Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 28 juni 2001 over chloorthalonil.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter. We hebben over chloorthalonil een debat gevoerd en ik moet constateren dat wij allen een milieuvriendelijke teelt willen. Daartoe ontbreken echter nog de middelen. Ik denk in dit verband aan nieuwe middelen, ook aan biologische gewasbeschermingsmiddelen.

We moeten constateren dat er thans geen goed toelatingsbeleid is. Een dergelijk beleid is een van de voorwaarden die de fractie van de Partij van de Arbeid in eerdere debatten stelde. De fractie van de VVD vreest voor het volledig vastlopen van het toelatingsbeleid, tenzij in Zicht op gezonde teelt, een nota die wij nog steeds van de regering moeten ontvangen, daaraan nadrukkelijk aandacht wordt besteed. Naast de afweging van milieubelangen moet er de toetsing van nut en noodzaak van middelen zijn. De balans daartussen moet gevonden worden, maar als het gaat om het middel chloorthalonil blijft die nog in het ongerede.

De rechter heeft op twee punten dossiertechnisch een formele uitspraak gedaan en de rapportage van de Plantenziektekundige dienst heeft voor een groot aantal teelten zelfs aangegeven dat met het middel chloorthalonil waarschijnlijk problemen worden verwacht. Ik heb de rapportages in mijn bezit. Ik zei "waarschijnlijk", want dit woord wordt steeds gebruikt. Men kan namelijk niet voorspellen welke problemen zich zullen voordoen.

De rapportage is door onafhankelijke deskundigen opgesteld. Mijn vraag aan de regering is wat zij met zo'n rapport doet. Gaat zij na of de landbouwkundige toets hierbij aan de orde is? Verder richt ik mij tot de fractie van de Partij van de Arbeid, die van D66 en van die de Socialistische Partij. Wat doen zij met een dergelijke toets door onafhankelijke deskundigen? De schouders ophalen? Of willen zij weglopen voor hun verantwoordelijkheid? Namens de fractie van de VVD spreek ik ze daarop aan.

Voorzitter. Gelet op het voorgaande wil de fractie van de VVD de Kamer een uitspraak voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat telers die bij het teeltplannen hebben vertrouwd op het besluit van het CTB inzake een opgebruiktermijn van chloorthalonil, thans in acute problemen komen doordat dit besluit tijdens het teeltseizoen is komen te vervallen;

overwegende dat chloorthalonil binnen de commissie-Van der Vlist werd aangemerkt als onmisbaar, maar uitsluitend vanwege een ophanden zijnd positief CTB-besluit niet op de bijlage bij de Wet van rechtswege toegelaten middelen is gekomen;

overwegende dat chloorthalonil behoort tot de stoffen die binnen korte tijd Europees beoordeeld zullen worden;

overwegende dat de minister de bevoegdheid heeft, middelen toe te voegen aan de bijlage bij de Wet van rechtswege toegelaten middelen;

vraagt de regering, chloorthalonil bevattende middelen volgens artikel II, lid 6, van de Wet van 25 januari 2001, houdende wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (landbouwkundig onmisbare middelen) terugwerkend per 1 juli 2002 toe te voegen aan de bijlage bij die wet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Van Ardenne-van der Hoeven, Van der Vlies en Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(21677).

Ik zie dat mevrouw Vos wil interrumperen, maar ik heb de neiging dat nog niet toe staan. Zij krijgt namelijk zelf nog de gelegenheid het woord te voeren.

De heer Geluk (VVD):

Ik heb enkele fracties een vraag gesteld. Ik weet niet of het gebruikelijk is dat zij dan ook in de gelegenheid worden gesteld om te reageren.

De voorzitter:

Nee, dat is niet gebruikelijk. Wij spreken hier nu naar aanleiding van een algemeen overleg. Het debat zelf moet u in het algemeen overleg voeren. Het is niet de bedoeling na een algemeen overleg hier de kwestie nog eens uitputtend te behandelen. De woordvoerders van de fracties kunnen straks in hun termijn op uw vragen reageren.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid vindt het besluit dat nu aan de orde is een lastig besluit. Wij hebben begrip voor de individuele boeren en de tuinders die zich tijdens het seizoen overvallen voelen door het feit dat opeens een middel dat zij meende nog te kunnen gebruiken, wegvalt. Op deze manier moeten wij niet met elkaar omgaan. Wat de staatssecretaris vorige week in het overleg opmerkte is echter ook juist, namelijk dat het gebruik van dit middel al in 1999 zou worden beëindigd. Hiermee geef ik ook antwoord op de vraag van de heer Geluk. Het is nog twee keer formeel verlengd. Dat is dan mooi meegenomen.

Het middel is niet opgenomen in het limitatieve lijstje van landbouwkundig onmisbare middelen, waarover wij vorig jaar uitvoerig hebben gediscussieerd.

Het CTB had voorgesteld om bovenop de einddatum nog een opgebruiktermijn te mogen hanteren. Op zichzelf valt dat te waarderen. Die aanpak van het CTB – kijk naar de effecten, kijk naar het seizoen – willen wij op dit terrein veelvuldig zien. Die opgebruiktermijn was echter niet haalbaar. Ik vraag de staatssecretaris of er op termijn in wordt voorzien. Nu geldt dat rechterlijke uitspraken ook gevolgen moeten hebben.

Fabrikanten zijn buitengewoon goed op de hoogte van dergelijke beslistermijnen voor bepaalde middelen: groen licht, je mag doorgaan; rood licht, er moet gestopt worden of oranje licht, er komen beperkende gebruiksvoorschriften. Wij pleiten ervoor dat fabrikanten boeren en tuinders daarover tijdig en actief informeren. Dat voorkomt dergelijke onaangename verrassingen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het gewasbeschermingsbeleid diverse beslismomenten kent met betrekking tot toelatingen, verlengingen, sanering en gebruiksvoorschriften;

overwegende dat mag worden aangenomen dat fabrikanten/distributeurs zeer wel bekend zijn met dergelijke beslismomenten;

constaterende dat vele Feenstraindividuele boeren en tuinders zich nu – gedurende het seizoen – onaangenaam verrast tonen door het beëindigen van de toepassing van chloorthalonil c.q. het door rechterlijke uitspraken wegvallen van de eerder aangekondigde opgebruiktermijn;

verzoekt de regering, erin te voorzien dat betrokken fabrikanten/distributeurs de afnemers/gebruikers tijdig en actief informeren over relevante beslismomenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Feenstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(21677).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben een heldere brief van de bewindspersonen ontvangen over chloorthalonil. Wij hebben er ook een debat over gevoerd met de staatssecretaris. De rechter heeft geoordeeld dat dit middel niet meer wordt toegelaten. Dat is de huidige situatie. Het is heel vervelend voor telers dat dit middenin het seizoen gebeurt. Toch zegt mijn fractie dat het middel al in 1999 van de markt zou gaan. Kortom, men had kunnen weten dat het einde in zicht kwam. Het is toch langzamerhand nodig in het middelenbeleid dat wij veel helderder zeggen: wij moeten alternatieven zoeken en ontwikkelen, daarop moet de energie worden ingezet en er moeten strepen en grenzen worden getrokken. Als een middel van de markt dreigt te gaan, kan het niet elke keer weer aan een lijstje onmisbare middelen worden toegevoegd. De vernieuwing van het gewasbeschermingsbeleid wordt tegengehouden doordat er steeds weer oude middelen op de markt blijven. Mijn fractie steunt dan ook de beslissing van de regering: de rechter heeft gesproken, dit middel gaat nu van de markt. Wel willen wij de staatssecretaris oproepen om meer energie in te zetten op de vernieuwing van het beleid, op het meekrijgen van de sector, op het zoeken naar alternatieven en op het minder afhankelijk maken van de sector van het gebruik van chemische middelen. Wij hopen uiteraard dat wij snel over haar nota kunnen spreken.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft zich in de afgelopen maanden beijverd voor de instelling van de afleverings- en opgebruiktermijn, toen voor de tweede maal door de rechter het gebruik van chloorthalonil werd verboden. Ook zij zag dat het per 1 april volstrekt verbieden van het gebruik van chloorthalonil de betrokken bedrijven in problemen zou brengen. Naar de mening van mijn fractie heeft de staatssecretaris een morele plicht om ervoor te zorgen dat dit middel beschikbaar blijft, nu wij middenin de oogstperiode zitten. Als je al op 1 april vindt dat het in de handel moet blijven en gebruikt mag worden, zou dat op dit moment ook aan de orde zijn. Er is dus een morele plicht van de staatssecretaris en de minister. Er zal een overbrugging moeten komen, die moet worden gezocht in een pragmatische oplossing. Die pragmatische oplossing zien wij zoals wij die mee hebben geformuleerd in de motie-Geluk c.s.

Ik teken daarbij allereerst aan dat er een Europese aanvraag loopt. Ik teken daar ook bij aan dat chloorthalonil sinds 1991 inderdaad als kanalisatiestof is opgenomen in het Meerjarenplan gewasbescherming. Maar er is daarna nooit een herbeoordeling geweest. Ik hecht eraan om dat te zeggen, omdat nogal eens de indruk wordt gewekt dat dit middel absoluut niet aan milieucriteria zou voldoen. Dat is niet het geval. Er is geen inhoudelijke herbeoordeling geweest. Er is alleen maar vanwege tijdgebrek bij het CTB een procedurele verlenging toegestaan. Nu zien wij dat individuele boeren en tuinders gedupeerd zijn, omdat het CTB in de problemen zat met werkdruk, enzovoorts. De administratieve verlenging heeft voor boeren en tuinders tot het probleem geleid, dat zij het middel niet mogen gebruiken. Daarom doe ik een dringend probleem op beide bewindslieden om het probleem op te lossen, zoals wij in de motie hebben voorgesteld.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. In het algemeen overleg over deze materie hebben wij uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld over hoe het zo heeft kunnen komen. Het is niet goed om dat nu te herhalen.

De heer Geluk begon met te zeggen dat er op dit moment geen goed toelatingsbeleid is. Dat vind ik zeer merkwaardig. Wij hebben een heldere wet- en regelgeving met betrekking tot de milieunormen en voor de methoden van het toelatingsbeleid. Er is midden jaren negentig een helder besluit genomen om, vooruitlopend op de Europese beoordeling, al een beoordeling te doen. Kortom, ik begrijp niet wat daar niet goed aan is. Daar komt bij dat iedere stap in dit dossier in overleg met de Kamer is gedaan. Het kan dus niet aan het toelatingsbeleid liggen.

Het is bekend dat chloorthalonil al vanaf begin jaren negentig op de lijst van milieukritische stoffen staat. In het najaar van 2000 heeft het CTB het voornemen gepubliceerd om de toelating van de stof te beëindigen per 1 april 2001. De rechter stelde echter dat dit verlengingsbesluit niet mocht worden genomen. Dat is overigens niet de eerste uitspraak in dit dossier. Er loopt al sinds jaar en dag een discussie tussen de natuur- en milieubeweging en het CTB over de milieukritische stof chloorthalonil. De rechter heeft echter in het voorjaar besloten dat het CTB de toelating meteen had moeten beëindigen. Het college heeft vervolgens op gezag van de rechter dat besluit genomen, maar op verzoek van de landbouwsector is ook besloten om een opgebruiktermijn toe te staan. Maar vervolgens werd ook dat besluit door de rechter onderuitgehaald.

Het is dan, wat mij betreft, heel simpel. Na tien jaar discussie over deze stof moeten wij zeggen: het is helder. Het toelatingsbesluit was helder, maar de uitspraken van de rechter waren ook heel helder. De heer Geluk is echter van mening dat het kabinet deze stof alsnog moet toevoegen aan de beroemde lijst van de elf landbouwkundig onmisbare middelen. Deze blijken overigens niet zo onmisbaar te zijn. Slechts voor zes van de elf middelen die wij na veel discussie met elkaar in de wet hebben opgenomen, blijkt een aanvraag te zijn ingediend voor herbeoordeling. Daarvoor zal een regeling gaan gelden die vandaag in de Staatscourant is gepubliceerd; ik heb de Kamer daarover vandaag een brief gezonden. Na dat soort heftige debatten is het heel merkwaardig om nog een stof toe te voegen met zo'n lange geschiedenis. Bovendien is het heel duidelijk dat deze stof niet voldoet aan de milieueisen. Ingevolge de wet inzake landbouwkundige onmisbaarheid is het inderdaad mogelijk om in het kader van de overgangsregeling nog een extra stof aan te wijzen. Ik wijs er evenwel op dat deze regeling is opgenomen, omdat er ten tijde van de behandeling van deze wet nog onvoldoende zicht was op het op korte termijn expireren van de toelating van andere stoffen. Daarom is in de memorie van toelichting ook heel duidelijk gesteld dat die voorziening is bedoeld voor middelen waarvan de toelating tijdens of kort na de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel alsnog zou komen te vervallen. Ik weet dat "kort" een rekbaar begrip is, maar aangezien de parlementaire behandeling al maanden geleden is afgerond, vind ik dat je nu niet met droge ogen een beroep op deze voorziening kunt doen. Op grond van heel zakelijke argumenten en de hele geschiedenis van dit dossier moeten wij tot de conclusie komen dat het afgelopen is met deze stof. Dit betekent dat ik aanvaarding van de motie-Geluk c.s. ten stelligste ontraad.

Ook over hetgeen waarom in de motie-Feenstra wordt gevraagd, hebben wij in het algemeen overleg van gedachten gewisseld. Ik heb toen toegezegd dat ik met het CTB zou overleggen hoe de relevante beslismomenten op de agenda nog duidelijker over het voetlicht kunnen worden gebracht. Ik meen dat die toezegging ondersteund wordt door deze motie.

De heer Geluk (VVD):

Ik heb de staatssecretaris een vraag gesteld over de verklaring van de PD dat deze stof voor een flink aantal teelten landbouwkundig onmisbaar is.

Staatssecretaris Faber:

De heer Geluk heeft zelf al gezegd dat de PD heeft aangegeven dat er waarschijnlijk een probleem kan ontstaan voor bepaalde teelten. Hij laat het woord "waarschijnlijk" nu ineens weg, maar dat staat er wel uitdrukkelijk in. Dergelijke toetsen worden wel vaker gedaan, maar dat laat onverlet de vraag of een dergelijke stof aan de door ons allen vastgestelde milieueisen voldoet. Welnu, deze stof voldoet daar niet aan. Om die reden blijf ik erbij dat aanvaarding van de motie ontraden moet worden.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter. Ik geef vanuit mijn optiek van minister verantwoordelijk voor het milieu, nog een korte reactie op beide moties. Ik ben niet gewoon om in te gaan op constateringen en overwegingen in moties, maar ik moet constateren dat de motie-Geluk c.s. uitgaat van een eenzijdige constatering. De telers hadden natuurlijk kunnen verwachten dat de hele procedure bij het CTB een rol zou spelen bij hun teeltplannen. Er wordt natuurlijk beroep en bezwaar aangetekend. Bovendien weten de telers dat wij ons het afgelopen jaar hebben moeten neerleggen bij een rechterlijk besluit met een soortgelijk karakter. Er kan dan ook niet van "acute problemen" gesproken worden. Het zijn problemen die voorzien konden worden. Bovendien kan niet vastgesteld worden dat chloorthalonil binnen de commissie-Van der Vlist weliswaar is aangemerkt als onmisbaar, maar uitsluitend vanwege een ophanden zijnd positief CTB-besluit niet op de bijlage bij de wet terechtgekomen is. Daar waren inherente argumenten voor, geen procedurele.

Verder heb ik al bij de behandeling van het wetsvoorstel gesteld dat er een keer een einde moet komen aan deze discussie. Er moet niet iedere keer weer een middel aan die bijlage worden toegevoegd. Ik heb vorig jaar ook al gesteld dat met de onmisbaarheidsregeling de grens is bereikt van wat ik, wat het milieu betreft, aanvaardbaar acht. Er is een reguliere onmisbaarheidsregeling met een eigen procedure. Je kunt daarvan gebruik maken, maar tijdens de beoordelingsprocedure is het middel niet toegelaten. Dat is en was bekend. Men kon er van tevoren op rekenen, dat wij gegeven hetgeen wij hebben gezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel, daarvan gebruik zouden kunnen maken. Met mijn collega ontraad ik de motie dan ook ten sterkste.

Voorzitter. Ik kom nu te spreken over de andere motie van de heer Feenstra. Ik ben het uiteraard helemaal eens met wat mijn collega daarover zegt. Ik zou de heer Feenstra, via u willen vragen, te letten op één woord dat hij gebruikt heeft in het dictum namelijk: verzoekt de regering, "erin te voorzien". Voorzien is heel stellend en komt bijna overeen met garanderen dat iets gebeurt. Je kunt niet garanderen dat betrokken fabrikanten en distributeurs de afnemers en gebruikers tijdig en actief informeren. Je kunt het wel bevorderen. De regering wil heel graag iets dergelijks bevorderen, maar kan er moeilijk in voorzien. In ieder geval zouden wij niet op de uitvoering van deze motie kunnen worden afgerekend. Dat zal ongetwijfeld niet de bedoeling zijn, maar omwille van de duidelijkheid vind ik het wenselijk dit te zeggen.

De heer Feenstra (PvdA):

Het lijkt mij een terechte opmerking. Ik zal het dictum in die zin wijzigen: verzoekt de regering, te bevorderen.

De voorzitter:

Ik constateer dat de motie-Feenstra (21677, nr. 62) in die zin is gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering, te bevorderen dat betrokken fabrikanten/distributeurs de afnemers/gebruikers tijdig en actief informeren over relevante beslismomenten,".

Er zal een interne herdruk worden rondgedeeld.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven