Aan de orde is het debat naar aanleiding van het algemeen overleg op 12 oktober 2006 over de problematiek rond arbeidsmigratie en sociale zekerheid.

De voorzitter:

De heer Meijer houdt zijn maidenspeech in de plenaire vergadering. Daarom wil ik hem als eerste het woord laten voeren.

De heer Meijer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter, voor deze geste. Wat mij betreft is het ook een last-minutespeech.

Ik wil met een korte toelichting twee moties indienen. De eerste gaat over de Kennismigrantenregeling. Het kabinet onder verantwoordelijkheid van minister Verdonk heeft er in de Kennismigrantenregeling van afgezien specifieke sectoren, innovatieve sectoren, beroepen, kwalificaties, opleiding, ervaring, prestaties en vaardigheden van internationale kenniswerkers te benoemen. De regeling kent slechts één criterium: het salaris. Een brutosalaris in loondienst van € 45.000 en van € 33.000 voor kennismigranten onder de 30 jaar. In de praktijk blijkt dat er in dat kader arbeidsmigranten worden toegelaten die, met alle respect, in redelijkheid niet als kenniswerker kunnen worden beschouwd. In de horeca gaat het om koks en bedienend personeel en bij uitzendbureaus om schoonmakers en schilders, Verder noem ik groentekwekers, personeel van groothandelsbedrijven en aannemers. Hieruit blijkt dat de regeling als instrument te weinig is gefocust op versterking van de kenniseconomie. Strategische arbeidsmarktinformatie die nodig is voor een gericht stimuleringsbeleid in de Nederlandse economie ontbreekt.

Wat stond het kabinet nu voor ogen bij de introductie van de Kennismigrantenregeling in oktober 2004? De ambitie was, in het licht van de Lissabondoelstelling, Nederland op het punt van kennisinnovatie tot de koplopers te laten behoren binnen de Europese Unie. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was duidelijk over de vraag waar kennismigranten in dat kader aan de slag kunnen: alleen en uitsluitend in kennisfuncties, om verdringingseffecten te voorkomen. De praktijk van de regeling staat hiermee dus op gespannen voet. Breng dan de praktijk meer in overeenstemming met de officiële kabinetsvisie, zou je denken. In een interview in Elsevier van twee weken geleden, toen de minister hiernaar werd gevraagd, bevestigde zij echter de bestaande praktijk. Zij zei: "Ja, dat is zo. Als Chinese restaurants € 45.000 per jaar willen betalen voor een werknemer die ouder is dan 30 jaar, kunnen zij die binnenhalen op grond van de Kennismigrantenregeling. Het loon is het enige criterium. Deze mensen dragen allemaal bij aan onze economie." Met die uitspraak richt de minister zich als het ware tegen haar eigen en door de Kamer geaccordeerde beleid wat betreft kennismigranten. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse kenniseconomie gebaat is bij de inbreng van internationale kenniswerkers;

constaterende dat er met het huidige salariscriterium in de Kennismigrantenregeling veel migranten zich in Nederland vestigen die niet als kenniswerker aangemerkt kunnen worden (zoals koks, bedienend personeel, schoonmakers en tuinlieden);

constaterende dat het louter hanteren van een salariscriterium dergelijke onbedoelde effecten tot gevolg heeft;

voorts constaterende dat de huidige regeling leidt tot ongewenste verdringingseffecten op de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om de praktijk van de Kennismigrantenregeling beter te laten aansluiten bij de doelstelling, namelijk de versterking van de Nederlandse kenniseconomie, bijvoorbeeld door middel van een licentie- of een puntensysteem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Meijer en Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(29861).

De heer Meijer (PvdA):

Voorzitter. De tweede motie gaat over het communautaire migratiebeleid dat de Europese Commissie voorstaat. Door middel van een motie wil ik onderstrepen dat er op het punt van subsidiariteit zeer kritisch naar de voorstellen van de Europese Commissie zal moeten worden gekeken. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op het streven van de Europese Commissie om te komen tot een communautair arbeidsmigratiebeleid;

overwegende dat in dat kader een aantal wetgevingsvoorstellen wordt voorbereid;

overwegende dat zowel het arbeidsmarktbeleid als het migratiebeleid primair een bevoegdheid is van de nationale lidstaten;

is van oordeel dat deze voorstellen ter toetsing dienen te worden voorgelegd aan de Gemengde tijdelijke commissie subsidiariteitstoets,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29861).

Mijnheer Meijer, ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech of, zoals u het zelf zo mooi noemde, uw lastminutespeech. Dat geldt overigens alleen voor deze parlementaire periode. Het leven is echter langer dan een of twee parlementaire perioden. Misschien zien wij u nog eens terug.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Mevrouw Kant moet zich laten verontschuldigen vanwege een andere verplichting in de Kamer.

Mevrouw Vergeer:

Voorzitter. De SP-fractie wil samen met de fractie van GroenLinks een motie indienen over de braindrain die zou kunnen optreden door de kennismigratie uit ontwikkelingslanden. Het lijkt ons wenselijk dat de regering daar acht op slaat om dat te voorkomen. Vandaar dat wij de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de voornemens tot hervorming van de regels voor toelating van arbeidskrachten buiten de Europese Unie kunnen leiden tot een migratie van arbeidskrachten die in het land van herkomst harder nodig zijn dan in ons land;

van mening dat arbeidsmigratie die ten nadele is van sectoren die van vitaal belang zijn in het land van herkomst, ongewenst is;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie te kunnen toetsen op nadelige effecten in het land van herkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vergeer, Kant en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29861).

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om een motie in te dienen. Volgens mij is dat het enige wat wij kunnen doen, want tijd om te spreken is er niet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering ondanks herhaald verzoek vanuit de Kamer niet ingaat op de vraag op welke wijze internationaal recht doorwerkt in de nationale rechtsorde en in haar brief van 24 oktober jongstleden stelt dat "een dergelijke fundamentele en principiële vraag" aan een volgend kabinet is;

constaterende dat de artikelen 93 en 94 van de Grondwet tot gevolg hebben dat eenieder verbindende bepalingen van internationaal recht boven nationaal recht gaan, dat dergelijke bepalingen in Nederland een verbindende kracht hebben tegenover burgers ongeacht hun nationaliteit en ingezetenschap;

constaterende dat soortgelijke grondwettelijke bepalingen niet in alle EU-lidstaten van kracht zijn en dat dus dezelfde internationale afspraken binnen de EU tot afwijkende uitkomsten kunnen leiden;

overwegende dat in de afgelopen decennia internationale verdragen zijn geratificeerd waarin geen rekening is c.q. kon worden gehouden met internationalisering, zoals die begin 21ste eeuw praktijk is, en dat als gevolg van jurisprudentie van het Europees Hof de invulling van bepaalde rechten, zoals de rechten die aan het vrije verkeer van personen zijn verbonden, zich uitbreidt;

van mening dat dergelijke ontwikkelingen tot beperking van de beleidsvrijheid van de Nederlandse wetgever kunnen leiden over onderwerpen uiteenlopend van studiefinanciering tot sociale zekerheid;

verzoekt de regering, een onafhankelijke commissie in te stellen die fundamentele en principiële vragen onderzoekt, zoals "hoe het internationale en het Europese recht doorwerkt in de nationale rechtsorde", "hoe het internationale recht doorwerkt in de Europese rechtsorde" en "wat de consequenties hiervan zijn voor de Nederlandse wetgever" en de Kamer daarover in 2007 vergezeld van een reactie te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29861).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik heb twee moties, die ik direct zal voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering heeft aangegeven de tewerkstellingsplicht af te gaan schaffen voor asielzoekers die in het kader van hun opleiding stage moeten lopen;

overwegende dat op dit moment vele jongeren door deze administratieve eis belemmerd worden in hun opleiding;

verzoekt de regering, vóór 1 januari 2007 de tewerkstellingsplicht af te schaffen of, indien 1 januari niet haalbaar is, dit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 te doen;

verzoekt de regering tevens, er zorg voor te dragen dat deze wijziging aan scholen, studenten en leerbedrijven gecommuniceerd wordt,Koşer Kaya

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(29861).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland steeds meer behoefte heeft aan hoog opgeleide migranten;

overwegende dat er nog onbenut potentieel zit onder de groep asielzoekers die tijdens hun procedure hoger onderwijs volgen;

overwegende dat dit mensen zijn die goed Nederlands spreken en een Nederlands diploma hebben;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat dit potentieel beter benut gaat worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(29861).

Minister Verdonk:

Voorzitter. Het is een eer om op deze bijzondere dag een motie te mogen behandelen van de heer Meijer. In die motie wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen om de praktijk van de Kennismigrantenregeling beter te laten aansluiten bij de doelstelling, namelijk versterking van de Nederlandse kenniseconomie, bijvoorbeeld door middel van een licentie of een puntensysteem. De motie is mede ondertekend door de heer Visser. Over het principe van de Kennismigrantenregeling, het toelaten van talenten die wij nodig hebben in Nederland, zijn wij het helemaal met elkaar eens. Het salariscriterium hangt aan die Kennismigrantenregeling. Wij zijn uitgekomen op één criterium om te kunnen vooruitlopen op het moderne migratiebeleid. Wij hebben net het debat over de contouren van dat moderne migratiebeleid gevoerd, met die vijf kolommen. Ik verwacht dat wij daarmee een stap gaan maken. Dat moderne migratiebeleid moet nog omgezet worden in een wet, maar dat duurt nog even. De bedoeling van de motie is duidelijk. Ik beschouw haar dan ook als een erkenning van het beleid dat wij op dit moment inzetten.

De motie van de heer Meijer stelt dat het arbeidsmarktbeleid en migratiebeleid primair een bevoegdheid van de nationale lidstaten zijn en dat deze voorstellen ter toetsing dienen te worden voorgelegd aan de Tijdelijke gemengde commissie subsidiariteitstoets. Dat is een commissie van de Kamer zelf en het is ook aan de Kamer zelf om daarover te beslissen.

In de motie van de leden Vergeer, Kant en Van Gent over de braindrain wordt de regering verzocht om voorstellen te doen om arbeidsmigratie van buiten de Europese Unie te kunnen toetsen op de nadelige effecten in het land van herkomst. Ik benadruk eerst dat het kabinet het belang van het voorkomen van de braindrain in het toelatingsbeleid onderschrijft. Dat staat ook onder andere in de nota Migratie en ontwikkelingssamenwerking. Hieruit blijkt dat Nederland niet of nauwelijks braindrain veroorzaakt in kwetsbare landen. Kennismigranten komen vaak niet uit deze kwetsbare landen, maar over het algemeen uit landen als India, Japan en Canada. Van het veroorzaken van braindrain in kwetsbare landen door het toelaten van kennismigranten is dan ook geen sprake. Daarbij komt dat wij steeds pleiten voor een snelle, eenduidige toets. Als wij dit erbij doen, dan zal de toets vele malen meer tijd vergen. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het invoeren van een toets op de braindrain voor de categorie kennismigranten. Ik moet aanneming van deze motie dus ontraden.

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Koşer Kaya, waarin zij de regering verzoekt met voorstellen te komen om ervoor te zorgen dat wij het potentieel van asielzoekers die tijdens een procedure hoger onderwijs volgen beter gaan benutten. Ik heb al eerder gezegd dat het van het grootste belang is om de scheiding tussen die twee toelatingssystemen te laten bestaan, aan de ene kant asiel en aan de andere kant reguliere migratie. Voor hooggekwalificeerde migranten bestaat gewoon een mvv-plicht. De asielprocedure is daarvoor niet benut. Ik ben ook niet van plan om een collectieve vrijstelling te geven. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie. Ik heb het nu natuurlijk over asielzoekers in procedure. Dan zijn er nog de asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Ik vind dat wij niet hard genoeg kunnen werken om ervoor te zorgen dat de mensen die hier mogen blijven zo snel mogelijk aan het werk komen. Wij zijn op dit moment bezig om de diplomawaardering goed te regelen. Wij zijn bezig met het organiseren van een assessment voor mensen die hun diploma's niet hebben kunnen meenemen, omdat zij gevlucht zijn vanwege de onveilige situatie in hun land. Via dat assessment moeten wij duidelijk krijgen wat de talenten zijn van die mensen. Wij willen die talenten ook zo snel mogelijk benutten. Dat is niet alleen in het belang van de vluchtelingen zelf, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

In mijn motie staat niet dat deze groep per se in die migrantenregeling moet komen te vallen. Er zit veel potentieel in die groep mensen en ik vind dat wij daarnaar moeten kijken. Misschien moeten wij eens onderzoeken hoe wij die potentie kunnen benutten. Ik begrijp uw houding dus niet.

Minister Verdonk:

Ik begrijp uw punt heel goed. Ik sta voor een scheiding tussen die twee systemen. Mensen komen naar Nederland omdat het onveilig is in hun land van herkomst. Dat zeggen zij tenminste als zij een asielprocedure beginnen. Dan gaan mensen de procedure in. Ik vind het belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor die mensen over de vraag of zij in Nederland mogen blijven. Wat er dan aan onderwijs in Nederland genoten is, geven wij mensen als zij toch terug moeten naar het land van herkomst in ieder geval mee, maar het kan geen reden zijn om mensen hier al te laten werken, stage te laten lopen of noem maar op.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Naar aanleiding van de motie van de heer Visser zou ik het volgende willen zeggen. Artikel 94 van de Grondwet bepaalt kort gezegd dat de nationale wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien die niet verenigbaar zijn met eenieder verbindende – dat betekent rechtstreeks werkende – internationaal rechtelijke bepaling. Welke verdragsbepalingen als rechtstreeks werkend moeten worden beschouwd, wordt in Nederland bepaald door de rechter. Als ik de heer Visser goed begrijp, wil hij dat systeem ter discussie stellen. Dat is aan hem, maar dit onderwerp is vele malen breder dan alleen het dossier migratie en sociale zekerheid en ook veel breder dan het beleidsterrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Als ik de heer Visser goed begrijp, komt het eigenlijk neer op de vraag of wijziging van de Grondwet op dit punt niet wenselijk is. Ik zie dat als een principiële en fundamentele vraag.

De heer Visser gaf aan dat die fundamentele en principiële vragen nader onderzoek vergen en suggereerde dat onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijke commissie en om de Kamer daarover dan in 2007 te informeren, vergezeld van een reactie van het kabinet. Ik wil hem het volgende toezeggen. Ik zal zijn motie inbrengen in het kabinet, niet in de laatste plaats bij de verantwoordelijke bewindspersoon voor de Grondwet, namelijk de minister van BZK. Aan de hand van de uitslag van de stemming over deze motie zal ik daaraan toevoegen de vraag die voorligt. Of dat via een onafhankelijke commissie of anderszins moet, wil ik op dit moment liever niet zeggen, omdat ik dat liever wil overlaten aan de verantwoordelijke bewindspersoon. Als overgegaan wordt tot dat onderzoek, zal de Kamer daar natuurlijk over worden geïnformeerd.

De heer Visser (VVD):

Dat het zich niet alleen beperkt tot het terrein van de staatssecretaris is juist. In dit AO heb ik een aantal voorbeelden gegeven, maar ik herinner mij ook schriftelijke vragen aan en discussies met de staatssecretaris van Onderwijs, de staatssecretaris voor Europese Zaken, maar ook de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal zich herinneren dat wij hier verleden jaar een uitgebreid hebben gehad bij de begroting van Justitie. Inderdaad is het veel breder, maar ik stuit steeds op een beleidsterrein.

Ik zal kort zijn, voorzitter, maar het moet wel even, want de staatssecretaris impliceerde dat ik de Grondwet ter discussie wilde stellen.

De voorzitter:

Iedereen moet de hele dag kort zijn, dus u ook!

De heer Visser (VVD):

Ja, maar ik mag toch wel even mijn zin afmaken?

De voorzitter:

Ja, maar kort!

De heer Visser (VVD):

Dat zal ik doen. De staatssecretaris impliceerde dat ik gezegd zou hebben dat de Grondwet ter discussie staat. Neen, het ging mij om de praktijk die daar het gevolg van is. Wie het gaat doen, de WRR of de een of andere commissie, daar hoor ik graag nadere suggesties over.

Staatssecretaris Van Hoof:

Wij zijn het er in ieder geval over eens dat het om een breed terrein gaat. Ik denk dat het aspect van de Grondwet in ieder geval speelt, op welke wijze dan ook. Nogmaals, ik zal het inbrengen, maar kan de heer Visser op dit moment niet beloven dat het via een onafhankelijke commissie gaat. Ik begrijp nu dat hij daar ook niet zo aan hecht. De uitkomst van welke discussie of onderzoek dan ook zal uiteraard aan de Kamer gerapporteerd worden.

Voorzitter. Mevrouw Koşer Kaya heeft een motie ingediend over afschaffing van de tewerkstellingsplicht van asielzoekers. Zij verzoekt met name om de datum naar voren te halen. Een dergelijke wijziging vergt een AMvB en dat vraagt de nodige tijd. Als het mogelijk is voor 1 januari, zullen wij dat doen, maar anders hebben wij er wat meer tijd voor nodig en zal het zo spoedig mogelijk worden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven