Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 c.a. (aanpassing van de oudedagsreserve van de zelfstandigenaftrek alsmede vervallen van de vermogensaftrek) (25690).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Er is van ondernemerszijde, met name vanuit het midden- en kleinbedrijf, lang op aangedrongen om de fiscale oudedagsreserve aan te passen. Het CDA onderschrijft in hoofdlijnen het wetsvoorstel zoals het er ligt. Het vergroot met name bij de kleinere bedrijven de financiële slagkracht van de zelfstandige ondernemer.

Het voorstel om de fiscale oudedagsreserve in stand te laten bij verliezen, onderschrijven wij. Wanneer de fiscale oudedagsreserve hoger is geworden dan het ondernemingsvermogen, onder andere door verliezen maar met name door onttrekking, neemt het risico van misbruik toe. Het CDA heeft voorgesteld de grens van tweemaal het minimumloon te gebruiken om onttrekking toe te staan voor levensonderhoud zonder dat het consequenties heeft voor de oudedagsreserve. De staatssecretaris heeft betoogd dit voorstel niet over te nemen en heeft dit gemotiveerd door aan te geven dat dit nog onvoldoende soelaas biedt voor de ondernemer die werkelijk behoefte heeft aan echte versoepeling. Ontstaat nu niet het risico van een forse schuldenopbouw, zo vragen wij de staatssecretaris, met name waar mensen in een financieel uitzichtloze situatie geraken, bijvoorbeeld bij staking van een bedrijf of als de onderneming failliet gaat. Dit staat los van de problemen die er zijn bij het invorderen.

De CDA-fractie steunt ook de voorstellen om het eerder voorgestelde relatieve criterium "hoofdzakelijk" te vervangen door "grotendeels". Zij pleit ervoor om dit over twee jaar te evalueren. Mocht het verwachte resultaat uitblijven, dan brengt de CDA-fractie alsnog graag de suggestie in om het maximaal aantal uren dat aan loondienst wordt besteed te koppelen aan het criterium. Wij draaien het dus om.

Het CDA pleit voor het geleidelijk afschaffen van de vermogensbelasting. Het voorstel om de vermogenstoets te laten vervallen in de fiscale oudedagsreserve, is wat ons betreft een stap in de goede richting. Vanuit de land- en tuinbouw wordt echter aangegeven dat door middel van dit voorstel per saldo zo'n 60 mln. aan lastenverzwaring ontstaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen en, zo ja, hoe denkt hij dit te compenseren?

Bij dit wetsvoorstel zijn geen voorstellen gedaan om het ondernemersbegrip in de inkomstenbelasting te regelen. Wij kennen het belastingplan voor de 21ste eeuw ook nog niet. Passen deze voorstellen in dat belastingplan, met name als het gaat om de pensioenen? Het is voor ondernemers belangrijk om een consistent en betrouwbaar beleid uit te zetten, met name wat betreft de overheid. Voorzover onze kennis reikt, wordt het ondernemersbegrip in fiscale zin versmald. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Zo ja, wat heeft dit voor invloed op het voorliggende wetsvoorstel? Is er al rekening mee gehouden? Wat betreft het CDA kan er geen sprake zijn van terugwerkende kracht. Dat is bekend. Starters en bestaande zelfstandige ondernemingen hebben recht op duidelijkheid waar het gaat om de vraag hoe fiscaal af te rekenen en tegen welke administratieve kosten.

Voorzitter! Kan de staatssecretaris tot slot aangeven hoe hij denkt de regeling bredere bekendheid te geven, nu uit de RMK-enquête blijkt dat zo'n 32% niet aan de regeling deelneemt?

Mevrouw Giskes (D66):

Mijnheer de voorzitter! Het wetsvoorstel dat nu aan de orde is voor de oudedagsreserve en de zelfstandigenaftrek, heeft de ondertoon dat er nodig iets moet gebeuren omdat er anders van alles misgaat. Er is misbruik en er dreigt misbruik. Dat wil men afgrendelen. In de ogen van D66 gaat het echter over iets anders. Wij leven in een tijd waarin wij het eigen initiatief stimuleren en waarin wij hopen dat mensen zoveel mogelijk zelfstandig ondernemer durven te zijn. In zo'n tijd moet men dat zoveel mogelijk stimuleren. Iedere regeling die er is of die daarvoor nog te bedenken valt, is meegenomen. De regelingen die er zijn, moet men niet aantasten. Ik zie twee polen en ik heb de indruk dat het kabinet heel erg op die ene kant zit, namelijk bestrijding van misbruik. Waarom is dit wetsvoorstel op dit moment nodig? Wij zijn er met z'n allen van overtuigd dat het noodzakelijk is om het ondernemersbegrip wat breder te bekijken. Ik neem aan dat het zal terugkomen in de verkenning 21ste eeuw. Waarom moet er zo nodig nu iets worden veranderd? Als je iets verandert, hoever ga je dan en welke kant ga je op?

Als het gaat over de zelfstandigenaftrek, is gekozen voor een verzwaring van de criteria waaraan je moet voldoen. Het gaat niet meer om het aantal gewerkte uren, maar grotendeels iemands arbeidstijd moet eraan gewijd zijn. Dat wordt in veel gevallen een ander verhaal. Raak je niet steeds verder af van die andere doelstelling, namelijk het bevorderen van het eigen initiatief?

Over de oudedagsreserve wordt gezegd dat die moet worden gekoppeld aan de zelfstandigenaftrek. Die gaat mee in diezelfde ontwikkeling van het strenger maken om ervoor in aanmerking te komen.

Het afschaffen van de vermogenstoets heeft onze instemming.

Bij de zelfstandigenaftrek is nu nog sprake van een grens van 65 jaar. Door de koppeling van de FOR aan de zelfstandigenaftrek is dat ook bij de FOR het geval. Waarom zou je mensen die nog even door willen werken niet in aanmerking laten komen voor de zelfstandigenaftrek? Misschien zijn er steeds meer mensen die niet voldoende AOW hebben opgebouwd of die onvoldoende overig pensioen bij elkaar hebben weten te sprokkelen. In deze tijd van flexibiliteit is dat niet geheel onwaarschijnlijk. Waarom zou je niet iemand toestaan wat langer door te werken? Op die manier kam men zichzelf beter voorzien van een oudedagsvoorziening, zulks in de geest van de commissie-Witteveen. Er is op dit punt amendering mogelijk. Ook heb ik een motie achter de hand die vraagt om meer onderzoek. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris eerst af. Helaas zal er nog een twee korte ronde achter moeten.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik ben blij dat op initiatief van de fractie van de VVD de staatssecretaris de Wet op de inkomstenbelasting heeft gewijzigd als het gaat om de FOR. De VVD-fractie vond dat de FOR niet voldoende werkte. Wij hebben toen een rapport laten opstellen door dr. Dietvorst, die inmiddels hoogleraar is geworden. Zo zie je hoe snel het kan gaan. Wij hebben dat rapport aan de staatssecretaris aangeboden. Namens de Paarse partijen gaven wij hem het bericht: of u komt met wetgeving of wij. Dat hoef je deze staatssecretaris maar een keer te zeggen. Uiteindelijk heeft het wel iets langer geduurd dan wij hadden gehoopt, maar wij zijn blij met het resultaat. De vermogenstoets is weg en de dotatie is vereenvoudigd.

Wij hebben gisteren een brandbrief ontvangen van LTO Nederland. Daarin wordt gezegd dat vanwege het afschaffen van de vermogenstoets een extra lastenverzwaring plaatsvindt van 85 mln. in de agrarische sector. Het lijkt erop dat het gaat om het spel van de centen. Wie heeft er gelijk? Wellicht kan de staatssecretaris er nog op ingaan.

Wanneer de staatssecretaris het had gelaten bij aanpassing van de FOR, waren wij al zeer blij geweest. Als hij een initiatief van de Kamer opneemt, dan kun je van hem verwachten dat hij er nog wel iets anders infietst. Ook deze keer is dat geschied en wel een koppeling aan de zelfstandigenaftrek en een verscherping van de criteria van deelneming aan de FOR en de zelfstandigenaftrek. De staatssecretaris wilde in eerste instantie dat men zijn tijd hoofdzakelijk, dat wil zeggen voor minstens 70%, besteedde aan de onderneming. Daar hadden wij grote problemen mee. Als je naast een baan een onderneming wilde starten en nog wat zekerheid wilde, kwam je in de problemen. De staatssecretaris heeft die kritiek die breed in de Kamer leefde gehoord. Ik ben blij dat hij het hoofdzakelijkheidscriterium heeft afgezwakt tot een grotendeelscriterium. Als je nu bijvoorbeeld 30 uur werkt bij een werkgever en 30 uur in je onderneming voldoe je aan het grotendeelscriterium. Dan kom je in aanmerking voor de FOR en de zelfstandigenaftrek. Wij zijn dus tevreden.

Daarnaast voelt de fractie van de VVD er bijzonder veel voor om de leeftijdsgrens voor zowel de zelfstandigenaftrek als de FOR te laten vervallen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! De aanscherping van het urencriterium is veranderd van "hoofdzakelijk" naar "grotendeels". In de nota naar aanleiding van het verslag staat nu dat ook onder de eis "grotendeels" men naast vier of meer dagen in loondienst de zelfstandigenaftrek niet krijgt. De vraag is of dit afhangt van het aantal uren dat iemand in die dagen in loondienst en aan zijn onderneming besteedt. Is het juist dat men bij vier dagen loondienst niet zonder meer wordt uitgesloten van de zelfstandigenaftrek, maar dat dit afhangt van het aantal uren? De staatssecretaris heeft reeds gemeld dat vakantiedagen en weekeinden ook meetellen voor de onderneming. Kan hij wat duidelijkheid geven hoe scherp de eis precies is?

Een aantal mensen, met name van D66, pleiten ervoor de opbouw van de FOR ook voor 65-plussers te laten gelden. Ik neem aan dat dit niet zoveel kost, maar ik vraag wel hoeveel ongeveer. Het lijkt ons een beetje in strijd met de gedachte die bij ons leeft, om de pensioenen een beetje te versoberen. Ik heb begrepen dat de Hoge Raad heeft gezegd dat er geen sprake is van leeftijdsdiscriminatie. Ik ben bang dat als het deze kant opgaat, er in toenemende mate een beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hoewel het nu niet veel kost, kan het op de lange duur wel veel gaan kosten.

Ik heb begrepen dat een aantal collega-hoogleraren van minder riante aftrekposten in de sfeer van fiscale oudedagsreserves kunnen genieten als zij er een onderneminkje bij hebben, omdat zij vaak niet echt ondernemer zijn. Voorts verwacht ik dat ik minder brieven in mijn brievenbus vind over bijvoorbeeld investeringen in schepen. Mijn brievenbus is helemaal vol gebombardeerd met brieven waarin mij werd gevraagd om puur fiscale redenen commanditair vennoot te worden. Kan met name op dit laatste punt nog even gezegd worden hoe de regeling precies veranderd is?

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ere wie ere toekomt. Het wetsvoorstel dat voorligt is een initiatief van mevrouw De Vries. Ik las ergens in een vakblad de vraag waarom het allemaal weer zo snel moest. Zo snel is het niet, want het rapport dateert al weer van enige tijd terug. Wij hebben echter wat overleg gepleegd en de zaak zorgvuldig bezien. Moesten wij werken via de zelfstandigenaftrek; moesten wij het in de winst inbrengen? Ik was verbaasd over het artikel. Het is helemaal niet zo snel gegaan. Wij hebben een verzoek vanuit de Kamer willen honoreren, waarbij wij onze blik wat hebben verbreed. Ik ben verheugd dat het wetsvoorstel kan rekenen op een brede instemming.

De heer Ten Hoopen heeft gewezen op de gedachte van het CDA om oneigenlijk gebruik te voorkomen door een criterium te nemen dat bijvoorbeeld gekoppeld is aan 120% van het minimumloon. Intern bestond daarvoor bij ons nogal veel sympathie. In de stukken kan men zien dat daarbij echter de vraag rees of de flexibiliteit voldoende zou zijn. Wij hebben de afweging gemaakt en ik heb echt overwogen de gedachte van de fractie van het CDA over te nemen, maar ik heb uiteindelijk gekozen voor het flexibelere begrip grotendeels. Ik zeg toe dat wij de regeling zullen evalueren. De heer Ten Hoopen weet nu wat ik van zijn voorstel op dit punt vind en over twee jaar kunnen wij de regeling ook hierop beoordelen. Ik ben er blij om dat de heer Ten Hoopen de voorstellen voor de vermogenstoets een stap in de goede richting vindt.

Verder maakte de heer Ten Hoopen melding van een brandbrief van LTO. Ik heb begrepen dat LTO gewoon tegen de afschaffing van de vermogensaftrek is. Ik heb overigens al eens kenbaar gemaakt dat de desbetreffende regeling veel eerder in de vennootschapsbelasting afgeschaft is en dat er ook los van datgene wat LTO naar voren brengt, goede reden was om de vermogensaftrek ter discussie te stellen. Op de rekensommen van LTO ga ik nu niet in, want je kunt niet zo eenzijdig berekenen hoeveel een maatregel een sector kost. De vraag is dan wat je aan de sector toerekent, om welke bedrijven het gaat en wat het profijt is van de verhoging van de dotatie en van de beperking van de vermogenstoets. Het is heel goed mogelijk dat de ene sector meer profiteert van het voorstel dan de andere sector. Wanneer wij wetsvoorstellen maken, maken wij niet per sector een rekensom van de voor- en nadelen. De vraag is ook wat een sector is. Bovendien moet je hierbij betrekken dat men profiteert van andere fiscale maatregelen, zoals de uitbreiding van de zelfstandigenaftrek. Ik vind de benadering van LTO dus nogal eenzijdig.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Kent u de brief en kent u de berekening? Wat u over de sector zegt, is waar, maar de opmerkingen worden sterk gekoppeld aan kapitaalintensieve bedrijven, wat weer de sectoren overstijgt.

Staatssecretaris Vermeend:

Het hangt heel erg af van de individuele situatie. Er zijn particuliere bedrijven die extra profiteren van de beperking van de vermogenstoets. Een ander bedrijf heeft daar minder voordeel van. Er zijn bedrijven die op dit ogenblik relatief sterk profiteren van de huidige vermogensaftrek. Ik heb echter geen effect per sector voorhanden; dat bekijken wij nooit. Wij maken een maatregel en wegen op een bepaald moment af of deze nog moet blijven bestaan. Zo hebben wij overwogen dat de vermogensaftrek ook om andere redenen niet meer thuishoort in de huidige regelgeving. Er zijn dus een aantal zelfstandige redenen om de vermogensaftrek ter discussie te stellen. Naar ons oordeel moet deze aftrek verdwijnen, maar wij hebben de financiële middelen hiervoor niet in de schatkist gestopt, maar aangewend voor de bedrijven in het algemeen en voor de FOR. Het geld wordt dus gewoon teruggesluisd. Ik ga niet wegen en meten en knippen en plakken. Wij gaan niet bij elke wijziging exact na welk bedrijf of welke bedrijvensector meer of minder profiteert. Dit kan ook niet.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Kunnen wij dit bij de evaluatie over twee jaar betrekken, mocht het juist blijken te zijn wat er nu wordt beweerd?

Staatssecretaris Vermeend:

Ik vind het prima om die discussie aan te gaan en achteraf nog eens te bekijken hoe de regeling uitgevallen is. Daar heb ik geen problemen mee. Dit betekent niet dat er dan compensatie moet worden gegeven, want het is een kwestie van afweging in het totale beleid. Anders kan elk bedrijf wel hier komen. Van de maatregel om de FOR te vereenvoudigen en te verruimen, zal het ene bedrijf meer profiteren dan het andere.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dat begrijp ik, maar als toch een zeer onevenredige lastenverzwaring plaatsvindt, moeten we langs die weg op basis van de feiten de discussie voeren.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik heb geen problemen met een discussie daarover.

Voorzitter! Het lijkt mevrouw Giskes alsof er twee polen zijn. Enerzijds zijn we bezig met het bevorderen van ondernemerschap – starters – en anderzijds zit hier toch een vorm van bestrijding van misbruik in. Het gaat hier om financiële middelen. Er is geen kabinet geweest dat zoveel heeft gedaan aan het stimuleren van ondernemerschap. Ik wijs op de startersregeling en het fiscale pakket midden- en kleinbedrijf – toegejuicht in deze Kamer en breed gedragen – maar daarmee zijn budgettaire middelen gemoeid. Als je constateert dat er sprake is van loontrekkerschap, moet je de vraag stellen of het de bedoeling is dat financiële middelen die bedoeld zijn voor het echte ondernemerschap tegelijkertijd voor een deel terecht laat komen bij het loontrekkerschap. Dat is de achtergrond van de discussie die ik in deze stukken ben aangegaan. Het is niet de bedoeling dat iemand die voor het grootste deel feitelijk loontrekker is en er wat bij doet, in aanmerking moet komen voor ondernemersfaciliteiten. Dat is de achtergrond van de discussie. Nogmaals, er zijn financiële middelen mee gemoeid. Ik heb er geen bezwaar tegen om te bevorderen dat men geleidelijk aan van loontrekker naar ondernemerschap gaat en omgekeerd. Sterker nog, het zal in toenemende mate zelfs voorkomen. Op die combinatie heb ik niets tegen, maar tegelijkertijd is het niet de bedoeling dat de echte faciliteiten voor het midden- en kleinbedrijf voor een deel weglekken naar loontrekkers. In de loontrekkerssfeer heeft men bepaalde maatregelen en de mogelijkheid om pensioen op te bouwen, maar het gaat mij wat ver om dat dubbelop te doen. Het gaat namelijk wel ten koste van de budgettaire middelen die uiteindelijk terecht komen bij de echte ondernemer.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat begrijp ik, maar er zijn ook nog zelfstandigen die niet ook loontrekker zijn.

Staatssecretaris Vermeend:

In de discussie met de Kamer heb ik heel duidelijk geproefd dat het voldoende flexibiliteit biedt. Voor starters heb ik de feitelijke regeling weer zodanig bijgesteld dat er naar mijn oordeel geen knelpunt kan ontstaan. Het is dus een kwestie van evenwicht vinden, maar aan de andere kant moeten we er ook voorzichtig mee zijn dat we niet allerlei fiscale faciliteiten toekennen aan pseudo-ondernemers. Dat is ook niet de bedoeling, lees ik uit de inbreng van de fractie van D66.

Voorzitter! De heer Ten Hoopen heeft gevraagd naar het ondernemersbegrip en de plaats daarvan in de verkenning. Dit kabinet heeft geen plan ingediend met wetsvoorstellen etc. Nee, we hebben allemaal verkiezingsprogramma's geschreven en na de verkiezingen zal worden uitgemaakt welke richting wij ingaan. De krachtsverhoudingen spelen daar natuurlijk een rol bij. Eerder is al aangekondigd dat wij het ondernemersbegrip opnieuw bekijken op basis van de actuele ontwikkelingen en kijkend naar de toekomst. In het afgelopen halfjaar zijn er verschillende artikelen in de pers verschenen, waaruit blijkt dat het ondernemersbegrip dat wij thans kennen, tekortschiet, namelijk dat het ertoe leidt dat faciliteiten die de wetgever heeft gecreëerd, terechtkomen bij pseudo-ondernemers. De heer Van der Ploeg heeft daarop gewezen. In dat kader zullen wij met voorstellen komen, die vervolgens in discussie komen om uitvoerig alle voors en tegens te wegen, ook in het licht van het grote belang van ondernemerschap in dit land. Er wordt dus niet uitsluitend gekeken naar misbruik en oneigenlijk gebruik, maar ik signaleer, ook in de vakpers, dat er mede door de jurisprudentie een situatie is ontstaan waarin faciliteiten op een niet beoogde wijze tegemoetkomen aan pseudo-ondernemers c.q. beleggers.

Voorzitter! Volgens mij heb ik alle vragen beantwoord.

Mevrouw Giskes (D66):

De vraag over de 65 jaar nog niet.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik begrijp de achtergrond daarvan, namelijk de discussie of er, ook in de fiscaliteit, sprake is van een vorm van leeftijdsdiscriminatie. Daar gaat de discussie eigenlijk over. Omdat het hier gaat om de opbouwmogelijkheid in het kader van de FOR, moeten wij net als de heer Van der Ploeg die 65 jaar echter ook in verband brengen met andere sectoren, bijvoorbeeld de ideeën en gedachten van het kabinet in de pensioensfeer. Daar kun je het niet los van zien. Als je voorstelt om op te bouwen naar 65 jaar, moet je wel de vraag stellen of je daarmee ten opzichte van de werknemerssfeer geen bevoordeling creëert. Ook in de werknemerssfeer zijn wij in feite bezig met een discussie; die discussie zal ook hier plaatsvinden naar aanleiding van de wetsvoorstellen van de commissie-Witteveen. Als wij hier nu gaan vooruitlopen en in feite zeggen dat er opgebouwd mag worden, creëer je dan geen ongelijkheid met de werknemerssfeer? Is het nuttig of wenselijk om een dergelijke reserveringsmogelijkheid ook na het 65ste jaar toe te laten? Daarbij komt dat in de fiscale wetgeving meer leeftijdsgrenzen worden gesteld. Daarom zou ik niet uitsluitend kijken naar de grens van 65 jaar in het kader van de FOR. Er zijn meer leeftijdsgrenzen die, om welke goede reden dan ook, door de jaren heen zijn opgenomen in de fiscale wetgeving, bijvoorbeeld bij de fiscale wetgeving van 1964. Er wordt dus wel meer met grenzen gewerkt.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Het lijkt mij inderdaad goed als de leeftijdsdiscriminatie in een onderzoek betrokken zou worden. Ten aanzien van de FOR, die hier concreet aan de orde is, merk ik op dat ook het rapport-Witteveen, dat maatschappelijke ideeën weergeeft, stelt dat je langer moet kunnen doorwerken en dat je zelfs tot 100% zou moeten kunnen opbouwen. Je ziet steeds vaker dat mensen langer zullen werken. Dan kun je bij de FOR ook naar de zelfstandigenaftrek kijken. Het lijkt zeer reëel om de mogelijkheden in dit kader te onderzoeken.

Staatssecretaris Vermeend:

Mag ik, u tegemoetkomend, dit zien in het kader van de voorstellen van het kabinet in de bredere zin van de pensioensfeer? U hebt het zelf over de Witteveenvoorstellen gehad. Wij moeten dit breder bezien, want ook het wetsvoorstel op dat punt komt hier aan de orde en moet je hierbij betrekken. Het lijkt mij eenzijdig om uitsluitend op dit punt de discussie te voeren over de pensioenopbouw van zelfstandigen en om dat los te willen koppelen van...

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Natuurlijk moet je pensioenen breder bezien. Dat geldt bijvoorbeeld voor het punt van de leeftijdsdiscriminatie of de vraag of dingen tot het 65ste jaar moeten duren als je weet dat mensen langer actief moeten zijn omdat wij dat met z'n allen nodig hebben om onze verzorgingsstaat in stand te houden. Dat punt moet zeker nader onderzocht worden.

Mevrouw Giskes (D66):

Natuurlijk zou het onderzoek eigenlijk ook de vraag moeten inhouden in hoeverre die relatie gelegd moet worden en in hoeverre men op het punt van deze zelfstandigenaftrek vrij is om te doen wat men wil.

Staatssecretaris Vermeend:

Het is natuurlijk de vraag of er een relatie is – ook die vraag moet je erbij betrekken – maar je mag het niet los ervan zien. Ik kan nu niet zonder meer zeggen dat het daar wel kan, zonder dat de gedachtewisseling over de relatie heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Giskes (D66):

Precies.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik ben bereid om de Kamer op dat punt tegemoet te komen. Dat hoeft ook niet lang te duren, want het kan betrokken worden bij de discussie die wij straks, in het kader van Witteveen, toch over pensioenen zullen voeren. De voorbereiding daarvan kan ik nu starten en dan komt het in dat kader aan de orde.

Mevrouw Giskes (D66):

Even voor de goede orde: wij willen dit op korte termijn zien. De vergelijking met Witteveen is terecht, maar als het qua procedure daarop gaat lijken, zijn wij – als ik zo vrij mag zijn – minder gelukkig.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik begrijp dat dit een klein kritiekpuntje is.

Mevrouw Giskes (D66):

De fracties van de VVD en D66 hadden de gedachte dat het eerste beeld eigenlijk voor 1 februari duidelijk moet zijn, zodat wij dan weten wat wij verder kunnen doen.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Om een tweede termijn, wat mij betreft, te voorkomen, voeg ik daaraan toe dat het punt van de discriminatie en de leeftijd in het algemeen niet alleen bij Witteveen betrokken hoeven te worden.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik stel voor dat ik voor 1 maart met een notitie op dit punt kom.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Liever 1 februari.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik zit met een probleem en daarom stel ik toch 1 maart voor.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

De staatssecretaris is zo dynamisch dat wij erop vertrouwen...

Staatssecretaris Vermeend:

Het lukt mij niet voor 1 februari, wel voor 1 maart.

Dan wil ik nog ingaan op een opmerking van de heer Ten Hoopen over voorlichting. Ik heb ook gezien dat blijkbaar een groot aantal ondernemers om welke redenen dan ook geen gebruik van de regeling maakt. Dat kan aan de onbekendheid liggen. Het kan ook zijn dat men geen gebruik wil maken van de regeling. Ik wil dan graag weten wat de achtergrond daarvan is. Ik zal overleg voeren, ook in breder verband, over het MKB-pakket. Dat moet worden geëvalueerd. Wij moeten bezien op welke wijze wij effectiever met de voorlichting kunnen omspringen. Overigens, als men er doelbewust van afziet, houdt het op. Ik wil graag weten wat de achtergrond is.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik ben in eerste termijn twee kleine puntjes vergeten en die wil ik nu aan de orde stellen.

Ik wil graag weten wat de staatssecretaris vindt van de voorstellen van de heer Stevens om het probleem met betrekking tot het Wielockx-arrest te ondervangen door een scheiding te maken tussen zuivere en onzuivere winst. Wat doet de staatssecretaris met dat arrest? Wij kunnen blijven afwachten, maar het is wel een signaal.

Mijn tweede puntje betreft de meewerkende partner. De regeling is dat als die partner 525 uur werkt en de ander 875 uur, men ook aan de zelfstandigenaftrek komt. Begrijp ik het goed dat ook op dat punt geldt dat men als men gehuwde is dan wel als geregistreerd partner bezig is, identiek behandeld wordt? Als dat niet zo is, denk ik dat er een probleempje ligt.

Ten slotte dank ik de staatssecretaris voor zijn toezegging inzake een onderzoek. Wij begrijpen het zo dat er bij voorkeur op 15 februari en uiterlijk op 1 maart een notitie zal liggen die gaat over hetgeen in de sfeer van de zelfstandigenaftrek en de FOR gedaan kan worden aan de grens van 65 jaar, hoe het in zijn algemeenheid zit met de leeftijdsbehandeling op dit punt en wat de relatie is met het rapport-Witteveen. Op dat moment kunnen wij bezien wat verder nodig is.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Mevrouw Giskes heeft heel goed samengevat wat het moet zijn. Dat zal ik niet herhalen. Ik sluit mij daarbij aan. Uiterlijk 1 maart is die notitie er. Als het eerder kan, gebeurt dat.

Naar aanleiding van de discussie over de FOR heb ik een afweging gemaakt en gezegd waarom wij nu niet gekomen zijn met een meer fundamentele aanpak. De heer Stevens vraagt waarom het allemaal zo snel moet. Ik heb niet willen wachten, omdat de Kamer gevraagd had om snel op het gebied van de FOR wat te doen. Ik heb gekozen voor een pragmatische aanpak. Deze zaak komt overigens nog uitvoerig aan de orde.

Mevrouw Giskes (D66):

Hij doet een suggestie.

Staatssecretaris Vermeend:

Hij wil een onderscheid in de winstsfeer maken. Die gedachte wordt ongetwijfeld betrokken bij het geheel. Het is een buitengewoon creatieve en deskundige hoogleraar die ik regelmatig raadpleeg. Als ik heel snel reageer op zijn suggestie doe ik geen recht aan de creatieve gedachten die zijn verwoord in het Tom Poesartikel, zoals ik het maar noem.

Dan ben ik de heer Van der Ploeg nog een antwoord schuldig op de vraag over de vier dagen loondienst. Hij heeft gelijk, je moet toetsen aan het totale aantal loonuren op jaarbasis, je kunt niet volstaan met het bekijken van de week. Zo moet je inderdaad tewerk gaan bij toetsing aan het grotendeelscriterium.

Wat het geregistreerde partnership betreft, wij zullen daarbij in feite dezelfde regeling gaan treffen als bij gehuwden. En dan is de zaak opgelost.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de enige die zich had ingeschreven op de sprekerslijst voor de behandeling van wetsvoorstel toetsloon vermindering onderwijs (25350) van het woord afziet, maar wel gevraagd heeft dit wetsvoorstel gewoon op de stemmingslijst voor morgen te zetten. Dit zal geschieden.

Naar boven