Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 23 juni 1999 over het visserijbeleid.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Bij het algemeen overleg op 23 juni jl. over de schelpdiervisserij is nadrukkelijk gesproken over de uitruil van gebieden. Hierbij is sprake van de uitruil van gebieden die op dit ogenblik gesloten zijn voor de schelpdiervisserij en waar zich naar verwachting geen biotopen respectievelijk mosselbanken of zeegrasvelden zullen ontwikkelen met gebieden die op dit ogenblik open zijn voor de visserij en waar naar verwachting dit soort ontwikkelingen zich in grote mate kunnen voordoen.

Het ingezette beleid met betrekking tot de sluiting en opening van gebieden heeft op dit ogenblik een eerste fase gekregen met een tweetal gebieden bij Ameland en Schiermonnikoog en met de opening van het gebied bij Breehorn. In het overleg kwam ter sprake dat de staatssecretaris zich belemmerd voelde om tot verdere uitruil over te gaan, aangezien er op dit ogenblik geen hanteerbare criteria zijn om tot die uitruil te besluiten. Een en ander past ook niet binnen de richtlijnen van de vigerende PKB Waddenzee.

Aangezien wij het toch op prijs zouden stellen dat op de kortst mogelijke termijn dit soort criteria ontwikkeld zouden kunnen worden om een win-winsituatie te creëren bij het belang van het behoud van natuurwaarden en het belang van de visserij ter plaatse, vragen wij de staatssecretaris om met spoed tot het ontwikkelen van dergelijke criteria te komen en deze bij de herziening van de PKB Waddenzee in te brengen. De afspraken die op dit ogenblik met de sector zijn gemaakt, moeten dan als tijdelijk, geldend voor het visserijjaar 1999, worden beschouwd.

Ik wil daartoe de Kamer de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het niet geheel lijkt uitgesloten dat door uitruil van gebieden in de Waddenzee win-winsituaties voor natuur en visserij zouden kunnen ontstaan;

overwegende, dat het bereiken van zo'n situatie wenselijk zou kunnen zijn in het belang van de natuurontwikkeling én om draagvlak van de visserijsector te behouden voor het in de structuurnota 1999-2003 uitgezette beleid;

overwegende, dat onduidelijkheid bestaat omtrent de oorzaak van het zich niet herstellen van biotopen in gebieden die nu voor visserij zijn gesloten;

overwegende, dat nader onderzoek, met het oog op het voorzorgbeginsel, naar die oorzaak gewenst is;

overwegende, dat de vigerende PKB Waddenzee te weinig ruimte biedt om uitruil van andere dan de nu voorgestelde gebieden mogelijk te maken, omdat kennis met betrekking tot herstel van biotopen en criteria voor een uitruil in het kader van win-winsituaties ontbreken;

overwegende, dat de openstelling van het sublitoraal van Breehorn feitelijk een grenscorrectie is en geen toetsing behoeft in het kader van de PKB Waddenzee;

verzoekt de regering op korte termijn genoemd onderzoek te laten uitvoeren opdat de mogelijkheid wordt gecreëerd om objectieve criteria in de nieuwe PKB Waddenzee op te nemen, ter bereiking van win-winsituaties voor zowel de visserij als de natuurwaarden, het jaar 1999 als een overgangsjaar te beschouwen en de in het kader van de 5%-contour voor dit jaar met de visserijsector gemaakte afspraken met betrekking tot het niet bevissen van delen van de Waddenzee als vrijwillig en voorlopig te beschouwen, met uitzondering van het sublitoraal van Breehorn, waarvan de opening als definitief kan worden beschouwd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Herrebrugh, Geluk, Van Ardenne-van der Hoeven en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (21501-17).

De heer Poppe (SP):

U zegt dat er nader onderzoek moet komen. Bedoelt u daarmee dat er meer dan één instituut, bijvoorbeeld ook het NIOZ, bij het onderzoek moet worden betrokken? Op die manier komt er een wat bredere wetenschappelijke studie dan wanneer alleen overheidsinstituten zich ermee bezighouden.

De heer Herrebrugh (PvdA):

HerrebrughIk ga niet in op de criteria voor de onderzoeksinstituten die geschikt zijn voor onderzoek. Dat is aan de staatssecretaris.

De heer Poppe (SP):

Ik vraag aan u of het goed vindt, of zelfs noodzakelijk, dat verschillende wetenschappelijke meningen met elkaar kunnen botsen om van een goed onderzoek te kunnen spreken.

De heer Herrebrugh (PvdA):

Dat weet ik niet. Ik ga ervan uit dat de onderzoeken worden uitgevoerd door instituten die op dat gebied volledig bekwaam zijn. Als het NIOZ daar bijhoort, dan vind ik dat goed.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Morgen praten wij plenair over de bescherming van het Waddengebied. De fractie van de PvdA heeft zich de ecologische waarde van dat gebied altijd erg aangetrokken. Op dit moment staat die natuurwaarde erg onder druk, onder andere door de kokkelvisserij. Waarom kiest de PvdA niet ronduit voor een totale bescherming van het Waddengebied? Morgen spreken wij over de gasboringen. Waarom is de heer Herrebrugh niet zo flink om te zeggen dat kokkelvisserij niet in het Waddengebied moet plaatsvinden?

De heer Herrebrugh (PvdA):

Dat zeggen wij niet, op basis van het huidige beleid dat stelt dat menselijke activiteiten, zoals de mossel- en kokkelvisserij, binnen de gestelde criteria ook in het Waddenzeegebied kunnen plaatsvinden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Realiseert u zich dat de sector op dit moment pogingen doet om het Uithuizerwad open te stellen? Hoe garandeert uw motie dat dit niet gebeurt?

De heer Herrebrugh (PvdA):

Ik praat noch over het Uithuizerwad, noch over pogingen van de sector. Ik praat over het beleid dat door deze Kamer kan worden ingezet. Ik vraag de staatssecretaris om hiervoor criteria op te stellen die in verdere wetgeving kunnen worden opgenomen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Bent u, met mij, in ieder geval bereid om ervoor zorg te dragen dat de gebieden waarin tot nu toe niet werd gevist en die beschermd behoren te worden, daadwerkelijk worden beschermd, onafhankelijk van de uitkomst van het onderzoek?

De heer Herrebrugh (PvdA):

Als die gebieden bijdragen tot het behoud en de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden binnen de gestelde criteria, dan overwegen wij dat.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! De fractie van D66 wil de mechanische kokkelvisserij in het Waddengebied beëindigen, omdat de ecologie in het gebied in alle facetten volgens ons grote bescherming verdient. Wij hadden gehoopt dat wij ten minste de Partij van de Arbeid daarin aan onze zijde zouden vinden. Rapporten en onderzoek naar de invloed van de kokkelvisserij op het gebied en de uitkomsten daarvan zijn voor mijn fractie aanleiding ook hier het voorzorgbeginsel toe te passen, evenals de fractie dat sinds jaar en dag bepleit ten aanzien van andere ingrepen in dit kwetsbare gebied, zoals de gasboringen, waarover morgen meer.

Wij kunnen niet instemmen met de motie van de Partij van de Arbeid, omdat het voorzorgprincipe hierin onvoldoende uit de verf komt. Het door het kabinet ingezette beleid, door de staatssecretaris verdedigd tijdens het algemeen overleg, is voor ons dan ook een next-bestoplossing. Maar mijn fractie voelt er helemaal niets voor om ook daar nog op af te dingen. Bekend is dat de sector vooral het Uithuizerwad als uitruilmogelijkheid voor het gebied onder Schiermonnikoog ziet. De fractie van D66 wil daaraan onder geen enkel beding meewerken en daarover geen misverstanden laten bestaan.

Wij zullen geen motie indienen om de kokkelvisserij af te schaffen, hoewel wij vinden en zullen blijven vinden dat dit moet gebeuren, maar wij weten dat daar onvoldoende draagvlak voor is. Wij verzoeken de collega's die de natuurbescherming zo hoog in het vaandel hebben staan echter wel de uiterste zorgvuldigheid te betrachten.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Dan komt bij mij toch de vraag op wat D66 dan wel wil. Je kunt niet uitspreken dat je de kokkelvisserij niet wenst en vervolgens geen voorstellen doen om die kokkelvisserij te beëindigen. U kunt zo niet wegkomen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dat kan ik wel en dat maak ik ook zelf uit. Wij zouden heel graag een motie indienen, maar die maakt geen enkele kans om aangenomen te worden, zeker niet gezien de opstelling die de Partij van de Arbeid heeft gekozen. Met het indienen van zinloze moties hoeven wij de Kamer niet op te houden, maar u kunt rekenen op onze inzet in de toekomst voor het afschaffen van de kokkelvisserij in het Waddengebied.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Augusteijn zegt dat D66 tegen de mechanische kokkelvisserij is. De SP kan zich daarbij aansluiten. Wij vinden dat je in een natuurgebied niet met zulke grote stofzuigers over de bodem moet gaan raggen. D66 steunt de motie van de PvdA niet. Nu heb ik die nog niet helemaal gelezen, maar er komt wel in voor dat er een wetenschappelijk onderzoek komt. Ik zal de staatssecretaris straks nog vragen of daar behalve het RIVO ook het NIROV bij betrokken wordt. De uitslag van dat onderzoek zou kunnen zijn dat de mechanische kokkelvisserij een schade berokkent die de natuur niet kan opvangen en daarom ook afgelopen dient te zijn. In die zin denk ik dat er toch een lichtpuntje in de motie zit.

Ik vind het jammer dat D66 geen motie indient, want die zou ik graag steunen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dank voor de steun, maar mij is geen vraag meer gesteld.

De voorzitter:

Dat lijkt mij ook niet. De heer Poppe had zich niet als spreker gemeld, maar hij heeft nu gelukkig ook zijn bijdrage kunnen hebben.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Augusteijn heeft de collega's die natuurbescherming in hun portefeuille hebben, aangesproken. Ik ben er zo een. Ik heb natuur- bescherming in mijn portefeuille, maar ook visserijaangelegenheden. Het aantrekkelijke in de motie van collega Herrebrugh dat de discussie al enkele maanden heeft bepaald, is dat er win-winsituaties mogelijk zijn. Ontgaat dat mevrouw Augusteijn helemaal of ontkent zij dat? Hoe zit het nu? Ik wil niet geboekstaafd worden als iemand die achter de visserijbelangen aanloopt met veronachtzaming van de natuurbescherming, en omgekeerd.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Het door de staatssecretaris ingezette beleid is daar ook op gericht. Ik vind dat een next-bestoplossing. Op basis van de rapporten die er nu liggen, kunnen wij ook een andere keus maken, namelijk om te stoppen met de kokkelvisserij in het Waddengebied.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Tijdens het AO over de visserij spraken wij over de permanente spanning tussen kwetsbare ecosystemen van de Waddenzee en de Oosterschelde en de menselijke activiteiten op die gebieden. Het is een zoeken naar een permanent evenwicht. Dit probleem speelt op het land en bij de mariene ecosystemen een rol. Op het land is voor een duurzaam gebruik een set criteria opgesteld onder de naam FSC (Forest Stewardship Council). Voor de zee-ecosystemen is een soortgelijke aanpak gekozen door MSC (Marine Stewardship Council). Ik stel voor om zowel de Waddenzee als de Oosterschelde aan de hand van dat concept te benaderen. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de mariene ecosystemen van de Waddenzee en de Oosterschelde waardevol en kwetsbaar zijn;

  • - economische activiteiten in die gebieden op gespannen voet kunnen staan met een duurzaam voortbestaan van die ecosystemen;

  • - ook in mariene ecosystemen een duurzaam gebruik is toegestaan;

  • - de Marine Stewardship Council (MSC) economische en sociale activiteiten in de mariene ecosystemen op een verantwoorde wijze beoogt te combineren met doelstellingen inzake biodiversiteit en ecologie, zodat een duurzaam voortbestaan van de ecosystemen in principe is gegarandeerd;

verzoekt de regering de Waddenzee en de Oosterschelde aan te wijzen als gebieden waar op basis van de uitgangspunten van MSC en in overleg met MSC inhoud wordt gegeven aan een duurzaam gebruik en voortbestaan van de in die gebieden aanwezige ecosystemen;

verzoekt de regering de resultaten van deze benadering te betrekken bij de opstelling van de nieuwe PKB Waddenzee,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (21501-17).

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

De heer Stellingwerf zei dat hij zorgvuldig met de schepping omgaat. Ik geloof hem, maar ik begrijp dan deze motie niet. Waarom kiest hij er dan niet duidelijk voor de schade die dit soort visserij aan ecosystemen toebrengt, een halt toe te roepen? Natuurlijk moet hiervoor een goede schaderegeling komen en natuurlijk moet ieders belang behartigd worden. Hij is echter nu tweeslachtig bezig. Kan hij dit uitleggen?

De heer Stellingwerf (RPF):

Jawel. De situatie is niet zo zwart-wit als u schetst. Wij hebben hierover gesproken en er bestaan rapporten van verschillende onderzoeksinstituten waaruit blijkt dat er problemen zijn. Het gaat mij echter te ver om nu te zeggen dat iets wat honderden jaren bestaat – en de laatste tien jaren zeer intensief – in één klap moet verdwijnen. Ik meen dat er een systeem mogelijk is, waarbinnen de verschillende belangen bij elkaar kunnen worden gebracht, zodat op basis daarvan over enkele jaren besluitvorming kan plaatsvinden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

U geeft geen nadere invulling aan het voorzorgprincipe.

De heer Stellingwerf (RPF):

Zeker wel, daarom heb ik deze motie ingediend.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Tijdens het AO is al veel besproken. Op het einde daarvan deed zich een verrassende wending voor, waardoor het indienen van de motie van Herrebrugh noodzakelijk werd. Deze motie is door de VVD-fractie medeondertekend. Ik hoor graag van de staatssecretaris wanneer zij het gevraagde onderzoek kan afronden. De sector heeft duidelijkheid nodig, mede om de visplannen tijdig te kunnen indienen.

Wij zijn blij met de toezegging van de staatssecretaris over het onderzoek in de Oosterschelde dat in 2000 gereed zal zijn. Ook dit geeft de visserijsector de nodige duidelijkheid.

Een duidelijke definitie van mosselbanken ontbreekt. Ik ga hierop niet verder in, omdat ik weet dat een andere fractie dit nog zal doen. Gelukkig heeft de staatssecretaris in het overleg gezegd dat als het doel van de 2000 à 3000 ha stabiele mosselbanken in 2003 niet wordt gehaald, de sector daarop niet zal worden afgerekend. Dit stelt ons gerust. Natuurlijk moeten wij er wel alles aan doen om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk stabiele mosselbanken worden gerealiseerd. Dit is goed voor de natuur en, zoals u weet, heeft de VVD-fractie de natuur hoog zitten. Een pilotproject om die mosselbanken versneld tot stand te laten komen, zou daarin goed passen. Naar ons idee moet dit zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Win-winsituaties worden daardoor stellig bevorderd.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over de schelpdiervisserij zijn nogal wat onderwerpen de revue gepasseerd. Een aantal is al aan de orde geweest. Ik zou nog graag een motie willen voorleggen, omdat wij in de discussie over de stabiele mosselbanken met de staatssecretaris er niet helemaal uit zijn gekomen.

De CDA-fractie heeft twijfels over het realiseren van stabiele mosselbanken met een omvang van 2000 tot 4000 ha. Een dergelijk areaal aan stabiele mosselbanken is in de gehele geschiedenis nog nooit gerealiseerd geweest en het is zeer onzeker of wij dat de komende tijd "met mensenhanden" voor elkaar zouden kunnen krijgen. Ik zeg "met mensenhanden", omdat de natuur natuurlijk ook zijn gang gaat in de Waddenzee.

Omdat wij uiterst onzeker zijn over het uiteindelijke resultaat, wenst mijn fractie zekerheid te hebben over dat wat wij met elkaar gaan doen. Daarom is een heldere definitie van het begrip "stabiele mosselbanken" noodzakelijk. Wij hebben van de staatssecretaris geen toezegging gekregen dat zij die definitie gaat opstellen. Daarom leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de regering als inspanningsverplichting een areaal van 2000 tot 4000 ha stabiele mosselbanken wenst te realiseren;

constaterende, dat gelet op ervaringsgegevens realisatie van stabiele mosselbanken van een dergelijke omvang uiterst onzeker is;

verzoekt de regering het begrip "stabiele mosselbanken" nader te definiëren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ardenne-van der Hoeven, Geluk en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (21501-17).

Staatssecretaris Faber:

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben inderdaad uitgebreid gesproken over de visserij en de relatie met de visserij en de natuur op een aantal punten. Daarover gaat ook de motie van de heer Herrebrugh. Die motie bevat belangrijke punten van het beleidsbesluit dat ik heb genomen met betrekking tot de schelpdiervisserij voor de tweede fase. Wij zitten dus in die tweede fase van de tien jaar die vijf jaar geleden met elkaar zijn afgesproken. Het is goed om dat ook nog eens te memoreren, met name in de richting van mevrouw Augusteijn. Haar fractie is namelijk van mening dat nu met de kokkelvisserij moet worden gestopt. Ik heb juist iedere keer gezegd dat wij vijf jaar geleden afspraken hebben gemaakt dat er tien jaar onderzoek en monitoring, of hoe je dat ook wilt noemen, zouden plaatsvinden. Wij hebben nu de tussenbalans opgemaakt en uit die tussenbalans kun je wetenschappelijk gezien niet direct afleiden dat de kokkelvisserij gestopt zou moeten worden.

Dat is dan ook de reden dat het kabinet u dat niet voorstelt. Het kabinet doet wel degelijk een aantal andere voorstellen om de zaken zo goed mogelijk te regelen in het kader van die win-winsituaties. Tegelijkertijd zal het de komende jaren nadrukkelijk alle activiteiten in de Waddenzee en dus ook de kokkelvisserij blijven volgen, met name gelet op de mogelijke schade die aangebracht zal worden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

De staatssecretaris baseert zich op een studie die niet gestoeld is op eigen onderzoek, maar uitsluitend op een literatuurstudie van gepleegde onderzoeken, waarbij in die literatuurstudie wordt gesteld dat er eigenlijk weinig echt onderzoek is gedaan. Hoe robuust vindt u dan een dergelijk onderzoek, dat u nu die conclusie kunt trekken?

Staatssecretaris Faber:

Robuust genoeg, om dat woord maar eens te gebruiken, om niet een andere conclusie te trekken, namelijk dat het zodanige schade aanricht dat je de kokkelvisserij zou moeten verbieden en tegelijkertijd van dien aard dat je daar de komende vijf jaar nadere aandacht voor nodig hebt. Het is ook niet zo dat het alleen maar literatuurstudie is. Er ligt wel degelijk veel feitenmateriaal ten grondslag aan de studie waarover u spreekt. Maar nogmaals, het is geen reden om nu een heel drastische conclusie te trekken met betrekking tot de kokkelvisserij. Het is wel reden om de kokkelvisserij als actor in dat Waddenzeegebied de komende vijf jaar goed in de gaten te houden, zodat wij in het jaar 2003 een definitieve beslissing kunnen nemen.

De heer Poppe (SP):

Wij hebben het steeds over de kokkelvisserij. Wat mij betreft gaat het nu over de mechanische kokkelvisserij.

Staatssecretaris Faber:

Inderdaad.

De heer Poppe (SP):

De staatssecretaris heeft in een algemeen overleg toegezegd om bij het onderzoek ook het Nederlands instituut voor onderzoek der zee, dat wél vijf jaar lang veldonderzoek gedaan heeft, te betrekken om tot een goede conclusie te komen. Is dat gebeurd of zal dat nog gebeuren?

Staatssecretaris Faber:

Dat zal nog gebeuren. Ik wilde dat zeggen naar aanleiding van de motie-Herrebrugh, omdat daarin wordt gewezen op onderzoek. Nu de heer Poppe ernaar vraagt, zal ik direct antwoorden. Het IBN zal de trekker zijn in het onderzoek. Het IBN werkt samen met andere onderzoeksinstituten, zoals het RIVO en het NIOZ. Wellicht doen er nog andere instituten mee. Het wordt een breed samenwerkingsverband.

Ik heb tijdens het algemeen overleg gezegd dat het gaat om de inzet met betrekking tot het areaal stabiele mosselbanken en de vergroting van de zeegrasvelden. Als streefwaarde heb ik daarbij die 2000 tot 4000 ha genoemd. Ook mevrouw Van Ardenne merkte dat zojuist op en zij gaf aan dat zij mogelijk haar twijfels daarbij heeft. Ik ben evenwel van mening dat dit op grond van wetenschappelijk onderzoek en bijvoorbeeld de milieuverkenningen van een paar jaar geleden geen gekke streefwaarde zou hoeven te zijn. Dat neemt niet weg dat ik ook heb gezegd – de heer Geluk heeft daaraan gerefereerd – dat, mocht het zo zijn dat wij die waarde niet halen, wij natuurlijk de komende jaren heel gedegen onderzoek doen naar de reden waarom wij die niet halen. Als behalve de visserij, tal van factoren daarbij een rol spelen, moet de visserij daarop niet worden afgerekend. Ik hecht eraan om dit nog een keer te benadrukken.

Ik denk ook dat mevrouw Van Ardenne gelijk heeft dat er moet worden gewerkt aan een heldere definitie van het begrip stabiele mosselbank. Wij hebben inderdaad een heldere definitie nodig als wij over vijf jaar de balans willen opmaken. Dat betekent dat dit onderwerp een hoge prioriteit heeft bij de aanvang van evaluatieonderzoek dat gedurende de looptijd van de tweede fase wordt uitgevoerd. In die zin ben ik het geheel eens met datgene wat in de motie van mevrouw Van Ardenne staat.

Ten aanzien van dat werken aan die stabiele mosselbanken hebben wij een extra inspanning nodig van de schelpdiersector. Die moet immers afzien van het bevissen van kansrijke gebieden, die voor de ontwikkeling van die stabiele mosselbanken belangrijk zijn. Tegelijk hebben wij het draagvlak van de visserijsector in deze tweede fase nodig om het beleid verder vorm te geven. Wij hebben ook uitgebreid met elkaar bediscussieerd dat dat draagvlak verworven kan worden door de uitruil van gebieden om tegelijkertijd die win-winsituatie te kunnen creëren.

De heer Herrebrugh heeft gezegd dat ik mij belemmerd voelde om met de uitruil van bepaalde gebieden verder te gaan dan nu is voorgesteld, omdat er geen handzame criteria zijn en met name omdat de PKB Waddenzee dat niet toelaat. Ik moet zeggen dat ik niet zelf een belemmering voel. Ik denk dat het gehele parlement en de regering als wetgevende instantie zich daartoe belemmerd zouden moeten voelen, omdat er nu eenmaal afspraken zijn gemaakt in een PKB. Dat neemt niet weg dat ik heb gezegd dat, nu de PKB aan herziening toe is, het goed zou zijn om met elkaar nieuwe criteria vast te leggen waardoor een uitruil van nieuwe gebieden in de toekomst kan plaatsvinden. Het gebied dat wij nu uitruilen, is een evident duidelijke win-winsituatie en daarom moeten wij dat langs de rand van de huidige PKB doen. In die zin zie ik de motie van de heer Herrebrugh als een ondersteuning van datgene wat ik tijdens het algemeen overleg heb toegezegd.

Ik merk met name richting mevrouw Augusteijn op dat door de openstelling van het gebied van Breehorn kan worden beschouwd als een soort grenscorrectie. In overleg met de sector is namelijk bepaald dat het gaat om een klein deel van het gebied. Overigens staat in de stukken wel erg definitief geformuleerd dat wij dat gebied als definitief zouden moeten beschouwen. Kortom, mevrouw de voorzitter, die motie zie ik als een ondersteuning.

Blijft over de motie van de heer Stellingwerf. We hebben in het algemeen overleg uitgebreid gediscussieerd over het MSC-systeem. Ik heb daarbij uitdrukkelijk gezegd dat dit een private organisatie is, met private regelgeving. Het is ook niet de enige die op verantwoorde wijze de ecosystemen beoogt te combineren met doelstellingen, zoals hier staat, inzake biodiversiteit en ecologie; er zijn ook andere private instellingen die dat doen. Op zich heb ik sympathie voor datgene wat de Marine Stewardship Council doet, maar om dat nu tegelijkertijd tot uitgangspunt van ons beleid te verheffen, daar voel ik niet voor. Ik denk dat wij mans genoeg zijn om onze eigen uitgangspunten te formuleren. Dat we daarbij dan kennis en wetenschap en interesse van anderen gebruiken, moge duidelijk zijn, maar aan deze motie heeft de regering geen behoefte.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Natuurlijk, de overheid heeft haar eigen beleidsuitgangspunten, maar waar het om gaat, is wat we ook zien in de landecosystemen: daar kan de overheid wel degelijk heel goed samenwerken met de daar aanwezige FCS en zij hanteert ook de criteria op dat punt. Ik zie niet in wat er hier dan anders zou zijn. Mij dunkt dat het hier heel goed bij elkaar gebracht kan worden. Die organisatie heeft juist in zich visserijorganisaties, natuurbeschermingsorganisaties, enz. Waarom zou de overheid daar dan niet bij aan kunnen haken? Dat is het enige wat ik voorstel.

Staatssecretaris Faber:

U zegt letterlijk in uw motie: "(...) waar op basis van de uitgangspunten van MSC en in overleg met MSC inhoud wordt gegeven aan een duurzaam gebruik en voortbestaan van de in die gebieden aanwezige ecosystemen". Ik vind dat een te grote beperking, mevrouw de voorzitter, van datgene waarmee wij bezig zijn. Ik wil het erbij betrekken en ik wil ernaar luisteren, zoals ik ook luister naar iedereen die met zinvolle dingen komt. Overigens luister ik ook als het geen zinvolle dingen zijn, want dan kun je dat heel kritisch afwegen. Ik wil het erbij betrekken, maar het gaat me veel te ver om het exclusief tot uitgangspunt te verheffen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik zal in ieder geval even naar de tekst kijken om te zien of er in die zin wat nuancering mogelijk is; dat lijkt me heel goed.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het betreft de motie die ik met de collega's heb ingediend over de stabiele mosselbanken en de definitie. Ik heb goed naar de staatssecretaris geluisterd. Ik heb begrepen dat zij de motie zal uitvoeren, in die zin dat zij van plan is een definitie op te stelen en zelfs als prioriteit, omdat dit ook nodig is voor het bereiken van het resultaat. Ik dank de staatssecretaris daarvoor en trek, in overleg met de collega's, hierbij de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Ardenne-van der Hoeven c.s. (21501-17, nr. 78) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Faber:

Mevrouw de voorzitter! Ik dacht dat alleen de vraag van de heer Geluk nog overbleef, namelijk wanneer het onderzoek waar we het over hebben, kan worden afgerond. Dit betreft het onderzoek naar de uitruilmogelijkheden en de win-winsituaties. De bedoeling is dat het tijdig vóór het volgende seizoen zal zijn afgerond. Dit is ook nodig om de afspraken en de visbeheersplannen voor dat seizoen in werking te laten treden en te kunnen goedkeuren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven