU onrecht aan. Dat moeten wij niet doen.

Mevrouw Lucas heeft ook vragen gesteld over Oyster, de nucleaire reactor bij de universiteit van Delft. Het kabinet onderschrijft haar mening dat de nucleaire kennisinfrastructuur belangrijk is, zeker ook bij plannen om nog een additionele kerncentrale te bouwen voor de energievoorziening. Het kabinet is in overleg. Er is ook een verwevenheid met het vernieuwen van de nucleaire onderzoeksreactor in Petten, het Pallasproject. Maar ja, het zijn economisch krappe tijden. Wij moeten keuzes maken. Voor de zomer – dat vroeg mevrouw Lucas feitelijk – zal het kabinet hierover een besluit nemen. Ik kan echter niet zeggen hoe dat besluit eruit zal zien, want ik weet niet hoe het zal uitvallen.

Mevrouw Lucas hield een pleidooi over het belang van kennis en innovatie om sterker uit de crisis te komen. Ik hoor dat bij velen in de Kamer. Het kabinet kan dit niet genoeg onderschrijven. Gisteren is Horizon 2020 uitgekomen, een wetenschaps- en onderzoeksprogramma van de Europese Commissie van 80 mld. in zeven jaar tijd. Dat is een heel belangrijke ontwikkeling waar Nederland bij aansluit. Uit dat gebied heeft Nederland in het verleden altijd veel geld gehaald. Het gaat om de toekomst van Europa en daarmee ook om de toekomst van Nederland. Dat soort initiatieven vindt het kabinet belangrijk. Die bieden ook mogelijkheden, zeg ik tegen mevrouw Jadnanansing, voor allerlei promovendi.

De heer Biskop gaf Inholland aan als voorbeeld dat het fout gaat als mensen hun verantwoordelijkheid niet nemen, maar dat het ook goed gaat als zij die wel nemen. Het kabinetsbeleid is erop gericht, te voorkomen dat het misgaat doordat mensen vroegtijdig hun verantwoordelijkheid nemen. Dat is precies wat de heer Biskop beoogde te zeggen. Daarbij gaf de heer Biskop aan dat vertrouwen belangrijk is. Dat onderschrijf ik, want ons onderwijssysteem is gebaseerd op vertrouwen. Dat moeten wij echter nooit vermengen met vrijblijvendheid. Vertrouwen moet gepaard gaan met verantwoordelijkheid. Mensen moeten die verantwoordelijkheid oppakken en invulling geven aan wet- en regelgeving. Daar moet de overheid strenger op toetsen. Als wij geld geven, mogen wij de eis stellen dat daar bepaalde prestaties tegenover staan. Het is echter aan de onderwijsinstellingen zelf om daaraan vorm te geven. Dat onderschrijf ik ten zeerste.

Op het gebied van onderwijs was er ook een link met mijn portefeuille wat betreft Nederlands in het onderwijs. Laat ik daarover duidelijk zijn. De heer Biskop schetste het beeld van een klas met Nederlandstalige studenten en een docent die in steenkolenengels zijn best doet om er een Engels sausje overheen te gieten. In die gevallen moet je inderdaad erover nadenken of dit toegevoegde waarde heeft. De toets daarvan ligt bij de vraag van de arbeidsmarkt of van de wetenschap. Als het beroep waarvoor men wordt opgeleid, vereist of meebrengt dat Engels de voertaal is in de opleiding, moet je het doen. In andere gevallen moet je daar zeer kritisch op zijn. Dat ben ik met de heer Biskop eens. Wij zijn daar ook zeer kritisch op. Dat heb ik in de schriftelijke beantwoording hopelijk helder aangegeven.

De heer Biskop (CDA):

In de schriftelijke beantwoording over dat ene geval verwijst de staatssecretaris naar de Wet op het hoger onderwijs. Daarin staat dat Nederlands als voertaal wordt gehanteerd, maar dat er uitzonderingen mogelijk zijn.

Die uitzondering moet dan wel een uitzondering zijn. Het lijkt erop alsof het op nogal wat universitaire opleidingen geen uitzondering is maar regel. De wet schrijft iets voor en geeft daarbij een uitzonderingsmogelijkheid. Het is toch merkwaardig als die uitzondering regel gaat worden.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik ben dat eens met de heer Biskop. Als vanwege de arbeidsmarkt of op wetenschappelijke gronden niet nodig is een vak in het Engels te geven, moet je dat ook niet doen. Dat staat in de wet. De NWO is dit strikter gaan bekijken om het ontstaan van wildgroei te voorkomen. De criteria moeten ook in dit geval strikt gehandhaafd worden.

De heer Biskop (CDA):

Het is toch merkwaardig dat in de brief van de staatssecretaris aan de Radboud Universiteit staat, dat het verder de verantwoordelijkheid is van de opleiding om hierin te handelen. Wat hij hier nu zegt, komt meer in de richting van de klager dan in de richting van het instituut.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het is aan de instelling om een bepaalde opleiding vorm te geven, ook wat het Engels betreft. Het is aan ons en eigenlijk aan de NVAO om bij de accreditatie en bij het checken van de vormgeving te kijken, of een en ander inderdaad voldoet aan de vereisten van de wet. Ik zeg als wetgever niet tegen een specifieke opleiding of het wel of niet mag. Dat is aan de opleiding zelf. Wij hebben echter niet voor niets een accreditatiestelsel om op dit soort dingen toe te zien en daarbij ook te kijken naar de wet. Bovendien kijkt de inspectie nog mee. Het is wel degelijk geborgd. Het zorgpunt van de heer Biskop vereist onze voortdurende aandacht. Wij moeten immers voorkomen dat er wildgroei ontstaat. Dat is volgens mij de kern van de interventie van de heer Biskop.

Mevrouw Ferrier heeft gesproken over de professionaliseringsgelden voor leraren in het passend onderwijs. Zij ziet daar heel veel docenten aan de slag gaan en vraagt hoe wij hen kunnen helpen en wat de professionaliseringsgelden hier kunnen betekenen.

Ik kan heel duidelijk zijn. De gelden helpen hier komende jaren veel. Wij hebben niet voor niets in het actieplan leraren 2020 aangegeven dat wij de komende jaren een substantieel deel van die gelden zullen besteden aan het trainen van docenten om hen te leren omgaan met verschillen, zodat zij klaar zijn voor passend onderwijs. In onze gesprekken met de sectororganisaties, de PO-Raad, de VO-raad, CBV-PO, de AVS en de CMHF proberen wij hierover afspraken te maken. Een substantieel deel van het budget is hiervoor bestemd. Ik denk dat mevrouw Ferrier op haar wenken wordt bediend.

Mevrouw Ferrier vroeg ook nog wat wij doen met de expertise van de ambulant begeleiders. Dat is een andere casus. De eerste gaat over professionalisering van docenten in het reguliere onderwijs. Mevrouw Ferrier heeft terecht geconstateerd dat wij die beweging maken. De kennis en expertise van de ambulant begeleiders kunnen bijvoorbeeld ingezet worden voor het trainen van docenten in het reguliere onderwijs. Dat kan gebeuren via een opleiding of via ambulant werkers in het speciaal onderwijs. Die mogelijkheden zijn er. Over het van werk naar werk begeleiden zijn wij nog druk in overleg met de zojuist genoemde organisaties. Zoals wij in een brief aan de Kamer hebben aangegeven, hopen wij begin december een ei te kunnen leggen. Er is heel veel discussie over de vraag om hoeveel mensen het gaat. Bepaalde campagnes op tv gaan uit van de allerzwartste scenario's en doen daar nog een factor bovenop. Wij hebben heel andere beelden. De discussie begint met het vaststellen van de exacte aantallen. Wij zijn er nu mee bezig. Dan kijken wij hoe wij deze mensen van werk naar werk kunnen begeleiden. Wij hopen er begin december een ei over te kunnen leggen.

Ik kom bij de heer Van der Ham, die heeft gezegd dat de uitgaven van universiteiten zijn gehalveerd.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil graag nog heel even stilstaan bij de professionalisering van de leraren, waarop de staatssecretaris zojuist inging naar aanleiding van vragen van mevrouw Ferrier. Ik heb het gehad over de ruimte die niet is benut in de begroting voor dit jaar. Ik heb gevraagd of het niet goed zou zijn om de middelen die daarin vrijvallen niet alleen te gebruiken voor tegenvallers op de begroting zoals in de schriftelijke beantwoording is aangegeven, maar ook actief in te zetten op de professionalisering van de leraren.

Staatssecretaris Zijlstra:

Bedoelt u wat u noemde de meevaller van 83,7 mln.?

De heer Klaver (GroenLinks):

Zoals het op mijn staatje stond, de 83,7 mln. die niet is uitgegeven.

Staatssecretaris Zijlstra:

Laat ik die vraag meteen oppakken. Dat bedrag is inderdaad in 2011 niet uitgegeven, maar wel belegd. Dat geld is gewoon juridisch verplicht. Het zal alleen niet tot uitkering komen voor het einde van het jaar. Daarom vindt er een kasschuif plaats naar volgend jaar. Het is geen vrij geld. Neemt u van mij aan dat, als het vrij geld was geweest, de minister en ik er nog wel wat bestemmingen voor in gedachten zouden hebben gehad. Ik moet u teleurstellen: het geld blijft binnen de OCW-begroting. Dat is geen teleurstelling, want dat is goed. Het is geld dat verplicht is voor minderjarige mbo'ers die volgend jaar met terugwerkende kracht een beroep kunnen doen op de WTOS, zo'n 10 mln.; middelen die voortkomen uit de afrekening van de prestatiebeurs die pas in 2012 benodigd zijn om aan de noodzakelijke verplichtingen uit de vsv-convenanten te kunnen voldoen, 11,9 mln.; middelen benodigd voor de einddeclaraties Europese structuurfondsen die in 2011 niet op tijd zijn ontvangen en waarvan de betaling daardoor in 2012 plaatsvindt, 12,9 mln.; fusie ROC Zeeland en ROC Westerschelde; regeling afstemming arbeidsmarkt; programma vernieuwing studiefinanciering met een gewijzigd kasritme, wat dan optelt tot die 83,7 mln. Die zijn dus belegd.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik noemde gisteren het bedrag van 83,7 mln. Ik heb ook begrepen dat niet al die middelen vrij te besteden zijn, maar dat een bedrag van zo'n 22 mln. nog niet juridisch bestemd is en nog steeds ingezet zou kunnen worden. Is het juist dat er een bedrag van ongeveer 22 mln. overblijft? Volgens mij is dat bedrag nog steeds goed in te zetten voor de professionalisering van docenten om zich voor te bereiden op het passend onderwijs.

Staatssecretaris Zijlstra:

Bij mijn weten – ik durf dat ook namens de minister te zeggen – hebben wij geen vrij geld op de begroting staan. De heer Klaver heeft expliciet gevraagd of er 22 mln. vrij is. Wij komen er in tweede termijn op terug, want ik wil ook niet iets zeggen wat achteraf onjuist blijkt te zijn. Stel je voor dat wij nog een verrassing hebben, zeg ik in de richting van de minister. Ik denk het niet, maar wie weet.

De heer Van der Ham noemde een rijtje cijfers en zei: uitgaven universiteiten gehalveerd. Die stijgen van 3,9 mld. naar 4,0 mld. in 2016. Dat is een lichte stijging, maar het is toch iets anders dan de heer Van der Ham heeft aangegeven. Ik probeer het even te begrijpen.

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat over de uitgaven ten opzichte van het bbp, die wel degelijk zijn gedaald naar 0,54. Als wij het over die termijn bekijken, gaat het wel degelijk naar beneden.

Staatssecretaris Zijlstra:

Dat is een wat vreemde vergelijking. Als wij alles als percentage van het bbp berekenen, gaat alles automatisch mee in een bepaalde groei of daling van de economie. Het gaat erom dat wij goed onderwijs proberen neer te zetten, dat wij de universiteiten, hogescholen, het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs daarvoor faciliteren en dat de uitgaven ook de komende jaren nog, weliswaar licht, stijgen. Dus ik vind het allemaal prachtig die percentages ten opzichte van het bbp, maar dat lijkt mij niet helemaal de discussie.

De heer Van der Ham (D66):

Je kunt natuurlijk alles uitrekenen via verschillende soorten lijnen, maar dit zijn onderzoeken en vergelijkingen die tussen landen worden gemaakt. Dan zien we dat in andere landen in diezelfde periode de uitgaven voor innovatie en wetenschappelijk onderwijs zijn gestegen en soms zelfs verdubbeld ten opzichte van het bbp. Als we dan zien dat onder vergelijkbare omstandigheden die uitgaven in Nederland zijn gehalveerd, niet alleen onder dit kabinet maar ook onder eerdere kabinetten, dan kan je toch wel zeggen dat er in ieder geval niet sprake is van een progressieve ontwikkeling.

Staatssecretaris Zijlstra:

Maar dan moet je er ook bij optellen de private uitgaven. Dat is waarom we bijvoorbeeld naar een sociaal leenstelsel in de masterfase gaan. Dan moet je ook kijken naar de fiscale instrumenten rond wetenschappelijk onderzoek en dergelijke. Dat zijn ook forse bedragen. Dat moet je er dan allemaal in meenemen. Als je overigens kijkt naar die cijfers moet je ook constateren dat Nederland op het gebied van hoger onderwijs en universiteiten qua uitgaven per leerling nr. 5 in het OESO-gebied is. Kijkend naar de geldstromen, constateer ik dat ook de komende jaren de uitgaven voor de universiteiten nog zullen stijgen. Ik wijs er overigens wel op dat wij ook in het kader van de hoofdlijnenakkoorden de komende jaren de prijs per student gaan monitoren. Er zijn namelijk altijd discussies tussen de Kamer, het kabinet en het onderwijsveld over wat er nu gebeurt met die prijs per student. Die gaan we eenduidig monitoren en dan kan men ook zien wat de ontwikkeling is. Dan zullen we er ongetwijfeld debatten over krijgen, maar we moeten oppassen met allerlei vergelijkingen waarbij het soms lijkt dat er enorm gekke dingen aan het gebeuren zijn terwijl het in werkelijkheid toch wel meevalt.

De heer Van der Ham heeft een amendement ingediend over studerende moeders. De heer Dijkgraaf, die naar ik heb begrepen vanwege een ander debat op dit moment niet aanwezig kan zijn, heeft ook aandacht gevraagd voor dit punt. Het amendement komt mij overigens enigszins bekend voor want ook vorig jaar is de heer Van der Ham op dit punt ingegaan. Wij ontraden het amendement. We hebben destijds aan het Platform Studerende Moeders een startsubsidie gegeven. Die was nadrukkelijk bedoeld als een subsidie om de boel op te starten. Daarna moest men op eigen benen staan. Die subsidie is gestopt. Dan moet je niet in een keer overgaan tot structurele subsidiëring. Dan moet je gewoon blijven bij de boodschap zoals we die hebben neergelegd en dat doet het kabinet dus. Het platform kan wel degelijk als zelfstandige stichting doorgaan. Daarvoor kan men de vergoeding uit het onderwijsondersteuningsaanbod gebruiken. Waar we in het verleden heel helder een subsidie hebben verstrekt voor het opstarten, is dat nu voorbij. Vanuit alle keuzen die we als overheid moeten maken, vind ik niet dat je dan alsnog subsidie voor de komende jaren moet gaan verstrekken. Dat vind ik ook niet horen bij consistent beleid. Dus ik ontraad dat amendement.

De heer Van der Ham had zo-even een discussie met de minister over tekorten van leraren en de klassengrootte, waarop ik graag wil voortborduren. Ik was van de week bij basisschool de Wittering in Rosmalen. Toen ik ernaar toeging, was ik een tikje sceptisch. Het is namelijk onderwijs waarbij het traditionele klassensysteem is losgelaten. Ik moet eerlijk zeggen dat toen ik daar binnenkwam mijn inslag wat aan de conservatieve kant was, maar ik ben inmiddels helemaal overtuigd door die setting aldaar. Het is overigens niet zo dat iedereen dat dan maar moet gaan doen. Laat dat ook helder zijn. Een van de verworvenheden van het rapport van de commissie-Dijsselbloem is dat je niet overal alles hetzelfde moet proberen uit te rollen. Maar wat zag ik daar? Men heeft daar een onderwijsconcept neergezet, ook geïnspireerd door de innovatie-impuls die bedoeld is om tot nieuwe vormen van onderwijs te komen. Het onderwijs is natuurlijk honderden jaren lang vanuit hetzelfde concept georganiseerd. Men neme een klas, men zet er een leraar voor en de leerlingen zitten dan braaf in het bankje en daar moet dan het proces plaatsvinden. De huidige generatie leerlingen heeft echter een wat andere achtergrond dan die van ons, laat staan die van onze ouders.

Met de multimediawereld en de toegenomen impulsen zul je in het onderwijs rekening moeten houden. Technologische vooruitgang biedt allerlei mogelijkheden voor nieuwe soorten onderwijs. Wat doet men daar? Daar kijkt men echt naar de individuele leerling. Men geeft dit vorm in zogenaamde grote groepen, in units. Men werkt daar met een totaal van 240 leerlingen in de acht groepen van de basisschool. Zij zijn verdeeld in drie groepen van 90 leerlingen, die weer zijn verdeeld in kleinere groepen die bepaalde specifieke taken doen. Als er een toets is, doet een hele groep leerlingen die toets, maar daar staat geen leraar bij. Ook een onderwijsassistent kan bekijken of iemand afkijkt. Daardoor kan die leraar op hetzelfde moment een-op-een of in kleine groepen onderwijs geven aan leerlingen die daar behoefte aan hebben. Er wordt dus veel meer uitgegaan van de behoeften van leerlingen en van slim omgaan met het personeel. Gebruik je leraren dus voor lesgeven en voor het begeleiden van groepen leerlingen qua kennisoverdracht en cognitieve vaardigheden en gebruik bijvoorbeeld onderwijsassistenten voor de zaken die daar niet mee te maken hebben.

Dit leidt ertoe dat de leerlingen overal in de school geconcentreerd bezig zijn. Dat vind ik een prachtige constatering. Leerlingen worden ingeschaald op hun cognitieve niveau maar ook op hun sociale niveau. Zij zitten dus met veel meer gelijkgestemden bij elkaar. Je hebt groepen die al wat hoger in de boom zitten; anderen krijgen wat meer begeleiding omdat zij wat moeilijker mee kunnen komen. De verschillen in de groepen zijn minder groot. Voor leraren is het makkelijker om daarmee om te gaan en voor de leerlingen is dit inspirerender. Je krijgt niet allerlei gekkigheden omdat men zich niet aangesloten voelt bij de groep. Het onderwijs is beter en de leerlingen zijn zeer gemotiveerd en geconcentreerd. Een "grappig" aspect is dat het aantal zorgleerlingen afnam. Er kwamen meer zorgleerlingen binnen, maar gedurende dat proces nam dat aantal af. Ik noem maar wat: een hoogbegaafde leerling die zich een beetje verveelt omdat het onderwijs te veel op het gemiddelde is toegesneden, gaat daardoor misschien allerlei gekke dingen doen en wordt dan ineens een probleemleerling.

Al dat soort aspecten zat erin. Qua lerarentekort – dat was immers het vertrekpunt – was het voordeel dat de leraren veel meer op hun kerntaken zaten, de kennisoverdracht en dat soort zaken. Met in verhouding minder leraren kon dus veel beter les worden gegeven. Dat zijn de aspecten waarnaar wij moeten zoeken en waaraan daar fantastisch vorm werd gegeven. Daarom is zoiets als een vaste norm qua klassengrootte ook niet de toekomst.

De voorzitter:

Ik ben even het onderwerp kwijt. Hoever zijn we, staatssecretaris?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik ben al een heel eind op streek, voorzitter.

De voorzitter:

Dat mag ik hopen, maar ik hoopte eigenlijk dat u bijna klaar was.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja, dat betekent op z'n Fries dat ik bijna klaar ben.

De voorzitter:

Oké, op z'n Amsterdams moet u het nu gewoon afmaken. Dank u.

Staatssecretaris Zijlstra:

Op de inbreng van de heer Beertema ben ik voor een deel al ingegaan. Ik zeg hem na dat wij het hoger onderwijs niet eens heel gekke dingen vragen. Daarom denk ik dat men meegaat in de hoofdlijnenakkoorden en de prestatieafspraken. De minister is al ingegaan op de overhead. Ook daarover – ik zou dat "indirecte kosten" willen noemen – gaan wij afspraken maken met het hbo en met de VSNU, want alles wat je niet aan indirecte kosten of overhead uitgeeft, gaat naar het primaire proces. Het moeilijke daarbij is: welke definitie gebruik je? Dat is een continue discussie en daar komen we bijna nooit uit. Als we een andere definitie gebruiken, wordt er wel weer een nieuwe verzonnen. Dan hebben we weer een discussie over overhead. In het hbo gaat men bijvoorbeeld kijken naar onderwijspersoneel en andersoortig personeel. Over de verhouding daartussen maakt men afspraken. Dat gaat een beetje richting Bouwens en Bruins. Dat verzoek lag er vanuit de SP en de PVV, maar het is helaas niet zo simpel dat die methode zomaar kan worden gebruikt; dat heb ik ook in een brief aan de Kamer geschreven. De definities van "onderwijspersoneel" en "onderwijstijd" moeten immers allemaal vastgelegd zijn. Het zomaar even zeggen "reken het even door" leidt juist tot overhead. Dat is geen onwil van onze zijde, zoals ik een beetje uit de woorden van de heer Beertema proefde. Wij willen vooral naar een eenduidige methodiek. Daarbinnen moeten de instellingen afspraken maken over een verlaging van de indirecte kosten. Daar worden zij ook op afgerekend. Het heeft gewoon geldelijke consequenties als zij die afspraken niet nakomen.

De heer Beertema (PVV):

Ik kan mijn niet aan de indruk onttrekken dat het hbo-veld het zo nodeloos ingewikkeld maakt, dat er nooit een eenduidige systematiek kan komen. Altijd is er wel weer wat. Het lijkt mij dat een staatssecretaris van deze statuur in staat moet zijn om dit eindelijk eens een beetje door te duwen. Een eenduidige definitie is een eenduidige definitie. En een contactuur blijft een uur met een activerende docent, volgens welke rekenmethode ook. Ik wil nogmaals benadrukken dat dit de klacht is van de studenten: ze krijgen geen les, ze hebben het gevoel dat er geen structuur is, dat ze aan hun lot worden overgelaten. Daar moeten we vanaf. Dit duurt nu al zo lang voort, het wordt tijd dat deze staatssecretaris, samen met de Kamer, hierin gewoon eens duidelijk positie kiest en die HBO-raad duidelijk in het gareel – laat ik het zo maar zeggen – ranselt. Het wordt namelijk echt heel irritant.

Staatssecretaris Zijlstra:

We hoeven niet te ranselen, want hij gaat hier gewoon afspraken over maken, met een eenduidige definitie. Het hbo zal daarbij definities van "onderwijstijd" en "onderwijspersoneel" gebruiken die voor alle instellingen gelden. Ik wil aangeven dat je naar één definitie moet en die ook moet blijven gebruiken. Bij de universiteiten gebruiken we bijvoorbeeld al jarenlang de Berenschotmethodiek. Als we elke keer een nieuwe definitie zouden gebruiken, zouden we namelijk nooit een overzicht krijgen.

Nog één ding hierover. Bouwens en Bruins kijken naar het onderwijspersoneel, maar niet naar wat dat onderwijspersoneel precies doet. Staat het les te geven, of is het met allerlei vergaderingen daaromheen bezig? Elke methode heeft zo zijn fouten. Het gaat om een eenduidige definitie, daarmee maken we afspraken en die afspraken betekenen een verlaging van de indirecte kosten. Wij hebben dat streven allebei. Sterker nog, dat streven heeft volgens mij de hele Kamer.

De heer Beertema (PVV):

Stel dat we inderdaad komen tot die eenduidige definitie. Is de staatssecretaris dan met mij eens dat die verdeling 80/20 een streven is, een stip aan de horizon?

Staatssecretaris Zijlstra:

Wat is dan de 80% en wat is de 20%?

De heer Beertema (PVV):

80% voor het primaire proces.

Staatssecretaris Zijlstra:

De volgende vraag – en die gaan wij beantwoorden in de te maken afspraken, zodat dit helder is – is dan: wat is "primair proces"? Is dat de tijd die een leraar alleen maar besteedt aan lesgeven, telt het nakijken mee, en in hoeverre telt het mee als iemand de leraar werk uit handen neemt? Ik noemde het voorbeeld van de onderwijsassistent, die het toezicht houdt bij een toets. Op dit moment, volgens de methode-Bouwens/Bruins, is dat overhead, maar de leraar kan daardoor wel lesgeven. Al deze zaken zijn van enorme invloed op de uitkomst. Volgens mij zijn we het zeer eens over het streven. U zult zien dat dit in de prestatieafspraken wordt ingevuld. Dat moet helder en eenduidig zijn, zodat we kunnen vergelijken. Daar gaat het namelijk om.

De voorzitter:

Volgens mij bent u er wel zo'n beetje, staatssecretaris.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja voorzitter, we zijn mooi op streek.

We hebben al vele zaken rond de prestatieafspraken aangeraakt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik wat verbaasd was dat – of all people – de heer Van Dijk de regering associeerde met een afrekencultuur, wantrouwen, bureaucratie. Dat soort termen kwamen uit de heer Van Dijk, terwijl hij in alle debatten over onderwijs en hoger onderwijs die ik mij kan herinneren, heeft gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat de vrijblijvendheid verdwijnt, dat er moet worden ingegrepen. Dat laatste was nog in het debat van gisteren: grijpt u in als regering! Wij nemen nu verantwoordelijkheid, wij maken afspraken over intensiteit, indirecte kosten, excellentie, betere docenten, minder uitval. Dat doen wij dus allemaal, en wel met een financiële component: afspraak niet nakomen, heeft een consequentie. Volgens mij is dat helemaal in de geest van wat de heer Van Dijk in het verleden altijd heeft gewild. Ik onderschrijf hetgeen hij aangaf, dat wij moeten oppassen voor het organiseren van te veel bureaucratie. Dat wordt ook in het veld geroepen en dat gaan wij ook doen. Maar wij gebruiken indicatoren die op dit moment al veelvuldig worden gebruikt. Mijn voorganger Plasterk heeft namelijk voor 80 mln. aan prestatieafspraken met indicatoren gemaakt. Daar zat alleen geen financiële verrekening aan vast, maar de indicatoren bestaan wel en voor het grootste deel gebruiken we die weer. We zitten dus niet allerlei nieuwe dingen te verzinnen. We moeten ervoor oppassen dat we meegaan in beelden die soms worden geschapen door mensen die daar belang bij hebben. Ik had niet verwacht dat de heer Van Dijk zich voor een bepaald karretje zou laten spannen, maar misschien heb ik dat verkeerd begrepen.

Polen werd aangehaald. Polen scoort op alle gebieden ongeveer de helft van de uitgaven voor onderwijs ten opzichte van Nederland, of het nu gaat om het po, het vo, noem maar op. Dat is dus misschien niet zo'n goede vergelijking. We doen het nog steeds heel goed.

De heer Van Dijk zei dat ik aan de leraren moet vragen wat zij willen. Dat hebben we ten aanzien van passend onderwijs gedaan. Leraren willen ontzorging. Dat doen we ook in het wetsvoorstel. Daarin zal de heer Van Dijk het woord "zorg" zeer weinig zien terugkomen. Het gaat namelijk om ondersteuning van leerlingen en het gaat erom ze, als ze iets hebben, te helpen om toch over de lat heen te springen. Het gaat er echter niet om dat iemand een aandoening heeft en dus minder hoeft te presteren. We gaan de leerlingen ondersteunen.

De voorzitter:

Ik dacht dat de staatssecretaris het op volgorde deed.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja, de heer Van Dijk was er even tussendoor geslopen.

De voorzitter:

Ja, maar de heer Van Dijk heeft geen interruptiemogelijkheden meer. O, toch nog één! U hebt gelijk. Ik checkte even of u goed kunt tellen, maar dat is het geval.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik moet mijn interruptie goed gebruiken, want dit is mijn allerlaatste interruptie ooit.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ooit? Daar houd ik de heer Van Dijk aan!

De voorzitter:

Kunnen we dat zwart op wit krijgen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daarna ga ik het kabinet in. Vandaar!

De staatssecretaris noemt een aantal zaken. Hij maakt een beetje een karikatuur van mijn inzet. Ik ben altijd duidelijk geweest. De SP staat voor heldere eindtermen, goed toezicht en voldoende bekostiging. Daarmee moet goed onderwijs te maken zijn. Mijn kritiek is inderdaad dat ik vrees dat het kabinet een heel bureaucratiecircus aan het optuigen is met al die prestatieafspraken over tevredenheid van studenten, bedrijfsleven et cetera. Daarover verschillen wij van mening. Ik roep de staatssecretaris inderdaad op om in te grijpen bij falende bestuurders en bij grootschaligheid, en daar een eind aan te maken. Mijn eerste vraag is dus hoe het met mijn motie staat over het onderzoek naar schaalvergroting. Dat heb ik in eerste termijn gevraagd.

Mijn tweede vraag is wat de staatssecretaris vindt van het gedrag van de Universiteit Wageningen tegenover de Hogeschool Van Hall Larenstein. De staatssecretaris gaat niet over de universiteit Wageningen, maar wel over de hogeschool.

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ook niet! Ik begrijp het al, want die valt onder de universiteit Wageningen en de universiteit Wageningen valt op haar beurt weer onder EL&I. Het is heel lastig om zo te debatteren.

Dan heb ik een vraag over de universiteitsbladen, die steeds meer worden gecensureerd worden door bestuurders. Vindt de staatssecretaris dat ook zeer onwenselijk? Wil hij een oproep doen aan deze besturen om zich niet te mengen in universiteitsbladen?

Tot slot, Polen komt van onderen en heeft nog een lange weg te gaan, maar investeert nu wel relatief meer dan Nederland.

Staatssecretaris Zijlstra:

Relatief geeft Polen de helft uit, maar absoluut investeert het meer. Polen heeft echter ook vijf keer zoveel inwoners.

We hebben eerder een discussie gehad over de motie. Het feit dat het kabinet wil stoppen met de schaalvergroting, daarom een fusietoets heeft ingevoerd en er beleid op heeft staan, betekent niet dat we overal schaalverkleining moeten bewerkstelligen. Dat proces kan namelijk zoveel met zich meebrengen dat het het onderwijs ondergraaft. Overigens gaat het kabinet de mogelijkheid tot schaalverkleining wel bieden, want op dit moment kan dat wettelijk niet eens. Het kabinet gaat daar in die zin een heel eind in mee, maar het is uiteindelijk aan de instellingen zelf welke keuze ze daarin maken.

De heer Van Dijk had een heel rijtje. Van Hall Larenstein valt net als de universiteit Wageningen onder groen onderwijs. Dat valt dus onder het ministerie van EL&I.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, dit telt naar ik aanneem niet als interruptie, want ik help de staatssecretaris. Ik vroeg verder naar de universiteitsbladen. Ik vraag in de motie om onderzoek te doen naar schaalverkleining en daar aanbevelingen over te doen. Die motie is aangenomen. Die moet de staatssecretaris dus uitvoeren.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik heb al aangegeven hoe wij denken daarmee om te gaan: geen verplichtingen. Ik geef daarbij ook aan dat wij wel degelijk bezien hoe wij schaalverkleining mogelijk kunnen maken. Dat is anders dan zeggen dat het moet gebeuren. De wettelijke mogelijkheid is er nu niet. Wij zijn daarmee bezig, ook in het kader van de pabo Thomas Moore in Rotterdam en het voortbestaan daarvan los van Hogeschool Leiden. Ik kan toezeggen dat wij schriftelijk uw motie nader zullen duiden.

De voorzitter:

Praat u alstublieft via de voorzitter.

Staatssecretaris Zijlstra:

U hebt gelijk voorzitter. De heer Van Dijk vroeg ook naar de censuur van de universiteitsbladen. Ten eerste lijkt het woord "censuur" mij in dit verband niet op zijn plaats. Bovendien is voorstelbaar dat als universiteiten betalen, zij bepaalde vragen meegeven. Persvrijheid is een belangrijke zaak. Het kabinet onderschrijft dat ook. Dan moet een zelfstandig instituut wel daadwerkelijk zelfstandig zijn. Als een instituut ingebakken is in een website van de universiteit en daarop dingen doet die in volslagen tegenspraak zijn met die website, dan kan ik mij voorstellen dat de universiteit daarover opmerkingen maakt. Ik vind niet dat de universiteit een universiteitsblad kan verbieden om dingen te doen. Dat wil echter niet zeggen dat de universiteit geen vragen of wensen kan neerleggen bij faciliteiten van de universiteit. Dan moet het blad daarvan geen gebruik maken.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, een afrondende interruptie en dan bent u van mij af. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik heb een vraag gesteld over universiteitsblad Vox, dat niet mocht publiceren over een bepaalde onderzoekster van wie ik de naam gisteren niet mocht noemen – haar naam is in het Engels "spark" – en het proces van vermarkting. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden op de Kamervragen over die andere onderzoeker die op non-actief is gezet. Ik vind het heel goed dat de universiteiten daarmee serieus bezig zijn. Ik waardeer dat. Als overheid zouden wij dat wel kunnen stimuleren door de verklaring van de KNAW te hanteren voor onafhankelijke wetenschap zodat wij zo goed mogelijk daarop toezien. Dat onderzoek in opdracht moet echt onafhankelijk gebeuren.

Staatssecretaris Zijlstra:

Dat laatste onderschrijf ik zeer: onafhankelijk onderzoek, ook in opdracht, is noodzakelijk, want anders is het eigenlijk geen wetenschappelijk onderzoek. De KNAW is overigens bezig met nagaan in hoeverre een en ander nog moet worden aangescherpt. Als men daarbij niet aangesloten is, kan men gevalideerd zeggen dat men onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek heeft gedaan. Ik wacht de ontwikkelingen en het onderzoek van de KNAW op dat punt af. Op het moment dat het beschikbaar is, gaan wij daarover zeker praten. Ik neem aan dat men met een aantal nadere aanbevelingen komt. Over het uitgangspunt verschillen wij op geen enkele wijze van mening.

De voorzitter:

Ik vraag de staatssecretaris om het tempo nog verder op te voeren dan hij als Fries al gewend is.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Tegen de heer Klaver zeg ik het volgende in relatie tot het richten van de lerarenbeurs en de functiemix op het vmbo. Wij willen dat niet. De lerarenbeurs en de functiemix zijn bedoeld als kwaliteitsimpuls breed in het onderwijs. Daarvoor moet niet één sector worden uitgelicht. Het omgekeerde geldt ook: in het vmbo moet ervoor worden gezorgd dat er goede leraren zijn. Daarom ga ik ook niet mee in het betoog van mevrouw Ortega-Martijn dat de mastergraad wellicht vooral een belemmering vormt voor vmbo en mbo. In het vmbo moeten ook de beste leraren worden neergezet, maar dat betekent niet dat gelden die beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van docenten breed in het onderwijs op één sector moeten worden gezet. Daar scheiden onze wegen zich. Dat was overigens niet een stelling maar een vraag van de heer Klaver. Ik hoop dat mijn antwoord daarop duidelijk is.

Ik kom te spreken over het publiekrechtelijk borgen van het lerarenregister. Wij hebben daarvoor niet gekozen omdat wij vinden dat het lerarenregister van de beroepsgroep zelf moet zijn. Zij moeten het zelf vormgeven, zelf ontwikkelen en zelf ervoor zorgen dat de vereisten worden ingevuld. Ik heb niet voor niets in relatie tot Leraar 2020 gezegd dat uiterlijk in 2018 het leraarregister een civiel effect moet hebben. Dat betekent dat het een intrinsiek onderdeel is van het personeelsbeleid. Sta je er niet in, dan komt het er feitelijk op neer dat geen werkgever je zal willen hebben. Als het de beroepsgroep zelf onvoldoende voortgang maakt, zo hebben de heren Biskop, Dijsselbloem en Elias aangegeven, en wij als overheid verantwoordelijkheid moeten nemen, dan zal ik daar niet voor terugschrikken. Maar als wij dat register echt een kans willen geven, moeten wij het nu niet meteen als overheid overnemen, want dan ben ik bang dat de hele beroepsgroep zegt: jullie willen zo graag, succes ermee. Volgens mij gaat het dan juist mis. Geef ze die verantwoordelijkheid. Ze willen die nemen. De corporatie is net opgericht. Ik heb er nog steeds geloof in dat men dit zelf goed gaat oppakken en dat het civiel effect er komt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb twee vragen over de vmbo-leraren. Ik heb niet gezegd dat je al het geld dat beschikbaar is in de lerarenbeurs zou moeten inzetten voor het vmbo. Ik heb geopperd dat het een goed idee zou kunnen zijn om een groot gedeelte van het budget te reserveren voor die vmbo-leraren of in ieder geval nog specifieker beleid uit te zetten zodat er meer gebruik van wordt gemaakt. Ik zou er daarom prioriteit aan willen geven voor de vmbo-leraren die nu lesgeven dat hun niveau zo snel mogelijk omhoog gaat. Ik hoor graag van de staatssecretaris welke mogelijkheden hij daartoe ziet. Wat het register betreft, geeft de staatssecretaris aan dat hij gaat kijken of er voldoende voortgang mee wordt geboekt en dat wij ingrijpen wanneer dat niet het geval is. Alle reacties die ik krijg vanuit het veld, van iedereen die betrokken is bij dat lerarenregister, duiden op weinig positief nieuws over de voortgang.

De voorzitter:

Dank u wel. U moet een beetje om uw spreektijd denken!

De heer Klaver (GroenLinks):

Sorry voorzitter. Ik krijg er niet heel positieve reacties over, dus de vraag is wanneer dit wordt beoordeeld en of de staatssecretaris kan meenemen of de bestuurders ook worden opgenomen in het register.

Staatssecretaris Zijlstra:

Het register gaat op 1 januari 2012 open. Op 1 oktober van dit jaar is de lerarencorporatie opgericht die dit moet gaan vormgeven, dus ik vind het echt veel te vroeg om een conclusie te kunnen trekken of het loopt of niet. Wij hebben de doelstellingen aan het eind van 2012 en verder niet voor niets geformuleerd. Daar gaan wij gewoon naar kijken. Waar zijn zij dan? Zij moeten bepaalde percentages halen en als dat niet gebeurt, gaan wij dat gesprek aan. Ook uw Kamer zit er breed bovenop; die hete adem voel ik in mijn nek en die voelt de lerarencorporatie ook. Dus ik maak mij geen zorgen dat men donders goed doorheeft dat de verantwoordelijkheid daar ligt en dat als men die niet oppakt, wij dan misschien in andere maatregelen terechtkomen. Ik wil het graag voorkomen, zij ook en zij hebben het zelf in de hand.

De heer Klaver heeft nog gevraagd welke mogelijkheden er zijn rond de vmbo-leraren. Wij doen dit naar rato van het aantal docenten in een sector. In het vmbo zitten naar verhouding heel docenten, dus er gaat al veel geld naar het vo en daarbinnen weer naar het vmbo. Nogmaals, het is een instrument voor de breedte van docenten in alle vormen van onderwijs. Ik vind niet dat wij de noodzaak die in het vmbo bestaat dan moeten laten voorgaan op de noodzaak die ook wel degelijk bestaat in andere sectoren – ook in het mbo, ook in de rest van het vo, ook in het po – dus ik houd het graag in de breedte. Het vmbo pakt nog steeds een groot deel van de taart. Dat moet men invullen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het kabinet zegt voortdurend: wij hebben niet zo veel geld, dus wij moeten prioriteiten kiezen en gerichter inzetten. Maar volgens mij kun je dat ook doen als het gaat om de lerarenbeurs. Mijn oproep zou dus echt zijn: durf dat ook gerichter in te zetten op het verhogen van het niveau van de vmbo-leraar. Daar ligt voor mij in ieder geval de prioriteit. Het tweede is of de staatssecretaris nog kan ingaan op de bestuurders. Het lijkt mij heel goed dat ook bestuurders in het onderwijs worden opgenomen in het register omdat wij ook op die manier kunnen zien of bestuurders uit de bocht vliegen of niet. Als dat gebeurt, kan ook van hen eventueel de bevoegdheid worden afgenomen, net als dat kan in het BIG-register.

Staatssecretaris Zijlstra:

Als ik al een prioriteit zou willen aanbrengen – maar nogmaals, ik vind dat er in de breedte van het onderwijs een verhoging moet plaatsvinden – dan zou ik het in het primair onderwijs doen. Daar begint het. Als wij daar de eerste slag weten te maken en daar helemaal alles op zetten, heb je misschien wel minder leerlingen in het vmbo. Laten we ons daarop niet te veel richten. We wachten eerst de resultaten af van de Code Goed Bestuur.

Tegen mevrouw Ortega-Martijn zeg ik dat wij de mastergraad niet als belemmering zien, maar als een kwaliteitssprong die gemaakt moet worden, juist in het vmbo en het mbo. Natuurlijk blijft er ruimte voor de gastdocent en voor de vakdocent, maar men moet wel kunnen lesgeven. Dat verdienen onze leerlingen.

De heer Dijkgraaf heeft gevraagd of wij leraren voldoende ruimte geven. Dat is het geval. De minister is ingegaan op toetsing. Die houdt niet in dat iedereen op elke school op dezelfde manier door precies hetzelfde hoepeltje moet springen, maar geeft ook ruimte aan docenten om daar zelf vorm aan te geven. De heer Dijkgraaf zocht deze vrijheid en die bieden wij ook. Het is nodig om de verscheidenheid van het Nederlandse onderwijs intact te laten. Die verscheidenheid zorgt voor een pluriform bestel waarmee de individuele leerling de beste prestaties levert. Daar is het voor bedoeld en daarop is ons beleid gericht.

De voorzitter:

Gaat u nog amendementen bespreken?

Staatssecretaris Zijlstra:

Er is één amendement ingediend dat op mijn terrein ligt. Dat was het amendement van de heer Van der Ham. Dit amendement heb ik ontraden. De andere amendementen liggen op het terrein van de minister.

De voorzitter:

Prima, dan gaat de minister nu haar oordeel geven over de amendementen. De Kamerleden kunnen hun conclusies daarover in tweede termijn trekken.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Er zijn acht amendementen ingediend die op mijn terrein liggen. Ik zal ze kort aflopen.

Ik ontraad het amendement-Çelik/Dijksma op stuk nr. 25. De wens van een reisvoorziening voor minderjarige mbo'ers is hier al vaker aan de orde geweest. Ik zeg wederom dat er zowel inhoudelijke als budgettaire bezwaren tegen bestaan. Minderjarige mbo'ers ontvangen weliswaar geen studiefinanciering, dus ook geen reisvoorziening, maar ze ontvangen wel andere zaken. Het onderwijs is bijvoorbeeld gratis. Deze kinderen kunnen ook aanspraak maken op kinderbijslag. De ouders van kinderen van twaalf tot achttien jaar kunnen in aanmerking komen voor een inkomensafhankelijke WTOS-bijdrage. Minderjarigen kunnen ook gebruikmaken van de korting op de ov-kaart. Een ov-kaart voor mbo-leerlingen onder de achttien jaar kost zo'n 125 mln. 70 mln. is dus niet genoeg. Daarom ontraad ik dit amendement.

Ik kom te spreken over het amendement-Van der Ham over de Gay-Straight Alliances. Hij reserveert hiervoor € 250.000 in zijn amendement. Ik heb al door middel van mijn mimiek laten weten dat dit niet nodig is. Ik ga COC Nederland in de komende jaren namelijk € 200.000 geven voor de Gay-Straight Alliances. Daarmee komt COC Nederland maximaal op een subsidie van 1 mln. Dit is een heel bewuste keuze van mij geweest. Dit is een van de weinige thema's waarvoor ik het budget uitbreidt. Ik vind namelijk dat hier daadwerkelijk geld naartoe moet. Dit gaat niet ten koste van onderwijsactiviteiten van het COC, maar het komt er echt bij. Tel uw zegeningen, mijnheer Van der Ham. Ik was niet vrolijk van de dekking die de heer Van der Ham leverde, maar deze was niet nodig, omdat ik de dekking zelf voor € 200.000 heb opgelost.

Ik kom te spreken over het amendement op stuk nr. 57 van mevrouw Ortega-Martijn. Dit amendement gaat over het onderwijsachterstandenbeleid buiten de grote steden. Zij wil hier 10 mln. extra in investeren. Dit is juist niet de bedoeling van de regering, overigens naar aanleiding van een aangenomen motie van de heer Van Haersma Buma. Er wordt al 261 mln. geïnvesteerd in onderwijsachterstandsbeleid in alle gemeenten. Daar komt nog 5 mln. voor de gemeenten buiten de G-37. Er liggen dus voldoende mogelijkheden. Daaraan zal ik in de komende jaren verdere uitwerking geven. Inmiddels heeft de Kamer ook al een hoofdlijnenconvenant gekregen van de G-4. Ook dat zal nog verder uitgewerkt worden.

Dan kom ik bij het amendement van de heer Klaver op stuk nr. 62. Hij stelt voor om het experiment met de begintoets te starten. Volgens mij heb ik net uitgebreid aangegeven dat ik heel zorgvuldig een en ander in beeld wil krijgen. Natuurlijk zal ik de Kamer informeren over de pilots zoals die op dit moment plaatsvinden. Wij vinden het wel belangrijk om het in te voeren omdat we graag de leerwinst en de toegevoegde waarde in beeld krijgen. Ik ben daar net uitgebreid op ingegaan, vandaar dat ik dit amendement ontraad.

Het amendement op stuk nr. 64 van de heer Van Dijk gaat over het steunpunt zorg- en adviesteams. Dat ontraad ik. Het huidige budget van 1 mln. – dus na de korting – is toereikend. Bovendien is de subsidie aan het NJi voor het steunpunt ZAT tijdelijk voor een periode van drie jaar. Die loopt eind 2011 af. Zo hadden we dat afgesproken. Daarbij houd ik het oorspronkelijke subsidiebedrag wel deels overeind, namelijk de genoemde dikke miljoen. Ondersteuning van onderwijs en zorg blijft natuurlijk van belang. De dekking van het amendement is bovendien niet solide, want artikel 91 nominaal en onvoorzien bevat geen vrije middelen, dus ook geen middelen voor de dekking van dit amendement.

Dan kom ik op de amendementen van de heer Van der Ham op de stukken nrs. 65 en 66 over de gratis schoolboeken. Daar hebben we het al vaak over gehad. Ik heb net duidelijk toegelicht waarom ik dit amendement ontraad.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 67 over de Digitale Topschool. Ik heb net al gezegd dat ik daar graag naar wil kijken, maar ik ontraad het amendement wel, want ik wil de digitale topschool met die positieve houding betrekken bij de uitwerking van de plannen voor excellente leerlingen. Het amendement zou dit enigszins doorkuisen. Ik wil het goed bekijken in dat licht. In de voortgangsrapportage over de actieplannen wil ik de Kamer daar heel graag over informeren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij beginnen met de tweede termijn van de Kamer. Ik wijs de leden er nogmaals op dat het indienen van moties dient te geschieden binnen de tijd die zij binnen hun fractie daarvoor ter beschikking gesteld hebben gekregen. Ik zal de tijd instellen en een beetje naar de leden kijken als de tijd voor hun inbreng volgens mij bijna om is. Op die manier blijft u vrienden met uw secretaris.

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Ik heb zeven minuten de tijd. Dat is niet veel. Ik ga daarom snel aan de slag.

Mijn collega Jadnanansing kreeg net van de staatssecretaris te horen dat zij selectief luistert. Volgens mij is de staatssecretaris zelf echter kampioen selectief luisteren, want ik vind dat hij ontzettend kort door de bocht heeft gereageerd op de onderwerpen die ik heb aangesneden. Ik noem ten eerste het onderdeel over de leraren. Ik heb gezegd dat de situatie van de leraren slechter wordt. Het enige wat de staatssecretaris daarop antwoordt, is: wij gaan door met de lerarenbeurs. Ja, zo lust ik er nog wel een paar. Ik heb namelijk nooit gezegd dat de staatssecretaris daarmee is gestopt. Ik heb wel aangegeven dat de leraren op de nullijn zijn gezet. Bovendien heb ik gezegd dat de minister en de staatssecretaris een week van de vakantie van docenten in het voortgezet onderwijs hebben afgepakt. De staatssecretaris moet dus niet selectief luisteren, maar eerlijk antwoord geven, ook al weet de staatssecretaris dat hij gewoon een "baggerantwoord" geeft.

Het tweede onderdeel waarbij dit het geval was, was de selectie aan de poort. Ik heb de Handelingen er nog eens op nageslagen en de bijdrage van mij collega bij de stemming Ruim baan voor talent er nog eens bij gepakt. Ik moet zeggen dat wij hiermee hebben ingestemd omdat het kleinschalige experimenten betreft onder bepaalde voorwaarden. Wij zijn nooit tegen experimenten. Eerst moeten er bewijzen zijn en dan kunnen wij verdergaan. Laat echter niemand zeggen dat de Partij van de Arbeid voor selectie aan de poort is. Ik zeg het nog maar een keer hardop. Wij zijn tegen selectie aan de poort. Iedere leerling met een diploma op zak kan naar een vervolgopleiding. Het is niet de schuld van de leerlingen dat zij een achterstand hebben opgelopen. Het is niet de schuld van de leerlingen dat de scholen minder goed op elkaar aansluiten. Het is de schuld van de scholen dat zij vmbo, mbo en hbo niet beter op elkaar afstemmen. De staatssecretaris zou daarvoor moeten zorgen.

Dit brengt mij bij het laatste punt. Daarna ga ik moties voorlezen.

Mevrouw Lucas (VVD):

De heer Çelik houdt een gloedvol betoog, maar volgens mij hebben wij het in de eerste termijn niet zozeer gehad over de vraag of de PvdA wel of niet voor selectie aan de poort was, maar over de toegankelijkheid van het onderwijs. De Partij van de Arbeid heeft altijd een groot punt gemaakt van de toegankelijkheid van het onderwijs en wilde ook niets doen om die in te perken. Dat was de reden waarom de PvdA niet voor selectie aan de poort was. In de eerste termijn heeft de heer Çelik juist gezegd dat de keuzevrijheid van de student wel "een onsje minder" kan en dat wij daar wel op kunnen ingrijpen. Daar hebben wij hem op gewezen.

De heer Çelik (PvdA):

Dit is ook selectief luisteren. Ik heb dit in eerste termijn al uitgelegd. Ik neem hier echt afstand van. Dit heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat mbo-instellingen de leerlingen in gesprekken wat mij betreft kunnen bewegen om naar een andere opleiding te gaan, omdat daar veel meer arbeidsperspectief is. Dat vraagt de Nederlandse economie. Dat vragen de werkgevers. Dat heb ik gezegd. Ik heb zelfs aangegeven dat wij bereid zijn om een maximum in te stellen voor opleidingen over het hele land. Dat is heel wat anders dan waar de fractie van de VVD het telkens over heeft.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik constateer dat de heer Çelik in de eerste termijn heeft gezegd dat hij vindt dat de keuzevrijheid van studenten ingeperkt kan worden als het arbeidsmarktperspectief in het geding is. Dit gaat volgens mij rechtstreeks in tegen het verhaal van de toegankelijkheid dat ik mevrouw Jadnanansing al een jaar lang heb horen vertellen. Dat heb ik geconstateerd en daar heb ik nu geen weerwoord op gehoord. Dit blijft dus volgens mij gewoon zo.

De heer Çelik (PvdA):

Ik heb het over de studenten binnen het mbo. Bovendien heb ik het over domeinen. Volgens mij moet een domein niet meer toegankelijk zijn, als het aantal is bereikt. Dat is waar. Daarom zijn wij voor de keuzevrijheidsbeperking. Ik heb het echter niet over selectie aan de poort bij het hbo, terwijl de VVD dit wel graag wil. Daar neemt de PvdA afstand van.

De voorzitter:

Verstond ik u zojuist goed, mijnheer Çelik? Had u het echt over een "baggerantwoord"?

De heer Çelik (PvdA):

Dat zou heel goed kunnen.

De voorzitter:

Eigenlijk vind ik zoiets niet passen bij de sfeer van het debat. U kunt het best niet eens zijn met het antwoord, maar er wordt zorgvuldig gedebatteerd. Ik zou daarom graag willen dat men probeert om dit soort kwalificaties te vermijden, als ik zo vrij mag zijn. Ik neem die vrijheid; laat ik het zo zeggen. Ik heb mijn punt gemaakt. U kunt nu gewoon doorgaan.

De heer Çelik (PvdA):

U bent de voorzitter. U mag dat zeggen.

De voorzitter:

Ik wil het nog wel uitleggen. We proberen hier met elkaar anderhalve dag lang op een heel inhoudelijke manier met elkaar te spreken. Dan moeten we vermijden dat zo'n kwalificatie geven over iemand die volgens mij de intentie heeft om volledig te zijn in het antwoord.

De heer Çelik (PvdA):

U hebt gelijk, maar ik vind dat het woord deze opmerking niet rechtvaardigt, eerlijk gezegd.

De voorzitter:

Dan gaan we daar nog eens een kopje koffie over drinken. Ik heb mijn punt gemaakt en u zet uw betoog voort.

De heer Beertema (PVV):

Mag ik dan ook een kopje koffie bij u komen drinken met mijn mede-Rotterdammer de heer Çelik? Het woord "bagger" is in Rotterdam bijna een standaardbegrip en daar wordt niet zo heel veel kwaads mee bedoeld.

De voorzitter:

Het is goed dat u dat zegt, want in Amsterdam bedoelen we er andere dingen mee. Het is goed dat we al die culturen allemaal tot hun recht doen komen. Ik heb mijn punt gemaakt, in alle vriendschap, en de heer Çelik zet zijn betoog voort.

De heer Çelik (PvdA):

Dat zal ik zeker doen. U haalt mij wel uit mijn tempo en dat vind ik jammer.

De voorzitter:

Het ging van mijn tijd af, hoor!

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Ik dien graag de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat al sinds 1997 geldt dat de vrijwillige ouderbijdragen die scholen vragen, zijn gebonden aan wettelijke regels die bepalen dat de toelating van leerlingen niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage;

constaterende dat nog altijd te veel klachten klinken over creatieve (taal)uitingen, tot aan dreigingen met deurwaarders toe, waarmee op ouders druk wordt uitgeoefend om een verplicht karakter te geven aan de betaling van vrijwillige ouderbijdragen;

van oordeel dat de scholen ouderbijdragen slechts op basis van vrijwilligheid mogen innen;

verzoekt de regering om de scholen voor basis-, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie nogmaals nadrukkelijk te wijzen op het onverplichte karakter van de vrijwillige ouderbijdragen en de inspectie alert te laten reageren op elk signaal dat een school de vrijwillige bijdrage een verplicht karakter heeft gegeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çelik en Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van OCW in 2012 per leerling in het voortgezet onderwijs per schooljaar € 7412 uitgeeft;

voorts constaterende dat bij de materiële lumpsum zoals die geldt voor het voortgezet onderwijs tegenwoordig geen verschil meer wordt gemaakt tussen relatief dure technische opleidingen in het vmbo en relatief goedkope opleidingen voor handel en administratie;

overwegende dat deze wijze van bekostiging het voor scholen voor voortgezet onderwijs financieel onnodig onaantrekkelijk maakt om technische vmbo-opleidingen aan te bieden en deze te handhaven;

verzoekt de regering om te komen tot een differentiatie in de materiële lumpsum zodanig dat deze beter recht doet aan de verschillen in (materiaal)kosten die men moet maken voor het aanbod van opleidingen in de sectoren van het vmbo,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat de dalende trend in het aantal leerlingen dat in het vmbo kiest voor opleidingen in de techniek mede in het licht van de groeiende personeelstekorten bij het bedrijfsleven moet worden gekeerd;

constaterende dat technisch voorbereidend beroepsonderwijs te maken heeft met gemiddeld hogere materiaalkosten dan andere sectoren van het voorbereidend beroepsonderwijs;

overwegende dat dit het voor scholen onvoldoende aantrekkelijk maakt om relatief kleine technische afdelingen te handhaven;

verzoekt de regering om niet langer de bekostiging van technische (vmbo-)opleidingen zonder meer te laten opgaan in de lumpsum maar deze voortaan te oormerken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het (v)mbo met name in de sector techniek een uitermate zorgelijke trend van dalende leerlingen- en deelnemersaantallen kent;

voorts constaterende dat over de hele linie in het beroepsonderwijs maar in het bijzonder in het vmbo, de sector techniek een uitermate zorgelijke trend van dalende leerlingen- en deelnemersaantallen kent;

overwegende dat TechniekTalent.nu heeft berekend dat het bedrijfsleven in 2014 al 38.400 technische vmbo'ers en 23.100 technische mbo'ers tekort zal komen;

verzoekt de regering om ook de minister van OCW hierbij een belangrijke taak te geven en haar samen met de minister van ELI in overleg met werkgevers tot een plan te laten komen om de keuze voor techniek in aansluiting op de arbeidsmarkt te bevorderen, met resultaatverplichtingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çelik en Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering bij de invoering van het passend onderwijs een ombuiging doorvoert van 300 mln.;

voorts constaterende dat er in het onderwijs nauwelijks draagvlak bestaat voor de invoering van (experimenten met) de prestatiebeloning in het onderwijs;

verzoekt de regering om het volledige bedrag de komende jaren in verband met de prestatiebeloning aan te wenden om de ombuiging bij het passend onderwijs te beperken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (33000-VIII).

De heer Çelik (PvdA):

Ik heb nog één motie, waarop een kleine inleiding nodig is. Dat gaat over onderadvisering. Ik heb eerder al gezegd dat bij heel veel mensen een onderbuikgevoel heerst dat sprake is van onderadvisering bij met name allochtone leerlingen. Een maand of zes geleden hebben wij een meldpunt geopend. Er zijn ontzettend veel klachten binnengekomen, ook bij allerlei bijeenkomsten. Wij menen te weten hoe het komt dat de overige onderzoeken tot de conclusie hebben geleid dat er geen sprake is van onderadvisering. Ik wil dit bilateraal met de minister delen, maar ik heb daarover ook een motie. Daarin staat een en ander, maar er is meer te vermelden. Ik wil graag een breder onderzoek, niet een apart onderzoek maar aansluiten bij de bestaande onderzoeken. Daarover dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderadvisering een kwalijk verschijnsel is in verband met de negatieve implicaties voor de verdere schoolloopbaan van leerlingen in het voortgezet onderwijs en dat dit vaak zelf ook oorzaak is van achterstand die juist niet meer wordt ingelopen;

constaterende dat het onderzoek dat het ITS in 2011 voor de inspectie heeft gedaan naar onderadvisering van allochtone leerlingen, zich beperkt tot vergelijking van het advies met cognitieve en niet-cognitieve competenties en dat het inspectierapport Onderadvisering in beeld uit 2007 zich evenmin richt op een bredere analyse waarbij ook de schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs is betrokken;

van oordeel dat men het meest duidelijk kan vaststellen dat er bij het schooladvies sprake is geweest van onderadvisering als men gegevens uit de latere schoolcarrière in het voortgezet onderwijs vergelijkt met dit schooladvies;

verzoekt de regering om de bestaande onderzoeken naar onderadvisering te laten aanvullen en uitbreiden met onderzoek bij dezelfde leerlingenpopulatie naar onderadvisering in de zin van schooladviezen van de basisschool die duidelijk te laag zijn gebleken in de latere schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (33000-VIII).

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Gezien de tijd zal ik heel snel zijn en moet ik het simpel houden. Dat is eigenlijk ook wat ik met het hoger onderwijs wil: houd het simpel. Gewoon goed en aantrekkelijk onderwijs door geïnspireerde bevoegde docenten voor gemotiveerde studenten. Daar gaat het om.

Ik heb vier moties ter ondersteuning daarvan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat taalbeheersing voor veel hbo-studenten een probleem vormt bij het volgen of voltooien van de opleiding;

constaterende dat dit probleem ook vaak geldt voor stapelaars vanuit het mbo;

overwegende dat goede taalbeheersing voor alle Nederlanders van belang is om deel te nemen aan onze samenleving;

verzoekt de regering om in overleg met de hbo-instellingen taalcursussen te ontwikkelen opdat alle studenten die zich na het middelbaar onderwijs aanmelden voor een hogere opleiding, voldoende taalbeheersing hebben om deze ook te kunnen voltooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Strategische Agenda voor het hoger onderwijs belang wordt gehecht aan matching om de juiste student op de juiste plek te krijgen;

overwegende dat matching een belangrijke factor is in het verhogen van studiesucces en -rendement;

verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat per collegejaar 2012–2013 met alle startende bachelorstudenten niet-bindende matchinggesprekken worden gevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jadnanansing en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat aan docenten op de middelbare school bevoegdheidseisen worden gesteld in de vorm van eerste- of tweedegraadsbevoegdheden;

constaterende dat dit in het hbo niet het geval is;

overwegende dat een mastertitel weliswaar veel zegt over de academische kwalificatie van een docent, maar weinig over de deskundigheid bij het geven van les;

verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat binnen een redelijke termijn alle docenten in het hbo over een onderwijsbevoegdheid beschikken die ten minste gelijk staat aan de bevoegdheid die een docent voor de bovenbouw havo/vwo nodig heeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het budget voor homo-emancipatie met 2 mln. wordt verhoogd van 3,5 mln. naar 5,5 mln.;

constaterende dat de bestemming van het nieuwe budget (5,5 mln.) nog onduidelijk is;

constaterende dat projecten die de acceptatie van homoseksualiteit in etnische en religieuze kringen bevorderen circa 75% (€ 760.000 naar € 200.000) worden gekort, onder meer door het wegvallen van het budget van het ministerie van BZK;

constaterende dat de minister met minder geld meer Gay-Straight Alliances (GSA) op scholen wenst te realiseren;

overwegende dat volgens het SCP-rapport "Steeds gewoner, nooit gewoon" de acceptatie van homoseksualiteit in etnische en religieuze kringen nog steeds veel aandacht verdient;

overwegende dat het voorgestelde budget voor het realiseren van meer GSA onvoldoende is om meer GSA's op te kunnen zetten en te ondersteunen;

verzoekt de regering:

  • - projecten die de acceptatie van homoseksualiteit in etnische en religieuze kringen bevorderen niet te korten, maar het jaarlijkse budget te verhogen tot € 800.000

(een verhoging van € 600.000);

  • - het jaarlijkse budget voor ondersteuning van GSA's te verhogen tot € 450.000

(een verhoging van € 250.000);

  • - de hierboven genoemde verhogingen (€ 600.000 en € 250.000) te financieren uit de budgetverhoging (jaarlijks 2 mln.) voor homo-emancipatiebeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jadnanansing en Marcouch. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (33000-VIII).

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Wij horen hier een debat te voeren, ook in tweede termijn. Het is mij een gruwel dat wij de tweede termijn vaak louter gebruiken voor een diarree aan moties. Dat wilde ik graag even zeggen.

Ik kom dan ook slechts met één motie, maar ik wil eerst enkele opmerkingen maken. Ik wil met nadruk zeggen dat ik het zeer eens ben met collega Beertema, die gisteren zo treffend zei: wij overvragen toch niet met die paar simpele dingen die wij van het onderwijs verlangen?

Ook een opmerking van de heer Dijkgraaf was mij uit het hart gegrepen. Hij zei dat slechts 30% van de scholen gericht is op opbrengstgericht werken en dat zij dat gewoon horen te doen. Ik vond dat heel rake opmerkingen en sluit mij daarbij van harte aan.

Ik was het ook zeer eens met de opmerkingen van de minister over onderwijs en kennis en over onze kanskaart voor de toekomst. Verder ben ik erg blij dat de minister zo ruimhartig en duidelijk heeft uitgesproken dat haar discussie over betrokkenheid van ouders niet betekent dat vrouwen hun baan zouden moeten opzeggen om zich meer met het onderwijs van hun kinderen te bemoeien. Wij hebben geen kabinet met een moderne, liberale minister-president om terug te gaan naar de jaren vijftig!

Het kabinet zet op verschillende punten in op het verhogen van de kwaliteit. De centrale toetsing is daarvan een onderdeel en een middel om de kwaliteit te verbeteren. Natuurlijk vindt ook de VVD dat van toetsen alleen een leerling niet beter wordt, maar hoe meer toetsen, hoe gewoner het wordt en daar wordt een leerling wel beter van. Door de leerling te volgen, kun je achterstanden eerder signaleren en daarop reageren. Door de prestaties van alle leerlingen te volgen, breng je in kaart hoe docenten en scholen presteren. In totaliteit is dat dus geen toetsterreur, maar een middel om de kwaliteit te verhogen.

Ik ben het eens met de minister die afstand nam van de ongetwijfeld goedbedoelde maar in mijn ogen voor de lange termijn onverstandige woorden van mevrouw Ferrier.

Het idee van de PVV om het "je" en "jij" in het onderwijs aan te pakken is sympathiek, maar het is belachelijk om dat vanuit Den Haag aan de scholen op te leggen. Dat is aan de school zelf. Of een leraar nu wordt aangesproken met "je" of met "meester Harm", is niet aan het parlement om te bepalen.

Ik heb met groot genoegen vastgesteld dat er een breed draagvlak lijkt te ontstaan voor het aanpakken van misstanden rond het onderwijs die oneigenlijk kunnen schuilen onder de paraplu van de vrijheid van onderwijs. Ik vat een heel genuanceerde discussie uit de eerste termijn nu even erg kort samen. Ik acht het van groot belang om dat gegeven dan ook uit te spreken. Ik hoop op zo breed mogelijke ondersteuning vanuit de hele Kamer daarvoor. Vandaar dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de vrijheid van onderwijs, zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, een groot en belangrijk goed is;

van mening dat kwalitatieve misstanden in het onderwijs niet behoren te kunnen worden gelegitimeerd met een beroep op dit artikel;

spreekt als haar oordeel uit dat op korte termijn gepoogd moet worden, deze kwalitatieve misstanden te bestrijden en te voorkomen zonder bovenbedoelde vrijheid van onderwijs aan te tasten;

verzoekt de regering, aan een dergelijk streven mee te werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Elias. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (33000-VIII).

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Ik eindigde mijn eerste termijn door te zeggen dat wij op de goede weg zijn. Weinig verrassend misschien, maar wel verrassend vond ik de brede steun die ook vanuit de oppositie kwam voor het gevoerde beleid, als het over hoger onderwijs en wetenschap gaat. De vier punten van mevrouw Jadnanansing staan eigenlijk allemaal in de strategische agenda, maar dan met een wat liberaler sausje, om in de termen van gisteren te blijven.

De SP heeft zich wat mij betreft nu definitief als een incidentenpartij gekwalificeerd door wel steeds te blaffen, maar niet door te willen bijten nu wij echt afspraken maken om misstanden in het hoger onderwijs aan te pakken. Het is wel fijn dat de heer Van Dijk en de heren van de HBO-raad elkaar eindelijk hebben gevonden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heren?

Mevrouw Lucas (VVD):

En dames.

Onderwijs en onderzoek zijn de motor van vooruitgang en innovatie en daarmee van onze economie, de nieuwe economie waaraan wij in Nederland en in Europa moeten werken. Vandaar ons amendement op het Belastingplan om internationale kenniswerkers te ontzien bij de 30 plusregeling; een amendement waar ik trots op ben. De VVD wil de afdracht aan Europa fors terugschroeven zonder dat dit ten koste gaat van het budget voor onderwijs en onderzoek binnen Europa. Voor iedere € 5 die wij aan Europa geven, krijgen wij er op het gebied van onderzoek zeven terug. Voor een land dat meestal nettobetaler is, is dat ook wel eens aardig. Vandaar de volgende motie, die aansluit op de in mei 2011 ingediende motie van de leden Plasterk en Ten Broeke op stuk nr. 32502, nr. 7.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet alleen maatregelen getroffen dienen te worden om de huidige crisis het hoofd te bieden, maar dat tevens geïnvesteerd moet worden om ervoor te zorgen dat Europa straks sterker en innovatiever uit de crisis komt;

overwegende dat kennis en innovatie de motor zijn van de nieuwe economie;

overwegende dat de Nederlandse R&D-bedrijven en wetenschappers zich steeds meer richten op Europese fondsen;

overwegende dat de Nederlandse wetenschap tot de top drie van de wereld behoort en dat de Nederlandse wetenschappers relatief veel onderzoeksmiddelen uit Europa weten binnen te halen;

constaterende dat de Nederlandse inzet gericht is op een lagere Europese meerjarenbegroting;

verzoekt de regering om tijdens de onderhandelingen over de voorgestelde EU-begroting 2014–2020 te pleiten voor verlagingen van de cohesie-, landbouw- en structuurfondsen en de Europese investeringen voor onderwijs, onderzoek en innovatie te ontzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lucas, Dijkhoff, Van der Ham, Schouw, Klaver en El Fassed.

Zij krijgt nr. 84 (33000-VIII).

Mevrouw Lucas (VVD):

Dan het topsectorenbeleid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord is afgesproken dat vanuit OCW een bijdrage van 350 mln. wordt geleverd aan het topsectorenbeleid;

constaterende dat deze middelen nu volledig uit de tweede geldstroom worden gehaald;

overwegende dat door deze bijdrage uit de tweede geldstroom en het talentenprogramma van NWO, de vrije middelen voor excellent onderzoek beperkt worden;

overwegende dat ook vanuit andere OCW-middelen, zoals de eerste geldstroom, de RAAK-subsidies en bijvoorbeeld de gereserveerde middelen voor hbo-onderzoek een bijdrage geleverd kan worden aan de kenniscontracten vanuit de topsectoren;

verzoekt de regering, pragmatisch en flexibel om te gaan met de bijdrage vanuit OCW aan het topsectorenbeleid en ook de bijdragen vanuit andere geldstromen mee te tellen in de totale bijdrage van 350 mln.,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (33000-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden. De minister en de staatssecretaris doen veel; dat kan ik niet ontkennen. Sommige dingen daarvan zijn ook positief en dat heb ik ook gezegd. De inzet op taal en rekenen is goed: terug naar de basis. Maar de balans is wantrouwen. Dat heeft te maken met – ik gebruik een woord van mevrouw Ferrier – toetsterreur. Daar ben ik het helemaal mee eens. Het heeft te maken met de vele prestatieafspraken, met het controleapparaat dat wordt opgetuigd en last but not least met het prestatieloon, de grootste mislukking van dit kabinet, vrij naar de heer Çelik. Ik kreeg een sneer van mevrouw Lucas dat ik tegenwoordig een bondgenoot ben van de voorzitter van de HBO-raad. De voorzitter van de HBO-raad kan het ook wel eens bij het juiste eind hebben; je moet niks uitsluiten. Als zij zich aansluiten bij de standpunten van de SP, juich ik dat alleen maar toe. Dus HBO-raad, ga zo door!

Het beroepsonderwijs. Maak werk van kleine ambachtsscholen, zorg voor begrijpelijke opleidingen en stop met al die afkortingen. Zorg ervoor dat ouders en leerlingen snappen waar men naartoe gaat. Er bestaan kaarten waarop wordt aangegeven hoe het onderwijs in Nederland is ingedeeld; dat is echt hogere wiskunde, al die leerlijnen en dergelijke. Ik begrijp echter dat de minister instemmend knikte toen ik dat tijdens het debat zei, dus dat juich ik toe. Ik ben benieuwd hoe wij dat zullen vormgeven

Ik heb niet voor niets het pleidooi van de minister-president over de schaalverkleining genoemd. Hij is het er zeer mee eens dat schaalvergroting niet goed is. De staatssecretaris zegt te komen met voorstellen over de mogelijkheden om tot schaalverkleining te komen. Dat wacht ik natuurlijk graag af. Ik zeg dank voor de toezegging naar aanleiding van mijn motie. Ik ben heel benieuwd.

Vervolgens een opmerking over overhead en bureaucratie. De Kamer heeft duidelijk gezegd de buitengewoon overzichtelijke methode van de wetenschappers Bouwens en Bruins in te voeren op de hogescholen. Die is al een keer toegepast en dat gaf een goed resultaat, dus de Kamer vond dat de hbo-scholen die methode konden overnemen. De staatssecretaris zei dat hij dit zou polsen bij de VSNU en de HBO-raad, maar die zeiden dat dit te veel gedoe was. Wij konden natuurlijk verwachten dat de HBO-raad dat zou zeggen. Ik vind dat heel jammer. De heer Beertema zal straks komen met een motie die door mij meeondertekend is, waarin wordt gevraagd te bezien of wij kunnen komen met een goede definitie van "bureaucratie", opdat wij het meeste geld naar het onderwijs laten gaan in plaats van naar bijzaken.

De minister heeft iets gezegd over de ouders in het onderwijs. Ik geef haar een compliment voor het feit dat zij daarmee de hele week het debat in de media gedomineerd heeft. Ik zie daar ook wel de goede kanten van in. Het mag echter geen manier zijn om bezuinigingen in het onderwijs te legitimeren. De minister zei gisteren op de radio dat er bezuinigd wordt in het onderwijs, dus dat het ook daarom belangrijk is dat ouders zich meer met het onderwijs inlaten. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. De minister zei zelf dat de expertise die nodig is voor passend onderwijs, echt een zaak is van het onderwijs zelf. Laten wij dat vooropstellen en niet impliciet zeggen dat ouders meer moeten doen, zodat het kabinet kan bezuinigen.

Ik dien een aantal moties in. Mijn eerste motie gaat over mijn pleidooi voor managers voor de klas. Ik kan het niet simpeler zeggen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderwijsmanagers dikwijls niet uit het onderwijs zelf afkomstig zijn;

van mening dat de afstand tussen bestuur en werkvloer zo klein mogelijk moet zijn;

verzoekt de regering, te stimuleren dat onderwijsmanagers minstens eenmaal per week voor de klas staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk . Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (33000-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Vervolgens dien ik een motie in over de salarissen van bestuurders. In het voortgezet onderwijs hebben de bestuurders een eigen cao gemaakt, bovenop die van de leraren. Bij de universiteiten en hogescholen hebben wij nog steeds gedoe met bestuurders die menen dat zij zichzelf meer dan drie ton mogen toeschuiven. Dit is onaanvaardbaar. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het salaris van onderwijsbestuurders onder de cao van leraren te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 87 (33000-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mijn volgende motie gaat over mijn lievelingsonderwerp, de prestatiebeloning. Het kabinet meent hiermee te moeten voortgaan. De scholen worden hiermee lastiggevallen. Als het kabinet er überhaupt mee wil doorgaan – dit heb ik al gezegd – dan zou het moedig zijn als het kabinet zelf ook overgaat tot prestatiebeloning. De heer Elias heeft wel eens gezegd dat dit, als het aan hem ligt, ook binnen de VVD realiteit zou moeten worden. Het lijkt mij heel interessant om te zien welke minister dan een bonus krijgt en welke staatssecretaris geen bonus krijgt. Wij kunnen dat dan elke maand digitaal raadplegen, zodat wij kunnen wij zien of de kwaliteit van het kabinet inderdaad hoger wordt. Om de kwaliteit, in dit geval van het onderwijs, was het immers te doen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering prestatieloon wil invoeren in het onderwijs;

van mening dat eerst elders onderzoek naar prestatiebeloning moet worden gedaan, alvorens het onderwijs hiermee te belasten;

spreekt uit dat de Kamer een experiment met prestatiebeloning voor leden van het kabinet uitvoert, alvorens een besluit te nemen over prestatiebeloning in het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 88 (33000-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik hoop dat alle voorstanders van prestatiebeloning in de Kamer deze motie van harte toejuichen. Men kan zich nog als medeondertekenaar aanmelden.

Voorzitter. Een ander onderwerp. Scholen hebben een eigen vermogen. Dat wordt soms belegd en dat wordt soms verkeerd belegd en dan wordt er weer verlies op geleden. Dat is een zorgelijke situatie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft daar een interessante opmerking over gemaakt. Hij zei dat wij moeten zorgen dat onze overheidsinstellingen zo veel mogelijk bij de overheid bankieren. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van Binnenlandse Zaken gemeenten en provincies aanmoedigt om te schatkistbankieren vanwege de instabiele financiële situatie in Europa;

verzoekt de regering, schatkistbankieren in het onderwijs als norm te hanteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 89 (33000-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb een motie over de vermarkting van het wetenschappelijk onderzoek.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onafhankelijkheid en transparantie van onderzoek essentieel zijn voor de wetenschap;

verzoekt de regering, bij universiteiten aan te dringen op gebruikmaking van de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90 (33000-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Tot slot kondig ik met gepaste trots een motie aan die ook door mevrouw Lucas is ondertekend.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in toenemende mate sprake is van inmenging door universiteitsbestuurders in de publicaties van (digitale) universiteitsbladen;

verzoekt de regering, in het overleg met bestuurders te benadrukken dat universiteitsbladen onafhankelijk zijn en dat redactionele inmenging ongewenst is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Lucas. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91 (33000-VIII).

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Allereerst dank aan de minister en staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen, zowel schriftelijk als mondeling. En dank aan de minister dat zij de ouders zo verschrikkelijk in het zonnetje gezet heeft deze week. Over de ouders en de ouderbijdrage heb ik in eerste termijn al wat gezegd. De heer Çelik heeft daarover een motie ingediend en die heb ik ook ondertekend. Ik zou de minister willen vragen om bij de uitvoering van die motie ook de ouderorganisaties te betrekken.

Ik heb een motie over de verspreiding van beroepsopleidingen op regionaal niveau.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet werkt aan een doelmatiger aanbod van beroepsopleidingen op regionaal niveau;

overwegende dat vanwege deze macrodoelmatigheid kleinere opleidingen in gemeenten binnen de regio dreigen te verdwijnen naar de grote steden;

overwegende dat het behoud van beroepsonderwijs in deze gemeenten essentieel is voor een gezonde arbeidsmarkt en een aantrekkelijk leefklimaat;

verzoekt de regering, het behoud van het beroepsonderwijs in regiogemeenten te bevorderen en in de uitwerking van het beleid de afstemming met het regionale bedrijfsleven en het belang voor de regionale economie leidend te laten zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop en Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 92 (33000-VIII).

De heer Biskop (CDA):

Daarbij zou ik willen aangeven dat naar de mening van de CDA het ruimhartig gebruik van domeinen een heel mooie oplossing zou kunnen zijn.

Als het gaat om regelarm onderwijs heb ik de minister voorzien van een aantal aardige ideeën. Ik heb op dit punt een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regeldruk en bureaucratie in het onderwijs nog te groot zijn;

overwegende dat hierdoor scholen te veel worden belemmerd om binnen bepaalde randvoorwaarden onderwijs in te richten naar eigen inzicht, maar tevens minder tijd aan het geven van onderwijs kan worden besteed;

constaterende dat niet alleen het Rijk, maar ook de scholen zelf en de sociale partners bijdragen aan deze regeldruk en bureaucratie;

verzoekt de regering, afspraken te maken met alle betrokkenen voor een merkbare vermindering van de regeldruk en bureaucratie in het onderwijs en de Kamer hierover te informeren voor de Voorjaarsnota,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 93 (33000-VIII).

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. In de schriftelijke beantwoording heb ik wat zaken teruggekregen over dyslexie en de remedial teachers die betrokken zijn bij de behandeling daarvan. De minister heeft daarover geantwoord dat zij hun werk kunnen doen via degene die wel gemachtigd is om de zaak in rekening te brengen, maar ik heb nu juist het probleem aan de orde gesteld dat zij dat altijd via een andere behandelaar of onderzoeker moeten doen. Mijn oproep was om dat toch eens aan de orde te stellen bij de minister van VWS. Wellicht kan er bij de inrichting van het register een speciaal plekje voor de remedial teachers worden gemaakt, zodat zij de bevoegdheid tot declareren bij de zorgverzekeraars krijgen, maar daarbij kijk ik naar de staatssecretaris.

De minister heeft ook schriftelijk geantwoord op mijn vragen over de schoolverlaters boven 18 jaar. Het mag zo zijn dat de gemeenten pas bij de bijstandsaanvraag echt iets in handen hebben, maar zij hebben mij laten weten dat zij juist instrumenten zouden willen hebben voor jongeren ouder dan 18 jaar die niet voor een uitkering komen. Mijn oprechte vraag aan de minister is om met de gemeenten mee te denken, want zij beschouwen dat toch als een ernstig probleem.

Ik heb nog 20 seconden voor een motie waarin ik pleit voor een rookvrij schoolplein.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat inmiddels alle scholen rookvrij zijn, maar nog niet alle schoolpleinen;

overwegende dat 50% van de pubers start met roken en dat 50% daarvan blijft roken;

overwegende dat dit onwenselijk is uit oogpunt van volksgezondheid;

verzoekt de regering, in overleg met scholen te bevorderen dat ook alle schoolpleinen rookvrij worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (33000-VIII).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Het is goed om te zien dat deze bevlogen bewindspersonen de zorgen van mijn fractie delen, bijvoorbeeld als het erom gaat onze in de zesjescultuur gedrilde leerlingen te helpen zo snel mogelijk in positie te komen om te kunnen concurreren tegen de hoogopgeleide en van een bevlogen arbeidsethos doordrongen jongeren in Azië en bijvoorbeeld Latijns-Amerika.

Mijn fractie steunt de minister in haar oproep voor meer ouderbetrokkenheid, maar wij vinden wel dat zij daarbij onderscheid moet maken tussen hoogopgeleide en laagopgeleide ouders, waarbij die laagopgeleide ouders nadrukkelijk niet uitsluitend allochtone ouders zijn. Wij vinden dat de ervaringen, zoals opgedaan in het Platform Allochtone Ouders en Onderwijs en in Opstap, beter benut zouden moeten worden. Daar kun je enorm veel winst boeken. Het gaat er uiteindelijk om het beste uit ieder kind te halen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik hoor nu iets waarvan ik dacht er maar een van mijn interrupties voor te moeten gebruiken. Mevrouw Ferrier zegt dat er vooral onderscheid moet worden gemaakt tussen hoog- en laagopgeleide ouders. Waar moet dat onderscheid dan in zitten? Als er een oproep is dat er aandacht voor moet zijn dat ouders hun kinderen goed opvoeden en dat zij erop worden aangesproken, ook door de scholen, in sommige gevallen, als zij dat niet goed doen, dan kunnen we een eind opschieten, maar we gaan toch niet zeggen dat dit vooral voor laagopgeleiden is, alsof het probleem daar per definitie groter is dan onder hoogopgeleiden?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Wat ben ik blij met deze interruptie, want dit is wel het laatste beeld dat ik wil oproepen. Wij zijn het erover eens dat ouderbetrokkenheid van belang is. Dat betekent dat je ouders een stimulans moet geven om betrokken te raken bij school en bij de ontwikkeling van hun kind. Onder hoger opgeleide ouders zie je vaak tweeverdieners die het ontzettend druk hebben, soms zo druk dat ze nauwelijks meer weten welk kind ze uit de crèche of van school meenemen, zoals wij in Koefnoen hebben kunnen zien. Dat zijn echter wel de ouders die 's avonds voorlezen. Je ziet dat juist dat beetje aandacht thuis van belang is en dat dit juist bij laagopgeleide ouders ontbreekt. Daarom zeg ik dat ouderbetrokkenheid ook maatwerk vraagt. Ik begrijp de minister als zij zegt dat het een kwestie van de scholen is en dat zij daar niets over kan zeggen. Ik zeg echter wel dat als je het serieus neemt, je oog moet hebben voor de verschillende soorten stimulans die er zouden moeten zijn voor de betrokkenheid van ouders die in heel veel verschillende situaties zitten.

De heer Van der Ham (D66):

Dat begrijp ik, maar ik zou die scheidslijn tussen hoog- en laagopgeleide ouders niet zo willen trekken. 99% van de ouders die niet hbo- of universitair geschoold zijn zorgen uitstekend voor hun kinderen. Door dat onderscheid zo te maken, wekt mevrouw Ferrier wellicht onbedoeld de verkeerde indruk. Dat kunnen wij de lager opgeleide ouders toch niet aandoen. Mijn vraag is wel hoe hard mevrouw Ferrier dit precies wil maken. Hoe bevattelijk is zij voor de stelling die ik bij de minister heb neergelegd dat er daarnaast ook goede jeugdzorg en kinderopvang moet zijn? In veel gevallen is dat nog niet voldoende op orde. Hoor ik in het betoog van mevrouw Ferrier ook een oproep om dat goed te regelen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Allereerst benadruk ik dat ik slechts probeer aan te geven dat er diversiteit moet zijn in de stimulans voor ouderbetrokkenheid. Ik geef geen oordeel over laagopgeleide of hoogopgeleide ouders. Om het kort te houden: natuurlijk ben ik het met de heer Van der Ham eens dat wij inzetten op een goede combinatie van arbeid en zorg voor ouders, voor mannen en vrouwen. De CDA-fractie kijkt wat dat betreft natuurlijk goed naar de mogelijkheden – en het verbeteren daarvan – voor een goede combinatie van arbeid en zorg.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mevrouw Ferrier.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Met name omdat ik geen onderscheid maak tussen hoogopgeleide en laagopgeleide ouders maar wel zie waar je je winst kunt pakken, ben ik heel blij met de schriftelijke toezegging om bij de gewichtenregeling ook de thuistaal te betrekken. Ik kijk met veel belangstelling uit naar de uitkomsten van het onderzoek daaromtrent.

Over het passend onderwijs komen wij nog uitgebreid te spreken. Ik heb reeds namens mijn fractie laten weten dat voor haar het instemmingsrecht van ouders van belang is, net zoals het zo veel mogelijk beperken van de ervaren regeldruk bij de mensen die straks vorm gaan geven aan het passend onderwijs. Ook ten aanzien van het leerlingenvervoer hebben wij zorgen. Ik heb in dit kader twee moties voorbereid.

Mijn eerste motie gaat over de ervaren regeldruk.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat leerkrachten nu veel tijd kwijt zijn aan het invullen van formulieren voor zorgleerlingen;

overwegende dat de invoering van passend onderwijs mede als doel heeft een vermindering van de regeldruk en bureaucratie te bewerkstelligen door de verantwoordelijkheid neer te leggen bij het samenwerkingsverband;

verzoekt de regering, een nulmeting uit te voeren over de tijdsbesteding ten aanzien van zorgformulieren voor inwerkingtreding van de samenwerkingsverbanden en met de scholen afspraken te maken over het zoveel mogelijk beperken van de regeldruk en bureaucratie zodat het beheersbaar blijft voor docenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (33000-VIII).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Mijn tweede motie betreft het leerlingenvervoer.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanwege afspraken binnen samenwerkingsverbanden sommige leerlingen verder zullen moeten reizen naar een school;

overwegende dat in gevallen waarin deze kinderen niet zelfstandig kunnen reizen, zij gebruik moeten kunnen blijven maken van door de gemeente gesubsidieerd leerlingenvervoer;

verzoekt de regering, hierover in gesprek te gaan met de VNG en de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Ortega-Martijn en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (33000-VIII).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mijn fractie vindt het van belang dat de goede docenten en de ambulant begeleiders de schouders eronder gaan zetten om van het passend onderwijs het succes te maken dat het kan worden. Wij zijn daarom blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat de professionaliseringsmiddelen voor de docenten goed zullen worden aangewend. Wij zien de voorstellen met belangstelling tegemoet. Dat geldt ook voor de ambulant begeleiders. De mensen die dit straks waar zullen maken, moeten ook echt in positie worden gebracht. Ook de voorstellen op dat punt zien wij met belangstelling tegemoet.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De afgelopen paar dagen is er in de krant, maar ook hier, veel gesproken over de cultuur op en rond de school. Terecht, want bij het onderwijs gaat het over waardenoverdracht en een goede inbedding in de samenleving. Het is dus heel goed dat wij het daar ook over hebben. Dat soort oproepen is echter niet gratis, letterlijk en figuurlijk niet. Als een minister zegt dat ouders meer hun verantwoordelijkheid moeten nemen, vindt D66 dat ook deze minister meer haar verantwoordelijkheid moet nemen voor de jeugdzorg en de kinderopvang. De inbedding moet zo zijn dat gezinnen optimaal hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Daarin hebben wij kritiek op dit kabinet.

Het is ook niet gratis om de volgende reden. Als je het hebt over klassen en over de atmosfeer in een klas, gaat het over voldoende docenten in de klas en niet te veel leerlingen in de klas. D66 zegt daarvan: er zijn alternatieve keuzes te maken. Wij hebben geprobeerd om dat in amendementen te vatten.

De heer Elias (VVD):

De eigen verantwoordelijkheid staat bij de VVD hoog in het vaandel en volgens mij bij D66 ook. Waarom moet de Staat al die opvang betalen? Wat is dat eigenlijk voor raars? Het is toch volkomen logisch dat je een deel van de kosten zelf draagt? Niet alleen vanwege het budgettaire kader – dat speelt mee – maar ook vanwege het principe. Het is toch helemaal niet raar om te zeggen: als je allebei werkt, betaal je een deel zelf? Ik snap het totaal niet.

De heer Van der Ham (D66):

Natuurlijk kun je ook zelf een deel betalen. Maar de regels voor de kinderopvang op het gebied van veiligheid zijn niet eens goed op orde. Daar zijn wij de afgelopen jaren achter gekomen. Er zijn een aantal zaken waarvan juist de overheid moet zorgen dat die goed functioneren. Zaken moeten ook met werkgevers goed worden afgestemd. Er is zeker een eigen verantwoordelijkheid voor ouders voor de kinderopvang, maar ook een koepelverantwoordelijkheid van de overheid, om ervoor te zorgen dat er voldoende informatie is, dat de veiligheid op orde is en dat dit soort zaken goed georganiseerd zijn. Wij vinden dat het kabinet daarin wel een stapje extra mag zetten. De jeugdzorg is een gemeenschappelijke zorg. Daarin is er nog steeds te veel bureaucratie. Er wordt te weinig op tijd ingegrepen. Al dat soort zaken hoort ook bij een goede inbedding van kwetsbare leerlingen en hun ouders in de samenleving.

De heer Elias (VVD):

De heer Van der Ham duikt weg voor de vraag. De vraag was: waarom is het ten principale zo dat de Staat moet regelen dat je vijf dagen per week je kind in de crèche kwijt kunt? Natuurlijk is het volstrekt logisch om ook zelf een deel van de verantwoordelijkheid te dragen, niet alles, maar wel een deel. Daar loopt u voor weg.

De heer Van der Ham (D66):

Een deel, ja, maar mag ik u eraan herinneren dat het uw fractie was die, samen met andere fracties – ik geloof die van de heer Bos – heeft gepleit voor een vorm van gratis kinderopvang? Het was een voorstel van de heer Van Aartsen, destijds fractievoorzitter van de VVD. Ik vind het opmerkelijk dat u dit tegen mij zegt. Ik zat toen ook al in de Kamer. Het was een voorstel van de heer Van Aartsen en de heer Bos van de Partij van de Arbeid. Ik zou wat dat betreft eens in de eigen geschiedenis van uw fractie duiken.

De heer Elias (VVD):

Ik mag niet meer interrumperen, maar dan telt natuurlijk ook het budgettaire kader.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Het is dus niet gratis. We hebben een aantal amendementen ingediend voor wat kleinere bedragen rond studerende moeders en andere zaken. Daarnaast hebben we ook een paar amendementen ingediend om te laten zien dat je echt andere keuzes kunt maken. Het is toch heel gek dat wij gratis schoolboeken uitdelen, terwijl we dat geld ook kunnen benutten voor bijvoorbeeld zorgleerlingen of om meer docenten voor de klas te krijgen. De amendementen geven er volgens mij uiting aan dat het werkelijk anders kan. Bovendien is er een kleine opening, want de heer Elias heeft wat uitspraken gedaan over de gratis schoolboeken. Ik heb die graag in een motie gevat en verwacht natuurlijk dat hij die steunt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, bij eventuele onderhandelingen over herprioritering in de overheidsuitgaven het heroverwegen van de "gratis schoolboeken" hoog op het lijstje te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (33000-VIII).

De heer Biskop (CDA):

De motie is mij ietwat onduidelijk. Bedoelt de heer Van der Ham alleen de schoolboeken in het voortgezet onderwijs of bedoelt hij de schoolboeken in heel het onderwijs, inclusief het primaire onderwijs?

De heer Van der Ham (D66):

De gratis schoolboeken kosten 300 mln. Daarvan blijft 200 mln. over als je de gratis verstrekking afschaft. Dat geld kun je veel beter besteden aan andere zaken in het onderwijs, bijvoorbeeld aan zorgleerlingen of om de salarissen van de leraren op het niveau te brengen waarop ze eigenlijk zouden moeten liggen. Dat ziet u in onze amendementen. Daar gaat het geld heen.

Ik kom op de klassengrootte. Ik heb het daar uitgebreid over gehad.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat steeds meer leraren te maken krijgen met klassen met meer dan dertig leerlingen;

constaterende dat de overheid geen inzicht heeft in de klassengrootte op Nederlandse scholen voor primair en voortgezet onderwijs;

verzoekt het kabinet, een onderzoek in te stellen naar de klassengrootte in het primair en voortgezet onderwijs en de relatie met onderwijskwaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Klaver, Çelik en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (33000-VIII).

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat er vooral om, een handvat te hebben om de voorbeelden waar staatssecretaris Zijlstra het over had, goed vorm te geven. Dat het ook anders kan, dat geloof ik absoluut, maar voor je het weet krijg je allerlei experimenten die op halve waarheden berusten en juist onzinnig blijken te zijn. Ik vind zo'n onderzoek zeer belangrijk om ook elementen zoals specifiek, heel erg op de leerling gericht onderwijs te kunnen faciliteren. Dat is complementair aan wat de staatssecretaris zegt.

Dan dien ik nog een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat studenten die een deeltijdopleiding volgen naar ratio van de duur van hun opleiding langer moeten kunnen studeren alvorens zij met de langstudeermaatregel te maken krijgen;

constaterende dat de door de Eerste Kamer aangenomen motie-Ganzevoort c.s. het kabinet oproept, de onbedoelde effecten voor deeltijdstudenten van de langstudeermaatregel terug te draaien;

verzoekt de regering, de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zodanig aan te passen dat deeltijdstudenten niet automatisch tegen een langstudeerboete aanlopen;

verzoekt de regering voorts, de Kamer hierover tijdig te informeren met het oog op de wijziging van deze wet bij ingang van het schooljaar 2012/2013,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Jasper van Dijk, Jadnanansing en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (33000-VIII).

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ten slotte drie moties over het mbo.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onder leraren en bestuurders in het middelbaar beroepsonderwijs draagvlak bestaat voor het intensiveren van de onderwijstijd, het verkorten van de mbo 4-opleiding en het herzien van de kwalificatiestructuur;

constaterende dat leraren en bestuurders erop wijzen dat in delen van het mbo de kwaliteit van het onderwijs zal lijden onder een te gehaaste invoering per 2013;

verzoekt het kabinet, in overleg met de mbo-opleidingen maatwerk te bieden bij het verkorten van de opleidingen en hier waar nodig een jaar extra marge toe te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Klaver, Çelik en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het van belang is dat het aantal leerlingen en studenten techniek groeit;

constaterende dat het voor leerlingen van 16 en 17 jaar moeilijker is om een stage te lopen in industriële omgevingen vanwege regelgeving ten aanzien van minderjarigen;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te verkennen hoe er binnen de kaders van de Arbeidswet en de daaraan ten grondslag liggende internationale verdragen, meer mogelijkheden kunnen worden gecreëerd om leerlingen stage te laten lopen en kennis te vergaren in technische werkomgevingen, zoals de industrie en de resultaten mee te nemen in het Masterplan Techniek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ambachtelijk vakmanschap van groot belang is voor de Nederlandse economie;

overwegende dat de (her)invoering van de "meestertitel" voor excellent ambachtelijk vakmanschap een bijdrage kan leveren aan de herkenbaarheid en waardering hiervan;

overwegende dat een dergelijke titel waardevast dient te zijn en dat de voorwaarden in samenwerking met de ambachtelijke brancheorganisaties tot stand dienen te komen;

verzoekt de regering, in samenwerking met de ambachtelijke brancheorganisaties te onderzoeken hoe de "meestertitel" voor excellent ambachtelijk vakmanschap (her)ingevoerd kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Biskop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102 (33000-VIII).

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden hartelijk voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. Het schriftelijke gedeelte was zeer welkom, ook bij mijn medewerkers. Bedankt, namens hen.

Ik heb een aantal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat schoolbesturen in veel gevallen te weinig verantwoording afleggen over hun beleid aan ouders, leerlingen en studenten;

overwegende dat ouders, leerlingen en studenten in staat moeten worden gesteld kennis te nemen van het gevoerde en het te voeren beleid en om schoolbesturen daarover te bevragen;

verzoekt de regering om onderwijsinstellingen in het po, vo, mbo en hbo op te dragen een jaarlijkse verantwoordingsdag voor ouders, leerlingen en studenten te organiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 103 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat verbale agressie, bedreiging en geweld tegen onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel een groot probleem vormen;

overwegende dat door angst voor represailles tegen betrokkenen en door vrees voor reputatieschade van de school vaak geen aangifte wordt gedaan;

overwegende dat het niet doen van aangifte het gezag van onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel en de veiligheid binnen de school ernstig ondermijnt;

verzoekt de regering om scholen altijd aangifte te laten doen bij incidenten met mishandeling en/of ernstige bedreiging van onderwijzend of onderwijsondersteunend personeel, waarbij de school in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag de rol van aanklagende partij op zich neemt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 104 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in het onderwijsveld een cultuuromslag gewenst is die het respect voor leraren en ondersteunend personeel versterkt;

overwegende dat een gezagsverhouding en een zekere professionele afstand tussen leerlingen en onderwijzend en/of onderwijsondersteunend personeel daarvoor onontbeerlijk is;

verzoekt de regering, te bevorderen dat scholen in hun schoolreglement vastleggen dat onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel niet bij de voornaam worden aangesproken, maar met meneer/mevrouw en met u in plaats van je en jij,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 105 (33000-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog altijd onderwijsinstellingen zijn die slechts 50% van het onderwijsbudget uitgeven aan het primair proces en dus 50% aan overhead;

overwegende dat een verdeling van 80% primair proces en maximaal 20% overhead de norm zou moeten zijn;

verzoekt de regering, een traject in te zetten dat tot doel heeft om uiterlijk voor eind 2014 dit te verwezenlijken, op basis van een eenduidige, landelijke definiëring waarin heldere criteria voor het contactuur zijn opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beertema, Jasper van Dijk en Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106 (33000-VIII).

Hebt u een nu een vraag mijnheer Van Dijk, of wilt u wachten tot het eind?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het kan nu ook al. De heer Beertema gaat steeds zachter voorlezen, dus wij moeten heel goed luisteren. Er kwam zomaar even een motie tussendoor over het zogenaamde "u-zeggen", de motie op stuk nr. 105. In het dictum, waar wij met spanning op hebben gewacht, staat dat de regering moet bevorderen dat leraren niet met meer bij de voornaam worden aangesproken. Hoe moet de regering dat gaan doen?

De heer Beertema (PVV):

Niet door het instellen van een "u-politie". Verder wil ik het aan de minister overlaten om met ideeën hierover te komen. Bevorderen kan op tal van manieren. Er kan een gesprek plaatsvinden. Maar ik denk u daarvoor bij het departement moet zijn, mijnheer Van Dijk. Ik wacht de beantwoording van de minister met spanning af.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dan moet u bij het departement zijn? Het is uw motie, mijnheer Beertema. Het is uw voorstel, dus ik neem aan dat u daar 200% achter staat. Als de minister straks zegt dat zij daar niet zo veel behoefte aan heeft en dat zij het eventueel in een bijzinnetje zal zeggen, neemt u daar natuurlijk geen genoegen mee. Dan kunnen wij nieuwe voorstellen verwachten, toch? Of niet?

De heer Beertema (PVV):

Als deze motie wordt aangenomen, met de steun van de SP bijvoorbeeld, staan wij samen sterk, mijnheer Van Dijk. Dan kunnen wij de minister erop aanspreken als er niets is gebeurd. Wij zullen dat natuurlijk monitoren. Wij zullen daar scherp op zijn en wij zullen kijken of daar inderdaad iets uitkomt.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Beertema is altijd klip-en-klaar over wat hij van managers vindt, maar hij begint zich steeds meer als "eentje" te gedragen. Hij heeft het zelfs al over het monitoren van de maatregel die moet worden ingesteld om te bevorderen dat leerlingen "u" gaan zeggen tegen de docenten. Hoe ziet de heer Beertema dit precies voor zich? Daarover zou ik echt wat meer willen horen. Ik kom wel erg in de verleiding om deze motie te steunen. Ik hoop dat mijn collega's ook in die verleiding komen. Ik verheug mij namelijk nu al op de brieven die naar de Kamer zullen komen over de manier waarop deze motie zal worden uitgevoerd.

De heer Beertema (PVV):

Het is het een of het ander. De heer Klaver zei gisteren ook al een aantal keren dat hij het een prachtige motie vond en dat hij dit een warm hart toedraagt. Ik nodig hem van harte uit om de motie te steunen. Hij moet mij echter niet uitdagen om rare dingen te zeggen over bijvoorbeeld een inspecteur of een politieman die boetes zou moeten uitdelen bij iedere keer dat leerlingen "je" of "jij" zeggen. Ik ben niet helemaal van lotje getikt, zeg ik de heer Klaver. Ik begrijp uiteraard best dat er heel veel kosmopolitisch ingestelde antiautoritaire mensen zijn – zij wonen voornamelijk in de grachtengordel en ik heb mij laten vertellen dat zij vaak GroenLinks stemmen – die dit een belachelijke motie vinden. Zij vinden dit volstrekt ouderwets. Wij zouden weer terug willen naar de jaren vijftig en de spruitjes. U mag dat vinden, mijnheer Klaver. Tekent u lekker niet mee, zou ik de heer Klaver willen zeggen. Het hoeft niet!

De voorzitter:

Dank u wel. Wij moeten elkaar niet rechtstreeks aanspreken.

De heer Beertema (PVV):

… zeg ik tegen de heer Klaver via de voorzitter.

De voorzitter:

Ja, zeker bij zo'n motie moeten we het een beetje officieel doen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Wellicht heb ik Frans gesproken gisteren en vandaag. Ik heb gezegd dat ik ook vind dat het goed is als leerlingen hun docent met "u" aanspreken. Geen haar op mijn hoofd denkt er echter over om dit hier in Den Haag te gaan regelen. Wij moeten niet de regering gaan vragen om dit te gaan bevorderen. Dit gaat echt over de vraag hoe een docent zijn lessen wil inrichten. Hoe gaat hij om met zijn leerlingen in het klaslokaal?

Ik sluit af met de heer Beertema te vragen om nu eens te stoppen met de mantra over de grachtengordel. Ik zeg dat ik dit onderwerp ook belangrijk vind. Laten wij elkaar op dit punt vinden. Laten wij echter ophouden met deze bezigheidstherapie, met het bezighouden van het kabinet met moties die absoluut onuitvoerbaar zijn. Dit is alleen maar symboliek.

De heer Beertema (PVV):

Symboliek en sprookjes zijn vooral bij GroenLinks in goede handen. Ik zal hiermee zeker niet stoppen. Tot mijn laatste adem zal ik de grachtengordel, GroenLinks en de idiote ideeën van GroenLinks blijven bestrijden. Het is niet anders. Idioot.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb gisteren gezegd dat als de heer Beertema per se met deze motie wil komen, ik zal overwegen een motie over het taalgebruik in de Kamer in te dienen. De heer Beertema zei daarop gisteren terecht dat hij daarover zelf gaat. Natuurlijk gaat de heer Beertema daarover zelf. Hij heeft het echter over het gedrag in de klas. Kan hij dan niet ook proberen dat wij elkaar hier in de Kamer op een fatsoenlijke manier aanspreken? Natuurlijk mogen wij een scherp debat voeren, maar moet het altijd net over het randje gaan? Als de heer Beertema wil dat dit niet in de klas gebeurt, dan verwacht ik dat hij zelf in de Kamer de hoogste standaarden in acht neemt.

De heer Beertema (PVV):

Dit komt uit de mond van aanhangers van Pol Pot en van mijnheer Hoxha.

De heer Klaver (GroenLinks):

Hè?

De heer Beertema (PVV):

Een collega van de heer Klaver is een erkend inbreker in een ministerie. Ik weiger me te laten aanspreken op fatsoensnormen door dit soort nihilisten. Kan ik mijn laatste motie indienen, voorzitter?

De voorzitter:

Ik zie aan de heer Klaver dat hij geen behoefte heeft aan het maken van een persoonlijk feit. U kunt dus uw laatste motie indienen, mijnheer Beertema. Als u mijn mening vraagt over deze kwalificaties, dan zeg ik: zo ga je niet om met gekozen volksvertegenwoordigers. Zulke kwalificaties, waarbij diep in de geschiedenis wordt gedoken; ik zou ze niet gebruiken. Het is echter uw eigen verantwoordelijkheid.

De heer Beertema (PVV):

Dat is inderdaad mijn verantwoordelijkheid. Ik word in de Kamer ook op van alles aangesproken. Als dat gebeurt, is de verontwaardiging altijd een stuk minder groot. Dat stel ik even vast. Ik leef ermee. Als de rest van de Kamer dat ook doet, komen we een stuk verder en zijn we eerder klaar.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de definitie van contacturen in het hbo aanscherping behoeft om te voorkomen dat onbegeleide uren als contactuur worden meegerekend;

overwegende dat onderwijstijd onder de pedagogisch deskundige verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel dient te vallen;

overwegende dat onderwijstijd deel uitmaakt van het door de school geplande en voor studenten verplichte onderwijsprogramma;

overwegende dat onderwijstijd inspirerend en uitdagend moet zijn om een zinvol onderdeel te zijn van de totale studielast van studenten;

verzoekt de regering, in het hoger beroepsonderwijs het begrip contactuur nader te definiëren en daarin de drie criteria uit het voortgezet onderwijs op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Beertema, Jadnanansing en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 107 (33000-VIII).

De heer Biskop (CDA):

Ik wil even terug naar de inhoud van het debat. Deze motie van de heer Beertema bevreemdt mij enigszins. Wat bedoelt hij precies met het aanscherpen van een definitie? Wordt er gevraagd om een academische en theoretische exercitie? Enkele minuten geleden stond hij bij deze microfoon en zei hij tegen de staatssecretaris: ach, u weet wel, een contactuur, zo'n uur waar een docent bij is. Kennelijk is dat nu niet meer voldoende?

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp de vraag niet helemaal. Het is helemaal geen academische exercitie. Ik verwijs naar glasheldere criteria voor de onderwijstijd, zoals die zijn geformuleerd voor de uren in het voortgezet onderwijs. Er moet een bevoegde leraar voor de klas staan; de les moet deel uitmaken van een rooster of een curriculum en de les moet prachtig, uitdagend en inspirerend zijn. Over die criteria heb ik het. Dat is wat onze studenten willen. De PVV-fractie wil dat die criteria ook gelden voor de contacturen in het hbo. Dan kan het hbo hoog of laag springen, maar zo vreselijk moeilijk is dat niet, wat ons betreft.

De heer Biskop (CDA):

Dat waren naar mijn idee de criteria voor het meetellen van uren als onderwijstijd. Dat is niet een-op-een vergelijkbaar met een contactuur. In het hoger onderwijs wordt er volgens mij op een andere manier onderwijs gegeven. Ik blijf bij mijn vraag. De heer Beertema stond hier net zelf en vertelde heel helder tegen de staatssecretaris wat een contactuur is en vervolgens draagt hij met deze motie de staatssecretaris op een definitie te bedenken voor een contactuur.

De heer Beertema (PVV):

Eerlijk gezegd snap ik helemaal niets van wat u zegt.

De heer Çelik (PvdA):

Ik ben consequent, want mijn handtekening staat eronder. Waarom is de heer Beertema zelf niet consequent? Vorige week hebben we hier de Wet op het voortgezet onderwijs behandeld, waarbij ik een soortgelijk amendement heb ingediend, waarin ik heb gevraagd om een nadere definitie van het woord "begeleiding" in de klas. Wat betekent dit woord? Wanneer telt de begeleiding mee voor de onderwijstijd? De fractie van de heer Beertema heeft mij toen niet ondersteund. Het was namelijk ontraden door de minister. Hoe kan de heer Beertema op een ander moment met een soortgelijk initiatief komen? Waarom steunt de heer Beertema de Partij van de Arbeid-fractie dan niet?

De heer Beertema (PVV):

Ik was vorige week bij het debat over de onderwijstijd erg verheugd over de definitie waarmee onze minister kwam. De drie criteria zijn mij uit het hart gegrepen. Andere leden van de Kamer denken daar anders over. Ik heb echter nog steeds het gevoel dat die criteria een heel goed handvat geven, niet alleen aan de docenten die op kwaliteit willen spelen, maar ook aan ouders en studenten zelf. Met deze definiëring hebben zij een prachtig instrument in handen om aan hun medezeggenschapsraad, college van bestuur of raad van toezicht te kunnen laten zien dat zij niet voldoende les krijgen. Dat is namelijk het probleem in het hoger onderwijs.

De heer Çelik (PvdA):

Ik respecteer de reactie van de heer Beertema. Hetzelfde speelt echter in het vo. Ik constateer dat de Partij van de Arbeid-fractie door het steunen van deze motie wel consequent is. Zij steunt ook de motie van de heer Beertema over het oormerken van 80% van de gelden voor het primaire proces. Ik constateer dat de heer Beertema noch op het vorige onderdeel, noch op dit onderdeel, het oormerken, de twee moties van de PvdA heeft gesteund. Ik daag de PVV-fractie uit voortaan naar de inhoud te kijken in plaats van naar andere dingen en mijn moties op die punten te ondersteunen.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp de irritatie van de heer Çelik. Ik zal zeer goed op de inhoud letten. We zitten hier natuurlijk wel in een politieke realiteit die ook zo haar mores heeft.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik had het gisteren over Roderick en het kabinet van de middelmaten. Vandaag en gisteren ging het vaak over eigen verantwoordelijkheid. Als het over eigen verantwoordelijkheid gaat, denk ik aan Macchiavelli en de prachtige wijze waarop hij beschrijft hoe je Vrouwe Fortuna, het lot, moet bedwingen. Vrouwe Fortuna is als een rivier en je kunt er niets aan doen dat die rivier overstroomt, maar je kunt wel in rustige tijden dijken bouwen. Daar zijn we in Nederland heel goed in. Je hebt dus eigen keuzen. Dat verbaast me aan dit kabinet. Het kabinet zegt: we zitten financieel in ongelooflijk moeilijke tijden en we moeten wel bezuinigen op onderwijs. Dat is volgens mij onzin. Het gaat over de vraag welke politieke keuzen je maakt. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Europa en ook Nederland wordt geraakt door de zwaarste crisis in decennia;

overwegende dat goed onderwijs de enige manier is om Nederland uit de crisis te helpen;

verzoekt de regering, niet te bezuinigen op onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver, Van der Ham, Jadnanansing, Jasper van Dijk en Ortega-Martijn.

Zij krijgt nr. 108 (33000-VIII).

De heer Klaver (GroenLinks):

In het kader van investeren in het onderwijs dien ik de volgende motie in over "het kwartje van Marja".

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering niet investeert in onderwijs;

constaterende dat het bedrijfsleven zich voorstander toont van meer investeringen in het onderwijs en dat het bedrijfsleven specifieke knelpunten ziet in de aansluiting tussen het onderwijs en de behoefte van het bedrijfsleven;

verzoekt de regering, de vennootschapsbelasting met 0,25% te verhogen en de opbrengsten direct te gebruiken om te investeren in het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver, Jasper van Dijk en Çelik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 109 (33000-VIII).

De heer Klaver (GroenLinks):

De laatste motie die ik wil indienen gaat over de tevredenheid van leerlingen en ouders als streefdoel. Ik vind het onwenselijk dat de Cito-score is opgenomen als streefdoel in de plannen van de minister. Ik vind niet dat wij de minister kunnen beoordelen op het al dan niet verhogen van de Cito-score.

Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de streefdoelen een indicator zouden moeten bevatten voor de prestaties van de minister;

overwegende dat de tevredenheid van ouders, leerlingen en studenten over het onderwijs een indicatie geeft voor het succes van het gevoerde onderwijsbeleid;

verzoekt de minister, een streefdoel te formuleren op het gebied van de tevredenheid van ouders, leerlingen en studenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaver en Jadnanansing. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 110 (33000-VIII).

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik kan natuurlijk niet verdergaan zonder iets te hebben gezegd over ouderbetrokkenheid. De minister kwam gisteren met een moreel appel en met een brief. Ik vond het wat leeg, een schaamlap. Ik heb gezegd dat het vooral ging over normstelling, maar dat ik weinig heb gehoord over waarden. Misschien mag ik dit illustreren met iets uit eigen ervaring. Als mijn moeder vroeger naar school moest komen om wat voor klus dan ook te doen, zei ik altijd: mam, doe nou niet, dat is voor schut! Ik denk dat heel veel kinderen zo denken. Bert Wagendorp heeft dit vanochtend prachtig opgetekend. Hij sluit af met te schrijven: "De oproep van Van Bijsterveldt loopt vooruit op de tijd dat er zo drastisch moet worden bezuinigd op onderwijs dat dit geheel door de ouders zal moeten worden ingevuld. Of hij is bedoeld voor de kleine groep lamzakken die inderdaad lak heeft aan de school of de opvoeding van hun kinderen. Voor beide gevallen geldt: zeg dat dan gewoon."

Ik heb een amendement ingediend dat ervoor moet zorgen dat conciërges gewoon behouden blijven in de klassen. Ik zou zeggen: omarm dit amendement. Ik ben uiteraard bereid om naar een andere dekking ervoor te kijken. Door dit amendement te steunen en ervoor te zorgen dat de conciërges in de scholen blijven, laadt de minister in ieder geval niet de verdenking op zich dat ouders vooral moeten worden ingezet om toiletten schoon te maken, maar dat het echt gaat over het overdragen van waarden.

Tot slot: ik heb zojuist een verheffend debat mogen hebben met de heer Beertema. Het zal mij niet storen op welke wijze hij mij, mijn partij of wie dan ook hierin aanspreekt, maar als de heer Beertema het heeft over hoge standaarden, die hij ziet in het onderwijs en de samenleving, zou ik hem willen aanraden om dezelfde hoge normen die hij predikt voor de rest van de samenleving ook hier te hanteren. Mij raakt dit voor de rest niet. Ik doe hier met veel plezier mijn werk. Ik dank iedereen voor deze begrotingsbehandeling.

De heer Beertema (PVV):

Belooft u dan ook dat u nooit meer in ministeries zult inbreken? Zullen wij dat dan meteen even afkaarten?

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik hoor graag van de heer Beertema wanneer ik in een ministerie heb ingebroken. Nu. Anders moet hij dit terugtrekken.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, nu maakt de heer Klaver een persoonlijk feit. Hij verzoekt u, met feiten te komen.

De heer Beertema (PVV):

Excuus, voorzitter, ik trek het terug. Het was ingegeven door buitengewoon veel irritatie over al die morele superioriteit die achter deze plankjes wordt tentoongespreid. Ach, het moet toch kunnen, zou ik zeggen. Maar ik trek het terug.

De voorzitter:

Waarvan akte.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van mijn vragen. Ik ben niet tevreden met de beantwoording van de vragen over passend onderwijs, maar daarop zal ik terugkomen bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik dank de minister ook voor de toezegging die zij heeft gedaan om met de regeldruk aan de gang te gaan. Het gaat mijn fractie mede om onnodige en onnuttige regels, die vaak ingegeven zijn of worden door wantrouwen in het onderwijsveld. Daarom heb ik de motie van de heer Biskop medeondertekend.

Ik heb hierover zelf ook een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat regeldruk en papieren controlelast scholen en leraren belemmeren in hun kerntaak, namelijk het geven van onderwijs;

van mening dat vanuit het uitgangspunt van vertrouwen in professionals in het onderwijs naar huidige en nieuwe regelgeving gekeken moet worden;

verzoekt de regering om advies te vragen aan de Onderwijsraad en aan het onderwijsveld, bijvoorbeeld via de Stichting van het Onderwijs, over het schrappen van overbodige regelgeving in het onderwijs en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 111 (33000-VIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn vrees dat schooluitval zal toenemen als de exameneisen via de kernvakkenregeling 2015 voor vmbo basisberoepsgerichte leerweg worden aangescherpt, heeft de minister bevestigd. Kort en krachtig: ja, er zullen meer leerlingen zakken. En wat dan? Dan zijn we weer een aantal gouden handen kwijt. Dat willen we niet, dus vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet van plan is in 2014 de kernvakkenregeling aan te scherpen voor het vmbo;

overwegende dat deze maatregel ertoe zal leiden dat meer basisberoepsgerichte leerlingen zonder startkwalificatie uitstromen uit het regulier onderwijs;

verzoekt de regering, af te zien van aanscherping van de kernvakkenregeling voor de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112 (33000-VIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. De impact van pesten, ook digitaal, op kinderen is groot. Het heeft invloed op hun verdere leven. Kinderen en jongeren gaan er gewoon kapot aan. Kinderen krijgen te maken met faalangst, diep wantrouwen, depressie en zelfbeschadiging, of overwegen een poging tot zelfdoding. Wij zijn het aan onze kinderen verplicht om alles in het werk te stellen om pestgedrag tegen te gaan. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat traditioneel en digitaal pestgedrag negatieve gevolgen kan hebben voor slachtoffers van pesten, zoals faalangst, diep wantrouwen en depressieve gevoelens;

overwegende dat het omgaan met pesten een zaak is van scholen, leraren en ouders;

verzoekt de regering, in gesprek te gaan met het onderwijsveld in het primair en voortgezet onderwijs over aanpak van en expertise over pestbeleid en om de omvang van het probleem in kaart te brengen;

verzoekt de regering voorts om het omgaan met pestgedrag expliciet op te nemen in de bekwaamheidseisen van lerarenopleidingen voor het primair en voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 113 (33000-VIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn vraag over de mogelijkheid om hoger onderwijs te volgen op de BES-eilanden wordt afgedaan met de een opmerking over schaalgrootte. Daarom zou het niet doelmatig zijn om een stelsel van hoger onderwijs op de BES-eilanden te realiseren. Dus pech gehad. Je hoort nu bij Nederland maar je opleidingsniveau blijft gewoon laag. Wij geven niet huis. Dat is onbestaanbaar. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op de BES-eilanden geen hogeronderwijsvoorzieningen aanwezig zijn;

van mening dat het behalen van een bachelor- of mastergraad via bijscholing door volwassenen hard nodig is om het doel van een goed gekwalificeerde beroepsbevolking te bereiken;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat ook 30-plussers op de BES-eilanden in staat zijn om een bachelor- of mastergraad te behalen en de Kamer vóór het zomerreces van 2012 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 114 (33000-VIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook het antwoord op mijn vraag over de bekostiging van volwasseneneducatie en het verlagen van laaggeletterdheid onder volwassenen boven de 25 jaar wordt weggezet met: Caribisch Nederland kent dat niet en voor de transitiedatum 10-10-10 kende het dat ook niet. Welk signaal wil de minister hiermee geven? Volgens mij is de keuze om bij Nederland te horen gemaakt vanuit de optiek dat de inwoners er beter van zouden worden. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Caribisch Nederland geen bekostigde volwasseneneducatie heeft;

overwegende dat op de BES-eilanden laaggeletterdheid onder volwassenen nog vaak voorkomt;

overwegende dat sociale kanstrajecten alleen voor jongvolwassenen een oplossing bieden voor het tegengaan van laaggeletterdheid;

verzoekt de regering om net als in het Europees deel van Nederland ook op de BES-eilanden volwassenenonderwijs te organiseren en laaggeletterdheid binnen alle leeftijdsgroepen te bestrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 115 (33000-VIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Tot slot heb ik een vraag over de verplichte verklaring omtrent het gedrag voor vrijwilligers bij de buitenschoolse opvang. Ik wil de minister vragen of zij in overleg met haar collega van Justitie de mogelijkheid kan onderzoeken om de vog gratis te verstrekken aan vrijwilligers in de bso.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Laat ik beginnen met mij te excuseren dat ik hier de gehele dag niet aanwezig kon zijn. Als lid van een kleine fractie moet je helaas soms keuzes maken die je liever niet zou maken. Er waren allerlei andere overleggen waarbij ik ook aanwezig moest zijn en zo meteen moet ik helaas ook weer weg. Ik hoop maar dat de minister in haar reactie op mijn bijdrage termen zal gebruiken als "ondersteuning beleid".

Ik begin met een motie over de rekenmachine. In de schriftelijke beantwoording van de vragen stelt de minister dat deze op basisscholen niet gebruikt wordt. Ik ben blij dat zij dat zegt, maar de praktijk is helaas nogal eens anders. Met name in groep acht wordt de rekenmachine zeer regelmatig gebruikt. Onder andere daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel leerlingen en studenten elementaire rekenvaardigheden en wiskundige bewerkingen niet meer beheersen door het gebruik van een (grafische) rekenmachine;

verzoekt de regering, in overleg te treden met het College voor Examens over het uitsluiten van het gebruik van de rekenmachine bij toetsen in het basisonderwijs en het drastisch beperken van het gebruik van een (grafische) rekenmachine bij toetsen en examens in het voortgezet onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 116 (33000-VIII).

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan heb ik een motie over de rekentoets.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de rekentoets een unieke status heeft, omdat leerlingen niet kunnen slagen voor het eindexamen indien niet is voldaan aan de minimumnorm voor de rekentoets;

overwegende dat bij deze unieke status van de rekentoets een afzonderlijk beoordelingsregime hoort, zodat goede examenresultaten voor andere vakken gehonoreerd blijven indien enkel de rekentoets een belemmering vormt voor het slagen van de leerling;

constaterende dat leerlingen in vwo 4 momenteel moeten worden voorbereid op de rekentoets, terwijl het curriculum nog niet bekend is vanwege onderzoek naar het gewenste niveau;

verzoekt de regering, een afzonderlijk beoordelingsregime te hanteren voor de rekentoets, waarbij binnen een redelijke termijn een royaal aantal herkansingen geboden wordt;

verzoekt de regering tevens, de rekentoets in het vwo in te voeren in het derde schooljaar nadat het referentieniveau van de toets bekend is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 117 (33000-VIII).

De heer Dijkgraaf (SGP):

Soms moet je als Kamerlid iets doen wat je nog nooit gedaan hebt. Dat doe ik bij dezen. Ik dien een motie in om een andere motie uitgevoerd te krijgen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor het garanderen van voldoende basisvaardigheden rekenen en taal de lat hoog genoeg moet liggen;

overwegende dat de aangenomen motie-Dijkgraaf/Van der Ham (32500-VIII, nr. 122) verzoekt, het referentiekader aan te passen voor het onderdeel spelling in het basisonderwijs, aangezien niveau 1F wordt vereist terwijl uit onderzoek over de afgelopen twintig jaar blijkt dat ongeveer 80% van de leerlingen niveau 3F al beheerst;

constaterende dat de regering zich in haar reactie om vooralsnog geen uitvoering te geven aan de motie beroept op onderzoek met een verouderde methodiek, die door de opstellers van de referentieniveaus al is verlaten;

verzoekt de regering, de aangenomen motie-Dijkgraaf/Van der Ham uit te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 118 (33000-VIII).

We zijn gekomen aan het einde van de inbreng van de Kamer. De minister verzoekt een schorsing van tien minuten ter voorbereiding van haar antwoord.

De vergadering wordt van 17.20 uur tot 17.35 uur geschorst.

De voorzitter:

Op verzoek van de bewindslieden neemt eerst de staatssecretaris het woord.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Er zijn met name moties ingediend in tweede termijn. Ik zal de moties eruit vissen die betrekking hebben op mijn beleidsterrein. De minister zal vervolgens de hare bespreken.

Ik geef nog een paar algemene duidingen. De heer Çelik was niet tevreden over alle aspecten van de antwoorden van het kabinet. Ik waardeer het dat hij het debat robuust wil aangaan, maar ik hoop dat hij dan ook begrijpt dat het kabinet robuust tegengas geeft. Dat is de kern van de discussie die plaatsgevonden heeft. Dat gaat soms met wat stevige bewoordingen.

Selectie aan de poort. Naar aanleiding van allerlei zaken die de heer Çelik en mevrouw Jadnanansing hadden aangedragen, moet de conclusie zijn dat de PvdA selectie aan de poort niet per definitie uitsluit, maar dat zij die selectie niet wil als breed criterium in het hoger onderwijs. Ik proef dat ook in de bijdrage van de heer Çelik. Het lijkt mij toch handig om dat nog even vast te stellen, want dat is ook voor toekomstig beleid van belang. De boodschap dat de PvdA daar in generieke zin niet voor is, was al overgekomen in het verleden, maar die is nogmaals helder overgekomen.

De heer Van Dijk van de SP-fractie kwam weer met het verhaal over wantrouwen en stelde dat dat de balans is van het kabinetsbeleid. Daar neem ik nogmaals afstand van, want de balans is dat wij nu eindelijk afspraken gaan afrekenen. Dat is een heel ander issue. En over prestatiebeloning zullen wij het niet eens worden, heb ik zo de indruk.

Ik heb goed nieuws en minder goed nieuws voor de heer Klaver over de 22 mln. Het goede nieuws is dat hij een punt heeft. Die 22,3 mln. in de Najaarsnota is vrij. Wij hadden hem al gereserveerd voor wat tegenvallers die wij aan zien komen, maar in die zin is hij niet juridisch verplicht. Daar heeft de heer Klaver gewoon een punt. Het slechte nieuws is dat hij niet voor amendering kan worden gebruikt, aangezien hij in de Najaarsnota staat en niet in de begroting. Voorkomen is soms beter dan genezen, maar de heer Klaver had dat al begrepen. Hij zei terecht dat wij hem mentaal al hadden belegd, maar formeel hebben wij hem nog niet juridisch verplicht. In die zin, heeft hij gelijk en had hij die 22,3 mln. goed gevonden in de Najaarsnota.

Voorzitter. Ik loop snel de moties langs die op mijn terrein liggen. De minister zal de andere moties bespreken.

Allereerst de motie-Çelik op stuk nr. 77, die gaat over het passend onderwijs en de prestatiebeloning. Ik ontraad deze motie. Ik kan dit helemaal gaan uitleggen, maar deze discussie is al vaak gevoerd.

De motie-Jadnanansing op stuk nr. 79 gaat over de taalcursussen in het hbo. Mevrouw Jadnanansing legt hiermee de rekening bij het hbo neer. Dat is nu net wat ik niet wil, zoals ik in eerste termijn al heb gezegd. Ik blijf bij mijn toezegging die ik in eerste termijn heb gedaan, namelijk dat ik het gesprek wil aangaan over de vraag wat precies het probleem is. Daarna definiëren we hoe we het zouden kunnen oplossen. Deze motie gaat wat dat betreft een brug te ver. Ik moet haar daarom ontraden.

In de motie-Jadnanansing/Klaver op stuk nr. 80 wordt de regering verzocht, overal in het hoger onderwijs verplicht matchingsgesprekken in te voeren. Dat is niet wat wij willen. We gaan in de wet regelen dat elke student een matchingsgesprek kan aanvragen en dat elke opleiding een matchingsgesprek van de student kan vragen. Als wij het verplichten ontstaat de situatie dat we het moeten doen, nog even los wat we over regelgeving kunnen zeggen. Het worden dan van die "moetjes". Dat zijn geen zinvolle matchingsgesprekken. Wij bieden de mogelijkheden. Naar onze verwachting zal daar ook breed gebruik van gemaakt gaan worden, mede gezien het succes van de pilots, maar we willen dit aan de instellingen laten. Ik ontraad deze motie.

De motie-Jadnanansing op stuk nr. 81 gaat over de onderwijsbevoegdheid van docenten in het hoger onderwijs. Deze motie is eigenlijk overbodig, maar ik kan haar ook beschouwen als ondersteuning van beleid. In de strategische agenda en in het Actieplan Leraar 2020 staat dat wij ook in het hbo de zogenaamde Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) en de Seniorkwalificatie Onderwijs (SKO) willen invoeren. Dat gaat dus inderdaad om dit soort aspecten. Met die invulling kan ik zeggen dat deze motie feitelijk ondersteuning van beleid is. Daarmee laat ik het oordeel aan de Kamer.

De motie-Lucas c.s. op stuk nr. 84 gaat over de meerjarenbegroting van de EU. De motie is feitelijk in lijn met wat het kabinet op 2 september aan de Kamer heeft gestuurd over zijn inzet. Ik wijs de Kamer er wel op dat deze motie daar op één punt van afwijkt. In de motie gaat het om de verlaging van cohesie-, landbouw- en structuurfondsen, maar het kabinet heeft als inzet gekozen dat alles wat hier staat moet plaatsvinden, zoals het ontginnen van kennis. In de reactie van 2 september hebben we echter ook aangegeven dat we het landbouwkader zo veel mogelijk willen ontzien. Daar schuurt deze motie mee; ik kijk daarbij naar mevrouw Lucas en de andere indieners. Met de kanttekening dat het kabinet aan die lijn vasthoudt, kan ik het oordeel aan de Kamer laten. Dat kan alleen als ik deze kanttekening plaats, want het kan niet zo zijn dat ik het kabinetsbeleid op dat punt hier even wijzig.

De heer Biskop (CDA):

Dat is toch heel merkwaardig. De motie spreekt zich immers heel nadrukkelijk uit voor die verlaging, maar de staatssecretaris zegt dan: ik schrap even zo'n zinsnede in mijn gedachten en dan laat ik het oordeel aan de Kamer. Dat zijn nogal twee fundamenteel verschillende richtingen: de richting van mevrouw Lucas en de richting van het kabinet.

De voorzitter:

Mijnheer Biskop, ik ben heel soepel!

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Ik zie dat fundamentele verschil niet. Wat in de motie staat, is precies de inzet die het kabinet op 2 september heeft gekozen. Ik wijs daarbij op één zaak die daarmee in tegenspraak is. Als ik het zo mag uitleggen – dat is dus wat er moet gebeuren – dan is het in overeenstemming met het kabinetsbeleid. Ik kijk daarbij naar mevrouw Lucas. Op dat punt heeft het kabinet namelijk een inzet gepleegd.

De voorzitter:

De eerste indiener, in dit geval mevrouw Lucas, bepaalt hoe de motie moet worden uitgelegd.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik begrijp de opmerking van de staatssecretaris. In de motie staat dat wij gaan voor een verlaging van de bijdrage. Daar stellen wij een bepaalde prioriteit in. Wat hier staat, is dat onderwijs, onderzoek en innovatie wat ons betreft ontzien moet worden. Het kan dus niet zo zijn dat we bijvoorbeeld cohesie-, landbouw- en structuurfondsen niet korten en onderzoek en innovatie wel.

Staatssecretaris Zijlstra:

Vanuit die gedachte sluit mevrouw Lucas aan bij wat het kabinet als inzet heeft gekozen. Het kabinet kiest voor innovatie en voor het ontzien van het landbouwkader, het GLB. Die kanttekening blijf ik maken. Het kabinet heeft op 2 september jl. een heldere brief doen uitgaan. Aan die brief houd ik vast. Mevrouw Lucas geeft aan dat zij de investeringen in kennis, wetenschap en innovatie belangrijk vindt, maar dat staat ook in de brief. Dat mag er echter niet toe leiden dat wij via de motie een van de andere punten in die brief afwijzen. Als u die draai aan de motie geeft, kan ik niet anders doen dan de motie ontraden.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter.

Mevrouw Lucas (VVD):

In de motie wordt gesproken over een verlaging van die fondsen en het ontzien van de andere fondsen. Op die manier leg ik de motie uit.

Staatssecretaris Zijlstra:

In dat geval moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Dat is een helder oordeel.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik stap over op de motie op stuk nr. 85, over de 350 mln. In het topsectorenbeleid is heel helder neergelegd dat wij de wetenschap, NWO en KNAW, voor 350 mln. committeren en dat dit in een 60/40-verhouding gematcht moet worden met het bedrijfsleven. Als wij wetenschapsgeld in innovatiecontracten steken, geldt natuurlijk dat alle aspecten van wetenschappelijke kennis, kunde en gelden moet worden meegerekend. Zo lees ik ook de motie. Als het bedrijfsleven – laat ik het even plastisch zeggen – de secretaresse van de desbetreffende afdeling meerekent in de kosten, dan rekenen wij natuurlijk ook de hoogleraar van de universiteit, die bekostigd wordt uit de eerste geldstroom, wel degelijk mee. Die flexibiliteit moet erin zitten. Met die kanttekening laat ik het oordeel over de motie op stuk nr. 85 aan de Kamer.

In de motie op stuk nr, 86, van de heer Jasper van Dijk, wordt uitgesproken de onderwijsmanagers te verplichten eenmaal per week voor de klas te staan. Wij verplichten ook niet de directeur van de KLM om elke week in een vliegtuig te gaan zitten. Wij stellen stringente eisen aan bestuurders in het onderwijs en schoolleiders. Die eisen worden door het beleid van het kabinet nog stringenter. Aan die eisen moet men voldoen. Of men wel of niet uit het onderwijs komt, doet niet ter zake; men heeft alleen te voldoen aan de criteria. Wij moeten er dan niet zulke dingen bij halen. Ik ontraad derhalve de motie op stuk nr. 86.

De motie op stuk nr. 88, eveneens van de heer Jasper van Dijk, handelt over de prestatiebeloning voor de leden van het kabinet. Over die zaak gaat de Kamer. Het is een bijzondere motie, gelet op de eerdere uitspraken van de SP. Aangezien het gestelde in de motie niet op ons beleidsterrein ligt, ontraden de minister en ik de motie.

In de motie op stuk nr. 90 wordt gesproken over het hanteren van de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW. Ik wil het oordeel over deze motie aan de Kamer laten. Op zich zijn wij het eens over het gestelde in de motie. Ik wil afwachten wat het werk oplevert dat de VSNU en de KNAW op dit moment doen, maar wij willen gaan naar onafhankelijk onderzoek, zonder onheuse verstrengeling van belangen. Op die manier lees ik ook de motie. Wij zijn het daar zeer mee eens. Met die kenschetsing wil ik de motie op stuk nr. 90 overlaten aan het oordeel van de Kamer.

In de motie op stuk nr. 91 wordt gesteld "dat in toenemende mate sprake is van inmenging door universiteitsbestuurders in de publicaties van (digitale) universiteitsbladen". Het is maar net wat je onder inmenging verstaat. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om bij universiteitsbestuurders aan te geven dat het belangrijk is dat ook voor universiteitskranten en dergelijke de vrijheid van pers geldt. Ik zeg er wel bij dat aan het gebruikmaken van de faciliteiten van een universiteit of hogeschool ook vereisten vast kunnen zitten. Dat blijft natuurlijk overeind. Volgens mij is dat in alle casussen het geval geweest. Maar nogmaals, ik zie er geen probleem in om bestuurders onder de aandacht te brengen dat dit belangrijk is. Met die kenschetsing laat ik het oordeel over de motie op stuk nr. 91 over aan de Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 99 van de heer Van der Ham. Daarin wordt gesproken over de motie-Ganzevoort c.s. De constatering in deze motie is echter onjuist. De motie-Ganzevoort c.s. roept niet op om onbedoelde effecten terug te draaien, maar er stond in dat wij als kabinet geen beleid moesten voeren wat tot … Ik weet niet meer precies wat er stond, maar dit stond er in ieder geval niet. Ik heb al per brief aangegeven dat ik in het voorjaar kom met een brief, waarin ik aan zal geven hoe wij met deeltijdstudenten omgaan en hoe dat precies wordt vormgegeven. Deze motie is dan ook voorbarig en daarom ontraad ik haar. Die discussie gaan wij in het voorjaar met elkaar voeren, zoals eerder is afgesproken.

De heer Van der Ham (D66):

Even een technische opmerking. De staatssecretaris had de motie niet voor zich. In de motie-Ganzevoort c.s. staat: verzoekt de regering, in overleg met de sector zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor 1 september 2012, een regeling te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. In mijn motie heb ik gevraagd om daar gehoor aan te geven. De vraag is of de staatssecretaris er wel voor zorgt dat het in het volgend collegejaar geregeld is. Als hij zegt dat hij dat ik in het voorjaar gaat doen en dat die informatie ruim op tijd voor het volgend collegejaar beschikbaar zal zijn, dan zie ik dat als een toezegging.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik heb ook al tegen de heer Ganzevoort gezegd dat geen enkele regering voor haar rekening wil nemen dat gevolgen disproportioneel zijn. Wij gaan dus geen maatregelen nemen die disproportioneel zijn. In het voorjaar kom ik met de doorlichting rond het deeltijdonderwerp. Als daaruit zou blijken dat zaken zodanig uitpakken dat de gevolgen disproportioneel zijn, dan kom ik natuurlijk met maatregelen, want dat wil ik niet op mijn geweten hebben. De assumptie die ook u in deze motie maakt, is echter alsof dat zo zou zijn. Maar wij doen eerst die exercitie, dan hebben wij de discussie en als er dan disproportionele effecten in zitten – dat geldt voor elk lid van het kabinet, van welke kleur dan ook – dan zullen wij optreden. Dat gaan wij dit voorjaar doen. Daarom is deze motie voorbarig en ontraad ik haar.

De heer Van der Ham (D66):

Dan houd ik deze motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van der Ham stel ik voor, zijn motie (33000-VIII, nr. 99) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Dan de motie op stuk nr. 105 van de heer Beertema. Dat is de "u/jij"-motie. Hoewel de heer Beertema af en toe ook denkt dat wij met excellentie aangesproken willen worden, zeg ik met een kleine knipoog, moet ik toch zeggen dat dit aan de scholen is. Ik kan mij er wel in vinden dat je dat in sommige onderwijsconcepten zou moeten doen, maar ik vind dat dit hoort bij de vormgeving van een school en dat de school dit bepaalt en niet wij in Den Haag. Ik ontraad de motie dan ook.

Dan de motie-Beertema c.s. op stuk nr. 106. Die motie gaat over bureaucratie en er wordt ook gesproken over een eenduidige landelijk definiëring voor contacturen in. Dit komt echter ook nog in een volgende motie terug. Hier lopen een paar dingen door elkaar en dat maakt het niet helderder. Ik richt mij even op de bureaucratie. Wij willen een eenduidige hantering van bureaucratie voor een sector, want anders kun je de instellingen niet vergelijken en een vergelijking is een heel belangrijk iets. Want waarom doet de ene instelling het beter dan de ander? Die eenduidigheid gaat er dus komen, ook in de hoofdlijnakkoorden. Wij moeten echter niet vervallen – dat is een discussie die wij al vaker hebben gevoerd – in een discussie over de methodiek die wij willen. Elke methodiek heeft namelijk zijn nadelen. Die moeten eenduidig zijn. Daar vinden wij elkaar op. Als je kijkt naar zo'n criterium van 80% moet je helemaal door exerceren om te zien wat precies het criterium is. Dat kan ik niet overzien en dus kan ik ook niet overzien wat de gevolgen zijn. Als je bijvoorbeeld naar technische universiteiten kijkt, zie je dat die heel veel hebben, wat volgens de methode-Bouwens/Bruins als feitelijke overhead wordt beschouwd, zoals laboratoria en technische installaties. Dat is geen onderwijspersoneeltijd enzovoorts. Die methode zorgt ervoor dat je daarin gekke verschijnselen krijgt. Ik vind dat je dit niet even in een korte klap moet doen.

Ik heb dit al eerder toegezegd, maar kennelijk was dat onduidelijk. Wij gaan afspraken maken met individuele instellingen over bureaucratie, sterker nog, dat hebben wij gedaan. Voor de universitaire sector is dat eenduidig: kiezen voor de Berenschotmethode. Bij het hbo wil men dat op een andere manier doen, die redelijk in de richting van de heer Beertema komt, namelijk door een vergelijking te maken van de verhouding tussen onderwijspersoneel, onderwijstijd, ondersteunend personeel en hoe deze kan worden verbeterd. Ik zeg de Kamer toe dat wij dat gaan doen. Dat wordt geen eenduidige norm voor iedereen. Instellingen zitten in verschillende startsituaties en moeten verschillende ontwikkelingen doormaken, dus je moet ook niet zeggen dat iedereen door hetzelfde hoepeltje moet springen. Dat zeg ik toe, maar ik kan niet anders dan de motie ontraden, omdat ik de gevolgen ervan niet kan overzien en dan moet je het niet doen. Bij twijfel niet inhalen, zegt men altijd.

In de motie-Beertema c.s. op stuk nr. 107 gaat het net als bij de motie op stuk nr. 106 om de definitie van "contacturen". Ook hiervoor geldt dat wij met een eenduidige definiëring van "contacttijd" gaan werken, maar gezien de pluriformiteit van het hoger onderwijs bieden wij instellingen wel de vrijheid om daar gemotiveerd van af te wijken. Dan ligt de bewijslast bij hen. Het hoger onderwijs is niet het voortgezet onderwijs, dus wij kunnen niet de criteria uit het vo kopiëren. Ook hierbij geldt dat ik kan zeggen dat het eenduidig zal zijn, met de vrijheidsgraden die ik heb genoemd, maar dat we de criteria uit het vo niet gaan kopiëren. Ik zou zeggen: wacht dat akkoord af en kijk hoe dat wordt ingevuld. Dan zullen wij hierover ongetwijfeld een discussie krijgen.

In bredere zin wil ik zeggen dat we moeten oppassen dat we niet alles op de micrometer in de Kamer willen dichtregelen. Daarom verbaast de handtekening van de heer Van Dijk mij. Hij heeft een heel betoog gehouden over wantrouwen en te veel prestatieafspraken, terwijl hij hiermee veel verdergaat dan het kabinet. Dat is ook wel weer bijzonder.

De voorzitter:

Heb ik het goed begrepen dat u deze motie ontraadt?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja, inderdaad.

Voorzitter. Dan kom ik op de motie-Ortega-Martijn/Dijkgraaf op stuk nr. 113 over pestgedrag. Deze motie verzoekt de regering om het omgaan met pestgedrag op te nemen in de bekwaamheidseisen van lerarenopleidingen. Er ligt een wetsvoorstel bij de Kamer over registratie van incidenten. Registratie van ernstig pestgedrag gaat daar ook onder vallen, maar we gaan geen apart onderzoek naar de omvang doen. Het is niet nodig om dit in de opleidingseisen op te nemen, want deze zijn al voldoende helder. Ook hierbij geldt dat we het niet tot de laatste millimeter dicht moeten regelen, dus wij ontraden deze motie.

De motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 114 gaat over het behalen van de bachelor- of mastergraad op de BES-eilanden. In de Wet bachelor-masterstructuur is opgenomen dat er geen zelfstandig bekostigd hoger onderwijs wordt gevestigd op de BES. Het is ook een tikje moeilijk om dat op Saba, om een voorbeeld te noemen, te regelen, vanwege macrodoelmatigheidsredenen, maar er kan wel een nevenvestiging worden gevestigd. Het niet-bekostigd onderwijs kan zich daar wel zelfstandig vestigen. We hebben niet voor niets de studiefinancieringsfaciliteiten voor de BES-eilanden weergegeven, zodat men niet alleen in Nederland of in de Verenigde Staten maar ook in de omgeving van de BES gebruik kan maken van hoger onderwijs, gezien het feit dat de BES-eilanden zo kleinschalig zijn dat het erg moeilijk is om het ter plekke te regelen. Daarom ontraden wij deze motie.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De staatssecretaris gaat hier wel heel erg makkelijk overheen. De studiefinanciering is niet voor 30-plussers. De motie gaat heel duidelijk over volwassenen die graag een bachelor- of mastergraad willen halen, omdat dat in het verleden niet mogelijk was. Ik vraag om mogelijkheden zodat men dat kan doen. Dat kan bijvoorbeeld ook via de Open Universiteit. De staatssecretaris moet het niet gewoon van tafel vegen, want wij willen er toch voor vechten dat de kwaliteit van de beroepsbevolking wordt opgekrikt?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ja, maar als mevrouw Ortega zegt "in staat zijn om een bachelor- of mastergraad te behalen" en mij verzoekt om de Kamer voor het zomerreces 2012 te informeren, zegt zij feitelijk dat de rijksoverheid voor hen de master- en bachelorgraad in elkaar moet zetten, daar waar dat niet gebeurt. Het beleid moet overal eenduidig zijn. Ik probeer nu dus even uit te vinden wat mevrouw Ortega precies wil regelen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Indien ik hier als 40- of 50-jarige een bachelor wil halen, zijn de mogelijkheden daarvoor aanwezig. Op de eilanden zijn die mogelijkheden niet aanwezig. Het enige wat ik vraag is of er op een of andere manier mogelijkheden kunnen worden gecreëerd zodat deze mensen ook kunnen gebruikmaken van een hbo-voorziening.

Staatssecretaris Zijlstra:

Die mogelijkheid is er in het kader van afstandsonderwijs, zowel privaat als via de Open Universiteit, in het wo bekostigd. Die mogelijkheid is er dus. Daarom worstel ik hiermee, want wat wilt u extra doen? Dat extra kan ik alleen zo uitleggen dat u een vestiging op de eilanden wilt hebben. Dat kan ik mij niet voorstellen. Ik probeer dus te zoeken welke kant u op wilt. Het is geen onwil, maar als ik niet weet wat u wilt dan kan ik ook niet zeggen of ik erin meega of niet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik zal niet degene zijn die pleit voor een vestiging op de eilanden, maar dat terzijde. De staatssecretaris zegt dat er mogelijkheden zijn met de Open Universiteit. Bij mijn weten is dat niet zo. Ik wil dan in ieder geval dat wordt bekendgemaakt dat dit mogelijk is.

Voorzitter: Agema

Staatssecretaris Zijlstra:

Laat ik in ieder geval toezeggen dat daar waar sprake is van achterstallige kennis over mogelijkheden, wij altijd bereid zijn om informatie beschikbaar te maken.. Als dat de invulling is van de motie, vinden wij elkaar snel. Ik had echter de indruk dat de motie wat verder ging. Als dit het is, laat ik het oordeel graag aan de Kamer, maar wel met deze annotatie. Als de motie betekent dat wij aan de bewoners van de BES-eilanden aangeven welke mogelijkheden zij hebben op het gebied van het volgen van onderwijs, bachelor en master – ik wijs dan ook op de Stanford University die dingen doet – dan wil ik dat graag doen. Ik doe dat dan liever met een toezegging dan met een motie, omdat de tekst zodanig afwijkt dat mijn ervaring is dat er dan na drie kwart jaar met een motie wordt geslingerd maar dat de uitleg van de staatssecretaris ineens is verdwenen. Ik ontraad dus deze motie maar wil deze toezegging wel doen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben blij met deze toezegging en zal de motie dan maar intrekken. Wel heb ik een nieuwe interruptie over het pestgedrag. De staatssecretaris heeft gezegd dat er een wetsvoorstel komt over incidentenregistratie. Ik zal de motie dan aanhouden en wacht de behandeling af.

Staatssecretaris Zijlstra:

Heel goed.

Voorzitter. Ik ben klaar met mijn betoog.

De voorzitter:

Mevrouw Ortega, wordt de motie op stuk nr. 114 aangehouden of ingetrokken?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ingetrokken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Ortega-Martijn (33000-VIII, nr. 114) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. De heer Çelik heeft mij er terecht op gewezen dat ik een punt heb laten liggen. Hij had mij gevraagd of ik bereid ben om scholen te verplichten, huiswerkbegeleiding te verzorgen wanneer leerlingen twee of meer onvoldoendes hebben. Mijn antwoord op die vraag is nee, want het is een taakverzwaring voor de school. Overigens overleggen scholen vaak wel met kinderen die verschillende onvoldoendes hebben en als het goed is ook met de ouders. De ouders kunnen daarin dan ook een goede rol vervullen. Ik zou dit echter niet als extra taak bij de scholen willen neerleggen. Het CDA vraagt of ik de ouderorganisaties wil betrekken bij het overleg over ouders. Dat spreekt voor mij voor zich. Dat zal ik zeker doen. Mevrouw Ferrier geeft aan: benut ook de informatie die voortgekomen is uit projecten als Opstapje et cetera. Ik heb in mijn brief uiteengezet dat ik dit keer niet kies voor het investeren van geld, maar voor het appel. Ik kies voor de discussie die ik op scholen wil aangaan, samen met de ouders, de scholen en met andere betrokkenen. Ik zie overigens ook veel scholen al doen waar mevrouw Ferrier op doelt, namelijk het extra steuntje in de rug geven dat veel ouders nodig hebben. Ik vind het wel aan de scholen zelf om dat vorm en inhoud te geven.

Ik zie hier staan: gratis verstrekken, maar ik ben even kwijt wat mevrouw Ortega allemaal gratis verstrekt wilde hebben.

De voorzitter:

U hebt eigenlijk geen interruptie meer te goed, maar ik sta er toch een toe.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Hartelijk dank, voorzitter.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Op dit moment is een verklaring omtrent gedrag nodig voor vrijwilligers in de BSO. De staatssecretaris van Justitie, de heer Teeven, heeft de gratis verstrekking daarvan toegezegd voor bijvoorbeeld de scouting. Nu is de vraag of dat ook mogelijk is voor vrijwilligers in de BSO. Wil de minister dat in overleg met haar collega bezien?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik neem dit mee naar collega Kamp die over de kinderopvang gaat. Ik wil hem dat voorleggen. Die toezegging doe ik bij dezen, want ik kan dat niet helemaal overzien.

Voorzitter. Ik ga de moties behandelen. Ik heb hier een hele stapel liggen, maar ik zal proberen het zo snel mogelijk te doen. Ik begin bij de motie-Çelik/Biskop op stuk nr. 73, waarin de regering wordt verzocht om de scholen voor basis-, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie nogmaals nadrukkelijk te wijzen op het onverplichte karakter van de vrijwillige ouderbijdragen en de inspectie alert te laten zijn op dit punt. Deze motie is overbodig. Alle scholen zijn heel goed op de hoogte. Signalen en klachten hierover van ouders neem ik serieus. Ik heb een en ander wel verlicht, dankzij het verlichte regime van de heer Biskop zelf. Ik werk nu aan een richtlijn extra schoolkosten vrijwillige bijdrage. Als die richtlijn klaar is, zal ik in maart iedereen daarover informeren. Dat kan ik de Kamer in ieder geval toezeggen.

Dan kom ik bij de motie-Çelik op stuk nr. 74, waarin de regering wordt verzocht om te komen tot een differentiatie in de materiële lumpsum, zodanig dat deze beter recht doet aan de verschillen in (materiële) kosten die men moet maken voor het aanbod van opleidingen in de sectoren van het vmbo. Deze motie wil ik ontraden, omdat de lumpsum daarmee niet overzichtelijker wordt. Het bijzondere van de lumpsum is nu juist dat het een lumpsum is en dat de scholen dat geld naar goeddunken moeten besteden.

De motie-Çelik op stuk nr. 75 moet ik in dat licht ook ontraden. In die motie wordt de regering verzocht om niet langer de bekostiging van technische (vmbo-) opleidingen zonder meer te laten opgaan in de lumpsum, maar voortaan te oormerken. Ik hecht er erg aan, de scholen alle ruimte te geven om zelf over hun geld te gaan en om met dat geld op een goede manier op te leiden zoals wij dat graag willen. Dan kom ik bij de motie-Çelik/Biskop op stuk nr. 76, waarin de regering wordt verzocht, ook de minister van OCW een belangrijke taak te geven in het aanpakken van techniek, en om samen met de minister van EL&I ...

De voorzitter:

Een ogenblikje. Een interruptie van de heer Elias.

De heer Elias (VVD):

Wat is het concrete advies van de minister ten aanzien van de vorige motie?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ontraden. Dat heb ik ook al gezegd.

In de motie op stuk nr. 76 wordt de regering dus verzocht om in overleg met de werkgevers te komen met een plan. Ik heb de Kamer al verteld dat ik dat ga doen. Ik kom namelijk in het voorjaar samen met mijn collega van EL&I en de minister van Sociale Zaken met een plan voor techniek, samen met de werkgevers. Wat in die motie beschreven wordt, heb ik in mijn beantwoording al toegezegd. Die motie is overbodig en ik ontraad de aanneming ervan.

Dan kom ik bij de motie-Çelik op stuk nr. 78, waarin de regering wordt verzocht om de bestaande onderzoeken naar onderadvisering te laten aanvullen en uitbreiden met onderzoek bij dezelfde leerlingenpopulatie naar onderadvisering in de zin van schooladviezen van de basisschool die duidelijk te laag zijn gebleken in de latere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs. Deze motie is overbodig. Er loopt een uitgebreid cohortonderzoek COOL 5–18. In dit onderzoek worden groepen leerlingen meerjarig gevolgd. Uit die onderzoeken komt niet het beeld van onderadvisering naar voren, maar dat hebben wij al eerder bediscussieerd met elkaar in de vorige kabinetsperiode.

Ik kom nu op de motie op stuk nr. 82. De tussenliggende moties zijn door de staatssecretaris behandeld. In deze motie wordt de regering verzocht om projecten die de acceptatie van homoseksualiteit in etnische en religieuze kringen bevorderen niet te korten, het budget voor ondersteuning van GSA's, de Gay-Straigh Alliances, te verhogen en de in de motie genoemde bedragen te financieren uit de budgetverhoging. Ik ontraad deze motie. Er is al een extra impuls voor de GSA's, zoals ik net heb gezegd. Ik volg overigens dezelfde lijn als bij het amendement, dat ik ook heb ontraden. Wij gaan niet de kortingen van BZK repareren. BZK stopt met de financiering, maar die kan ik niet zomaar overnemen. Bovendien is het budget waaruit de indieners het willen halen reeds bestemd. De dekking is dus ook niet goed. Daarom ontraad ik het aanvaarden van deze motie.

Ik kom nu bij de motie van de heer Elias op stuk nr. 83. De VVD-fractie spreekt als haar oordeel uit dat op korte termijn gepoogd moet worden, deze kwalitatieve misstanden te bestrijden en voorkomen zonder bovenbedoelde vrijheid van onderwijs aan te tasten. De bedoeling is dat kwalitatieve misstanden in het onderwijs niet behoren te kunnen worden gelegitimeerd met een beroep op dit artikel. Ik wil zeker weten dat de heer Elias artikel 23 niet als oorzaak ziet van de misstanden. Als dat het geval is, ben ik niet zo kapot van de motie. Als hij zegt dat hij dat niet beschouwt als de oorzaak, maar dat hij in algemene zin in Nederland misstanden op een goede manier wil aanpakken en telkens opnieuw daar bovenop wil zitten dan heb ik er geen probleem mee. Ik wil echter geen correlatie zien tussen die twee.

De heer Elias (VVD):

Die is er ook niet. Ik heb gisteren uitgebreid betoogd dat het gaat om het aanpakken van misstanden en dat soms gebruik wordt gemaakt van wat de vrijheid van onderwijs heet die is neergelegd in artikel 23. Ik heb gezegd dat dit oneigenlijke gebruik zou moeten worden tegengegaan zonder de kern van artikel 23 aan te tasten. Dat is niet de bedoeling.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is helder. Dan laat ik het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

In zijn motie op stuk nr. 89 verzoekt de heer Van Dijk de regering schatkistbankieren in het onderwijs als norm te stellen. Er wordt al veel gedaan aan deskundigheidsbevordering. Dit wordt geëvalueerd in het najaar van 2011. Er gelden regels voor bijvoorbeeld belenen en beleggen, om risico's te beperken. Schatkistbankieren wordt gestimuleerd, maar het gaat mij te ver om het verplicht te stellen. Wij stimuleren het. Ik weet niet wat de waarde is van een normering als je niet gaat handhaven. Het is aan de scholen om te bepalen of zij dat willen. De mogelijkheid is er. Ik ga niet normeren. Ik raad de motie af.

In de motie op stuk nr. 92 wordt de regering verzocht om het behoud van beroepsonderwijs in regiogemeenten te bevorderen en in de uitwerking van het beleid, de afstemming met het regionaal bedrijfsleven en het belang van de regionale economie leidend te laten zijn. Ik vraag de indieners of zij bereid zijn om deze motie aan te houden. Ik ben overigens helemaal niet voornemens om enorme schaalvergroting te creëren en daarmee plattelandsgemeenten leeg te zuigen waar het gaat om opleidingen. Wij gaan de komende tijd aan de gang met macrodoelmatigheid en dat lijkt mij bij uitstek een gelegenheid om terug te komen op dit punt. Ik verzoek de indieners dus om deze motie aan te houden.

De heer Biskop (CDA):

In het licht van wat de minister zojuist heeft gezegd, wil ik de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Biskop stel ik voor, zijn motie (33000-VIII, nr. 92) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is het oordeel over de motie op stuk nr. 87 aan de Kamer?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik moet even kijken, want ik heb de motie hier niet. Ik hoor van de staatssecretaris dat hij haar heeft ontraden. Dat heeft hij al gemeld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat heb ik dan gemist. Ik dacht dat de minister ging over de salarissen van onderwijsbestuurders.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja, maar de staatssecretaris heeft weer alles te maken met de cao.

De voorzitter:

De staatssecretaris krijgt straks nog even het woord.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is prima.

In de motie op stuk nr. 93 wordt de regering verzocht afspraken te maken met alle betrokkenen voor een merkbare vermindering van de regeldruk en bureaucratie in het onderwijs en de Kamer hierover te informeren voor de Voorjaarsnota. Dat is ondersteuning van beleid. Ik ga dat oppakken. Dat heb ik ook toegezegd. Ik heb dus op zich geen probleem met de motie.

In de motie op stuk nr. 94 wordt de regering verzocht om in overleg met de scholen te bevorderen dat ook alle schoolpleinen rookvrij worden. Dit is echt een zaak voor de scholen. Ik ben wel met de minister van VWS bezig met een beleid om een gezonde leefstijl op scholen te stimuleren. Als de heer Biskop dit voldoende vindt, zie ik deze motie als ondersteuning van mijn beleid.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 95, waarin de regering wordt verzocht een nulmeting uit te voeren over de tijdsbesteding ten aanzien van zorgformulieren voor inwerkingtreding van de samenwerkingsverbanden, en met de scholen afspraken te maken over het zo veel mogelijk beperken van de regeldruk en bureaucratie, zodat het beheersbaar blijft voor docenten. Men zal dit wel willen proberen, maar het kan ook heel ingewikkeld zijn. Ik stel voor dat mevrouw Ferrier deze motie aanhoudt. Begin volgend jaar voeren we een debat over het voorliggende wetsvoorstel. Ik kom dan graag terug op de vraag of ik, wat ik doe, uiteindelijk goed kan waarmaken. Ik vraag dit aan mevrouw Ferrier.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb een vraag aan de heer Biskop. De minister gaf over de motie over roken op schoolpleinen een duiding die ik op zichzelf wel kan steunen. Ik ben echter benieuwd of de heer Biskop ook achter deze duiding staat. Dan weten we een beetje wat we onze fractie moeten adviseren.

De heer Biskop (CDA):

Alle inspanningen om het roken te ontmoedigen, nemen wij graag in ontvangst. De minister heeft gezegd dat zij daarover met haar collega van VWS zal spreken. Zij ziet de motie als ondersteuning van haar beleid. We zullen die in stemming brengen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik kom terug op mijn motie over de nulmeting en de regeldruk. Mijn fractie is echt bezorgd dat er in de samenwerkingsverbanden overal "miniministeries van onderwijs" worden opgericht. Ik ben bereid de motie aan te houden. Voor ons is het echter heel belangrijk dat we, voordat de samenwerkingsverbanden starten, echt weten hoe we ervoor zorgen dat de bureaucratie niet een enorme druk zal uitoefenen op de docenten. Nadat ik de minister dit heb meegegeven, houd ik de motie aan.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Prima.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Ferrier stel ik voor, haar motie (33000-VIII, nr. 95) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik kom nog even terug op de motie over roken. Gelukkig is er hier een collega die bij het debat met de staatssecretaris van VWS aanwezig was. De staatssecretaris heeft dit al toegezegd. Het is dus raar als wij over een motie praten, terwijl wat daarin wordt verzocht al is toegezegd.

De voorzitter:

Deze opmerking is bedoeld voor de minister?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Misschien is het dan het handigst dat ik zeg dat deze motie overbodig is. Het is inderdaad staand beleid. Ik vind dit zuiver van mevrouw Jadnanansing.

De heer Biskop (CDA):

Op deze manier komen we in een klemmetje te zitten. Dit kan wel staand beleid zijn, maar daarmee hebben we nog steeds geen rookvrije schoolpleinen. Die willen we toch graag? Ik begrijp van de minister dat zij dit wil nastreven samen met haar collega's van VWS. Ik zal daarom mijn motie intrekken. Als dit jaar echter nog op één school die ik zal bezoeken, de sigarettenwalm mij om de oren slaat, zal ik bij de eerstvolgende behandeling van de begroting alsnog een motie indienen. Dat kondig ik nu alvast aan.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Biskop (33000-VIII, nr. 94) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Potverdepotver, voorzitter, dit klinkt wel erg dreigend van de heer Biskop. Ik word er echter niet door geïntimideerd, want uiteindelijk is het aan de scholen om dit te doen. Mevrouw Jadnanansing zegt echter terecht dat dit al is toegezegd. Ik heb inderdaad ook al gezegd dat ik van plan ben om dit te doen. Prima dus, de motie is ingetrokken. Wij spreken elkaar hierover opnieuw.

De motie op stuk nr. 96, van mevrouw Ferrier, gaat erover dat in gevallen waarin kinderen niet zelfstandig kunnen reizen, zij gebruik moeten kunnen maken van het door de gemeente gesubsidieerde leerlingenvervoer. In haar motie verzoekt mevrouw Ferrier de regering, hierover het gesprek aan te gaan met de VNG en de Kamer. Soms zullen leerlingen verder moeten reizen, maar hopelijk veel vaker zullen zij in het passend onderwijs dichter bij huis naar school kunnen. De VNG maakt zich zorgen over de ontwikkeling in de vervoersbewegingen als gevolg van passend onderwijs. Daarom loopt er al een overleg tussen het ministerie van OCW en de VNG. Daarmee is deze motie overbodig.

Ik kom bij de motie van de heer Van der Ham en de heer Klaver op stuk nr. 97. Daarin wordt de regering verzocht om bij herprioritering in de overheidsuitgaven de gratis schoolboeken te heroverwegen. Ik zal hierover heel kort zijn. Ik heb hierover al uitgebreid gesproken. Ik ontraad de Kamer het aannemen van deze motie. In de motie op stuk nr. 98 wordt de regering verzocht een onderzoek in te stellen naar de klassengrootte in het primair en voortgezet onderwijs. Ik ontraad deze motie. Het is echt aan de schoolbesturen om dit te doen. In het verleden is er al onderzoek naar gedaan. Laten we elkaar niet te veel werk op de schouders laden. De staatssecretaris heeft ook al het nodige toegelicht op dit vlak, met een prachtig praktijkvoorbeeld. Kortom, ik ontraad deze motie.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 100, waarin de regering wordt verzocht in overleg met de mbo-opleidingen maatwerk te bieden bij het verkorten van de opleiding en hier waar nodig een jaar extra marge toe te passen. Ik ontraad de motie omdat ik een heldere lijn wil hebben over wat mijn inzet is richting 2013. Dan zal ook de ombuiging in de bezuinigingen op gang komen. Er komt dan eerder geld bij dan dat er geld af gaat. Dat is het mooie voor het mbo. Ik wil wel de druk op de ketel houden. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd, maar de basislijn is: druk op de ketel houden. Daarom ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, u hebt eigenlijk geen interruptie meer, maar u krijgt kort de tijd.

De heer Van der Ham (D66):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Net kreeg u eenmaal het woord, in plaats van de gebruikelijke twee keer, vandaar mijn coulance.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind het fantastisch. Heel erg bedankt. In het debat met de minister heb ik voorgesteld om maatwerk toe te passen bij die opleidingen waarbij het echt ingewikkelder is. Die herkent de minister ook. Daarom vraag ik om waar het nodig en zichtbaar is, coulance toe te passen. Natuurlijk ligt de deadline in 2013. Dat is het streven. De mbo-opleidingen kunnen echter goed gemotiveerd zeggen dat ze meer tijd nodig hebben en daarom vraag ik de minister om enige coulance. De bewijslast ligt bij hen. Zo leg ik het uit. Dan is het vanuit de pragmatische overwegingen van deze minister toch heel goed denkbaar dat ze hun hierin tegemoet kan komen? Dat kan ze bij wijze van spreken toch als ondersteuning van beleid kwalificeren?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Van der Ham weet dat ik altijd veel waarde hecht aan een motie. Daarom ga ik er zorgvuldig mee om. Ik vind dat de motie geen recht doet aan mijn hoofdlijn, waarin ik daadwerkelijk wil realiseren dat de mbo-4-opleidingen in Nederland die drie jaar kunnen duren, per 2013 ook drie jaar duren. Dat hebben we hard nodig voor datgene wat we willen doen, namelijk de koninklijke route van het vmbo via het mbo naar het hbo versterken. Met deze motie ondermijn ik echt mijn hoofdlijn. Daar houd ik het bij.

In de motie op stuk nr. 101 wordt de regering verzocht de mogelijkheden te verkennen hoe er binnen de kaders van de Arbeidswet, en de daaraan ten grondslag liggende internationale verdragen, meer mogelijkheden kunnen worden gecreëerd om leerlingen stage te laten lopen en kennis te laten vergaren in technische werkomgevingen, zoals de industrie, en de resultaten daarvan mee te nemen in het Masterplan Techniek. Ik verzoek om deze motie aan te houden. In het voorjaar kom ik met een Masterplan Techniek. Formele stages zijn voor 16- en 17-jarigen binnen het kader van de Arbeidswet niet mogelijk, maar we zullen zeker verkennen welke andere vormen van kennisvergaring in een technische werkomgeving mogelijk zijn.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, de motie komt gewoon in stemming?

De heer Van der Ham (D66):

Ja. Ik verzoek de minister juist dit te verkennen in het masterplan.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. De heer Van der Ham heeft gewoon gelijk: hup, overnemen. Dat is goed.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 102, waarin de regering wordt verzocht, in samenwerking met de ambachtelijke brancheorganisaties te onderzoeken hoe de "meestertitel" voor excellent ambachtelijk vakmanschap (her)ingevoerd kan worden. Ik heb aangegeven dat ik dit wil onderzoeken. Als de formulering "kan worden" wordt aangepast naar "zou kunnen worden", is het wat mij betreft aan het oordeel van de Kamer. Ik zie dat de heer Van der Ham knikt.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 103, waarin de regering wordt verzocht om onderwijsinstellingen in het po, vo, mbo en hbo op te dragen een jaarlijkse verantwoordingsdag voor ouders, leerlingen en studenten te organiseren. Deze motie sluit aan het gebruik van het woord "u" waarover de staatssecretaris al sprak. Ik vind de gedachte heel goed. Dat heb ik in mijn eerste termijn al tegen de heer Beertema gezegd, maar ik wil het niet opdragen. Opdragen is verplichten. Zo heet dat in Nederland. Dan moet ik handhaven. Zo hebben scholen geen eigen ruimte om dit te doen. De gedachte is sympathiek en ik zeg toe dat ik deze meeneem op mijn ronde langs de scholen en in de debatten, maar ik ontraad de motie.

In de motie op stuk nr. 104 wordt de regering verzocht om scholen altijd aangifte te laten doen bij incidenten met mishandeling en/of ernstige bedreiging van onderwijzend of onderwijsondersteunend personeel, waarbij de school in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag de rol van aanklagende partij op zich neemt. Ik moet deze motie echt ontraden, omdat ik dit een taak vind van de scholen zelf. Wel heb ik in de brief toegezegd – dat doe ik hier opnieuw – dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie de aangiftebereidheid ga onderzoeken en ga bekijken waarom men zo weinig aangifte doet. Dit heeft mede te maken met de positie van de leraar. Die positie is in het proces van aangifte vaak ongemakkelijk. Ook dat zal ik meenemen in een overleg. Ik vind dat wij echt moeten opletten dat wij niet voor alles wat even niet goed gaat, een regel opstellen, zeker in het geval van het bijzonder onderwijs, dat een eigen verantwoordelijkheid heeft vanuit de stichtings- dan wel verenigingsvorm.

De heer Çelik (PvdA):

Dit is een inhoudelijke reactie van de minister, die ik kan volgen. Maar kan het wel? Ook op die vraag zou ik graag antwoord hebben. Alleen een slachtoffer, een benadeelde, kan aangifte doen. Immers, iemand moet zich bedreigd voelen. De school kan zich juridisch niet bedreigd voelen. Individuen kunnen namens een bedrijf aangifte doen, maar of een instelling, een bedrijf, namens een individu aangifte kan doen, betwijfel ik. In mijn carrière bij de politie heb ik het nog nooit meegemaakt. Ik zou graag ook op dat punt een antwoord hebben.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

De heer Çelik en ik zitten op één lijn, want ik weet het ook niet. Dat is de reden waarom ik erover wil gaan praten met mijn collega. Het is nu wel zo dat er namens een leraar aangifte kan worden gedaan, maar dan moet toch de leraar daartoe de aanzet geven. Daarbij voelt de leraar zich soms heel unheimlich, heel ongemakkelijk. Hij kan zich ook bezwaard voelen om dat te doen. Het punt van de heer Çelik is dus ook het mijne.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dit een beetje teleurstellend. Juist omdat de scholen bang zijn voor reputatieschade, zullen zij de leraren de aangiftes ontraden en deze bij hen ontmoedigen. Dat schuurt dus op de een of andere manier. De minister zei ook iets over het bijzonder onderwijs. Dat zou ook in dit dossier, het wel of niet aangifte doen, vrijheid van handelen hebben. Daar begrijp ik helemaal niets van. Kan de minister daarover iets meer zeggen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Als dat niet zo was, had de heer Beertema de motie niet ingediend. Het openbaar onderwijs valt immers onder dezelfde plicht als de publieke sector. Het bijzonder onderwijs echter niet. Bij het bijzonder onderwijs grijp je ook echt in de bevoegdheden van vereniging of stichting in. Dat gaat mijns inziens te ver. Het is echt aan de school om dat te doen. Overigens is ook in het openbaar onderwijs de aangiftebereidheid laag. Dat heeft mede te maken met de leerkracht. Het kan bovendien heel bezwaarlijk zijn als je tegenover een kind de strafrechtelijke kant opgaat. Soms wordt dit dus gewogen: wat is verstandig en hoe doen wij het in dit geval? Daarbij is wel belangrijk – dit komt tegemoet aan het punt van de heer Beertema – dat wij de incidenten nu gaan registreren en dat er zicht komt op wat er gebeurt. Deze gegevens kunnen de politie en de medezeggenschapsraad ook inzien. Daarover vindt dan ook het gesprek plaats. Dit vind ik belangrijke instrumenten waardoor niet direct die laatste stap hoeft te worden gezet.

Ik kom bij de moties van GroenLinks. De eerste is de motie op stuk nr. 108 van de heer Klaver: "overwegende dat goed onderwijs de enige manier is om Nederland uit de crisis te helpen, verzoekt de regering, niet te bezuinigen op onderwijs". Ik ben het er niet mee eens dat het de enige manier is. Ik denk dat er meer manieren zijn om uit de crisis te komen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om innovatie in het bedrijfsleven en dergelijke. Ook een mooie euro in de toekomst is heel belangrijk voor ons om economisch voort te gaan als het gaat om het exportonderdeel van de economie. Ook deze motie moet ik ontraden. Zoals ik al aangaf, kan ik niet vooruitlopen op de besluitvorming van het kabinet in het komend voorjaar.

De motie op stuk nr. 109 gaat over het "kwartje van Marja". Ik vind dit heel sympathiek klinken: "verzoekt de regering, de vennootschapsbelasting met 0,25% te verhogen en de opbrengsten direct te gebruiken om te investeren in het onderwijs". Toch moet ik deze motie ontraden. Allereerst investeert het kabinet wel in het onderwijs. Maar vooral gaat het erom dat lastenverzwaring ongewenst is, zoals ik in mijn eerste termijn aangaf, en strijdig is met de begrotingsregels. De scheiding van inkomsten en uitgaven is ook een belangrijk punt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Begrotingsregels noem ik altijd het verschil tussen de blauwe en de rode envelop die je van de Belastingdienst krijgt. Zo moeilijk is dat dus niet. Kan de minister aangeven wat voor negatief effect de verhoging van de vennootschapsbelasting zou hebben op de lasten voor bedrijven en in welke mate het vestigingsklimaat voor bedrijven erdoor wordt verslechterd?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het leven is eenvoudig: een euro kun je maar één keer uitgeven. Het gaat om 100 mln. Dat geld komt normaal gesproken ten bate van het bedrijfsleven en als de motie wordt uitgevoerd niet meer.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik begrijp de redenering van de minister, maar ik ben het er uiteraard niet mee eens. Vennootschapsbelasting kent een grondslag van meer dan 12 mld. 0,25% daarbovenop doet niets voor het vestigingsklimaat in Nederland. Op dit moment kunnen bedrijven niets beters doen dan investeren in onderwijs, want op iedere euro die je in onderwijs investeert, krijg je ongeveer 6% rendement. Ik denk niet dat er veel bedrijven zijn die op dit moment zo'n hoog rendement halen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik had het niet over het vestigingsklimaat. Ik had het gewoon over lastenverzwaring. Ik begrijp het punt van de heer Klaver dat het niet direct grote effecten zal hebben, maar het is wel een lastenverzwaring en daar zijn we scherp op.

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 110 word ik verzocht, een streefdoel te formuleren op het gebied van de tevredenheid van ouders, leerlingen en studenten. Ik heb dit punt al behandeld in mijn eerste termijn. Ik vind dit een heel moeilijk meetbaar doel. Het is een moeilijk tastbare doelstelling. Het is moeilijk om dit hard te krijgen en ik denk daarom dat het toch makkelijker is om de Cito-scores hard te krijgen, maar de tijd zal het leren. Ik begrijp in ieder geval wat de nuance is van de heer Klaver op het moment dat de Cito-scores niet goed uitvallen. Daar ga ik natuurlijk niet van uit.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit is geen interruptie, voorzitter, ik werd aangesproken. Ik hoef maar één ding te zeggen. De minister kan van mijn kant niet op coulance rekenen als de doelstellingen betreffende het verhogen van de Cito-score niet worden gehaald. Ik heb meermalen benadrukt dat het niet de goede indicator is. We zullen er wel degelijk heel streng op zijn dat het nu gehaald wordt.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Oké, dan ga ik er extra hard voor werken. Ik ontraad de motie op stuk nr. 110.

In de motie op stuk nr. 111 wordt de regering verzocht om advies te vragen aan de Onderwijsraad en aan het onderwijsveld over het schrappen van overbodige regelgeving in het onderwijs en de Kamer hierover te informeren. Ik ontraad deze motie. Wij zullen er allerlei mensen en instellingen bij betrekken, zoals Actal en de Onderwijsinspectie. Ik vind het echter niet zo nodig om ook de Onderwijsraad om advies te vragen. We gaan gewoon dicht bij de scholen aan de slag om te kijken of we nog een slag kunnen maken bovenop de 44% die we al tot stand hebben gebracht.

In de motie op stuk nr. 112 wordt de regering verzocht om af te zien van aanscherping van de kernvakkenregeling voor de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Het betreft hier geen formele kernvakkenregeling, want die kennen we niet in het vmbo. Dat hebben we hier al eerder gewisseld. Het gaat om taal en rekenen. De eisen zijn buitengewoon gematigd en het betreft een veel beperktere regeling dan bij havo en vwo. Pas in 2016 wordt er een vijf en een zes gevraagd. Ook het vmbo doet ertoe en daarom moeten we het serieus nemen. Laten we eerlijk zijn: we hebben juist een debat gevoerd over mbo-instellingen die grote zorgen hebben over de kinderen die instromen. Een diploma moet ergens voor staan. Naar mijn idee kan dit op een heel goede manier.

In de motie op stuk nr. 115 wordt de regering verzocht om net als in het Europees deel van Nederland ook op de BES-eilanden volwassenenonderwijs te organiseren en laaggeletterdheid binnen alle leeftijdsgroepen te bestrijden. Op de BES-eilanden wordt in het kader van socialekanstrajecten al aandacht besteed aan laaggeletterdheid voor jongvolwassenen van 18 jaar tot 25 jaar. Voor volwassenen boven de 25 jaar heb ik geen middelen beschikbaar. Ik doe heel veel op de BES-eilanden – dat zullen de scholen bevestigen – maar hiervoor heb ik gewoon geen middelen. Ik moet daarom deze motie ontraden.

In de motie-Dijkgraaf/Van der Ham op stuk nr. 116 wordt de regering verzocht, in overleg te treden met het College voor examens over het uitsluiten van het gebruik van de rekenmachine bij toetsen in het basisonderwijs en het drastisch beperken van het gebruik van een (grafische) rekenmachine bij toetsen en examens in het voortgezet onderwijs. Ik heb al gezegd dat ik dat overleg wil aangaan. Ik laat deze motie daarom aan het oordeel van de Kamer. Overigens ligt het allemaal veel genuanceerder, maar daar zal ik op terugkomen op het moment dat ik de Kamer over dit overleg bericht.

In de motie-Dijkgraaf/Ortega-Martijn op stuk nr. 117 wordt de regering verzocht, de rekentoets in het vwo in te voeren in het derde schooljaar nadat het referentieniveau van de toets bekend is. We onderzoeken nog of het niveau van vwo 3S moet zijn. We doen dit naar aanleiding van signalen uit het veld. Ik heb mensen in het veld gevraagd om mij te adviseren. In het voorjaar van 2012 is dat advies beschikbaar. Dat zal ook gaan over de vraag of gezien de voorbereiding die scholen nu al treffen 2013–2014 haalbaar is. Ook aan het College voor examens vraag ik advies. Ik suggereer de heer Dijkgraaf daarom om deze motie aan te houden, want ik kom er nog op terug nadat ik het advies heb ontvangen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Deze motie heeft nog een tweede verzoek: verzoekt de regering, een afzonderlijk beoordelingsregime te hanteren voor de rekentoets, waarbij binnen een redelijke termijn een royaal aantal herkansingen geboden wordt.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat ontraad ik, voorzitter. Ik kies bewust voor twee herkansingen, omdat we op een bepaald moment de zaak moeten afronden. Er zijn twee mogelijkheden om het te halen. Dat is netjes, zo doen we het met de andere examens ook.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan gaan we nog even overwegen wat we gaan doen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is heel goed.

De voorzitter:

Minister, de laatste motie.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Eigenlijk was dit het wat mij betreft. Ik heb de laatste motie net behandeld.

De voorzitter:

Het oordeel op de motie op stuk nr. 118?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Die motie is bij mij van het toneel verdwenen. Ik kijk of de staatssecretaris deze motie heeft.

De voorzitter:

Het woord is zo eerst nog even aan de staatssecretaris.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Wat mij betreft is die motie aan het oordeel van de Kamer.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat begrijp ik. Misschien komt er ooit een tijd dat de heer Dijkgraaf hier de oordelen kan geven. You never know.

De motie-Dijkgraaf/Van der Ham op stuk nr. 118 gaat over de basisvaardigheden rekenen en taal. De heer Dijkgraaf heeft daar ooit een motie over ingediend en hij zou het niveau graag opgehoogd willen hebben. Ik heb de motie toen ontraden. Ik blijf dat doen. Ik ben daarin consistent, omdat we een en ander eerst goed moeten invoeren. Er zijn best zorgen over de reken- en taaltoets. Ik wil een poosje dat traject ingaan. Mijn streven is in 2013–2014 de eindtoets ingevoerd te hebben. Ik kom binnenkort naar de Kamer met wetgeving. Ik heb al het advies van de Raad van State gekregen. Dat betekent dat ik het nu ga becommentariëren en verwerken. Daarna wordt de Kamer hierover geïnformeerd. Naar mijn idee zouden we het eerst een aantal jaren echt moeten proberen, want op allerlei terreinen is er zorg. Dat hoor ik hier ook. Dat geeft aanleiding tot een rustige, evenwichtige aanpak. Ik ontraad daarom de motie.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb een aangehouden motie bij de strategische agenda opnieuw in stemming gebracht. Wil de staatssecretaris nog een advies geven over deze motie die alsnog in stemming is gebracht? Hij heeft haar inmiddels.

De voorzitter:

Ik zie dat deze motie bekend is bij de staatssecretaris.

Mijnheer Çelik, voor u geldt hetzelfde als voor de heer Van der Ham. U hebt uw tweede interruptie in eenvoud gesteld. Dus ik geef u nog één keer de gelegenheid.

De heer Çelik (PvdA):

Ik bedank de minister voor het ontraden van al mijn moties. Het was een manier om samenwerking op te zoeken met de oppositie, terwijl er toch echt moties bij zaten waar je in mijn ogen niet tegen kunt zijn. Ik wil alleen nog even meegeven dat mij dat erg is tegengevallen.

De voorzitter:

Dat was geen vraag.

Ik dank de minister voor de beantwoording. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Tegen de heer Çelik zeg ik dat we erg ons best hebben gedaan om voor mevrouw Jadnanansing nog een motie in overeenstemming met het regeringsbeleid te verklaren. Dat geheel terzijde.

De motie-Van Dijk op stuk nr. 87 was er met het bladeren kennelijk bij ingeschoten. Die motie ontraden wij. In deze motie wordt verzocht het salaris van onderwijsbestuurders onder de cao van leraren te brengen. In po en vo vallen onderwijsbestuurders onder het cao-stelsel. Dan is de vraag: doe je dat onder de cao van leraren? Dat vindt het kabinet ongewenst, want dan krijg je de situatie dat bestuurders onderhandelen als werkgevers over de cao leraren, betreffende hun werknemers, maar feitelijk ook betreffende henzelf. Als ze onder dezelfde cao vallen, is namelijk het afsluiten van een cao onmiddellijk van invloed op hun eigen loon en secundaire arbeidsvoorwaarden. Dat vinden wij ongewenst. Daarom vallen ze wel onder het cao-stelsel, maar we raden een aparte cao aan. Daarom ontraden wij die motie.

Ik kom meteen even op de motie van mevrouw Lucas. Dan ben ik klaar. In de motie-Lucas c.s. (31288, nr. 214) over de informatievoorziening van studenten wordt de regering verzocht het artikel in de WHW te expliciteren middels een circulaire en daarin aan te geven welke informatie in ieder geval moet worden opgenomen in voorlichtings- en wervingsmateriaal et cetera. Zoals de motie is vormgegeven, laten wij het oordeel aan de Kamer. Ze sluit aan bij het beleid dat wij willen inzetten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het probleem dat bestuurders hun eigen cao vaststellen, los je natuurlijk op als het ministerie een stempel zou zetten op die cao's. Maar goed, dat is een grote discussie. Die wil ik niet aangaan. Wat vindt de staatssecretaris ervan als het gevolg van zijn redeneerwijze is dat bestuurders in het voortgezet onderwijs hun eigen cao gaan maken, zichzelf ook weer hogere schalen toebedelen, wat tot een hoop commotie heeft geleid? Voorkomt de staatssecretaris dat probleem eigenlijk wel?

Staatssecretaris Zijlstra:

De minister en ik zijn in een brief die wij al aan de Kamer hebben gestuurd, buitengewoon duidelijk geweest over hoe wij in het onderwijs willen omgaan met het wetsvoorstel inzake de normering van topinkomens. Daar zitten maxima in voor onderwijsbestuurders ook in het vo. Die lijn is helder en voor één uitleg vatbaar. Die geldt in het vo, in het po en in andere sectoren.

De voorzitter:

Nog even kort de minister.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dit trok ik mij toch aan omdat ik een goede relatie wil hebben met de PvdA. Ik heb dus gekeken naar de moties. Met een paar ben ik het echt niet eens. In het licht van de motie-Çelik/Biskop op stuk nr. 73 over de vrijwillige ouderbijdrage ga ik echt een nieuwe actie doen. Ik ga ouders, scholen en studenten informeren over de richtlijn. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid en laat haar aan het oordeel van de Kamer.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de behandeling van de begroting van OCW voor 2012.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties zullen wij stemmen aanstaande dinsdag, over de amendementen de week voor het kerstreces.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven