Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 en 19 november 2003 over het bordeelverbod en de mensenhandel.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik stel drie moties voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slachtoffers van mensenhandel een belangrijke rol kunnen spelen als getuige in een strafproces in de strijd tegen mensenhandel;

overwegende dat de bestrijding van georganiseerde criminaliteit staat of valt met de aangiftes van de vrouwen;

constaterende dat de nationaal rapporteur mensenhandel heeft vastgesteld dat maar 5% van de geschatte 3500 slachtoffers van mensenhandel in Nederland aangifte doet;

overwegende dat de nationaal rapporteur mensenhandel de aanbeveling heeft gedaan om een ruimhartiger overheidsbeleid voor te staan waar het gaat om slachtoffers van mensenhandel na afloop van de strafprocedure;

overwegende dat deze vrouwen zich in een zeer kwetsbare positie bevinden;

van mening dat in de huidige regelgeving en uitvoering daarvan in de praktijk onvoldoende aandacht wordt geschonken aan de risico's die slachtoffers van mensenhandel lopen bij terugkeer naar hun land van herkomst na afloop van het strafproces van de verdachte van mensenhandel;

vraagt de regering om het beleid zodanig aan te passen dat vrouwen die als getuige hebben opgetreden in een strafproces inzake mensenhandel voortgezet verblijf wordt toegestaan na afloop van het strafproces,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib, De Wit en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(28638).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat seksueel misbruik van prostituees ook na afschaffing van het algemeen bordeelverbod nog steeds te vaak voorkomt;

van mening dat er in vele gevallen sprake is van seksueel misbruik van prostituees die vanwege verslaving en/of psychiatrische stoornissen of gebrekkige geestelijke ontwikkeling, zoals het syndroom van Down, niet volledig in staat zijn om geheel zelfstandig of vrijwillig hun wil te bepalen of kenbaar te maken;

van mening dat op de eerste plaats vormen van maatschappelijke opvang van bovengenoemde prostituees moeten helpen, maar dat daarnaast ook strafrechtelijke aanpak van personen die misbruik van deze prostituees maken nodig is;

vraagt de regering, de strafrechtelijke aanpak van personen die misbruik maken van prostituees zoals hierboven genoemd beter ter hand te nemen door de vervolging te intensiveren en te onderzoeken of het Wetboek van Strafrecht drempels opwerpt voor de vervolging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(25437).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat sinds de opheffing van het algemeen bordeelverbod ongewenste vormen van prostitutie zijn blijven bestaan;

van mening dat de gevolgen van de opheffing van het bordeelverbod teleurstellend zijn met betrekking tot de bescherming van de positie, gezondheid en veiligheid van prostituees;

van mening dat gemeenten niet alleen in staat zullen zijn om een goed prostitutiebeleid te voeren;

van mening dat ook de rijksoverheid verantwoordelijk is voor een aanpak van de genoemde problematiek;

roept de regering op, een actieplan te ontwerpen waarin de betrokken ministeries van VWS, Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën met de gemeenten komen tot een samenhangende aanpak van de problemen in de prostitutie, en daarover de Kamer vóór 1 maart 2004 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(25437).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Is dit niet een heel erge spijtoptantenmotie? Een aantal jaren geleden hebben wij gesproken over opheffing van het nationale verbod. De fractie van mevrouw Arib was daar ongelooflijk voor, mijn fractie niet. Nu zegt zij: gemeentelijk redden wij het niet, er moeten allerlei nationale instrumenten zijn. Zij heeft in feite spijt van de decentralisatie naar de gemeenten. Zij zegt nu tegen het kabinet: pak datgene op wat u indertijd uit handen hebt gegeven.

Mevrouw Arib (PvdA):

Wij hebben het daar uitvoerig over gehad in het algemeen overleg. Ik sta nog steeds achter de opheffing van het bordeelverbod. Wij zien dat deze minister van Justitie zegt: ik ga daar niet meer over, de gemeenten zijn verantwoordelijk. Uit de evaluatie bleek dat niet alle gemeenten een actief prostitutiebeleid hebben. Ik vraag de minister niet om op de stoel Aribvan de gemeenten te gaan zitten, maar ik vraag hem wel om zijn coördinerende taak waar te maken. Daarbij gaat het om het stimuleren van gemeenten om een gericht prostitutiebeleid te voeren. Ook VWS is erbij betrokken vanuit de opvang, hulpverlening en gezondheidszorg. Ook Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën zijn erbij betrokken op het punt van alles wat met belasting te maken heeft. De minister van Justitie moet deze facetten coördineren. Hij moet met een integraal plan komen voor de manier waarop de gemeenten vorm en inhoud kunnen geven aan de gevolgen van het opheffen van het bordeelverbod.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik versta de motie zo dat u mij en mijn collega's, die drie jaar geleden waarschuwden tegen decentralisatie naar gemeenten, met deze motie alsnog bijvalt.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dat is niet zo. Ik vind nog steeds dat het opheffen van het bordeelverbod een goede keuze is geweest. Dat wil niet zeggen dat je als rijksoverheid je handen daarvan af moet halen. Als prostituees op lokaal niveau gezondheidsproblemen hebben, of als er geen opvang is, heeft het kabinet daarmee wel degelijk te maken. Dat wil niet zeggen dat het besluit moet worden teruggedraaid.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg van vorige week over mensenhandel is uitgebreid de positie van de slachtoffers van mensenhandel aan de orde geweest, in het bijzonder vrouwen. Ook is gesproken over het feit dat het hier gaat om een ernstig misdrijf, waarvan het buitengewoon belangrijk is dat de daders gepakt en gestraft worden. Bij de vervolging en het strafproces vervullen de slachtoffers een buitengewoon grote rol. Mijn fractie vindt dat de slachtoffers, die grote risico's lopen door aangifte te doen en door als getuige op te treden in een strafproces, bescherming verdienen. Een belangrijke mogelijkheid daarbij is het verlenen van een verblijfsvergunning na afloop van het strafproces. In dat opzicht heb ik de motie van mevrouw Arib mede ondersteund.

Mijn motie gaat erover dat ik vind dat de B9-regeling met een aantal elementen dient te worden verruimd, zodat er bij de al of niet toekenning van de verblijfsvergunning nog meer houvast is voor de IND, respectievelijk de rechter om te toetsen, of het op de goede manier is gebeurd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mensenhandel veelal in georganiseerd verband plaatsvindt;

overwegende dat slachtoffers van mensenhandel als getuigen een essentiële rol spelen in het strafproces jegens de daders;

overwegende dat deze slachtoffers en hun familie aanzienlijk gevaar lopen als zij meewerken aan de vervolging van de daders;

overwegende dat het voor de slachtoffers van levensbelang is dat zij van de Nederlandse overheid adequate bescherming krijgen;

verzoekt de regering, de huidige B9-regeling als volgt aan te passen, zodat het makkelijker wordt voor een slachtoffer om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verkrijgen:

  • - opneming van de sinds invoering van de Vreemdelingenwet 2000 weggevallen gronden voor verlening van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, namelijk de aanwezigheid van adequate, vertrouwelijke en niet stigmatiserende opvang, de mogelijkheden die betrokkene heeft in eigen land weer een zelfstandig en menswaardig bestaan op te bouwen en de aanwezigheid van kinderen;

  • - de bewijslast voor het aantonen van represailles jegens betrokkenen en zijn of haar familie bij terugkeer naar het land van herkomst verschuift van het slachtoffer naar de Nederlandse overheid;

  • - er wordt een clausule opgenomen dat het ontbreken van een paspoort bij het slachtoffer niet wordt tegengeworpen bij de aanvraag van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden;

  • - er komt een clausule die de IND opdraagt, bij de behandeling van de aanvraag te toetsen op alle factoren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(28638).

Voorzitter: Eerdmans

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Het algemeen overleg over het bordeelverbod heeft één ding duidelijk gemaakt: de opheffing van het landelijk bordeelverbod heeft tot dusverre nog niet merkbaar geholpen bij de aanpak van de misstanden die wij allemaal zo graag willen bestrijden. Kamerbreed leeft er het gevoel dat na de decentralisatie van het prostitutiebeleid naar de gemeenten het op landelijk niveau aan instrumenten ontbreekt. Het hangt af van het indertijd vertoonde stemgedrag, hoe logisch dat is, maar ook bij mijn fractie leeft die opvatting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat sinds de opheffing van het bordeelverbod de bestuurlijke handhaving in eerste instantie een gemeentelijke aangelegenheid is;

overwegende dat afgezien van de opsporing van mogelijke strafbare feiten er op dit moment geen landelijk (bestuurlijk) toezichtskader in deze sector mogelijk is;

verzoekt de regering, naar analogie van de Wet op de kansspelen te bezien of het mogelijk is, te komen tot een landelijk toezichtskader op het prostitutiebedrijf, daaronder begrepen een verbod om zonder registratie dan wel vergunningverlening activiteiten in de prostitutie te verrichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Van der Staaij en De Pater-van der Meer. RouvoetNaar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(25437).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Een aantal samenwerkende hulpverleningsorganisaties heeft de Kamer een rapport aangeboden, voorafgaand aan het algemeen overleg. Het is een gedegen rapport, gebaseerd op eigen ervaringen en expertise. Er staat een aantal nuttige aanbevelingen in. Daarover gaat mijn tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bij de verdere vormgeving van het beleid na de opheffing van het algemeen bordeelverbod van belang is om te streven naar een breed overleg met betrokken instelllingen en hulporganisaties;

overwegende dat de Samenwerkende organisaties opvang prostituees enkele waardevolle aanbevelingen hebben geformuleerd, in het bijzonder als het gaat om minderjarigen in de prostitutie en de gevolgen van het beleid voor buitenlandse prostituees, prostituees die onder dwang of drang werken en verslaafde prostituees;

verzoekt de regering, te bevorderen dat op alle scholen voor voortgezet onderwijs aandacht wordt geschonken aan preventie, met name op de risico's om via "loverboys" in de prostitutie te belanden;

verzoekt de regering, te bevorderen dat er een landelijke bewustwordingscampagne onder prostituees wordt gestart, daaronder begrepen een centrale (uitstap)telefoonlijn voor prostituees die met vragen zitten, in nood zijn of willen weten waar ze hulp kunnen krijgen;

verzoekt de regering, bij de verdere vormgeving van het beleid hulporganisaties, zoals de Samenwerkende organisaties opvang prostituees, te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet, Van der Staaij, De Pater-van der Meer, Griffith en Arib.

Zij krijgt nr. 35(25437).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Uit de eerste evaluatie van de opheffing van het bordeelverbod is gebleken dat de positieve effecten die hiervan werden verwacht bepaald niet zijn opgetreden. De vrees die ook de SGP-fractie destijds al heeft geuit, is helaas bewaarheid geworden. In het AO ben ik er al uitvoerig op ingegaan. Ik doe dat nu niet over. Het gaat erom dat, zo lang deze wet aan de orde is, in ieder geval alles op alles wordt gezet om de gebleken knelpunten aan te pakken. Belangrijk is ook dat er oog is voor de aanbevelingen die door de Samenwerkende organisaties opvang prostituees zijn gedaan. Ik heb de motie die collega Rouvoet heeft ingediend op dit punt van harte ondersteund. Deze sluit goed aan bij de motie die vorig jaar bij de begrotingsbehandeling Justitie is aangenomen, met mij als eerste ondertekenaar, om uitstapprogramma's te bevorderen en te faciliteren. Het is een goede zaak dat daar voortvarend uitvoering aan wordt gegeven.

Dan iets over de onvrijwillige prostitutie. Het is onbetwist dat er voortvarend wordt opgetreden tegen de strafbare vormen van prostitutie. Op dit punt wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de evaluatie van de opheffing van het algemeen bordeelverbod veel knelpunten zijn gebleken in het bereiken van:

  • - het ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen;

  • - het verbeteren van de bestrijding van onvrijwillige prostitutie;

  • - het beschermen van minderjarigen tegen seksueel misbruik in de prostitutiebranche;

overwegende dat de samenhangende en omvangrijke handhavingsinspanning noodzakelijk is om de gestelde doelen naderbij te brengen;

overwegende dat de regering heeft aangegeven dat een intensivering van de opsporing en vervolging zal plaatsvinden;

verzoekt de regering, uiterlijk 1 juni 2004 de Kamer te informeren over de wijze waarop die handhavingsinspanningen hun beslag hebben gekregen, en tot welke resultaten dit heeft geleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Rouvoet en De Pater-van der Meer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(25437).

Mevrouw Griffith (VVD):

Voorzitter. De minister moet de moties zien als een ondersteuning van zijn beleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat illegale prostituees die aangifte doen van vrouwenhandel, te maken krijgen met ernstige bedreigingen;

van mening dat deze vrouwen afdoende bescherming moet worden geboden;

verzoekt de regering,

  • - voor de speciale categorie van illegale prostituees die aangifte doen van vrouwenhandel en bedreigd worden, na te gaan welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden opdat hun veiligheid gegarandeerd wordt;

  • - zorg te dragen voor adequate opvang en terugbegeleiding naar het land van herkomst van die categorie van illegale prostituees die teruggaan naar hun land van herkomst;

  • - aan te geven op welke wijze de knelpunten van de B9-regeling zullen worden opgelost, zodat de regeling voor wat betreft het voortgezette verblijf op gronden van humanitaire redenen efficiënter en beter uitvoerbaar wordt;

  • - de Kamer voor 1 maart 2004 te berichten Griffithover bovengenoemde punten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Griffith, De Pater-van der Meer en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(28638).

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. De hoeveelheid moties moet de regering maar beschouwen als een ondersteuning van haar beleid en een aanmoediging om ermee door te gaan. De regering is overigens ook ruim vertegenwoordigd. Een aantal zaken is naar de mening van mijn fractie nog blijven liggen. Wij dienen daarover twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat "aan gemeenten een ruimere vrijheid zal worden gegeven om in hun beleid ter zake van ruimtelijke ordening rekening te houden met bestaande bordelen, ook in de regio waarin betrokken gemeente ligt";

constaterende dat veel gemeenten binnen het huidige planologisch instrumentarium beleid met betrekking tot prostitutie hebben ontwikkeld;

constaterende dat reeds beleidsafstemming plaatsvindt in regionaal verband, waarbij een maximaalstelsel één van de beleidsuitgangspunten vormt wat betreft het aantal bordelen en seksinrichtingen;

voorts constaterende dat die beleidsafstemming ertoe leidt dat niet in alle gemeenten binnen die regio zich daadwerkelijk bordelen en/of seksinrichtingen vestigen;

verzoekt de regering, voor 1 april 2004 met een inventarisatie te komen waaruit blijkt welke mogelijkheden het huidige planologisch instrumentarium oplevert om tot een concrete uitwerking te kunnen komen van de genoemde passage uit het Hoofdlijnenakkoord,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Pater-van der Meer en Griffith. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(25437).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de prostitutiebranche grote onduidelijkheid bestaat over de arbeidsrelatie tussen prostituee en exploitant;

overwegende dat het wenselijk is voor de gehele prostitutiebranche, hanteerbare, eenduidige criteria te formuleren voor zowel de zelfstandig ondernemers (m/v) als de werknemers (m/v) en exploitanten;

verzoekt de regering, in overleg met de belastingdienst, UWV en andere betrokken partijen, voor 1 april 2004 aan te geven welke maatregelen nodig zijn om de gewenste duidelijkheid met betrekking tot de arbeidsrelatie te creëren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Pater-van der Meer en Griffith. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(25437).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. In mijn eerste motie probeer ik een balans te vinden tussen het niet automatisch een verblijfsgrond geven, waarvan eventueel een aanzuigende werking uit kan gaan, en toch ook ontevredenheid over de huidige situatie. Mijn tweede motie heeft betrekking op de landen die zullen toetreden, maar nog niet volgend jaar.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slachtoffers van mensenhandel die aangifte doen, bescherming verdienen;

overwegende dat zich in Nederland jaarlijks naar schatting 3500 gevallen van mensenhandel voordoen, terwijl slechts ongeveer 100 daarvan een beroep doen op de B9-regeling en circa 10 personen een beroep doen op de mogelijkheid van voortgezet verblijf op grond van humanitaire redenen;

overwegende dat slachtoffers van mensenhandel zich door de uitvoering van de huidige regelgeving onvoldoende beschermd lijken te voelen om aangifte te doen, onder meer vanwege de verwachting dat een beroep op een voortgezet verblijf op grond van humanitaire redenen geen kans van slagen heeft;

overwegende dat een hoge aangiftebereidheid van slachtoffers essentieel is voor de aanpak van mensenhandel;

verzoekt de regering om aanvragen voor een voortgezet verblijf op grond van humanitaire redenen in het kader van de B9-regeling op ruimhartige wijze te bezien, en het zwaartepunt van de bewijslast voor (het ontbreken van) zaken als bescherming en risico op represailles in het land van herkomst, neer te leggen bij de overheid, die hiervoor gebruik zou kunnen maken van gerichte informatie uit ambtsberichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(28638).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de positieve effecten die van de opheffing van het algemeen bordeelverbod zouden moeten uitgaan nog niet zichtbaar zijn voor de bestrijding van het (laten) bedrijven van prostitutie door illegaal in Nederland verblijvende prostituees, Van der Laanwaardoor de schrijnende en vaak inhumane omstandigheden van illegale prostituees in stand blijven;

overwegende dat drie landen kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie – Bulgarije, Roemenië en Turkije – maar geen deel uit zullen maken van de komende toetreding in 2004;

overwegende dat reeds voor de opheffing van het algemeen bordeelverbod is toegezegd na de wetswijziging het verbod in de Wet arbeid vreemdelingen op het verlenen van tewerkstellingsvergunningen voor arbeid in de prostitutie te herzien, mede met het oog op de bestrijding van vrouwenhandel;

verzoekt de regering, te onderzoeken in hoeverre een aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen, waardoor tewerkstellingsvergunningen ook aan prostituees uit de kandidaat-landen Roemenië, Bulgarije en Turkije kunnen worden verleend, kan bijdragen tot het verminderen van de problemen in Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(25437).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. In het kader van het kerstregime beperk ik mij tot het voorlezen van moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat thans veel in Nederland werkzame prostituees niet in het bezit zijn van een verblijfs- en/of tewerkstellingsvergunning;

overwegende dat de positieve effecten die van de opheffing van het algemeen bordeelverbod zouden moeten uitgaan, nog niet zichtbaar zijn voor de bestrijding van het (laten) bedrijven van prostitutie door illegaal in Nederland verblijvende prostituees, waardoor de schrijnende en vaak inhumane omstandigheden van illegale prostituees in stand blijven;

overwegende dat de met illegale prostitutie samenhangende problemen voorkomen kunnen worden door op grond van de Wet arbeid vreemdelingen tewerkstellingsvergunningen te verlenen aan prostituees uit andere dan EU- of assiocatielanden;

overwegende dat reeds voor de opheffing van het algemene bordeelverbod is toegezegd na de wetswijziging het verbod in de Wet arbeid vreemdelingen op het verlenen van tewerkstellingsvergunningen voor arbeid in de prostitutie te herzien, mede met het oog op de bestrijding van vrouwenhandel;

verzoekt de regering, te voorzien in een aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen, waardoor tewerkstellingsvergunningen ook aan prostituees uit andere dan EU- of associatielanden verleend kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(25437).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de opheffing van het bordeelverbod thans onvoldoende bijdraagt aan de gewenste emancipatie van de in de prostitutie werkzame personen;

overwegende dat daardoor de rechtspositie van prostituees niet vanzelfsprekend door marktwerking verbetert;

overwegende dat het thans ontbreekt aan een beleid dat gericht is op de emancipatie en de versterking van de rechtspositie van prostituees;

verzoekt de regering, te voorzien in een plan van aanpak inzake de versterking van de rechtspositie van prostituees, met name voor wat betreft het toezicht op de naleving van de arbeidsbeschermingsregelingen, en de stimulering van emancipatiebeleid voor prostituees waarin het kabinet het voortouw neemt en de Kamer daarvan op de hoogte stelt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Vos en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(25437).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat massale uitzettingen van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen regelmatig plaatsvinden;

overwegende dat bij dergelijke uitzettingsacties de bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers moet prevaleren;

overwegende dat niets is gebleken van een speciale aanpak van vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel bij massale uitzettingen;

verzoekt de regering, te voorzien in vaste gedragsregels voor overheidsfunctionarissen die zijn betrokken bij uitzendingsacties om mogelijke slachtoffers van mensenhandel onder meer te wijzen op de bestaande mogelijkheden van verblijf in Nederland, het standaard toevoegen van gespecialiseerde rechtskundige bijstand voor deze slachtoffers en daarvan expliciet verantwoording te laten afleggen in een proces-verbaal van bevindingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Vos en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(28638).

De Kamer,

gehoord de Tonkensberaadslaging,

overwegende dat de bestrijding van mensenhandel een hoge prioriteit heeft en dat slachtoffers van mensenhandel een belangrijke rol spelen in de bestrijding van mensenhandel;

overwegende dat de bescherming van slachtoffers van mensenhandel die een bijdrage leveren aan de opsporing, vervolging of berechting van mensenhandelaars zich tevens uitstrekt tot de periode na de bijdrage van slachtoffers aan de Nederlandse strafrechtspleging en dat het wenselijk is dat er standaard een risicoanalyse door de IND wordt uitgevoerd rondom deze slachtoffers;

overwegende dat thans niet voorzien is in een risicoanalyse, maar slachtoffers zelf aannemelijk dienen te maken dat zij te vrezen hebben voor een onveilige situatie en represailles in het land van herkomst;

verzoekt de regering, te voorzien in een standaard risicoanalyse voor eenieder die op grond van de B9-regeling rechtmatig in Nederland verblijf geniet waarin de risicofactoren van de verlening van een verblijfsvergunning tot voortgezet verblijf, zoals opgenomen in B9, als uitgangspunt dienen en pas tot uitzetting over te gaan indien genoegzaam blijkt dat betrokkenen geen risico's lopen in het land van herkomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(28638).

Minister De Geus:

Voorzitter. Voor mij ligt de motie van mevrouw De Pater, mede ondertekend door mevrouw Griffith inzake de onduidelijkheid over de arbeidsrelatie. Deze motie speelt in op een discussie die wij hebben gevoerd over de behoefte aan duidelijkheid over de arbeidsrelatie. Ik heb de initiatieven genoemd die daartoe genomen worden. Toch moet ik deze motie ontraden op grond van drie aspecten.

Het eerste is dat in de overweging staat dat het wenselijk is voor de hele prostitutiebranche hanteerbare, eenduidige criteria te formuleren voor zowel de zelfstandige ondernemers als de werknemers en exploitanten. Die criteria voor zelfstandig ondernemerschap en werknemers zijn bij wet- en regelgeving vastgesteld. Wij moeten niet wensen dat er aparte criteria ontwikkeld worden. Het gaat om iets anders dan de werkwijze van de betreffende instanties: de wijze hoe men met mensen omgaat. Daarbij gaat het niet zozeer om de criteria in de wettelijke zin, maar om de werkwijze van de uitvoeringsdiensten.

Het tweede aspect is dat er wel degelijk overleg is met belastingdienst, UWV en andere betrokken partijen. Wij houden er ernstig rekening mee dat dit overleg niet voor 1 april beëindigd zal kunnen zijn. De termijn van krap vier maanden vanaf nu is voor dit overleg te kort. Het overleg is wel gestart, ook naar aanleiding van het laatste AO, maar het zal niet voor 1 april afgerond zijn.

Het derde aspect is dat het niet alleen om duidelijkheid gaat over de arbeidsrelatie voor de belastingdienst en UWV, maar ook over duidelijkheid van de arbeidsrelatie in de zin van het arbeidsrecht in het Burgerlijk Wetboek. Het initiatief genomen in navolging van het algemeen overleg strekt breder, namelijk tot het arbeidsrecht in het BW. Het betreft niet de eenduidigheid van de criteria, maar van de werkwijze en zal iets langer duren dan tot 1 april.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Kan de minister aangeven hoe lang hij denkt nodig te hebben?

Minister De Geus:

Ik denk dat het in de eerste helft van 2004 moet kunnen lukken, dus voor 1 juli 2004.

Ik kom te spreken over de motie-Tonkens, mede ondertekend door de leden Vos en Arib over de emancipatie en versterking van de rechtspositie van prostituees. Er zijn verschillende initiatieven genomen op het gebied van emancipatie, met name van allochtone vrouwen. De regering heeft geen behoefte aan de specifieke maatregelen waarom in deze motie wordt gevraagd. Wij zullen ingaan op de knelpunten die zich voordoen, zoals in het AO is gezegd. Wij ontraden een specifiek emancipatiebeleid voor prostituees.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik begrijp dat niet goed. De emancipatie van allochtone vrouwen heeft met dit onderwerp niets te maken. De bedoeling van de wet was onder andere de emancipatie van prostituees te bevorderen. Dat lijkt niet erg te lukken. Daarom vragen wij daaraan nadrukkelijk aandacht te besteden en er iets aan te doen.

Minister De Geus:

De regering heeft haar voornemens op dit gebied uiteengezet. Wij hebben daarover gesproken in het algemeen overleg. Het lijkt ons niet verstandig om daar nu weer een extra plan van aanpak op te zetten. Laten wij de plannen van aanpak die er op dit gebied zijn, uitvoeren en laten wij de verschillende lijnen zoals die in het AO heel constructief gewisseld zijn, ten uitvoer leggen; laten wij daar nu niet weer een plan van aanpak ter versterking van de rechtspositie op zetten. De motie is overigens ook overbodig omdat ik zojuist met name heb geduid op het initiatief inzake de versterking van de rechtspositie; dat betrof de andere motie. Bij die rechtspositie is de verhouding tussen de prostituee, de exploitant, het werknemerschap en het zelfstandig zijn het grote probleem; daarbij gaat het dus om de positie op de arbeidsmarkt. De motie van mevrouw De Pater is erop gericht om te komen tot duidelijkheid daarover. Ik heb aangeduid dat er wordt gewerkt aan die duidelijkheid, die dus verschillende aspecten betreft. In de eerste helft van 2004 kunnen wij daar conclusies over verwachten; ik heb al toegezegd dat de Kamer die zal krijgen. Als de motie zo wordt uitgelegd, is zij dus overbodig.

Mevrouw Arib (PvdA):

Nu snap ik het helemaal niet meer. Aan de ene kant zegt u dat er al iets gebeurt en dat de motie overbodig is, maar tegelijkertijd praat u over de motie van mij en mevrouw Tonkens. Kan de minister misschien precies benoemen welk specifiek beleid vanuit SZW ten aanzien van prostitutie wordt gevoerd?

Minister De Geus:

Ik zal niet het hele beleid uiteenzetten, want dat hebben wij in het AO gedaan.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dat is niet gebeurd, omdat er geen beleid is. Daarom ben ik benieuwd of u misschien iets nieuws te melden hebt.

Minister De Geus:

Nee.

Mevrouw Arib (PvdA):

Er gebeurt niets. De motie is dus niet overbodig.

Minister De Geus:

Nee, ik heb u nu niets nieuws te melden ten opzichte van het AO. Dat was uw vraag.

Mevrouw Arib (PvdA):

In het AO is het op emancipatie van prostituees gerichte beleid juist niet aan de orde geweest, omdat dit kabinet daar kennelijk geen visie op heeft. Vandaar dat wij de motie hebben ingediend.

Minister De Geus:

U vraagt in de motie om een aantal zaken. U vraagt bijvoorbeeld om versterking van de rechtspositieregeling van prostituees. Dat onderwerp is in het AO wel degelijk aan de orde geweest. Daarbij ging het om de verduidelijking van de rechtspositie van de prostituees. Daarover gaat ook de motie van mevrouw De Pater. Als ik uw motie daarnaast leg, is uw motie overbodig omdat uw motie verzoekt om dezelfde duidelijkheid als die waarom de motie van mevrouw De Pater verzoekt. Uw motie gaat echter veel verder, want zij pleit voor een apart plan van aanpak voor deze branche met betrekking tot het toezicht op de naleving van arbeidsbeschermingsregelingen. Dat toezicht wordt op dit moment uitgeoefend door de Arbeidsinspectie. Daar hoeft geen apart plan van aanpak voor te komen. Wat stimulering van het emancipatiebeleid voor prostituees betreft: het kabinet heeft aangegeven dat het geen specifiek emancipatiebeleid voor prostituees inzet. Het derde punt is de rechtspositie; wij hebben aangegeven dat wij daar juist mee aan de slag gaan. Ik ontraad dus echt het aannemen van deze motie. Voor een deel vraagt u dingen die wij al doen en voor een ander deel vraagt u dingen waarvan de regering zegt dat zij daar geen apart beleid voor gaat inzetten.

De voorzitter:

Mevrouw Arib, nog één keer, want wij gaan hier niet het hele AO overdoen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dit is juist een onderdeel waarover in het AO absoluut niet is gesproken. Er is gesproken over één klein aspect, namelijk de relatie tussen werkgever en werknemer. Daarover gaat de motie van mevrouw De Pater. Wij vragen een bredere aanpak, zodat de vrouwen ook in staat worden gesteld om een keuze te maken. Dat verzuimt dit kabinet.

Minister De Geus:

Het punt om de vrouwen in staat te stellen om andere keuzes te maken, grijpt aan bij het algemene emancipatiebeleid. U bent er niet in geslaagd om voor deze ingewikkelde problematiek ook maar enig ander effectief instrument aan te geven. Wij hebben het gehad over de uitstapprogramma's en overstapprogramma's. Wij steunen die programma's, die effectief zijn, ook voor de emancipatie van deze vrouwen. Waar mogelijk stellen wij hen dus in staat om andere keuzes te maken. Ik denk dat wij daarmee de verschillende aspecten van het beleid voldoende dekken. Ik heb aangegeven dat over de rechtspositie van prostituees nog meer duidelijkheid moet komen, met name met betrekking tot de Belastingdienst, het UWV, het arbeidsrecht en het Burgerlijk Wetboek.

De motie van mevrouw Tonkens en mevrouw Vos gaat over de verblijfs- en tewerkstellingsvergunning en verzoekt de regering, te voorzien in een aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen, waardoor tewerkstellingsvergunningen ook aan prostituees uit andere dan EU- of associatielanden verleend kunnen worden. Dat kunnen wij niet doen, zoals wij ook in het AO hebben besproken. Ik ontraad deze motie dan ook ten stelligste. Het zou een zeer slecht signaal zijn als wij de Wet arbeid vreemdelingen zo zouden aanpassen, dat daarin een uitzondering wordt gemaakt voor prostituees. Dat zou een heel verkeerde werking kunnen hebben. Zo zouden er dan misschien veel te veel prostituees naar Nederland komen en wij kunnen hen niet de positie bieden die zij hier zoeken. Dit is echt het probleem van de verkeerde kant af oplossen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben geen expert op het gebied van sociale zaken en ik weet ook heel weinig over de Wet arbeid vreemdelingen, maar volgens mij is het de bedoeling dat men in het land van herkomst een vergunning aanvraagt. Als bijvoorbeeld een Ghanees bij Shell wil gaan werken, zegt Shell dat er een baan en een contract is en dat men voor die Ghanees instaat. Waarom zou dat dan niet kunnen gelden voor een Ghanese vrouw die een contract kan krijgen bij een Limburgs bordeel? In Nederland is het toch een legaal beroep?

Minister De Geus:

Als het, om even te blijven bij het voorbeeld van iemand uit Ghana die bij Shell komt werken, gaat om een baan die in Ghana wordt uitgeoefend, is er natuurlijk vanwege Nederland geen bemoeienis. Gaat het echter om een baan die in Nederland wordt uitgeoefend, dan moet Shell voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen eerst aantonen dat voor dit werk geen Nederlander gevonden kan worden. Vaak kan dat ook worden aangetoond, want er is in het algemeen in Nederland niet iemand voorhanden met specifieke kennis van de bodemsituatie of de oliemarkt in Ghana, en dus heeft Shell dan de Ghanees nodig om in Nederland te werken. Deze arbeidsmarkttoets, om het zo uit te drukken, en de toets op het prioriteit genietend aanbod is echter bij beroepen als die van prostituee niet uitvoerbaar.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Uit een documentaire van alweer enige tijd geleden heb ik begrepen dat de Nederlandse bordelen zitten te snakken naar prostituees, omdat ze niet met legaal in Nederland verblijvende vrouwen, met EU-burgers of met Nederlandse vrouwen aan de behoefte kunnen voldoen. Dan is het toch normaal dat men naar het buitenland gaat? Punt is natuurlijk dat dit in de praktijk al gebeurt, maar dan gebeurt het illegaal en dat willen wij nu juist tegengaan.

Minister De Geus:

Er bestaan geen gezaghebbende studies hierover. Er zijn natuurlijk altijd exploitanten in deze branche die graag nieuwe werkkrachten zoeken, onder het voortijdig beëindigen van relaties met bestaande werkkrachten. In deze branche werkt de arbeidsmarkt dus niet zoals het hoort. Bovendien, als wij zouden zeggen dat er inderdaad een schrijnend tekort aan arbeidskrachten in deze branche is, zou dat inhouden dat wij eerst moeten toetsen of de betreffende arbeidskrachten in de Nederlandse arbeidsreserve aanwezig zijn. Dat zou er dan op neerkomen dat er een bemiddeling zou worden gepleegd naar deze beroepen. De regering ziet daar echter van af, niet alleen gezien haar eigen overtuiging, maar ook met het oog op binding aan internationale verdragen.

Door mevrouw Van der Laan en mevrouw Arib is ook nog een motie ingediend over de kandidaat-landen Roemenië, Bulgarije en Turkije. Bij deze landen geldt eigenlijk hetzelfde, maar wel komen deze landen in het kader van de toetreding op enig moment in een andere relatie tot Nederland te staan. Dat doet zich echter toch niet éérder voor dan op het moment dat met deze landen officiële afspraken zijn gemaakt over de toetreding. De regering kan niet, daarop vooruitlopend, nu prostituees uit die landen op een andere manier gaan behandelen. Ik zeg wel toe, de Kamer nog schriftelijk te informeren over de precieze omstandigheden van de genoemde landen, zodat het perspectief van deze ontwikkelingen in de tijd kan worden bezien. Ik ontraad dus het aannemen van de motie, maar doe wel deze toezegging.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Allereerst kom ik bij de motie van mevrouw Arib, de heer De Wit en mevrouw Tonkens waarin de regering wordt gevraagd, het beleid zodanig aan te passen dat vrouwen die als getuigen zijn opgetreden in een strafproces inzake mensenhandel, voortgezet verblijf wordt toegestaan na afloop van dat strafproces. Naar mijn idee voldoet in dit verband de B9-regeling, mits die naar behoren wordt toegepast. Tijdens het algemeen overleg heb ik op dat punt al een aantal uitlatingen gedaan en verbeteringen voorgesteld. Duidelijk is dat de aangifte het recht op tijdelijk verblijf bepaalt. Als men vraagt om een voortgezet verblijf, zijn humanitaire omstandigheden en de aanwezigheid van een reëel risico van represailles de beoordelingsgronden. Door bewustere en tijdigere dossieropbouw wil ik ervoor zorgen dat er voldoende tijd is om informatie op een goede manier in dat dossier te krijgen. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de hulpverlening en de rechtshulp. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik kan dit niet geloven! Over dit punt hebben wij al een uitgebreid debat gevoerd, dus ik ben niet van plan om dat dunnetjes over te doen. Ik verwacht echter wel van deze minister dat zij ingaat om de uitgewisselde argumenten, en niet herhaalt wat zij al eerder heeft gezegd. Een van de punten die naar voren zijn gebracht, is dat de huidige regeling in de praktijk absoluut niet werkt omdat de eisen voor de vrouwen die daarop een beroep doen, te hoog zijn. De minister heeft dat zelf ook erkend in haar brief. Verder gaat het om een groep vrouwen die niet terugkan vanwege veiligheidsredenen. De risico's om vervolgd of vermoord te worden, zijn te groot. Ik roep de minister dan ook op om hierop in te gaan en niet te herhalen wat zij eerder heeft gezegd.

De voorzitter:

Ik wijs er nogmaals op dat wij het debat op dit punt niet over moeten doen.

Minister Verdonk:

In het kortgeleden gehouden overleg heb ik aangegeven hoe binnen het kader van de regelgeving een aantal verbeteringen kunnen worden doorgevoerd. Ook ik zie dat de manier waarop nu wordt gewerkt, niet het meest effectief is. In dat verband heb ik een aantal maatregelen toegezegd, die ik daadkrachtig ter hand zal nemen. Er zijn echter geen nieuwe feiten, dus ik heb niets nieuws te melden.

Voorzitter. Ik kom bij de motie van de heer De Wit en mevrouw Arib met een aantal suggesties. Een aantal van de antwoorden die ik nu ga geven, zullen gelijken op de antwoorden die ik zonet heb gegeven. Een eerste suggestie is het opnemen van de sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 weggevallen gronden voor verlening van de verblijfsvergunning. Op dit moment worden in de B9-regeling en de aanvraag voor voortgezet verblijf drie duidelijke gronden genoemd. Dat kader is voldoende om zorgvuldig met aanvragen te kunnen omgaan. Individuele omstandigheden worden daarin meegewogen. Ik zal de verbetering van zowel de dossieropbouw als de informatievoorziening ter hand nemen. Verder zal ik de aansturing van de politie op dit punt (sterker) ter hand nemen. De bewijslast voor het aantonen van represailles ligt bij de individuele aanvrager van de verblijfsvergunning en dit blijft zo. Verder kan in individuele gevallen worden afgeweken van het paspoortvereiste; dat gebeurt ook in de praktijk. Daarnaast wordt in de motie gepleit voor een clausule die de IND de opdracht geeft om bij de behandeling van de aanvraag te toetsen op alle factoren. Op dit moment toetst de IND al individueel en neemt daarbij al beschikbare informatie mee. In dat licht ontraad ik het aannemen van deze motie.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Het gaat om een verduidelijking van de B9-regeling. Het punt is om duidelijker vast te leggen welke punten er nagelopen moeten worden op het moment dat een slachtoffer een permanente verblijfsvergunning of een voortgezet verblijf aanvraagt. Ik zou zeggen dat dit het alleen makkelijker maakt voor de IND respectievelijk een rechter om te beoordelen of daar inderdaad reden voor is, gelet op al die factoren. De bedoeling is om de B9-regeling nog vollediger te maken. Mijns inziens kan daar geen bezwaar tegen bestaan. Wil de minister aangeven wat nu precies haar bezwaar ertegen is? Het betreft immers een verrijking van de regeling.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Naar mijn mening voldoet de regeling uitstekend. Ik heb al gezegd dat de regeling effectiever kan worden gemaakt. Wij gaan dus wel degelijk de uitvoering kritisch onder de loep nemen, maar op dit moment zie ik geen enkele noodzaak om de regeling te veranderen.

De motie van mevrouw Griffith, mevrouw De Pater en mevrouw Van der Laan bestaat uit vier onderdelen. Drie onderdelen neem ik voor mijn rekening en één onderdeel zal de minister van Justitie voor zijn rekening nemen. De motie verzoekt zorg te dragen voor een adequate opvang en adequate begeleiding van illegale prostituees die terugkeren naar hun land van herkomst. Adequate opvang wordt op dit moment verzorgd door de gemeenten. Deze groep mensen is een van de doelgroepen van de reguliere opvang van gemeenten. De begeleiding terug naar het land van herkomst gebeurt in samenspraak met het IOM. Als mensen terug willen gaan, kunnen zij dat doen en het IOM speelt daarin een faciliterende rol. Gevraagd wordt ook op welke wijze de knelpunten van de B9-regeling zullen worden opgelost. Ik heb daar net al wat opmerkingen over gemaakt, wij zien het antwoord in de opbouw van dossiers en dergelijke. In antwoord op het vierde punt, dat de Kamer voor 1 maart 2004 bericht moet ontvangen over de bovengenoemde punten, stel ik voor om de rapportage hierover mee te nemen in de Rapportage vreemdelingenketen. Dat is een reguliere rapportage en ik stel mij voor dat dit vraagstuk daarin een belangrijke plaats kan krijgen. Als ik deze motie mag interpreteren als steun voor het bestaande beleid, dan zou ik haar willen overnemen.

De motie van mevrouw Van der Laan en mevrouw Arib betreft de bescherming en het risico op represailles in het land van herkomst. Ik heb daar net al wat over gezegd. Naar mijn mening blijft de bewijslast bij de individuele persoon. Er wordt gezegd dat er gebruik zou kunnen worden gemaakt van gerichte informatie uit de ambtsberichten. Dat gebeurt ook. Reguliere ambtsberichten geven in beginsel afdoende informatie. Mocht er meer nodig zijn, dan kan de IND alsnog een onderzoek doen, maar dat speelt alleen in heel specifieke omstandigheden. Voorts word ik gevraagd deze zaken ruimhartig te bekijken. Daarop herhaal ik dat ik ook deze zaken met mijn hart zal bekijken.

De motie van de leden Tonkens en Arib betreft de massale uitzettingen van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen en vraagt om een aantal maatregelen die moeten leiden tot een zorgvuldiger omgang met de belangen van de slachtoffers. Laat duidelijk zijn dat B9 ook bij veegacties dient te worden aangeboden. Dat is duidelijk en ik zal een aantal acties ondernemen om het nog duidelijker te maken. Ik heb al het een en ander gedaan. In ieder geval bestaat er een nieuwsbrief onder de titel Taakorganisatie vreemdelingenzorg, die verspreid wordt onder alle politieregio's. In de eerstvolgende uitgave wordt aandacht besteed aan de B9-regeling. De hoofddirecteur IND heeft recent aandacht gevraagd voor de B9-procedure in overleg met de Adviescommissie vreemdelingenzaken, waarin de Raad van hoofdcommissarissen, politie en het OM vertegenwoordigd zijn. In de dienstverleningsovereenkomst tussen de IND en de korpschefs van de verschillende politieregio's voor 2004 wordt dit onderwerp ook expliciet opgenomen. Bovendien zal ik in samenspraak met de minister van Justitie aan de lokale driehoeken aandacht vragen voor het toepassen van de B9-regeling bij veegacties. Ik ontraad dan ook aanvaarding van deze motie. Dit geldt ook voor de motie die ik hiervoor heb besproken.

Ik kom te spreken over de motie inzake een standaard risicoanalyse voor eenieder die op grond van de B9-regeling rechtmatig verblijf in Nederland geniet, waarin de risicofactoren van de verlening van een verblijfsvergunning tot voortgezet verblijf, zoals opgenomen in B9, als uitgangspunt dienen. In deze motie staat ook dat er pas tot uitzetting kan worden overgegaan, indien genoegzaam is gebleken dat betrokkenen geen risico's lopen in het land van herkomst. Ik heb hier al een en ander over opgemerkt. Wij zullen gaan werken aan een goede dossieropbouw. Wij zullen ook werken aan een beter kortsluiten van de vreemdelingrechtelijke en de strafrechtelijke gegevens. Belangrijk daarbij is de rol van de hulpverlening en de rechtshulp. Daardoor kan de IND namelijk over een zo volledig mogelijk dossier beschikken bij de beoordeling van voortgezet verblijf. Misschien is het goed om te herhalen dat er, om informatie te verkrijgen omtrent de feitelijke situatie in het land van herkomst, gebruik wordt gemaakt van de gegevens van zowel Buitenlandse Zaken als IOM en lokale ngo's. Waar mogelijk kan politiesamenwerking informatie genereren. Ook aanvaarding van deze motie wil ik dus ontraden.

Minister Donner:

Voorzitter. Als coördinerend bewindspersoon met de minste beleidsmatige betrokkenheid bij dit onderdeel, alleen in strafrechtelijk opzicht, leek het mij juist om als laatste op te treden. Dit geldt zeker na deze zegeningen van het kerstregime, waarbij de moties als sneeuwvlokjes neerdwarrelden.

In veel moties wordt gevraagd om vóór een bepaalde datum informatie aan de Kamer te sturen, bijvoorbeeld vóór 1 maart of 1 april van het komende voorjaar. Ik breng in herinnering dat ik in het algemeen overleg heb toegezegd om in de eerste helft van 2004 een stuk naar de Tweede Kamer te sturen waarin de knelpunten worden geïnventariseerd en waarbij per knelpunt wordt aangegeven welk departement daarop beleid en actie onderneemt, alsook volgens welk tijdpad. In dat plan van aanpak wordt ook ingegaan op eventuele mogelijkheden tot het voeren van een gemeentelijk nulbeleid. Ik heb namelijk gezegd dat de minister van Justitie over de argumenten van ruimtelijke ordening die mogelijk inzetbaar zijn bij een dergelijk gemeentelijk beleid, overleg zal voeren met de minister van VROM.

Tevens wordt er ingegaan op de mogelijkheden inzake het beleid over tippelzones. Voorts is toegezegd dat de minister van Justitie samen met de VNG en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal letten op een aantal effecten van de verschuiving.

Kortom, er is toegezegd om in de eerste helft van 2004 in te gaan op de verschillende vragen en op de verschillende knelpunten, alsook op de acties ter zake. Tegen deze achtergrond denk ik dat een groot aantal van de nu ingediende moties hierin een antwoord vinden.

Hierbij teken ik nog aan dat ik in het algemeen overleg heel uitdrukkelijk namens de regering heb gesteld dat je natuurlijk moet vaststellen dat niet met de intrekking van het bordeelverbod als bij toverslag alle resultaten die de Kamer daarvan wenste, gerealiseerd zijn. Tevens is het nu te vroeg om te oordelen dat die resultaten niet behaald worden. Er zijn ongetwijfeld knelpunten. Ik herhaal dat ik daarop zal ingaan. Er zullen ook ongetwijfeld belemmeringen zijn. Je kunt nu echter niet zeggen: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Op grond daarvan kan je ook niet zeggen: laten wij maar terugkomen op onze dwaling. Het is voor de Kamer en voor de regering te vroeg om dat te zeggen. Om die reden ontraad ik in alle gevallen de aanneming van de motie van de heer Rouvoet. Hij verzoekt de regering om naar analogie van de Wet op de kansspelen de mogelijkheden te bestuderen om tot een landelijk toezichtkader in het prostitutiebeleid te komen en om ervoor te zorgen dat er geen activiteiten in de prostitutie worden verricht zonder registratie of vergunning. Een dergelijk beleid vergt het herinvoeren van het afgeschafte verbod. Zonder verbod kun je namelijk geen vergunningenbeleid voeren. Bovendien gaat deze motie verder dan het vroegere bordeelverbod. In deze motie wordt namelijk gevraagd om alle activiteiten in de prostitutie onder een registratie- of een vergunningenbeleid te laten vallen. Dat betekent dat alle prostituees en iedereen die aan hen kan worden gelijkgesteld, moeten worden geregistreerd alsmede alle andere activiteiten in deze sector. Ik ben bang dat dit te moeilijk is om te handhaven, zeker gezien de huidige schaarste aan middelen en mogelijkheden bij de overheid. Het is teveel gevraagd voor de overheid. Er is vooralsnog geen grond om te concluderen dat niet kan worden gerealiseerd wat met de opheffing van het bordeelverbod werd beoogd. Voorts houdt deze motie in alle gevallen de herinvoering van het bordeelverbod in.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat laatste is niet het geval. Het is geen geheim dat mijn fractie geen voorstander was van de afschaffing van het bordeelverbod. Die discussie hoeven wij niet meer te voeren. Ik pleit niet voor herinvoering van het bordeelverbod, hoewel het mij een lief ding waard is. Ik ben op de gedachte gekomen om deze motie in te dienen door de opmerking die de minister tijdens het algemeen overleg maakte. Hij zei dat de situatie anders was dan bij de Wet op de kansspelen omdat er geen algemeen landelijk verbod op kansspelen in is opgenomen, maar er wel een instrument in besloten ligt. Er bestaat een landelijk instrument om op te treden tegen een inrichting zonder vergunning als de gemeente waarin die zich bevindt geen vergunning heeft om een gokhal te exploiteren. Ik zocht een parallel daarmee. Als de minister vindt dat het dictum van de motie te algemeen is geformuleerd vanwege de opname van de woorden "alle activiteiten in de prostitutie", wil ik de motie nog wel eens bestuderen. Aangezien het om gemeentelijk beleid gaat, houdt de gemeente ook toezicht en kan justitie niet overal naar binnen gaan om te kijken wat er aan de hand is. Ik wil met de motie bereiken dat wordt vastgelegd dat het verboden is om zonder vergunning inrichtingen voor prostitutie te houden, analoog aan de Wet op de kansspelen. Ik wil het daartoe beperken. Zodoende wordt op landelijk niveau een instrument om op te treden in het leven geroepen. Optreden is nu namelijk niet mogelijk. Als ik goed heb begrepen, wilde de hele Kamer dit. Het is iets anders dan de herinvoering van het bordeelverbod.

Minister Donner:

Zonder meer impliceert de introductie van een vergunning wetgevingstechnisch een verbod, namelijk een verbod om iets zonder vergunning te doen. In de Wet op de kansspelen is de genoemde regeling opgenomen omdat de wetgever kansspelen per se intrinsiek niet wenselijk acht, tenzij op bepaalde voorwaarden. Dat rechtvaardigt het regime van een vergunningenbeleid op de kansspelen. Met betrekking tot prostitutie bestaat mijns inziens niet de mogelijkheid om een wet te bevorderen die prostitutie intrinsiek en per se als verkeerd bestempelt. Het doel was om dat niet te doen. Dat is wel de vooronderstelling van de uitvoering van een dergelijke motie. De heer Rouvoet heeft het over de bedrijfsmatige activiteiten in deze sector en dat vooronderstelt in wezen de herinvoering van het bordeelverbod.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ga het niet opnieuw ontkennen, want het is niet zo. Ik vraag niet of de minister dit kan regelen. Als de minister zich stoort aan de woorden "alle activiteiten" in het dictum, wil ik het wel aanpassen. Ik vraag of de minister zijn oordeel over de motie wil herzien. In de motie wordt namelijk gevraagd of hij wil nagaan wat de mogelijkheden zijn. Tegen de achtergrond van mijn toelichting vraag ik de minister vriendelijk of hij bereid is om aan dat dictum tegemoet te komen, in acht nemend de zojuist door mij gegeven toelichting op mijn intentie. Wil hij de Kamer informeren over de vraag of er mogelijkheden toe bestaan?

Minister Donner:

Tijdens het algemeen overleg heb ik al toegezegd dat ik mede met de VNG zal bestuderen welke kaders er moeten worden geboden en op welke wijze het beleid moet worden ontwikkeld. Hierover kunnen wij het snel eens worden. Daarbij is de filosofie niet dat wij opnieuw een landelijke regeling introduceren, maar wel dat wordt bekeken waar de knelpunten zitten en wat de regering kan doen in aanvulling op hetgeen de gemeenten doen. Dat is ook de bedoeling van de brief die mevrouw Griffith heeft gevraagd tijdens het algemeen overleg. Ik ben daartoe bereid. In wezen komt dat in belangrijke mate tegemoet aan uw vraag, maar het vermijdt de problematiek van de motie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Als u het aspect dat ik in mijn dictum heb geformuleerd bij die brief wilt betrekken, ben ik op dit moment tevreden.

Minister Donner:

Dit komt in wezen tegemoet aan de vraag en de motie van mevrouw Arib. Zij vraagt om een actieplan van de regering voor 1 maart. Ik heb aangegeven dat er uiterlijk 1 juli, dus in de eerste helft van 2004, zo'n actieplan komt en dat daarin de knelpunten aan de orde zullen komen. Wel blijf ik erbij dat de Kamer met de regeling heeft gekozen voor een primaire gemeentelijke verantwoordelijkheid en dat zij niet per motie op die keuze kan terugkomen. Tegelijkertijd heb ik in het algemeen overleg aangegeven dat ik op dat punt gaarne in overleg treed met de VNG en in samenhang met Binnenlandse Zaken wil bekijken wat er aanvullend kan worden gedaan en hoe waar nodig kaders kunnen worden geboden.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben heel blij dat de minister deze toezegging doet. Ik ben bereid de datum te accepteren.

Minister Donner:

Ik vraag het te meer, omdat u in de overwegingen van de motie zegt dat er ongewenste vormen van prostitutie zijn blijven bestaan. Het is onduidelijk waarover wij het dan hebben. Er komen bepaalde vormen van ongewenste uitbuiting aan de orde. Dat komt ook aan de orde in uw tweede motie, waarin u spreekt over seksueel misbruik van prostituees en seksueel misbruik van prostituees met een verslaving of psychiatrische stoornissen. Het probleem bij prostituees is dat ik dan eerst moet vaststellen of van onvrijwilligheid sprake is. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat ik in de brief zal ingaan op het aspect van de onvrijwilligheid, maar voor het overige leent dat zich in beginsel niet voor de strafrechtelijke benadering anders dan op de wijze waarop het is opgenomen in het wetsvoorstel dat onlangs bij uw Kamer is ingediend over de uitbreiding van het begrip "mensenhandel". Ik pleit er dan ook voor om het onderwerp van uw tweede motie in dat kader mee te nemen, want daarover hebben wij het dan in wezen. Op dit moment zijn er in het strafrecht, behalve voor minderjarigen, geen vormen waarin het contact met een prostituee strafbaar is. Voor degene die naar een prostituee gaat is het niet kenbaar dat het onvrijwillig zou zijn. Tenzij wij een verbod opnemen waardoor alle categorieën die u noemt per definitie zijn uitgesloten van de prostitutie, kan ik in de strafwet niet mensen strafbaar maken voor iets waarvan zij geen kennis kunnen hebben, namelijk de onvrijwilligheid. Dat komt aan de orde in het wetsvoorstel over moderne vormen van uitbuiting. Dit kan er ook onder vallen, maar het gaat met name om degenen die er eventueel van profiteren.

Mevrouw Arib (PvdA):

Deze motie is mede naar aanleiding van de situatie op de Keileweg, waar een meisje met het syndroom van Down liep, van wie iedereen wist dat zij niet toerekeningsvatbaar was. De hulpverlening zat met de handen in het haar: hoe grijp je in; er wordt misbruik van haar gemaakt. Ik vind dat wij moeten onderzoeken of er andere instrumenten zijn om deze kwetsbare groepen te beschermen.

Minister Donner:

Ik zeg u gaarne toe dat ik het aspect meeneem in de brief over de knelpunten. Je zou bij dergelijke zaken kunnen denken aan vormen van ondercuratelestelling, maar dat is een heel andere vraag dan in de motie, namelijk de vraag van de strafrechtelijke beantwoording. Ik wil aanneming van deze motie dan ook sterk ontraden, omdat die een aantal dingen vraagt waardoor de vraagstelling in de verkeerde richting gaat terwijl de substantie aan de orde komt bij de behandeling van het wetsvoorstel over moderne vormen van mensenhandel.

In reactie op de motie van de heer Rouvoet op stuk nr. 34 heb ik al gezegd dat datgene wat in samenwerking met de gemeenten gedaan kan worden, aan de orde zal komen in de toegezegde brief. Zoals de motie thans luidt, ontraad ik de Kamer aanneming ervan. In substantie komt zij neer op een vraag om herinvoering van het verbod, terwijl ik gaarne bereid ben om te bezien wat er gedaan kan worden.

Op stuk nr. 35 heeft de heer Rouvoet een motie ingediend, waarin ingegaan wordt op de problematiek van de loverboys en waarin wordt gepleit voor een landelijke bewustwordingscampagne onder prostituees en voor het betrekken van hulporganisaties bij de verdere vormgeving van het beleid. Laat er geen misverstand over bestaan dat bij de ontwikkeling van het beleid voortdurend gesprekken plaatsvinden met de veldorganisaties en de hulpverlening. Er vindt breed overleg plaats in het kader van de monitoring van de voortgang van de opheffing van het bordeelverbod. De ministers van VWS en OCW zijn daarbij betrokken. Ik heb al aangegeven welke projecten op dit moment lopen teneinde de problematiek van loverboys op scholen aan de orde te stellen. De motie vraagt om aandacht voor alle scholen, terwijl de aandacht op dit moment bewust gericht wordt op een aantal scholen om te kijken hoe een en ander ontwikkeld moet worden. In dat opzicht ontraad ik aanneming van de motie. Tegelijkertijd zijn er campagnes om mensen die uit de prostitutie willen stappen, daarbij behulpzaam te zijn en te ondersteunen. In zoverre wordt voldaan aan wat in de motie staat. Als er veel meer wordt gevraagd, is het mij niet geheel duidelijk wat er dan wordt gevraagd. De motie wordt door het beleid uitgevoerd, maar vermoedelijk niet in alle absolute algemene consequenties waarin zij gesteld is.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Met de motie wordt gevraagd om een aantal zaken te bevorderen die worden vermeld in de aanbevelingen van het rapport van de samenwerkende organisaties waarvan ook het departement een exemplaar heeft gekregen. Het gaat om een hele rij aanbevelingen, waarvan ik er twee heb uitgelicht. De motie vraagt om de aanbevelingen te betrekken bij het beleid. Verder moeten niet alleen de huidige organisaties bij het vorm geven van het beleid worden betrokken, maar ook deze organisaties.

Minister Donner:

Ik heb mijn reactie gegeven.

De heer Van der Staaij gaat bij motie in op de handhavingsinspanning. Ik heb in het algemeen overleg geen intensivering van opsporing en vervolging op dit punt toegezegd. De intensivering is met name gericht op het onderwerp van de mensenhandel. De motie is in feite breder. Voor zover het gaat om mensenhandel, is een intensivering toegezegd. Het punt zal ook aan de orde komen in de brief die ik in de eerste helft van 2004 aan de Kamer zal sturen. In zoverre wordt aan de motie voldaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb aangehaakt bij datgene wat de minister schrijft in zijn brief van 21 februari over de intensivering in de bestrijding van strafbare vormen van exploitatie. Het gaat dan om minderjarigen en in het bijzonder om onvrijwillige prostitutie.

Minister Donner:

Oké, maar dat staat dus al in die brief.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij hebben meer van dit soort voornemens gezien en gehoord. Wij willen een vinger aan de pols. In het dictum wordt de regering gevraagd om over een tijdje te bezien in hoeverre dit zijn beslag heeft gekregen en waartoe het heeft geleid.

Minister Donner:

Deze rapportage zal in die zin worden meegenomen in de brief.

Ik kom toe aan de motie van mevrouw Griffith. Minister Verdonk is al ingegaan op het tweede, derde en vierde punt van die motie. In het eerste punt wordt gevraagd om aanvullende maatregelen, opdat de veiligheid wordt gegarandeerd. Wat de bedreiging van slachtoffers en getuigen van mensenhandel betreft, blijkt uit de rapportage van het Clara Wichmaninstituut dat dit probleem niet in Nederland bestaat, maar wel in andere landen. Naar onze inschatting zijn er op dit moment in Nederland voldoende mogelijkheden om die bescherming te realiseren. Er is niet gebleken dat daar problemen bestaan. In situaties die daarvoor in aanmerking komen, zal kunnen worden overwogen om de bestaande getuigenbeschermingsregeling daarop van toepassing te verklaren. Maar zoals gezegd, zit die voor een deel in de Eerste Kamer. Eerst moet gebleken zijn dat de problemen zich hier voordoen. Het fundamentele probleem is dat de slachtoffers van mensenhandel in de regel nu juist niet de consequenties van getuigenbeschermingsregelingen aanvaarden, namelijk het verlies van alle contact met hun familieleden. Doorgaans willen zij juist terugkeren naar het land van herkomst, voor zover zij in Nederland geen verblijfsvergunning kunnen krijgen. Dan zit ik met het probleem dat ik in Nederland niet de bescherming in het buitenland kan regelen van bepaalde personen. Dat gaat de rechtsmacht van Nederland te boven. Dat laat onverlet dat, waar gebleken zou zijn dat de problemen zich in bepaalde landen concentreren, er eventueel overleg kan plaatsvinden. Wat Nederland betreft, zijn er op zichzelf verschillende mogelijkheden. Wat dat betreft is niet gebleken dat daar de problemen liggen. Voor het overige is het meer een kwestie van contact met andere landen om de bescherming te regelen, eventueel in het kader van de door mevrouw Verdonk getroffen maatregelen.

Mevrouw Griffith (VVD):

De minister heeft tijdens het algemeen overleg gezegd dat hij in abstracto niet kan aangeven, welke beschermingsmaatregelen er zijn. Ik vraag in de motie, of de minister daarop concreet wil ingaan. Ik vind het fantastisch dat hij nu een aanloop neemt, maar hij kan het mij ook schriftelijk berichten.

Minister Donner:

Dat klopt, maar ik geef u nu aan dat de Nederlandse overheid de veiligheid van niemand in Nederland kan garanderen. Als u vraagt om aanvullende maatregelen om de veiligheid te garanderen, kan ik daar dus geen antwoord op geven. Wel kan ik aangeven waar er problemen zijn, of er maatregelen nodig zijn en zo ja, welke.

Mevrouw Griffith (VVD):

Moet ik de motie aanpassen en spreken van "huidige en aanvullende maatregelen"?

Minister Donner:

Als de motie de vraag stelt of er een probleem is in Nederland en of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zal ik daarover gaarne rapporteren. Dan heb ik ten minste een kader. Maar het rapporteren over hoe de veiligheid kan worden gegarandeerd, dat kan ik ook niet van andere personen.

Mevrouw Griffith (VVD):

Ik vraag u om aan te geven, wat de huidige en de aanvullende maatregelen zijn.

Minister Donner:

In de motie van mevrouw De Pater wordt gevraagd om een inventarisatie voor 1 april. Ook haar wil ik vragen of zij kan aanvaarden dat de inventarisatie voor 1 juli 2004 komt. Dan kan ze namelijk worden meegenomen in de brief die ik al toegezegd heb over de knelpunten en andere maatregelen op dat terrein. Dan zal ik gaarne de Kamer antwoord geven op de vraag, wat het resultaat is van het overleg met de minister van VROM.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik kan mij op zich wel vinden in een rapportage per 1 juli 2004. Dat lijkt mij ook wel handig, nu zo heel concreet op een aantal punten wordt gevraagd, deze iets naar voren te halen. Het hoeft geen heel brede rapportage te worden over alle zaken die ooit aan de orde zijn geweest. Het gaat juist om de dingen die nu in moties aan de orde worden gesteld. Maak dat concreet, en dat kan wat mij betreft iets korter.

Minister Donner:

Ik zeg niet dat het 1 juli 2004 wordt. Vóór 1 juli 2004 kan ik de verschillende maatregelen coördineren. Een element dat ook nog aan de orde moet komen, is de reactie op het volgende rapport van de Nationale rapporteur mensenhandel. Als er moet worden gereageerd, dan moet er ook worden gekeken naar de knelpunten. Dan ware dat zo mogelijk mee te nemen. Dat rapport komt in het voorjaar van 2004 uit. Ik pleit ervoor de diverse moties niet te aanvaarden, omdat ik de substantie heb meegegeven. Ik heb ook aangegeven dat ik op de verschillende vragen zal antwoorden. Derhalve zijn de moties in wezen overbodig, voor zover ze voor 1 juli 2004 zouden zijn afgewerkt. Daartoe ben ik gaarne bereid. Anders ontstaat weer zo'n hijgerig systeem, waarbij ik de Kamer iedere keer een brief moet sturen over weer andere elementen van de maatregelen. Iedere keer zal er ook weer een debat over plaatsvinden, omdat een en ander nog niet bevredigend is. Dat zal het ook per 1 juli 2004 nog niet zijn. Ik kan de Kamer dus inlichten over de verschillende punten waarop zij vragen heeft gesteld. Als de Kamer daarmee instemt, dan zal ik de gevraagde brief voor 1 juli 2004 verzenden, zo mogelijk eerder.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties dinsdag a.s. te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven