Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 mei 2008 over de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie.

De voorzitter:

Ik kijk even of er voldoende Kamerleden zijn om moties in te kunnen dienen. Mevrouw Gesthuizen, blijft u ook nog even?

Het woord is aan de heer Boekestijn voor zijn twee minuten; daar klok ik strak op.

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. Ontwikkelingssamenwerking is het moeilijkste dat er is. Eigenlijk weten wij helemaal niet zo goed hoe wij arme landen kunnen helpen. Daarom is het cruciaal dat beleidsmakers voortdurend worden geconfronteerd met de resultaten van hun beleid. Effectmeting dient echter strikt onafhankelijk te gebeuren, want anders keurt de slager zijn eigen vlees.

Op aandringen van de VVD-fractie is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bereid de evaluatiedienst van zijn ministerie volstrekt zelfstandig te laten kiezen welke programma's geëvalueerd gaan worden. Ook mag de dienst zelfstandig beslissen welke onderzoeksmethode wordt gehanteerd en geheel autonoom het onderzoeksrapport vaststellen. Voor deze toezegging verdient de minister alle lof.

Toch wil ik drie moties indienen: ten eerste over de termijn waarbinnen de IOB-rapporten worden toegezonden aan de Kamer, ten tweede over de samenstelling van de IOB en ten derde over nulmetingen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat IOB-rapporten soms maandenlang op het ministerie van Buitenlandse Zaken blijven liggen voordat zij naar de Kamer worden gestuurd;

constaterende dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking onlangs heeft toegezegd dat de IOB zelfstandig mag besluiten welke programma's worden geëvalueerd en welke onderzoeksmethode wordt gekozen en autonoom het onderzoeksrapport kan vaststellen;

overwegende dat de Kamer in haar controletaak van de regering baat heeft bij een snelle toezending van IOB-rapporten;

spreekt de wens uit dat de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking IOB-rapporten binnen één maand met een beleidsreactie naar de Kamer zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 122(31200 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op dit moment het personeel van de lOB voor een derde bestaat uit intern geschoolde meetexperts, voor een derde uit extern geschoolde meetexperts en voor een derde uit instromers van het ministerie zelf;

overwegende dat uitsluitend geschoolde meetexperts in staat zijn om hoogwaardige impactevaluaties te verrichten;

overwegende dat rationeel OS-beleid alleen gestalte kan krijgen indien hoogwaardige impactevaluaties voorhanden zijn;

spreekt de wens uit dat al het personeel van de lOB professioneel geschoold is in het uitvoeren van hoogwaardige impactevaluaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 123(31200 V).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Boekestijn

constaterende dat niet in alle gevallen van door Nederland (mede) gefinancierde ontwikkelingsactiviteiten in den vreemde nulmetingen plaatsvinden;

overwegende dat het effect van door Nederland (mede) gefinancierde ontwikkelingsactiviteiten niet kan worden vastgesteld zonder nulmetingen;

roept de regering op, standaard bij alle door Nederland (mede) gefinancierde ontwikkelingsactiviteiten nulmetingen te verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Boekestijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124(31200 V).

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik zou de Kamer, in dit geval de heer Boekestijn, willen danken voor de ingediende moties. Ik denk dat ze in ieder geval ingegeven zijn door de wens om de kracht en de effectiviteit van Ontwikkelingssamenwerking verder te versterken. Naar aanleiding van een aantal hoorzittingen, waartoe de Kamer en de VVD-fractie mede het initiatief hadden genomen, heb ik besloten om het beleid op een aantal punten te wijzigen. Ik dank de Kamer voor de suggesties hiertoe. De heer Boekestijn heeft vermeld wat de kern daarvan is, namelijk dat de IOB zelfstandig kan kiezen welk programma zij wil evalueren, dat het gaat om de terms of reference van de evaluaties, dat wij daarop binnen drie maanden een beleidsreactie geven en dat wij van plan zijn om te bezien, in hoeverre een raad van advies de rol van de IOB en het leereffect daarvan kan versterken, waardoor de bruikbaarheid en ook het feitelijke gebruik van evaluaties versterkt wordt. Niettemin heeft de heer Boekestijn een aantal moties ingediend, waarover ik graag mijn opvatting geef.

In de eerste motie vraagt hij mij, de rapporten en de bestuurlijke reacties daarop binnen een maand naar de Kamer te sturen. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik dat binnen drie maanden wil doen. Dat is vernieuwend, in de zin dat wij tot nu toe van tevoren geen limiet hebben aangegeven. De Kamer weet dan dat er een rapport is en dat wij dat binnen drie maanden naar de Kamer zullen sturen. Er is een reden voor. Het is niet dat wij langzaam willen zijn, wij willen zorgvuldig en goed handelen.

De heer Boekestijn heeft terecht opgemerkt dat ontwikkelingssamenwerking ongeveer het moeilijkst denkbare is. Het is investeren in de moeilijkste omstandigheden. Ik deel niet zijn opvatting dat wij eigenlijk niet weten hoe het gaat. Dat is niet het geval; er is enorm veel in ontwikkelingssamenwerking geleerd. Daarom hebben wij ook een aantal categorieën van landen vastgesteld waarin een bepaalde aanpak het best functioneert. Het leerproces is er zeker. Als je dat goed vorm wilt geven, zul je daar even de tijd voor moeten nemen. Dat is namelijk de essentie van een evaluatie. Het heeft een zekere mate van verantwoording in zich. Wij zijn niet van plan om iets achter te houden.

Wij melden wanneer het IOB-rapport klaar is en vervolgens sturen wij het binnen drie maanden naar de Kamer. Als je een goede reactie wilt geven op een aantal kritieken van de IOB op bepaalde onderwerpen, dan zal dat zorgvuldig moeten worden afgewogen. Hoe zullen de uitkomsten van de evaluaties kunnen worden teruggekoppeld naar nieuwe beleidsvorming en naar de concrete uitvoering daarvan? Daar is interne afstemming voor nodig. Anders is het een vluggertje. Het is soms ook belangrijk om daar verder over te consulteren. De Kamer moet in één keer datgene krijgen wat zij verdient. De evaluatie is gericht op het ministerie en het leerproces aldaar. Wij willen dat uiteraard publiek maken, maar één of drie maanden zou geen hoofdpunt moeten zijn. Ik heb al gezegd wat wij van plan zijn. Ik wijs ook nog op de Algemene wet bestuursrecht, die een maximale reactietermijn op rapportages bepaalt op dertien weken. Dat geldt niet voor evaluaties, maar het geeft aan dat dit een redelijke termijn is om een goed doordachte beleidsreactie te geven.

De heer Boekestijn (VVD):

Zou de minister ermee kunnen leven als wij besluiten om IOB-rapporten direct door te sturen en de minister drie maanden te geven voor een beleidsreactie?

Minister Koenders:

Nee, daar zou ik niet mee kunnen leven. De evaluaties zijn bedoeld om het beleid te verbeteren. Dat is de kern. Daarom hebben wij ook tegen de Kamer gezegd dat het prima is om voorstellen te doen om dat zelfstandiger te doen. Datgene wat voor de Kamer relevant is, wil ik gezamenlijk presenteren. Anders gaat een beleidsevaluatie een eigen leven leiden. In de afgelopen maanden heb ik dat al eens zien gebeuren. Dat heeft geen enkele zin. Het gaat om het leereffect. Nogmaals, wij zullen dat binnen drie maanden doen.

Ik denk niet dat onze standpunten heel ver uit elkaar liggen, maar ik moet aanneming van de motie ontraden.

De tweede motie betreft de wens om het personeel van de IOB professioneel te scholen in het uitvoeren van hoogwaardige impactevaluaties. Ik ben het daarmee eens. Het zou niet best zijn als onze mensen ongeschoold evalueren. De personele bezetting van de IOB is als volgt: een derde vaste inspecteurs, een derde ingehuurde deskundigen, om ervoor te zorgen dat het niet allemaal mensen uit de eigen club zijn, en een derde overplaatsbare staf. Dat laatste vind ik misschien nog wel essentiëler. Dat zijn de mensen die in het beleid, op de posten hebben gezeten. Ik vind dat duidelijk mensen die geschoold zijn. Van de overplaatsbare staf wordt natuurlijk ook de nodige evaluatiedeskundigheid geëist. Anders krijgt men die plek niet. Bij het plaatsingsbeleid wordt de nieuwe IOB-staf getoetst op kennis en ervaring met evaluatieonderzoek. Voorts zijn alle nieuwe aantredende inspecteurs verplicht deel te nemen aan een internationaal hoog aangeschreven trainingsprogramma van vier weken: het international program for development evaluation training. Een groot voordeel van een gedeeltelijk overplaatsbare IOB-staf is dat de expertise in een volgende plaatsing binnen Buitenlandse Zaken beschikbaar blijft. Ik zie de motie als een ondersteuning van het beleid en ik laat het oordeel erover graag aan de Kamer over.

De derde motie betreft de zogenaamde nulmetingen. Dat is een belangrijk punt. Laat ik vooropstellen dat het essentieel is dat er nulmetingen zijn want dan zijn de voortgang van activiteiten, het verschil met de uitgangssituatie en het resultaat van de interventies goed te volgen.

Nu wordt de regering in de motie opgeroepen om standaard bij alle door Nederland meegefinancierde ontwikkelingsactiviteiten nulmetingen te verrichten. Daar heb ik wel problemen mee omdat een algemeen verplicht gebruik van nulmetingen het beste zijn beslag krijgt in onze meerjarige strategische plannen. Dat zijn de MJSP's, waarvoor de ambassades een driejarig plan moeten indienen. Die zijn voor de periode 2008-2011 inmiddels bijna allemaal goedgekeurd. Daar staan de strategische doelen en resultaten in beschreven. Daarbij is uitgegaan van een nulmeting of nulsituatie in begin 2008 waaraan de gerealiseerde voortgang en resultaten in de komende jaren worden gerelateerd.

Het is trouwens niet altijd even effectief om een baseline te hebben maar in dat kader kan een hele discussie over plausibiliteit en causaliteit worden gevoerd. Dat is hier niet aan de orde. Soms gaat het om meer spelers en dan is de vraag bij wie je de nulmeting doet. Als gezamenlijke baselinegegevens en impactevaluaties voorhanden zijn dan maakt Nederland daar uiteraard gebruik van. Ik heb dus niet zozeer bezwaar tegen het principe. Het gebeurt ook al en wij doen het eigenlijk in alle evaluaties. Maar de heer Boekestijn vraagt nu om dat te doen voor alle activiteiten. Dat zijn er 4500. Ik vind het niet zinnig om van al die activiteiten een nulmeting te hebben. In de meeste gevallen gaat het om kleine activiteiten met een gering financieel belang. Gezien de inspanningen die nodig zijn om bij alle 4500 activiteiten een baselinemeting te doen, zou ik er een ministerie bij moeten hebben. Bovendien blijkt de nulmeting in de praktijk niet voor alle activiteiten mogelijk omdat in sommige gevallen sprake is van reeds lopende activiteiten en overheidsprogramma's. De kosten en inspanningen om voor elke activiteit baselinegegevens uit te werken zouden daarom niet opwegen tegen het beoogde doel, namelijk voortgang meten in ontwikkelingssamenwerking. Er is niet zoveel licht tussen de opvattingen van de heer Boekestijn en mijn opvattingen hierover en over het belang van nulmetingen. Gelet op het dictum van de motie en de daarmee gepaard gaande bureaucratie wil ik het aannemen van deze motie ontraden.

De heer Boekestijn (VVD):

Wij hebben net weer een rapport gehad van de Algemene Rekenkamer. Daarin staat voor de zoveelste keer dat er in een bepaalde situatie geen nulmetingen zijn verricht. Ik zou het zo fijn vinden als ik dat volgend jaar niet meer zou lezen.

Ik denk dat de stelling te verdedigen is dat de situatie te verbeteren is. Ik ben gevoelig voor het argument van de minister. Je moet altijd een kosten-batenanalyse maken. Ik ben er echter niet van overtuigd dat de huidige praktijk op dit gebied echt waterdicht is. Ik vind deze motie heel belangrijk. Misschien is het goed dat ik deze motie even aanhoudt en dat ik er bij het wetgevingsoverleg op terugkom. Ik zou zo graag vooruitgang willen maken op dat gebied.

Minister Koenders:

Ik denk dat een goede suggestie is, maar het is uiteraard aan de heer Boekestijn om te besluiten of hij deze motie wenst aan te houden. Ik deel in ieder geval zijn mening over het belang van nulmetingen. Er zijn heel veel nulmetingen en die zijn ook verplicht in de meerjarenplannen. Op het onderdeel van het rapport van de Algemene Rekenkamer kom ik graag terug omdat ik de analyse van de Rekenkamer niet deel. Misschien is het goed dat wij die argumentatie nog even wisselen. Daarna kan de Boekestijn beoordelen of hij de motie alsnog in stemming wil brengen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording en de Kamer voor haar inbreng. Over de moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven