Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1998) (25691).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Als ik geweten had wat de starttijd zou zijn, had ik mezelf wat minder enthousiast op deze lijst gezet.

Om te beginnen moet ik even een misverstand uit de weg ruimen. De staatssecretaris moppert wat in zijn nota naar aanleiding van het verslag: het is ook nooit goed, want nu haal ik alle onderwerpen keurig uit elkaar en dan krijg ik daarvoor weer op mijn kop. Niets is minder waar. De strekking van mijn opmerkingen over deze belastingplanserie was juist dat ik mij alleen nog maar afvroeg waarom wij het ene onderdeel nog "belastingplan 1998" noemen en alle andere onderdelen anders. Ik heb ook gemerkt dat het verwarring wekt in de praktijk, want men is kennelijk toch conservatief en denkt dat het belastingplan over alle belastingvoornemens voor 1998 gaat, terwijl de staatssecretaris het keurig heeft opgesplitst. Moeten wij de term "belastingplan" wel voor een van die onderdelen gebruiken?

Het tweede probleem is zo langzamerhand het moordende tempo waarin dit soort voorstellen aan het eind van het jaar behandeld moet worden. Eigenlijk wordt het te gek zoals wij hier nu bezig zijn. Wij zeggen dat iedere keer en wij slikken het toch weer. Ook nu kan ik daar niets meer aan doen, maar ik leg de staatssecretaris toch de vraag voor of er niets denkbaar is waardoor de wetten waarvan wij zeker weten dat zij op heel korte termijn moeten worden ingediend en afgehandeld, bij indiening bij de Raad van State ook kunnen worden voorgelegd aan de Kamer. Is er dus een verkorting mogelijk van de procedure? Ik heb dit eerder aan de orde gesteld en ik zou hier graag nog een mening over horen.

Voorzitter! Ik kom op de inhoud van dit deel van de belastingwetten. Ik zal niet weer het verhaal houden dat wij zien dat de grondslag wat aan het versmallen is op momenten waarop wij eigenlijk zouden willen dat de grondslag verbreed wordt. Dit soort discussies gaan wij ongetwijfeld voeren als het gaat over de verkenning van de 21ste eeuw, waarop wij langzamerhand met smart zitten te wachten. Aan het eind van mijn betoog kom ik daar nog op terug. Een groot aantal voorstellen dat nu in het belastingplan zit, is geïnspireerd door de PEMBA-operatie. Ik zal niet proberen na te vertellen hoe het allemaal zit, maar erg helder kan ik het niet vinden. Ik neem aan dat het allemaal klopt en heb er één vraag over. Het blijkt dat de AOW-premie dit jaar van 15,4% naar 16,5% gaat. Ook dat wordt verklaard uit het verschijnsel PEMBA. Vorig jaar kregen wij nog te horen dat de AOW-premie zou worden afgegrendeld: 15,4% wordt het, is het en blijft het. En nog geen jaar later blijkt er een wijziging nodig. Misschien kan de staatssecretaris nog eens aan de Kamer uitleggen waarom in dit geval toch een verhoging van 1% nodig was. Kan hij ook aangeven hoe wij er nu zeker van kunnen zijn dat er volgend jaar niet weer een andere reden is waarom een maximumpercentage veranderd moet worden, al was het maar om ons goed te kunnen voorbereiden op de behandeling van de AOW-wetsvoorstellen die binnenkort in de Kamer behandeld zullen worden?

Voorzitter! In het belastingplan zit ook een voorstel om de buitengewone lasten wat coulanter te behandelen. Wij hebben in de schriftelijke ronde aandacht gevraagd voor het verschijnsel dat wij nog steeds gehuwden per definitie alles laten optellen en afrekenen bij de meestverdienende. Dat strookt eigenlijk niet geheel met het idee van individualisering van de belasting: reken bij iedereen toe wat hem of haar ook werkelijk toebehoort en handel op die manier. Ik kan mij voorstellen dat het niet simpel is om dit soort onderwerpen bij deze kleine wijzigingsronde anders te doen, maar ik vraag de toezegging van de staatssecretaris dat hij bij de verkenning voor de 21ste eeuw expliciet op dit soort onderwerpen terug zal komen, zodat wij er dan wat beter over kunnen praten.

In de schriftelijke ronde is ook het onderwerp extra kosten ten gevolge van ziekte aan de orde geweest. Daarbij heb ik gevraagd om te kijken of ouderen die de zorg voor een andere gehandicapte oudere op zich nemen, die anders aangewezen zou zijn op instellingshulp, een tegemoetkoming kunnen krijgen, omdat er ongetwijfeld meer kosten in zo'n huishouden gemaakt worden, die niet zozeer worden gedekt door de Wet voorzieningen gehandicapten. Het inkomen zou ook wat minder kunnen zijn, hetzij omdat men minder kan werken, hetzij omdat men wat wijzigingen ondervindt in de AOW-sfeer. De staatssecretaris heeft op die vraag redelijk welwillend geantwoord. In deze behandeling zou ik graag een bevestiging horen dat hij dat heel serieus gaat bekijken en op welke termijn.

Vorig jaar hebben wij gevraagd om te laten zien wat de effectiviteit is van de SPAK, de specifieke afdrachtskortingen, waarin toen wat verhogingen gingen optreden. Omdat wij uit zijn op doeltreffende maatregelen, vroegen wij om gegevens, zodat wij kunnen zien waar wij mee bezig zijn en of het zin heeft om daarmee door te gaan. Een harde belofte is er niet gedaan. Inmiddels is wel duidelijk dat er allerlei onderzoek gaande is, maar de gegevens liggen er nog niet. Ik vermoed dat zij er volgende maand zijn. Wij hebben schriftelijk gevraagd om een voorproefje hiervan, maar dat is niet gekomen. Ik vind dat heel erg jammer. Ik zou graag bij deze behandeling meer informatie krijgen over de effectiviteit van de SPAK. Door de VNO is erop gewezen dat dit ingewikkeld is bij 32 of 36 uur. Kan de staatssecretaris hierop ingaan?

Waarom is er gekozen voor een kleine verhoging van de belastingvrije voet in de vermogensbelasting en een verlaging van het tarief? Ik kan mij voorstellen dat wij uitsluitend kiezen voor verhoging van de belastingvrije voet, zodat mensen die alleen een eigen huis hebben, helemaal buiten de sfeer van de vermogensbelasting blijven. Dat lijkt mij ook uitvoeringstechnisch niet zo gek. Ik hoor hier graag een reactie op.

Op verschillende momenten zijn er al de nodige woorden gewijd aan de verlaging van de lokale lasten met ƒ 100 per huishouden. D66 heeft steeds gezegd dat het onzes inziens een verkeerd signaal is om die tegemoetkoming in de lokale lasten te koppelen aan de kosten die worden gemaakt voor afvalstoffenverwijdering. Huishoudens maken gebruik van afvalverwerking en afvalverwijdering. Het is goed als mensen zich bewust zijn van de kosten van dit soort maatregelen, die een duidelijke milieucomponent hebben. Als je vindt dat je de lokale lasten wat moet verzachten, waarom zou je het dan niet in de OZB-sfeer zoeken? Dat is de plek waar de gemeenten alles wat zij nodig hebben, omslaan over de huishoudens, zodat zij voldoende geld binnen krijgen.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik ben het eens met de redenering van mevrouw Giskes dat je ervoor moet waken dat de bekende slogan "de vervuiler betaalt" niet op deze wijze wordt gefrustreerd. Vindt zij het echter sowieso acceptabel dat wij in Den Haag uitmaken op welke wijze gemeenten hun lasten voor de burgers moeten verlichten?

Mevrouw Giskes (D66):

Heel principieel gesteld zou ik mij kunnen voorstellen dat je het nodig vindt daarvoor extra geld beschikbaar te stellen en dat de gemeenten het verder zelf moeten regelen. Ik vind het echter ook terecht dat wij heel zichtbaar willen maken dat dit gebeurt en dat er bij het Rijk besef bestaat van de lokale lasten en van de relatie tussen hetgeen op rijksniveau gebeurt en wat daarvan uiteindelijk gemeentelijk te merken is. Daarom verzetten wij ons niet tegen het idee dat je dit een tijdje doet. Het zal maar voor twee jaar zijn, zo blijkt uit de nota van wijziging. Wij blijven echter van mening dat het wel op de goede plek moet gebeuren.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar het ingrijpen in de gemeentelijke autonomie door "Den Haag" vindt zij geen bezwaar?

Mevrouw Giskes (D66):

Ik heb begrepen dat de vertegenwoordigers van de gemeenten ermee akkoord gaan dat wij zoiets op deze manier kunnen regelen. Zij hebben vanuit hun autonome belang dit voorstel bekeken. Het is voor iedereen acceptabel. Wij doen het twee jaar. Dat moet kunnen. Het verdient misschien geen schoonheidsprijs, maar het is wel acceptabel. Het voorstel verdient nog minder een schoonheidsprijs, als je het zoekt in de afvalstoffen. Milieumaatregelen van het Rijk werken door op gemeentelijk niveau, maar dat geldt voor evenveel andere maatregelen. Alles wat het Rijk beslist en wat te maken heeft met uitvoering of verdeling van middelen op gemeentelijk niveau, hoewel gedecentraliseerd, gaat over het algemeen gepaard met de nodige financiële druk. Dat betekent een opwaartse beweging in de sfeer van de OZB of van het milieu. De keuze is vrij en wij kiezen voor de OZB. Wij hebben daartoe een amendement ingediend. Ik wacht met spanning de reactie af.

Het pièce de résistance is de verhoging van de motorrijtuigenbelasting. Kennelijk heeft het kabinet het nodig gevonden, daartoe aangespoord door een kleine meerderheid in de Kamer, een beleid dat wij de laatste jaren zo goed proberen uit te dragen, namelijk variabiliseren van de autokosten – het hebben van een auto is niet zo duur, maar het gebruik wel – te doorkruisen met deze maatregel. Het zal duidelijk zijn dat de fractie van D66 zacht gezegd niet erg gecharmeerd is van deze maatregel. Wij hebben dat eerder al duidelijk gemaakt. Mijn eerste vraag is niet zozeer gericht aan de staatssecretaris als wel aan degenen die het niet laten doorgaan van de indexering van de accijnzen hebben gesteund. Staan deze fracties nog steeds achter die maatregel nu zij zien wat het effect daarvan is? Wij constateren dit feit, wij registreren het en wij nemen aan dat wij het moeten slikken.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter!...

De voorzitter:

Voordat u het woord krijgt, wijs ik u erop dat wij veel wetsvoorstellen moeten behandelen vandaag. Ik verzoek u de interrupties heel kort te houden.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik ben kort. Mevrouw Giskes daagt mij uit verantwoording af te leggen en vraagt mij of ik het nog steeds een acceptabele maatregel vind. Zoals daaraan nu vorm wordt gegeven, hebben wij niet beoogd. Met andere woorden: wat wij toen steunden, is door de manier waarop het kabinet dat heeft uitgewerkt, niet zozeer hetgeen ons voor ogen stond.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik zou bijna willen zeggen dat niets de heer Van Dijke in de weg staat een voorstel in te dienen om de maatregel weer terug te draaien. Ik wacht met belangstelling zijn voorstel af.

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw Giskes zegt dat niets de heer Van Dijke belet de maatregel terug te draaien. Ik weet niet of mijn amendement al bij de Kamer ligt.

De voorzitter:

Het ligt bij de Kamer.

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw Giskes vindt dit geen goede maatregel. Ik zou haar willen oproepen mijn amendement eens goed te bekijken. Zij zal het waarschijnlijk positief beoordelen.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik moet bekennen dat ik het nog niet heb gezien. Ik zal het straks goed bekijken.

Ik zou dit moment willen aangrijpen om bijna aan het einde van deze kabinetsperiode even stil te staan bij het functioneren van de staatssecretaris. De ministers krijgen allemaal keurige rapporten in de kranten. Ik vind het sneu als de staatssecretaris dat niet zou krijgen. Ik zal een klein voorzetje geven. Wij kunnen constateren dat deze staatssecretaris zeer voortvarend tewerk is gegaan. Ik heb het genoegen gehad een heel klein stukje mee te maken van de voorgaande periode. Ik mij best voorstellen dat er verschillen zijn in hoe mensen op dit terrein werken. Ik wil daar een zeer positief geluid over laten horen. Er zijn veel gaten gedicht. Er is getracht om veel constructies te bestrijden en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Ik vind dat zeer te waarderen. Ik heb ook gemerkt dat deze staatssecretaris uitgebreid genegen is om naar de Kamer te luisteren, ermee te overleggen en de Kamer van repliek te dienen. Dat gebeurt zelfs soms zeer uitgebreid.

De staatssecretaris heeft de zware klus op zich genomen om te kijken of wij niet naar een geheel ander belastingsysteem toe moeten. Dat is niet niks. Dat heeft hij zich inmiddels ook wel gerealiseerd. Wij moeten er echter, ongeacht wat de uitkomst is, waardering voor hebben dat de poging ondernomen wordt.

Tegelijkertijd leidt dit tot een overgang in mijn betoog naar de wat minder geslaagde punten. Het duurt immers wel heel erg lang. Dat heb ik in het begin van mijn betoog al gezegd. De Kamer gaat zich op den duur afvragen wat er precies gebeurt. Eerst heette het een plan. Inmiddels heet het een verkenning. Hoe heet het als het uitkomt en wat zal het nog inhouden? Ongetwijfeld gaat de staatssecretaris ons daar iets over vertellen.

Ik breng nog twee andere kleine minpuntjes naar voren. Ik wijs op het overladen van de Kamer met dit soort wetsvoorstellen. Mocht de staatssecretaris nog een tijdje doorgaan in zijn functie, dan mag hij proberen om dat toch wat anders te regelen. Gelukkig heeft de staatssecretaris wel geluisterd naar ons verhaal over de koppelverkoop. Wij zijn daar niet erg van gediend. De kerstboomverhalen worden door sommigen overigens nog steeds van toepassing gezien.

Ik ben tot slot zeer bedroefd dat het onderwerp zorgkostenforfait zo onwelwillend is benaderd. Ik heb er nu niet over gesproken. Ik neem aan dat het terugkomt in de verkenning.

De voorzitter:

Nu zou het woord zijn aan de heer Schutte. Ik heb hem echter nog niet gezien en daarom geef ik eerst het woord aan de heer Hoogervorst.

De heer Hoogervorst (VVD):

Waaruit maar weer blijkt dat de VVD voor belastingen toch wat eerder opstaat dan het GPV!

Mevrouw de voorzitter! Met dit belastingplan wordt de totale lastenverlichting van het kabinet op 17 mld. gebracht in plaats van de voorziene 9 mld. Daarnaast hebben wij reëel uitzicht op het bereiken van een financieringstekort van 1% in 1998, als wij de cijfers mogen geloven. Kan de minister of de staatssecretaris wat nadere informatie over al die prachtige belastingmeevallers geven?

Die solide cijfers kunnen wij behalen ondanks het feit dat de D66-fractie gisteravond een gat van 67 mln. in de begroting heeft geschoten, tegen alle afspraken in en totaal ongedekt. Wij hopen dat dit niet met de wisseling van de macht, pardon wacht, heeft te maken in die partij. Wij willen graag dat afspraken gewoon worden nagekomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Is de afspraak waar de heer Hoogervorst op doelt, neergelegd in het regeerakkoord?

De heer Hoogervorst (VVD):

Nee, die afspraak is gemaakt tijdens de algemene beschouwingen. Toen is heel duidelijk afgesproken dat na de algemene beschouwingen additionele budgettaire verlangens alleen worden ingediend als deze voorzien zijn van een solide dekking binnen de begroting. Gisteren heeft de D66-fractie de lesgeldmaatregelen afgeschoten zonder enige vorm van dekking aan te bieden. Dat is tegen alle afspraken in.

De heer Reitsma (CDA):

In alle eerlijkheid, is die afspraak in een kamertje gemaakt of heel hard hier in de Kamer?

De heer Hoogervorst (VVD):

Die is een kamertje gemaakt en in deze Kamer bevestigd.

De heer Reitsma (CDA):

Dan vraag ik de fractie van D66 of die afspraak hier in de Kamer is gemaakt en heel hard is bevestigd.

De heer Hoogervorst (VVD):

Die vraag hoeft de heer Reitsma niet aan mevrouw Giskes te stellen. De heer Wolffensperger heeft in de Kamer bevestigd dat als de D66-fractie met additionele voorstellen komt, zij deze zou voorzien van een dekking binnen de begroting.

Mevrouw Giskes (D66):

Er is natuurlijk een verschil tussen zelf komen met additionele voorstellen en het al of niet steunen van voorstellen van het kabinet. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat ieder wetsvoorstel met enige budgettaire consequenties dat in de Kamer wordt behandeld, niet meer ter discussie kan worden gesteld.

De heer Hoogervorst (VVD):

Natuurlijk kan daar discussie over worden gevoerd. Als D66 een maatregel afschiet, moet men wel zorgen dat het ontstane gat in de begroting wordt gedekt. De maatregel was immers al in de begroting voor volgend jaar opgenomen.

De voorzitter:

Ik stel voor deze discussie nu niet te voeren. Ik heb begrepen dat die gisteravond reeds is gevoerd in de Kamer.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Het belastingplan bevat een aantal maatregelen die zonder meer goed zijn voor de werking van de arbeidsmarkt. Ik heb het dan, bijvoorbeeld, over de verhoging van het arbeidskostenforfait met ƒ 460, waardoor de afstand tussen werken en niet-werken wordt vergroot. Daarnaast is er de verlenging van de eerste schijf met ƒ 350 en de verlenging van de tweede schijf met ruim ƒ 4000. Beide maatregelen leiden tot verlaging van de marginale wig. De verlenging van de eerste schijf staat ook in het verkiezingsprogramma van de VVD. Daarover zei minister Melkert onlangs dat dit alleen ten goede zal komen aan de eentonners. Volgens gegevens van staatssecretaris Vermeend heeft verlenging van de eerste schijf al een positief effect bij een belastbaar inkomen van ƒ 47.000 (ƒ 59.000 bruto). Wellicht wist minister Melkert niet precies waarover hij het had. Ik vraag aan de staatssecretaris of hij zijn partijgenoot enigszins vriendelijk op de vingers wil tikken of in ieder geval een cursus belastingrecht wil geven. Als wij op deze manier campagne met elkaar gaan voeren, dan lust ik er ook nog wel een paar.

Voorzitter! Dankzij de verlenging van de tweede schijf zullen in 1998 nog maar 280.000 mensen in aanmerking komen voor het 60% tarief, 100.000 minder dan in 1994. Daaruit kunnen wij concluderen dat het aantal hogere inkomens in Nederland is verlaagd, en dat moet toch ook de PvdA aanspreken.

Voorzitter! Niet van belang voor de arbeidsmarkt, maar wel van inkomenspolitiek belang is de verhoging van de ouderenaftrek. Het nettomaandinkomen van een alleenstaande oudere met alleen AOW – de meest kwetsbare groep in onze samenleving – is gestegen van ongeveer ƒ 1300 netto in 1994 naar ƒ 1500 nu. Dat is een hele forse verhoging. Aangezien deze ouderenaftrek op aandringen van de VVD in het regeerakkoord is gekomen, zal het niemand verbazen dat deze koopkrachtvooruitgang ons zeer verheugt.

Voorzitter! De fractie van de VVD is ook tevreden met de uitvoering van de motie van mijn collega Bibi de Vries met betrekking tot de verlaging van de vermogensbelasting. Wat ons in al die jaren met het CDA niet is gelukt, lukt ons nu wel met onze socialistische broeders van de PvdA. Ons toch al grote vertrouwen in het Paarse kabinet is nog verder toegenomen.

De heer Reitsma (CDA):

Ik vind dit heel interessant. Wij wachten de volgende fase met grote belangstelling af. Als u dat veel beter met Paars kunt regelen, dan verwacht ik dat er snel voorstellen komen om de gehele vermogensbelasting af te schaffen. Dat wilde het CDA altijd al. Wanneer komt dat dan?

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik ga hier toch niet de begroting 1999 bespreken?

De heer Reitsma (CDA):

Het was maar een luchtballonnetje dat u net noemde.

De heer Hoogervorst (VVD):

In 1998 krijgen wij voor het eerst sinds mensenheugenis een verlaging van het tarief van de vermogensbelasting. Dat hebben wij met het CDA nooit voor elkaar gekregen, wel met onze socialistische broeders.

De heer Rabbae (GroenLinks):

En zusters.

De heer Hoogervorst (VVD):

Inderdaad. Misschien komt het daardoor wel.

Voorzitter! Minder fraai is al het fiscale voegwerk dat nodig was voor de koopkrachtreparatie in verband met de PEMBA-operatie. Ik heb het dan over verhoging van de belastingvrije som, introductie van een bovenbasisaftrek en maatregelen in de sfeer van de ziektekosten. Het is niet fraai, maar wij nemen het dit kabinet niet kwalijk dat het zo gehandeld heeft omdat het niet acceptabel zou zijn geweest om de ouderen de klos te laten worden van een operatie waarmee zij niets te maken hadden. De rekensommen laten zien dat in alle gevallen het nominaal beschikbare inkomen toeneemt, terwijl de koopkracht van de ouderen met aanvullend pensioen stabiel lijkt te blijven. Ik hoor hiervan graag een bevestiging. Kunnen de bewindslieden garanderen dat de ouderen niet voor onaangename verrassingen komen te staan in 1998? Overigens laat de PEMBA-operatie al zien hoe ingrijpend zelfs een partiële belastinghervorming kan zijn. Wij zijn gesterkt in onze overtuiging dat een komende belastingherziening gepaard moet gaan met een forse nettolastenverlichting. De maatregelen die in de sfeer van de ziektekostenpremies zijn genomen, zijn toch niet structureel? Ze gelden toch alleen voor 1998?

Voorzitter! Ik kom te spreken over de specifieke afdrachtskorting lage lonen (SPAK). Die wordt in 1998 verdubbeld naar ƒ 3660. De kosten bedragen ongeveer 400 mln. Aan de ene kant is het goed dat de SPAK meer wordt toegesneden op voltijdbanen zodat het onbedoeld gebruik door deeltijdbanen wordt ingeperkt. Ook is het te billijken dat er een leeftijdsverhoging in zit. Een probleem is wel dat de marginalewigproblematiek door de verdubbeling van de SPAK fors zal toenemen. Er ontstaat immers een vreemde knik in het loonkostengebouw. In 1998 bedraagt de gemiddelde wig rond het minimumloonniveau ongeveer 13%. Bij modaal, toch niet zoveel verder in het inkomensgebouw, bedraagt de gemiddelde wig al 40%. Dat betekent dat er een enorme marginale wig in het loongebouw is. Bij 115% wettelijk minimumloon bedraagt alleen al de marginale werkgeverswig meer dan 65% en zelfs 135% als wij de tijdelijke doorstroom-SPAK niet meerekenen. Elke gulden extra die een werkgever zijn werknemer wil geven, kost hem minimaal een knaak in brutoloonkosten. Waar zijn wij dan mee bezig, op een niveau van 115% wettelijk minimumloon? Je hoeft waarachtig toch geen econoom te zijn – dat ben ik niet – om te begrijpen dat kunstgrepen van deze aard op den duur tot problemen leiden.

Het Centraal planbureau noemt er een paar in zijn economische verkenning voor de komende kabinetsperiode. Ten eerste wordt de verleiding groot om salarisverhogingen boven de 115% minimumloon zwart uit te betalen. Ten tweede heeft de werknemer weinig prikkels om zijn lagere personeel bij te scholen, omdat het dan onevenredig veel duurder wordt. De doorstroming van lager personeel wordt dus belemmerd. Ten slotte zullen binnen de range 100%-115% wettelijk minimumloon de lonen sterker gaan stijgen, omdat dit segment van het loongebouw kunstmatig goedkoop wordt gehouden.

Onze conclusie is dat de verdubbeling van de SPAK op zichzelf niet zo'n verstandige maatregel is, al moet ik erbij zeggen dat een onverstandige lastenverlichting natuurlijk altijd nog beter is dan een onverstandige lastenverzwaring. De fractie van de VVD zou een nog scherpere verhoging van het arbeidskostenforfait een betere vormgeving hebben gevonden, omdat die ook goed is voor de arbeidsmarktpositie van laaggeschoolden zonder dat er verderop in het loongebouw frictie ontstaat. Generieke lastenverlichting is überhaupt te verkiezen boven specifieke. Voor de VVD wordt dit een belangrijke toetssteen voor de komende belastinghervorming.

De VVD juicht het op zichzelf toe dat het kabinet met de verlaging van de lokale lasten met ƒ 100 per gezin een gebaar naar de burgers maakt. De sterke verhoging van de lokale lasten in de afgelopen tien jaar is veel burgers een doorn in het oog geweest. Zij is bovendien grotendeels veroorzaakt door regelgeving van rijkswege. Het is dus niet meer dan terecht dat het Rijk hiervoor een compensatie biedt.

De vorm van de compensatie, een korting op de afvalstoffenheffing, de reinigingsrechten, is echter minder fraai, en dan druk ik mij erg voorzichtig uit. De ƒ 100 wordt immers aan alle huishoudens uitgekeerd, ongeacht de vraag of zij al dan niet reinigingsrechten betalen. Sommige huishoudens betalen geen reinigingsrechten omdat die in hun gemeente niet worden geheven. Andere gezinnen krijgen de heffing wegens hun inkomen kwijtgescholden. In feite is dus de ƒ 100 compensatie niet meer dan een uitkering ineens aan alle gezinnen. Honderd pop in een envelop, zou je kunnen zeggen. De maatregel is qua uitvoering zo lelijk, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat hij in de toekomst zal worden herhaald. Daarom zal de VVD zich bij deze maatregel neerleggen, in het kader van het geven en nemen waaraan alle partijen in het kader van de Miljoenennota hebben meegedaan. Maar kom er alstublieft niet mee terug!

Mijn fractie is daarom ook tegenstander van het op zichzelf verstandig ogende amendement van mevrouw Giskes, waarmee een precedent wordt geschapen voor een belastingvrije som in de onroerendezaakbelasting. Ik voorspel dat in het kader van inkomenspolitieke overwegingen dan van jaar op jaar die belastingvrije som in de onroerendezaakbelasting zal worden gegeven. Ik spreek de heer Reitsma, die mede heeft ondertekend, er ook op aan. Op een gegeven moment zullen alleen nog de middengroepen in Nederland onroerendezaakbelasting betalen. Dat zou heel slecht zijn.

Mevrouw Giskes (D66):

Is dat niet wat ver doorgedacht, bij een maatregel die kennelijk voor twee jaar genomen wordt? De belastingvrije som kan ook worden gehandhaafd of, als men dat wil, wat worden opgehoogd. Waarom is dat nu een argument om het ene wel en het andere niet te willen?

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik denk niet dat er veel fantasie voor nodig is om te kunnen voorspellen dat er een zeer gerede kans is dat een nieuw instrument voor inkomenspolitiek als dat erbij geschapen is, van jaar tot jaar zal worden gebruikt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik kan vele redenen bedenken waarom je het niet via de OZB moet doen, maar u geeft mij nu net een reden om het wel te doen, namelijk dat je de draagkracht kunt vergroten. Ik was echt tegen de oplossing van CDA en D66. Maar nu u zo ineens zegt dat het een goede manier is om de draagkracht te verstevigen, moet ik er nog eens naar kijken. Ik zou zeggen dat u het argument niet te sterk moet gebruiken, want dan verliest u misschien een van uw handlangers.

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik heb ook inderdaad geaarzeld om dit argument naar voren te brengen, omdat ik bang was de PvdA-fractie op een idee te brengen, maar gezien het grote aantal ondertekenaars lijkt mij het risico van aanvaarding van het amendement toch al bijzonder groot.

Voorzitter! Met VNG en IPO is een horizonbepaling van twee jaar afgesproken. Na twee jaar mogen de gemeenten zelf bepalen wat zij ermee doen. In de gemeente Heerenveen is een motie – een resolutie – aangenomen om dat geld in eerste instantie te besteden aan verdere kwijtschelding van lokale lasten voor de minima en het restant specifiek aan te wenden voor de lage inkomens. Dat is dus weer een instrument van inkomenspolitiek op lokaal niveau. Er is dus totaal geen garantie dat dit instrument na twee jaar nog in de sfeer van een min of meer generieke lastenverlichting op lokaal niveau wordt aangewend. Ik maak mij ernstige zorgen hierover en onze weerzin tegen deze maatregel is hiermee nog verder vergroot. Is er nog een mogelijkheid om hierover in het bestuursakkoord bij het volgende regeerakkoord afspraken te maken? Welke garanties kunnen nu worden geboden dat dit niet na twee jaar weer een onderwerp wordt voor verdere inkomenspolitiek op lokaal niveau en dat het niet in de sfeer van lastenverlichting wordt gebruikt? Ik zou dat een zeer slechte zaak vinden.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik heb goed geluisterd naar mijn collega toen hij sprak over de lokale lasten. Als ik dat goed op mij laat inwerken – ook de garantie die hij aan het kabinet vraagt – rest de VVD-fractie eigenlijk maar één instrument en dat is om deze week voor het amendement-Van der Hoeven te stemmen. Daarin wordt namelijk aangegeven dat geen enkele korting op welke gemeentelijke belasting dan ook mag plaatsvinden, dat het hele bedrag in het Gemeentefonds moet worden gestort en dat er op geen enkele manier van een vrije voet sprake mag zijn. Dan is de heer Hoogervorst al zijn spoken kwijt!

De heer Hoogervorst (VVD):

Als we het allemaal in het Gemeentefonds gaan storten, zijn we het ook kwijt en wordt het allemaal in de uitgaven gestopt. Dat wil ik helemaal niet; dan heb ik nog liever dit.

De heer Reitsma (CDA):

Dus u hebt nog liever inkomenspolitiek in de OZB dan dat het in het Gemeentefonds komt? U vertrouwt uw eigen VVD-wethouders niet?

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik heb dat nog liever dan een onberedeneerde verhoging van het Gemeentefonds.

De heer Reitsma (CDA):

Daarmee vervallen uw argumenten van de spoken toch ook weer grotendeels!

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik zie het allerliefst dat het kabinet dit geld gewoon op zak hield of in de belastingvrije som zou stoppen. Dat zou het beste zijn: gewoon een algemene, generieke maatregel. Ik ken de verhoudingen echter goed genoeg om te weten dat we dan weer zoveel registers opentrekken dat een onbeheersbaar proces ontstaat.

Voorzitter! Het wegvervoer heeft alle Kamerleden benaderd met het argument dat het Eurovignet 3% duurder wordt en dat daardoor het kabinet ook onverwachts extra inkomsten krijgt. Is het niet redelijk om die verhoging in korting te brengen op de verhoging van de motorrijtuigenbelasting voor het wegvervoer?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Het voorliggende belastingplan kan in grote lijnen de instemming van de SGP-fractie wegdragen. Qua opzet is een belangrijke verbetering ten opzichte van de belastingplannen van voorgaande jaren bewerkstelligd. Er is een duidelijker bundeling aangebracht van onderwerpen die bij elkaar horen. Bovendien wil ik hier, evenals in de stukken, opgemerkt hebben dat het ons dankbaar stemt dat substantiële bedragen kunnen worden vrijgemaakt voor lastenverlichting. Er waait een gunstige economische wind, hetgeen ook zijn weerslag krijgt in de invulling van diverse belastingmaatregelen. Ook maatregelen ten behoeve van specifieke doelgroepen beoordeelt mijn fractie positief. Hoewel de beantwoording van onze vragen in het verslag in het algemeen helder was – waarvoor dank – zijn er op een omwille van de tijd streng geselecteerd aantal punten nog wat vragen gerezen.

Voorzitter! Het wetsvoorstel voorziet in de introductie van de zogeheten bovenbasisaftrek ter grootte van ƒ 410 in verband met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel PEMBA per 1 januari a.s. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering nadrukkelijk dat de bovenbasisaftrek niet alleen bedoeld is voor werkenden maar voor iedere belastingplichtige. Naar de mening van mijn fractie haalt de regering de bovenbasisaftrek hiermee uit de sfeer van de compensatie van de PEMBA-effecten en geeft zij aan deze aftrek aldus een bredere strekking. Dit brengt mij op het volgende.

Indien met de bovenbasisaftrek uitdrukkelijk wordt bedoeld inkomenseffecten voor iedere belastingplichtige te genereren, moet deze maatregel ook goed worden ingebouwd in het fiscale stelsel. Hierin zien wij naast de helaas steeds voortschrijdende individualisering enkele elementen overeind blijven die zeer terecht de positie van de kostwinner ten volle erkennen. Een ervan is de overdraagbaarheid van de belastingvrije som. De regering dient, nu zij uitdrukkelijk de PEMBA-reparatie aan alle belastingplichtigen ten goede wil laten komen, de systematiek van de fiscale regelgeving zomin mogelijk aan te tasten. Mijn fractie heeft het amendement van de heer Schutte dat aan deze gedachte uitdrukking geeft, medeondertekend.

Wij onderschrijven het standpunt van de regering dat alleenstaande ouders de zorg voor de kinderen optimaal moeten kunnen uitoefenen. De regering kent onze bezwaren tegen het stimuleren van arbeidsparticipatie voor alleenstaande ouders met kinderen onder de middelbareschoolleeftijd. In dit voorstel wil de regering via de aanvullende alleenstaandeouderaftrek bewerkstelligen dat alleenstaande ouders werk zo goed mogelijk combineren met zorg. Mijn fractie is daar niet aan toe. Alle gelegenheid moet worden gegeven om de broodnodige aandacht aan het verzorgen van de kinderen te schenken. Wil de regering nog eens aangeven hoe zij dit voorstel ziet in relatie tot de zorg voor kinderen door alleenstaande ouders? Wint het element werken het hier niet van het element zorgen?

Zal het complex werken-zorgen en de positie van alleenstaande ouders erin overigens ook in een breder verband aan de orde komen? Ik denk hierbij aan de activiteiten van de commissie Dagindeling. Is het niet zinvol dergelijke afzonderlijke beleidsmaatregelen nadrukkelijker in een bredere context te plaatsen?

In de afgelopen weken is enkele malen gediscussieerd over de ƒ 100 die de regering ter beschikking stelt ter vermindering van de gemeentelijke milieulastendruk. Mijn fractie is niet onverdeeld gelukkig met de gekozen aanpak. Gemeenten moet eigenlijk de vrijheid gelaten worden bij het heffen van de eigen belastingen. Dat de regering wil bijdragen aan het verlichten van de gemeentelijke lastendruk is gezien de recente ontwikkeling ervan te begrijpen, maar de wijze waarop de gemeenten hieraan uitvoering geven, moet eigenlijk niet worden gedicteerd. Inmiddels hebben de besprekingen met de VNG en het IPO blijkens de brief van 19 november van de staatssecretaris van Financiën en de nota van wijziging van 18 november aanleiding gegeven tot een gewijzigde opstelling van de regering. Toch stel ik enkele vragen.

Gemeenten wordt na twee jaar de mogelijkheid gegeven zelf invulling aan de lastenverlichting te geven. Waarom die twee jaar?

Bovendien wil mijn fractie het weer eens helder hebben hoe de regering de gemeentelijke belastingautonomie ziet. In een interview met staatssecretaris Vermeend in het weekblad Oogst van 7 november zegt hij: "Het Rijk kan niet ingrijpen in het belastingbeleid van de gemeenten. Als daar problemen over zijn, dan is dat een zaak van het lokale bedrijfsleven en de lokale overheid. Dat is nu lokale democratie." Toen sprak hij over de problemen rond de OZB. Hoe ziet de staatssecretaris de verhouding tussen deze uitspraken en de aanpak in het wetsvoorstel?

De fractie van de SGP heeft haar sympathie uitgesproken voor de versoepeling van de buitengewonelastenaftrek ten behoeve van chronisch zieken. In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie gevraagd om een overzicht van de reguliere extra uitgaven van deze groep ten opzichte van het normale uitgavenpatroon. De regering stelt op basis van gegevens van het IMG, het Instituut voor maatschappelijke gezondheidszorg, dat deze extra uitgaven een bedrag van ƒ 640 belopen. Mijn fractie krijgt graag meer inzicht in de samenstellende delen van deze extra uitgaven. Kan de regering hierover iets meer zeggen? Dit kan ook schriftelijk; het hoeft niet hier in het debat.

Wij hebben van de VSN, de Vereniging spierziekten Nederland, een schrijven ontvangen d.d. 14 november jl. waarin aan de toereikendheid van de voorgestelde maatregel het nodige wordt afgedaan. Kent de regering deze brief? Wil zij in het kader van de voorgestelde versoepeling van de buitengewonelastenaftrek hierop reageren, zo nodig schriftelijk?

Voorzitter! Ik sluit af met de actualiteit in de zin van de gesuggereerde belastingmeevaller. Wij krijgen dat nog bij de najaarsbrief over een paar weken. Nu collega Hoogervorst echter zo vrijmoedig en royaal heeft geïnformeerd naar de meest actuele stand van zaken, voeg ik mij daar uit nieuwsgierigheid toch bij, want het gaat immers niet om niets.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Praten over het belastingplan is in deze tijd toch verwarrend. Over welk belastingplan moeten wij eigenlijk met elkaar praten: over hét belastingplan voor de 21ste eeuw of gewoon het belastingplannetje voor 1998? Hoe staat het eigenlijk met dat plan? Wanneer komt het naar de Kamer? Begint het kabinet niet langzamerhand een beetje verlegen te worden of zelfs zich te schamen dat elke toezegging opnieuw niet kan worden nagekomen in de richting van de Tweede Kamer? Kan het vandaag aangeven wanneer dat plan de Kamer zal bereiken?

Met het oog daarop moeten wij vandaag ook praten over zaken die straks waarschijnlijk afgeschaft worden als het aan de Paarse coalitiepartners ligt. Dan heb ik het over de belastingvrije voet. Zijn de berichten in de media juist dat deze constructie zal verdwijnen? Zo ja, wat moeten wij daarmee als dat straks consequenties kan hebben voor een deel van de bevolking, met name de mensen met de laagste inkomens? Graag krijg ik een antwoord daarop, al weet ik dat beide bewindslieden natuurlijk hebben geleerd om zeer zorgvuldig en voorzichtig om te gaan met dergelijke kwesties. Hoewel, af en toe wil men best een beetje uitschieten, maar misschien hebben wij vandaag recht op een uitschieter. Wij zullen zien.

De verlenging van de tweede schijf is naar het oordeel van mijn fractie gewoon verspilling. Mijn fractie sluit zich hiermee aan bij de mening van de Raad van State dat generieke belastingverlichting verspilling van geld is, zeker wanneer deze operatie naar de opvatting van het kabinet gericht is op het creëren van werk. Wat heeft in de ogen en de berekeningen van het kabinet de verlenging van de tweede schijf opgeleverd aan werk? Kan dat duidelijk worden gemaakt in de richting van de Kamer? Vooralsnog is mijn fractie van mening dat deze constructie meer inkomen boven werk betekent voor de lagere inkomens dan dat er werkelijk effect wordt gesorteerd aan de onderkant van de arbeidsmarkt, al ben ik nieuwsgierig naar de calculaties van het kabinet. Dat is voor mij reden om een amendement in te dienen om de verlenging te beperken en met de opbrengst daarvan de wachtlijsten in de thuiszorg te bestrijden. Ik hoop dat de Kamer dit wil steunen.

Ik kom bij de voorstellen met betrekking tot de vermogensbelasting. Het kabinet is gevoelig voor de fiscale migratie naar België; vandaar deze voorstellen. Ik ben benieuwd naar de berekeningen van de terugverdieneffecten van deze voorstellen van het kabinet.

Dan kom ik bij de ƒ 100 lastenverlichting op lokaal niveau. Iedereen heeft zich tot nu toe in negatieve zin uitgesproken over de aanpak van deze operatie. Ook mijn fractie vindt dat die geen enkele schoonheidsprijs verdient, mede omdat het kabinet heeft gekozen voor een cadeau aan iedereen, terwijl wij weten dat de lastendruk het zwaarste is voor de laagste inkomens op lokaal niveau. Waarom heeft het kabinet gekozen voor deze generieke aanpak en niet geprobeerd om zoveel mogelijk specifiek te kijken naar de positie van de lagere inkomens?

Voorzitter! Ik kom op de inflatie-indexatie van de accijnzen voor benzine en dieselolie. Het verhaal is bekend. Dankzij een kleine meerderheid is deze indexatie niet doorgegaan. Dat leverde een gat in de begroting op, dat gedekt is door een verhoging van de motorrijtuigenbelasting. Mijn fractie kan daar niet akkoord mee gaan, mede gezien de effecten daarvan op het bestrijden van milieunadelen. De variabilisatie moet gekoppeld worden aan het motorvermogen en niet aan het gewicht. Uit een analyse is gebleken dat het vermogen van de motor veel meer bepalend is voor het milieueffect dan het gewicht. Is de staatssecretaris bereid om een studie naar dit effect in te stellen? Wellicht kan op grond daarvan tot bijstelling worden gekomen.

De heer Van Dijke (RPF):

Mevrouw de voorzitter! Elk jaar vlak voor sinterklaas is het spannend wat het belastingplan in petto heeft. Dit jaar konden wij rekenen op allemaal voordelen voor de burgers en de bedrijven, vanwege verschillende meevallers. Bij de algemene financiële beschouwingen is uitgebreid stilgestaan bij de extra financiële mogelijkheden die er op dit punt zijn. Mijn fractie heeft op dat moment aangegeven er moeite mee te hebben dat wij die voordelen vooral aan onszelf ten goede laten komen. Dit gevoel is aanmerkelijk versterkt doordat wij, blijkens recente berichtgeving, nu bijna struikelen over de meevallers. Ik verzoek de regering nogmaals een klein deel van onze voorspoed eenmalig ten goede te laten komen aan de allerarmsten op deze wereld. Concreet betekent dat dat slechts 0,4 mld. eenmalig wordt overgeheveld naar de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. Mijn fractie ziet hier mogelijkheden toe door de verhoging van het arbeidskostenforfait dit jaar te beperken tot 0,2 mld. Ontwikkelingssamenwerking zou deze gelden deels kunnen inzetten voor het extra ondersteunen van de MFO's en deels voor het aflossen van schulden van enkele landen. Bij de behandeling van de begroting zullen wij dit nader invullen.

Voorzitter! Ik kom op de vermindering van de lokale lastendruk voor de burger door in elk geval tot 2000 de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten met ƒ 100 te verlagen. Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Van der Vlies waarom voor het jaar 2000 is gekozen. Dit onderwerp is, naar ik heb vernomen, maandag ook uitgebreid aan de orde geweest bij het wetgevingsoverleg over de lokale lastendruk. Ik verbaas mij erover dat de minister zo duidelijk voorschrijft op welk terrein de gemeenten de lokale lasten moeten verlagen. Dat wordt nog vreemder wanneer het slechts voor twee jaar geldt. Is het een compromis tussen de minister en de VNG? Na deze periode zijn de gemeenten weer vrij in het bepalen van de lastenverlichting, zo zij daar al blijvend toe zullen overgaan. Is het terecht dat de minister zich zo met het gemeentelijk beleid inlaat? Ik zou het zuiverder vinden wanneer gemeenten zelf invullen op welke wijze zij de lastenverlichting aan de burger ten goede willen laten komen. Blijkbaar acht de minister de gemeenten hiertoe na twee jaar wel in staat. Wat is er het bezwaar tegen om de lastenverlichting via de normale fiscale route vorm te geven? Niet alleen voor de zuiverheid zou ik willen dat de invulling aan de gemeenten wordt overgelaten, ook het feit dat de reinigingsrechten, de afvalstoffenheffing en in enkele gevallen de rioolrechten worden gekozen, wekt mijn verbazing. Deze heffingen dienen er juist toe om de burgers bewust te maken van de kosten die gepaard gaan met vervuiling. Op deze manier begint het betere milieu dus nooit bij jezelf. Ik wil een ander voorstel doen ten aanzien van deze heffingen. De minister heeft aangegeven dat in sommige gemeenten gedifferentieerde afvalstoffenheffingen bestaan op grond van de hoeveelheid aangeboden afval. Deze methode blijkt te werken, in die zin dat er minder afval door de burgers wordt aangeleverd. Ik zou het toejuichen wanneer gemeenten meer tot dit beleid zouden overgaan. Ik wil de minister vragen of hij dit zou willen stimuleren bij de gemeenten in plaats van het op deze wijze te frustreren.

Het belastingplan heeft nog meer voordeel voor de burgers, maar dan niet over de rug van de gemeenten. Ik wil op twee punten ingaan. Het eerste is de bovenbasisaftrek. Ik heb mij erover verbaasd dat deze aftrek niet overdraagbaar is. Het argument is dat de overdraagbaarheid te veel voordeel voor de alleenverdiener zal opleveren. Dat is niet de bedoeling, omdat het slechts een reparatie is vanwege PEMBA, met overigens alle onduidelijkheden die collega Giskes hier verwoordde. Ik zie dat voordeel voor de alleenverdiener niet. Ik ondersteun dan ook het amendement van collega Schutte. Hij stelt dat door overdraagbaarheid de positie van huishoudens waarin van één inkomen moet worden rondgekomen, wordt verbeterd. Er is zeker geen sprake van een voordeel. Hooguit wordt het verschil in belastingdruk iets kleiner.

Het andere punt is de verruiming van de alleenstaandeouderaftrek. Ik blijf deze verruiming hypocriet vinden met het oog op de verplichte sollicitatieplicht van de beoogde groep. De minister omschrijft het doel van de maatregel als volgt: de maatregel beoogt juist voor alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen beneden de 12 jaar een verantwoorde combinatie van betaald werk en zorg mogelijk te maken. Moet ik hieruit de conclusie trekken dat dit vóór deze maatregel allemaal niet mogelijk was? Is de sollicitatieplicht zonder deze maatregel onverantwoord geweest? Waarom wordt er overigens zo eenzijdig gefocust op de bijstandsmoeder? Moet deze regeling niet ook gelden voor bijvoorbeeld een weduwe die in gelijke omstandigheden verkeert? Dit geldt zeker na de dramatische ingreep van dit kabinet in het nabestaandenpensioen. Waarom wordt er uitgegaan van een leeftijdsgrens van 12 jaar? Iedereen die een gezin met kinderen boven de 12 heeft, weet hoe het is om pubers in huis te hebben. Waarom is er niet aangesloten bij de leeftijdsgrens die in de nabestaandenwet is opgenomen, namelijk 18 jaar? Met andere woorden: waarom dit en waarom op deze wijze?

Voorzitter! Het belastingplan komt bedrijven tegemoet door onder andere de milieuleges af te schaffen. Door deze maatregel wordt de gemeenten een middel afgenomen dat mede kan zorgen voor een goede uitvoering van het toekennen van vergunningen. De kosten kunnen namelijk gedeclareerd worden. Deze variabele kosten worden vanaf nu vast. In de nota naar aanleiding van het verslag is al een discussie gevoerd over de bepaling van de vaste vergoeding. Ik kom daar nu niet op terug, maar ik heb nog wel een probleem met het terugdraaien van de mogelijkheid voor gemeenten om de variabele kosten voor de langere termijn gedekt te hebben. De kans is aanwezig dat deze verandering voor verschillende gemeenten lastenverzwaring met zich brengt. Het is de vraag of dit de uitvoering ten goede komt.

Tot slot wil ik aandacht besteden aan de verhoging van de motorrijtuigenbelasting. Ik wil er nu geen punt van maken of de maatregel op dit moment niet anders genomen had kunnen worden, nu de indexatie niet doorgaat. Door het erbuiten houden van auto's beneden de 800 kg heeft de minister geprobeerd om nog enige variabilisatie aan te brengen. Ik heb hier moeite mee. Uit een onderzoek van de ANWB blijkt zonneklaar dat er nauwelijks verband is tussen het gewicht van de auto en het verbruik. Een ander bezwaar is dat aangepaste auto's voor gehandicapten altijd zwaarder zullen zijn dan 800 kg, terwijl juist deze groep vaak afhankelijk is van de auto. Zijn er mogelijkheden om deze mensen tegemoet te komen? Tegelijkertijd stimuleert deze maatregel niet het aanschaffen van veilige auto's. De accessoires die nodig zijn om de veiligheid van auto's te vergroten, veroorzaken namelijk een zwaardere auto dan 800 kg. Heeft de minister hier rekening mee gehouden?

Verder wil ik aandacht besteden aan het idee dat mijn fractie heeft geopperd om in de toekomst de motorrijtuigenbelasting afhankelijk te maken van het brandstofverbruik. Volgens de minister kleven daar veel haken en ogen aan, maar die zijn in onze ogen in meerdere mate aan de nu geldende maatregelen verbonden. Het noemen van de accijnzen als tegenargument doet bijna de grensproblemen vergeten. De grondslag van de motorrijtuigenbelasting is thans, zoals ik zojuist al aangaf, onwenselijk. Natuurlijk kan de verandering van de motorrijtuigenbelasting naar de verbruikersgrondslag niet van de ene op de andere dag geregeld worden – dat vraag ik ook niet – maar onmogelijk is het allemaal niet. Uit het onderzoek van de ANWB blijkt dat de ANWB op zeer korte termijn het verbruik van een hele serie auto's, en echt niet alleen de nieuwe, zal kunnen aangeven. Wanneer de wil er is, is het mogelijk om in de toekomst de grondslag van de motorrijtuigenbelasting te veranderen. Een dergelijke verandering geeft meer mogelijkheden om in de toekomst de belasting op het autogebruik te variabiliseren. Ik wil de minister dan ook vragen om dit idee toch vooral serieus uit te werken. Mijn collega Stellingwerf heeft hierover bij de begroting van Verkeer en Waterstaat een motie ingediend, welke motie overbodig is verklaard. Wanneer de minister niet adequaat antwoordt, zal ik deze motie in tweede termijn opnieuw indienen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Het belastingplan heeft voor 1998, zo blijkt uit de stukken, een budgettair effect van circa 5 mld. aan lastenverlichtingen. Dat is een onderdeel van het totale lastenverlichtingspakket van het kabinet. In het belastingplan staan veertien maatregelen. Daarnaast wordt in een aantal andere wetsvoorstellen, zoals de fiscale milieuversterking, de structuurversterking en de aanpassing van de zelfstandigenaftrek in de FOR, een scala van maatregelen voorgesteld. Over versnippering gesproken! Mijn fractie heeft grote twijfels over de vraag of deze vergaande versnippering een positieve bijdrage levert aan de totale stimulering van het beleid. Naar ons oordeel wordt door deze systematiek zo langzamerhand schade aangebracht aan de integriteit van het fiscale stelsel. De fiscaliteit wordt onnodig complex en dit leidt geenszins tot vereenvoudiging van het belastingstelsel. Mijn principiële vraag is, hoe de bewindslieden daar tegenaan kijken, in het licht van de pogingen tot het op orde brengen en vereenvoudigen van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw. Heeft de complexiteit die nu wordt ingebracht, ermee te maken dat de bewindslieden er niet uit kunnen komen? Ik hoor van de bewindslieden in dit debat graag een visie op de vraag hoe het voorgestelde pakket maatregelen zich verhoudt tot de verkenning van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw.

Het kabinet kiest voor het belasting- en premie-instrument, en voor een aantal beleidsdoelstellingen. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij ook al gevraagd of voor al die zes beleidsdoelstellingen de fiscaliteit het meest geëigende en effectieve instrument is om die doelstellingen te bereiken. Wij hebben de indruk dat zo langzamerhand voor alle doelstellingen de fiscaliteit wordt gepakt, zonder dat eerst nog inhoudelijk wordt beoordeeld of andere instrumenten, zoals subsidies of een wettelijke regeling, geen effectiever instrumenten zouden zijn. Wordt niet te snel naar het fiscale instrument gekeken? Waarom komt het kabinet niet met enkele substantiële maatregelen, die bijvoorbeeld gericht zijn op een enkele beleidsdoelstelling, en die naar ons oordeel wat beter aansluiten bij de discussies omtrent het belastingregime in Europese context?

Het pakket waarmee het kabinet dit jaar is gekomen – "voor elk wat wils", zodat je met niemand ruzie maakt, wat makkelijk is voor de verkiezingen, zij het dat het niet zo principieel is – richt zich op werkgelegenheid en evenwichtige inkomensontwikkeling voor burgers en bedrijven. Als je elk onderdeel beoordeelt, kun je op bepaalde onderdelen wel kritiek leveren, en over andere onderdelen kun je positief zijn. Op enkele onderdelen wil ik in deze bijdrage toch nog terugkomen. Wij vinden het vreemd dat enkele onderdelen in het belastingplan zijn meegenomen, die eigenlijk, nu een aantal wetsvoorstellen toch is gesplitst – hulde daarvoor; dat was een wens – niet helemaal consistent verder zijn uitgewerkt. Bepaalde onderdelen hadden naar ons oordeel eigenlijk in het wetsvoorstel fiscale milieuversterking gehoord. Graag daarop nog een nadere toelichting. Ik denk hierbij aan milieuleges en de motorrijtuigenbelasting en dergelijke.

De invoering van de PEMBA vereist een aantal compenserende maatregelen. Dat is ingewikkeld en complex. Mijn fractie heeft daarover een paar vragen. Waarom worden fiscale principes doorbroken, zoals de niet-overdraagbare belastingvrije voet? Ware het niet juister geweest om dat nu bij dit belastingplan niet te doen en daarover een principiële discussie te voeren bij de verkenning van het belastingstelsel 21ste eeuw? Waarom loopt het kabinet daar nu op vooruit? Dat is toch niet fraai.

Waarom wordt er geen aanvullende ouderenaftrek voor de belastingbetalers in de tweede schijf gegeven? Ons bereiken zowel van deskundigen als ouderenbonden signalen dat men de indruk heeft dat er geen 100% compensatie voor die categorie ouderen is. Het gaat dan om de ouderen met een aanvullend pensioen. Het kabinet zegt in de stukken steeds dat voor iedereen de koopkracht omhooggaat, terwijl wij signalen krijgen dat daaraan getwijfeld wordt. Nu is het verschrikkelijk moeilijk om het totale complex van de compensatie van de PEMBA te beoordelen. Voor ons blijft deze vraag open. Ik wil de bewindslieden uitnodigen om aan te geven – dat mag ook schriftelijk, als dat beter is – dat er voor de inkomensgroep tussen de ƒ 60.000 en ƒ 100.000 volledige compensatie komt voor de PEMBA. Briefschrijvers hebben ons namelijk gemeld dat er voor 1998 een nadelig verschil in zit dat voor een belastingbetaler op kan lopen tot zo'n ƒ 500 of ƒ 600. Ik hoor daar graag een nadere toelichting op, omdat naar mijn mening beloofd was dat de PEMBA-operatie volledig gecompenseerd zou worden. Dat moet dan ook gebeuren.

Over de Paarse verkiezingssnip, ook wel de Zalmsnip genoemd, het volgende. Het kabinet heeft gekozen voor een maatregel om de lokale lasten te verlagen. Daar is niets op tegen. Dat is prima, want hoe lager de lasten hoe beter. Wij vinden echter dat het kabinet op de stoel van de gemeenteraad gaat zitten. Dat hebben wij in andere debatten ook al verwoord, onder andere in het debat over het Gemeentefonds. Met het voorstel, dat gelukkig bij nota van wijziging weer wat is verruimd – het inzicht komt ook bij de bewindslieden dat dit niet de fraaiste maatregel was – blijft het nadeel bestaan dat je gemeenten bij een aantal belastingen dwingt om een belastingvrije voet te introduceren. Als dat bij een aantal gebeurt, in dit geval drie – heffingen of belastingen: de burger ervaart dat allemaal hetzelfde – was het volgens mijn fractie het fraaiste geweest om het bedrag aan de gemeenten te geven en ze opdracht te geven dat bij de burgers terecht te laten komen. Wij hebben daarover bij BiZa een amendement ingediend. Als dat niet haalbaar is, moeten alle instrumenten worden verruimd. Daarom hebben wij het amendement van mevrouw Giskes medeondertekend. Na de drie instrumenten die er zijn, komt er namelijk nog een vierde bij. Het spreekt voor zich dat wij van mening zijn dat dit zo snel mogelijk afgelopen moet zijn. In 2000 moeten wij ons daar niet meer mee bemoeien. Het zou op dit moment eigenlijk al vormvrij moeten zijn.

De heer Hoogervorst (VVD):

De heer Reitsma zei dat er een instrument bij kwam. Ik raad hem aan om het amendement nog eens goed te lezen, want daarin staat dat alleen de OZB gebruikt kan worden voor die ƒ 100. Zaken als reinigings- en rioolrechten vervallen dus. Wat ik voorstel, komt daarvoor in de plaats.

De heer Reitsma (CDA):

Deze week kan gestemd worden over ons amendement, maar ik vrees dat de Paarse partijen dat niet zullen steunen en daar anticipeer ik op. Ons voorstel is om het helemaal vrij te laten en eigenlijk heeft de heer Hoogervorst dat zojuist zelf ook gezegd. Als het niet helemaal wordt vrijgelaten, is de OZB op de korte termijn het allerbeste, omdat die niet te maken heeft met "de vervuiler betaalt". Ik ben het echter met de heer Hoogervorst eens dat het geen fraaie oplossing is. Hij heeft volstrekt gelijk, maar hij had zelf wat consistenter moeten zijn en moeten zeggen dat het helemaal anders moest gebeuren.

De heer Hoogervorst (VVD):

Het gaat mij nu niet om het politieke meningsverschil. Ik wil de heer Reitsma duidelijk maken dat hij de vrijheid niet vergroot, maar de grondslag voor de heffing verlegt.

De heer Reitsma (CDA):

De heer Hoogervorst heeft gelijk, maar de spoken die hij ziet, zijn er nu al. Als hij bang is voor die spoken, zeker nu de PvdA daar ook over heeft gesproken, zou hij consequent moeten zijn en onze lijn moeten kiezen. Met onze lijn zouden alle spoken vanaf heden verdwenen zijn, terwijl zij met het onderhavige voorstel pas vanaf 2000 verdwijnen.

Voorzitter! Mijn fractie kan instemmen met de maatregelen tot uitbreiding van de vermindering van lage lonen. Zij is benieuwd naar de compensatiemethodiek vanaf 1999 terzake van de vermindering van de lokale lasten van bedrijven. Zijn daar inmiddels afspraken over gemaakt? Ik ontvang hierover graag nog informatie van het kabinet.

In de motie-Hoogervorst wordt afgezien van de accijnsverhoging voor benzine en diesel. Mijn fractie heeft deze motie van ganser harte gesteund, omdat wij vonden dat het zulke grote problemen in de grensstreek opleverde dat dit onverantwoord was.

Het kabinet stelde voor om de motorrijtuigenbelasting te verhogen. Dat klinkt op zichzelf logisch, maar het bevreemdde mijn fractie een beetje dat in de schriftelijke voorbereiding werd gezegd dat geen rekening is gehouden met de weglekeffecten. Het was bekend dat er heel grote problemen bij de grens waren, dus ik vind het vreemd dat de accijnzen nog verder verhoogd worden en dat geen rekening wordt gehouden met de weglekeffecten. Zo rekent het kabinet zich rijk en dat kan niet. Als de Kamer een dergelijk voorstel had gedaan, dan was er wel gewezen op de grote weglekeffecten en hadden wij bij moeten passen. Ik hoor graag wat de werkelijke weglekeffecten zijn. Eerlijkheidshalve zouden die dan in mindering moeten worden gebracht op de 200 mln. die nu moeten worden opgebracht bij de MRB.

Mijn fractie heeft nog eens gekeken naar dit voorstel en komt tot de volgende conclusie. Bij de behandeling van de fiscale milieuversterking zullen wij ingaan op het voorstel inzake de kortingen op de BPM. Mijn fractie is er groot voorstander van om via het fiscale instrument schone, zuinige en stille auto's te stimuleren. Van ons mag dat via de MRB en ook via de BPM. Als er dus een constructieve en goede regeling wordt voorgesteld om dit bijvoorbeeld via de BPM te stimuleren, zullen wij de eersten zijn die dat steunen. De signalen die ons terzake van de BPM bereiken, geven echter allemaal het volgende aan. In de eerste plaats kan nog niet worden geanticipeerd op de normstelling voor 2000, zoals ook de ambtenaren van het ministerie bevestigen. In de tweede plaats blijft de relatief schone auto over, waarover iedereen op de markt zegt dat deze prikkel niet werkt, bureaucratisch is, verkeerde effecten geeft en ondoorzichtig is voor de consument. De branche zegt dat introductie van deze maatregel alleen maar windowdressing zou zijn, dus laten wij daar niet aan beginnen. Doe het huiswerk nog eens over en kijk of er geen betere stimuleringsmaatregel voor de BPM te vinden is. En zolang er geen betere is, moet naar de mening van mijn fractie de opbrengst gebruikt worden voor de verlaging van de motorrijtuigenbelasting. Daartoe heb ik een amendement ingediend.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! De heer Reitsma doet het voorkomen alsof hij een idee heeft hoe je het beter zou kunnen doen in de BPM-sfeer. Zou hij een tipje van die sluier kunnen oplichten?

De heer Reitsma (CDA):

Nee, dat heb ik niet. Ik ben er een heel groot voorstander van om stille, schone en zuinige auto's met de BPM te stimuleren. Dat heb ik in verschillende debatten gezegd, net als mijn collega Lansink. Wij zouden een regeling toejuichen, maar het zou dan wel een regeling moeten zijn die volledig anticipeert op normen die in Europees verband zijn vastgesteld, want dan kun je ergens naartoe groeien. Dat voorstel werkt in 1998 in het geheel niet, zegt men, en daarom is er gekozen voor een ander voorstel. Ik roep het kabinet op om in overleg met de deskundigen en de branche te komen met een nieuwe stimuleringsregeling. Deze mag wat mij betreft budgettair neutraal betaald worden uit de BPM, want wij zijn in feite voor elk beleid dat dit stimuleert, maar alle deskundigen die mij adviezen geven, zeggen dat deze regeling absoluut niet werkt. Dan zeg ik: begin er niet aan, want dan werkt het averechts en wordt het draagvlak verkleind.

Mevrouw Giskes (D66):

De suggestie is dat het kabinet zich onvoldoende bewust is van dit soort problemen, maar ik neem toch aan dat men tot het uiterste heeft gezocht. Dat zal de staatssecretaris nog wel toelichten. In 1998 werkt het misschien niet, maar in 1999 misschien ook niet, als je aansluit bij die Europese normen. Dan valt er toch een enorm gat.

De heer Reitsma (CDA):

Laat het kabinet maar een inhoudelijke reactie geven. U hebt dezelfde informatie uit de branche gekregen als ondergetekende. Dan kun je haast niet tot een andere conclusie komen, terwijl wij politiek vermoedelijk op exact dezelfde lijn zitten. Als je een goede regeling kunt vinden, moet je dat stimuleren.

Mevrouw Giskes (D66):

De vraag is of de branche de enige raadgever moet zijn bij dit soort onderwerpen.

De heer Reitsma (CDA):

Uiteraard zul je je breder moeten oriënteren. Wij hebben verschillende signalen gekregen en dan maak je een afweging.

Voorzitter! Enige jaren geleden is de motie-Van der Vaart aangenomen over de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken. Neemt het kabinet die motie serieus? Mogen wij de komende tijd voorstellen verwachten om deze geleidelijk af te bouwen? Dat mag wat mij betreft budgettair neutraal binnen het totale pakket van de verbruiksbelasting.

Er zaten knelpunten in de buitengewonelastenaftrek. Het kabinet heeft de regeling voor gehandicapten en chronisch zieken versoepeld. Toch bereiken ons opnieuw berichten dat de kosten fors op kunnen lopen bij de categorie die wat korter ziek is dan twee à drie jaar, zoals nu wordt voorgesteld, terwijl deze niet in aanmerking komt voor deze regeling. Dat is voor ons een punt van zorg. Ik wil hier graag een reactie op hebben. Is de drempel niet te hoog, zodat ondanks de goede bedoelingen het beoogde effect niet wordt bereikt?

De Kamer en de CDA-fractie hebben een oproep gedaan om de onbelaste vergoeding voor vrijwilligers op te trekken. Hierover staat in de stukken dat men ermee bezig is. Wanneer komen hierover concrete voorstellen bij de Kamer? De Kamer trekt er al een paar jaar aan om dat te verbeteren, maar het blijft maar hangen.

In het parlement is een motie aangenomen van de leden Smits en B.M. de Vries over de verlaging van de vermogensbelasting. Het kabinet heeft gezegd dat die motie wordt uitgevoerd. Zij had betrekking op de meeropbrengst van het aanmerkelijk belang bij de dividendbelasting. Voor een deel van de eerste helft van 1997 wordt deze meeropbrengst benut voor het verlagen van de vermogensbelasting. Mijn vraag is wat er gebeurt met de meeropbrengst in de tweede helft van 1997 en in 1998. Kunnen wij voorstellen verwachten voor een verdere verlaging van het tarief van de vermogensbelasting? De categorie directeuren-grootaandeelhouders zeggen dat de verlaging van het tarief van 8 naar 7 promille onvoldoende effect heeft. Is dat juist? Heeft dat te maken met de samenloopregeling? Hebben de bewindslieden dat punt onder ogen gezien of niet?

Tot slot wil ik nog iets zeggen over het huurwaardeforfait. Mijn fractie heeft daarvoor verleden jaar uitvoerig aandacht gevraagd. Wij hebben toen geconstateerd dat het huurwaardeforfait te hoog is vastgesteld. Daarbij komt de waardering van de WOZ. Volgens mijn informatie schijnt die nogal een probleem te zijn. De woorden "grote chaos" zal ik niet noemen. Zou het niet verstandig zijn het huurwaardeforfait lager vast te stellen? Sinds de laatste wijziging van het forfait is de prijs van de eigen woningen sneller gestegen dan de huren. Naar onze mening kan deze onrechtvaardigheid in de vaststelling van het huurwaardeforfait niet voortduren. Ik overweeg, afhankelijk van het antwoord van de bewindslieden in eerste termijn, in mijn tweede termijn op dat punt een motie in te dienen.

Wij wachten met belangstelling de verkenning van het belastingstelsel in de 21ste eeuw af. De bewindslieden moeten in dit debat nu wel eens helderheid geven over het tijdstip van verschijnen. Aan uitstel hebben wij niks. Voorts roept mijn fractie de bewindslieden op niet door te gaan met het verder optuigen van de kerstboom.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Ik wil even op dat laatste ingaan. Ik had juist begrepen dat de bewindslieden in alle rust bezig zijn met het aftuigen van de kerstboom en niet met het optuigen. Met hun plan voor het belastingstelsel in de 21ste eeuw wens ik hen veel succes. Een kerstboom kan er ook mooi uitzien als er een balletje minder in hangt. Bij de andere belastingwetten zal ik minder zeggen, maar ik wil wel van deze gelegenheid gebruik maken om enkele opmerkingen te maken over het belastingplan.

De lastenverlichting is inderdaad veel groter dan wij oorspronkelijk verwacht hadden en bedraagt niet 7 mld., maar 9 mld. Er zijn ook veel minder blauwe enveloppen. De efficiency van het hele belastingstelsel is behoorlijk verbeterd. Je zou kunnen zeggen dat het imago van de belastingdienst daardoor wat beter is geworden. Vanuit sociaal-democratisch perspectief bezien, is de lastenverlichting op een aantal punten na ook onder een VVD-minister van Financiën en een sociaal-liberale PvdA-staatssecretaris van Financiën behoorlijk sociaal ingevuld, ook aan de onderkant. Ik behoef dat niet te zeggen. Wij weten dat allemaal. Tegelijkertijd is er aardig wat gedaan aan de tekortreductie, zodat er in de toekomst ruimte komt voor nieuw beleid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wat is volgens collega Van der Ploeg het verschil tussen een sociaal-liberaal en een sociaal-democraat?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijn opmerking was ironisch bedoeld. De heer Rabbae had haar niet serieus moeten nemen. Ik zal het er voortaan bij zeggen als ik een ironische opmerking maak. Ik zal dan het teken maken van "tussen aanhalingstekens". Omdat het geen serieuze opmerking was, heb ik er geen behoefte aan daarop in te gaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De heer Van der Ploeg bedoelt niet te zeggen dat zijn sociaal-democratische collega Vermeend inmiddels besmet is door diens liberale collega van Financiën?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Misschien is dat wel zo, maar ik kan de heer Rabbae de verzekering geven dat ik als ik naar de minister van Financiën kijk, zelfs met het blote oog kan zien dat er sprake is van een zekere besmetting met het sociaal-democratische virus. Dat is maar goed ook.

Ik wil het nu even over het belastingplan zelf hebben. Enkele maatregelen in het plan vinden wij op zichzelf goed. Ik wijs op de gevolgen van het arbeidskostenforfait. De maatregel is gericht op de onderkant van het loongebouw door de technische vormgeving. Wij hadden richting de 21ste eeuw overigens liever gezien dat het in de vorm was gegoten van een werknemerskorting of misschien zelfs een "income tax credit". Daarop wordt uitvoerig gestudeerd in het belastingplan. Ik bedoel hiermee te zeggen dat ik hoop dat het de laatste keer is dat het op deze manier gaat en dat wij de volgende jaren echt voortgang kunnen maken met een werknemerskorting die veel meer gericht is op de onderkant, daardoor een doelmatiger inzet inhoudt en ook leidt tot minder grondslaguitholling.

Hetzelfde geldt voor de verhoging van de basisaftrek met ƒ 1380. Op zich is dat een goed instrument voor het garanderen van een evenwichtige inkomensverhouding. Het dode gewicht dat ermee gepaard gaat, omdat veel mensen in de 50 en 60%-groepen als het ware meegenomen worden, is bekend. Dat is de reden waarom wij in ons verkiezingsprogramma een voorstander zijn van een heffingskorting. Dat is een doelmatiger instrument van koopkrachtreparatie.

Er zitten een aantal denivellerende maatregelen in het pakket. Ik wijs op verlengingen van de eerste schijf en de tweede schijf. Bij de tweede schijf gebeurt dat met haast ƒ 4150. Ik hecht eraan om voor de notulen te zeggen dat wij daar knarsetandend mee instemmen. Dit is een compromis. Dit is niet iets dat wij gezocht hebben. Er zijn nu steeds minder mensen die het toptarief feitelijk betalen. Van de feitelijke progressie in het belastingstelsel is amper sprake. Dat betekent dat wij hopen dat in de nieuwe blauwdrukken voor een toekomstig belastingstelsel met name hieraan aandacht wordt geschonken.

Dit geldt ook als ik kijk naar de verlaging van de vermogensbelasting van 8 naar 6 promille. Wij zitten daar niet echt op te wachten. De verruiming van de belastingvrije sommen met zo'n ƒ 20.000 à ƒ 26.000 is op zichzelf goed. Dat komt de kleine vermogensbezitter ten goede. Men heeft geprobeerd te zoeken naar een vormgeving die aantrekkelijk is. Ik wil met name bij de vermogensbelasting twee kanttekeningen plaatsen. Voor ons is het geen dogma. De twee kanttekeningen zijn als volgt.

Een en ander is betaald uit de meeropbrengsten van de aanpak van constructies. Het is gebeurd op grond van een Kameruitspraak waarmee wij nooit hebben ingestemd. Wij zijn er altijd tegen geweest. Onze principiële lijn is dat waar constructies aangepakt worden, dit niet meteen betekent dat de verkregen meeropbrengsten worden teruggesluisd naar de groepen die hiervan het meeste hebben geprofiteerd. Principieel hebben wij niets tegen een verlaging van de vermogensbelasting. Wij vinden het wel een rare manier van dekking. Dit is echter gebeurd op grond van een Kameruitspraak. Zo zal het dus zijn.

Er zijn mensen die misschien de voorgestelde regeling voor de verzwaring van de belasting op personeelsopties een beetje teniet willen doen. Misschien zijn die er ook in de Kamer. Ik vind dat jammer. Wij koppelen immers de verlaging van de vermogensbelasting zeer nadrukkelijk ook aan het feit dat de verzwaring van de optieregeling ingevoerd wordt. Omdat wij goede aandacht willen geven aan de behandeling van de wet inzake de belasting op personeelsopties kan deze wellicht pas per 1 januari of 1 februari ingaan. Wij wijzen er nadrukkelijk op dat wij ervan uitgaan dat de regeling zo ongeschonden mogelijk zijn weg naar het Staatsblad kan vinden. Anders zijn voor ons de verhoudingen een beetje zoek. Een verlaging van de vermogensbelasting is immers aantrekkelijk voor de betrokken inkomensgroepen. Als de optieregeling niet door zou gaan, maakt dat het beeld niet evenwichtig. Ik hecht eraan om dit te zeggen. Ik vraag mij af hoe de regering dit risico inschat. Betekent dit ook een financieel probleem? Hoe kijken zij daar tegenaan?

De heer Reitsma (CDA):

De collega van de Partij van de Arbeid zegt dit nogal nadrukkelijk. Bedoelt hij hiermee ook de boodschap richting VVD te geven dat het wetsvoorstel optieregeling geaccepteerd moet worden, punt uit? Bedoelt hij te zeggen dat er anders problemen komen met het nu instemmen met de verlaging van de vermogensbelasting? Bedoelt de heer Van der Ploeg dit te zeggen tegen collega Hoogervorst?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik bedoel dat, eerlijk gezegd, ook tegen de heer Reitsma te zeggen. Het CDA voert qua verkiezingsprogramma een sociale koers. In de Tweede Kamer geeft het CDA echter niet altijd blijk van een sociale noch van een groene koers.

De heer Reitsma (CDA):

Dit is een mooie grap. Dat moet de heer Van der Ploeg voortaan blijven doen. Het is echter geen antwoord op mijn vraag. Ik wil overigens best inhoudelijk met de heer Van der Ploeg debatteren over wat wij vinden. Wat is nu het antwoord op mijn vraag? Bedoelt de heer Van der Ploeg een harde boodschap richting VVD af te geven?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik zou het een onevenwichtig pakket vinden als wel de verlaging van de vermogensbelasting doorgaat. Er was een verband gelegd met de meeropbrengsten van de aanpak van constructies. Het is voor de PvdA zelfs dan nog moeilijker te verteren als de nieuwe regeling voor de personeelsopties niet door zou gaan. Ik kan mij voorstellen dat er partijen zijn – het hoeft niet alleen de VVD te zijn, het kan ook GroenLinks, D66 of zelfs de PvdA zijn – die op een aantal technische punten zeggen: misschien moet de regeling die door het kabinet voor de personeelsopties is voorgesteld, net een tikje anders. Ik heb geruchten gehoord dat de VVD het een probleem vindt dat zeer lange opties in feite veel zwaarder worden belast. Daarover kan een zakelijke discussie worden gevoerd. Ik ben het op dat punt wat minder met de VVD eens. Die discussie gaan wij voeren. Het hoofdpunt is dat die wet zo snel mogelijk in het Staats blad moet komen. In de vaste commissie is door alle partijen aangegeven dat er hun alles aan gelegen is om toch zo spoedig mogelijk die wet in te voeren. Lukt het niet per 1 januari, dan 1 februari of 1 maart. Ik heb daar goed naar geluisterd.

De heer Reitsma (CDA):

Dat staat buiten kijf. Die medewerking is er. De heer Van der Ploeg zegt hier hard: als het wetsvoorstel niet redelijk ongeschonden door de Kamer komt, stemmen wij niet in met de verlaging van de vermogensbelasting. Welke consequenties trekt hij daaruit voor het stemmen over het belastingplan? Hij krijgt hier geen blanco kaart dat het wetsvoorstel er zo door komt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U wilt dat ik een amendement indien dat ertoe strekt om de verlaging van de vermogensbelasting uit te stellen totdat de wet inzake de optieregeling met vlag en wimpel door de Kamer is geloodst? Die toezegging doe ik niet. Ik ga uit van goed vertrouwen. De Paarse partijen kunnen elkaar goed aankijken. Wij zeggen: zo zijn wij met elkaar getrouwd, zo regelen wij dat met elkaar. Je moet het van tevoren goed zeggen. Je moet niet steeds gaan dreigen met amendementen. Wij houden van een goede sfeer, ook eventueel in een volgend Paars-2.

De heer Reitsma (CDA):

Wij zullen het nauwlettend volgen. Er zat enige dreiging in uw eerste aanzet. Daarvan blijkt thans niets meer over te zijn.

Mevrouw Giskes (D66):

Wij zitten hier te sidderen in onze stoelen, want de heer Van der Ploeg wordt boos als wij straks iets niet doen wat hij graag wil. Ik zal niet uitweiden over de reden waarom de behandeling is uitgesteld. Ik vind het krankzinnig dat wij hier al inhoudelijk over een wetsvoorstel gaan praten dat nog niet aan de orde is. Wij spreken thans over zeven andere wetsvoorstellen. De heer Van der Ploeg heeft nu de gelegenheid om te zeggen dat de verlaging van de vermogensbelasting niet moet doorgaan. Doet hij dat niet, dan zijn wij bezig met een zinloze en tijdrovende discussie.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Uw interrupties zijn enigszins tijdrovend. Ik was allang klaar met mijn verhaal.

Ik ga door met het volgende onderwerp.

Mevrouw Giskes (D66):

U ontwijkt de vraag. U kunt de verlaging van de vermogensbelasting niet steunen omdat u geen zekerheid hebt over de manier waarop de optieregeling wordt uitgewerkt? Als u dat niet zegt, moet u dat ook even zeggen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Geen commentaar.

Ik kom te spreken over de buitengewonelastendrempel voor ongehuwden en de verruiming van de fiscale aftrek van chronisch zieken. Wij vinden dat een prima regeling. Komen er niet heel veel verschillende categorieën van chronisch zieken? Is sprake van een overlap? Ik vind het ook onduidelijk voor de burgers. Is het goed afgestemd met andere leden van het kabinet? Het antwoord zal wel ja zijn, maar ik wijs erop dat er in het kader van eigen bijdrage sprake is van een categorie chronisch zieken die iets anders is dan deze.

Er hebben nogal wat partijen gesproken over de invoering van de niet-overdraagbare bovenbasisaftrek. Ik geef toe dat het een maffe constructie is, maar ik ga ervan uit dat het bedoeld is om juist de inkomenspositie van alleenstaanden ten opzichte van die van alleenver- dieners ietwat recht te trekken. Ik vind het eigenlijk een beetje een rare situatie. Wij hikken er al jaren tegenaan. Verschillende partijen in de Kamer hebben er herhaaldelijk op gewezen. Mijn vraag is simpel. Er is ooit een wet-De Korte/Van Rey geweest. De Partij van de Arbeid is van mening dat wij op langere termijn, of misschien niet eens zo lange termijn, verder moeten gaan met het afschaffen van allerlei vormen van kostwinnersprincipes, ook bij de fiscus. Mogen wij dit als een eerste stap beschouwen? Hoe kijken minister en staatssecretaris hier, met het oog op de 21ste eeuw, tegenaan?

Het is hier niet zo erg als in Duitsland waar, naar ik meen, de inkomens nog steeds bij elkaar opgeteld worden. De individualisering is daar dus veel minder ver dan in Nederland.

De lokale kosten worden met ƒ 100 per huishouden verlaagd. Wij vinden dat een fantastische maatregel, want geprobeerd wordt de inkomenspositie van de mensen te verbeteren. De hoofdzaak is dat daarmee een zekere compensatie geboden wordt voor de stijging van de lokale lasten. Dat is goed voor de inkomenspositie. Gaandeweg is een geschil ontstaan over de uitvoering. Ik vind dat secundair bij de hoofdzaak, de poging om iets aan de inkomenspositie te doen.

De heer Van Dijke (RPF):

Mijn collega begrijpt toch wel hoe het komt dat de lokale lastendruk zo naar boven is geschoten?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als u één zin gewacht had, was ik daar aan toegekomen. De lokale lasten zijn soms of vaak, al naar gelang uw inschatting, sterk gestegen door rijksbeleid. Vanuit onze invalshoek is het terecht dat in de sfeer van die lokale lasten waar het Rijk ietsje meer verantwoordelijk is, de oplossing wordt gevonden. Dat pleit ervoor om het niet in de sfeer van de WOZ te doen, maar bijvoorbeeld in de sfeer van de milieuheffingen, op afval enz. Uitvoeringstechnisch is dat gemakkelijker. Het begrip huishouden is daar al gedefinieerd. In de nota naar aanleiding van het verslag staat duidelijk dat je bij de WOZ toch een gerotzooi zou krijgen over de eenheid van een huishouden. Hoe moet het met schuurtjes? Het zijn slimme lui bij de fiscus en de gemeenten, maar dat moet dan toch maar goed afgestemd worden.

Nu spreek ik zo open mogelijk. Voordat ik mijn positie op dit punt bepaal, luisteren wij goed naar het kabinet. Wij waren altijd 100% voor het kabinet. De heer Hoogervorst zal zich nu in zijn tenen bijten van ellende, maar hij heeft de eerste sociaal-democratische les voorgelezen. Als je iets aan inkomensverdeling wilt doen, heb je een belastingvrije som nodig. Dat geldt ook in de inkomstenbelasting. Daar is een zekere discussie in de pers over geweest. Misschien trek ik nu een beerput open. Ik zou kunnen zeggen dat die ƒ 100 het begin is van een vrije voet en dat daarmee meer inkomensbeleid kan worden gevoerd in de WOZ, maar ik weet niet eens of het zo is.

De heer Hoogervorst (VVD):

De OZB!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het is nog vroeg op de ochtend, maar u hebt volstrekt gelijk.

Zonder iets te betalen, heb ik op één ochtend twee lessen gehad van de financiële woordvoerder van de VVD. Is er een goede inschatting van het kabinet te krijgen hoe uitvoeringskwesties precies uitvallen, indien de weg opgegaan wordt die D66 samen met vele andere ondertekenaars wil gaan? Het is hypothetisch, maar is het mogelijk dat te beperken tot huizen van bijvoorbeeld vier ton en minder? Ik zeg niet dat ik dat wil, maar kan het, als wij toch die kant opgaan? Hoever kun je daarmee gaan? Is dat een gevaar, om de woorden van de heer Hoogervorst te gebruiken? Als de argumenten goed op een rijtje worden gezet, kan de fractie van de PvdA haar standpunt extra goed bepalen. Kan zij bij haar oude standpunt blijven, dat het beter is om het te doen zoals het kabinet oorspronkelijk heeft ingezet?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Meestal bent u als sociaal-democraat klaar met uw zienswijze op de manier waarop een en ander geregeld moet worden, en met uw voorstellen hiervoor. Ik begrijp nu dat u op dit punt blanco bent. Ik heb altijd begrepen dat de PvdA oog heeft voor een rechtvaardige inkomensverdeling. Hoe had u zelf de ƒ 100 verdeeld willen zien in het kader van een rechtvaardige inkomensverdeling op lokaal niveau?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als je aan elke burger in Nederland ƒ 100 wilt geven, is deze manier rechtvaardiger dan die via de belastingvrije som. Zij kost ook minder geld, is dus gerichter. Als ik de sociaal-democratische hoed opzet, had ik het geld inderdaad nog gerichter ingezet willen hebben. Het is echter een compromis. Er zijn andere partijen in het Paarse kabinet die het geld misschien nog wat ongerichter ingezet hadden willen hebben. Die hadden het geld misschien liever gebruikt voor een verlaging van het tarief van de eerste schijf. Zo komt een compromis tot stand, ook gehoord de geluiden uit de samenleving dat de lokale lasten gestegen zijn, gedeeltelijk door rijksbeleid. Het is dan vrij logisch de compensatie in die sfeer te zoeken; ik meen dat de heer Crone al met die suggestie gekomen is. De gekozen oplossing is overigens niet slecht voor het milieu, zoals vaak gezegd wordt. Of je wel of niet vervuilt, heeft meer te maken met marginale kosten en niet met vaste kosten. Dit klinkt wat technisch, maar het is in ieder geval geenszins slecht voor het milieu om het geld op de voorgestelde manier terug te sluizen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik begrijp dat dit een compromis is tussen de PvdA en de VVD, want D66 heeft een eigen koers op dit punt. Wilt u dit compromis in de toekomst herhaald zien?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

In een ideale wereld wil ik een kabinet dat een beleid voert dat tot evenwichtige inkomensverhoudingen leidt. Het Paarse kabinet heeft zijn uiterste best hiervoor gedaan en het ziet er niet eens zo slecht uit, vooral voor AOW'ers met kleine pensioenen en enkele andere inkomensgroepen. Hiervoor bestaat een weids scala aan instrumenten, zoals de koppeling, de ƒ 100, de ouderenaftrek. In een combinatie van instrumenten moet je een evenwichtig koopkrachtbeeld bereiken en dit moet je ook nog uitvechten in een compromis. Zoals de voorstellen nu luiden, kan ik ermee leven.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik wil er iedere onduidelijkheid over wegnemen dat alles wat u namens uw partij aan mijn amendement ophangt, absoluut niet beoogd, bedoeld of voorzien is en ook niet verwoord is. U zegt heel veel, maar uiteindelijk gaat het alleen om de vraag hoe je de ƒ 100 per huishouden, niet per burger, geeft. Wij willen hierin absoluut niet variëren tussen mensen met goedkope en dure huizen. U weet ook wel dat er mensen met een duur huis zijn die verder een inkomen van niks hebben. Kortom, u legt verbindingen die ik verre van mij werp.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat is best, maar ik heb ze u ook niet in de mond gelegd. Ik vind het wel prettig dat u het nu meldt; u stelde geen vraag, geloof ik.

Mevrouw Giskes (D66):

U koppelde het wel aan mijn amendement, en dat vind ik ten onrechte.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als u een amendement indient, wordt het hier besproken. De heer Hoogervorst zei erover: als ik sociaal-democraat was, dan wist ik het wel. Omdat ik niet voor mijn leermeester Hoogervorst wil onderdoen, zeg ik: dan weet ik er ook nog wel eentje, dan koppelen wij het aan de waarde van het huis. Daarop wil ik de reactie van het kabinet horen. Zo maakt u nog eens wat los, mevrouw Giskes.

Mevrouw Giskes (D66):

Begrijp ik het goed dat u serieus dat voorstel doet? U wilt een koppeling aan de waarde van het huis. Als u allemaal luchtballonnetjes oplaat waarover u wat horen wilt, terwijl u helemaal niet wilt dat die voorstellen worden uitgevoerd, kunt u het gezien de tijd beter achterwege laten. Als u het echt wilt, hoor ik het graag. Dan vraag ik u meteen hoe u aankijkt tegen de situatie van iemand met een heel duur huis, maar weinig inkomen. Vindt u het terecht dat die buiten de ƒ 100 lastenverlichting valt?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik weet niet of uw gevoel voor humor beter wordt naarmate de dag verder schrijdt.

Mevrouw Giskes (D66):

Er zijn verschillende soorten humor. Ik maak graag zelf uit wat ik humor vind.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U doet een voorstel, waarop ik inga. U moet er toch trots op zijn dat uw voorstel van verschillende kanten bekeken wordt? Ik heb al gezegd dat ik mijn standpunt nog niet heb bepaald. Wij houden voorlopig vast aan onze oorspronkelijke lijn, de lijn van het kabinet. U hebt een standpunt ingebracht en de heer Hoogervorst heeft er een element aan toegevoegd. Ik voeg er nog een element aan toe. Dat zijn allemaal mogelijkheden, waarop ik een reactie van het kabinet wil horen om mijzelf zo goed mogelijk te informeren en uiteindelijk een oordeel te kunnen vellen over het amendement dat u hebt ingediend.

Mevrouw Giskes (D66):

Dit doet mij zeer veel deugd. Kennelijk wenst u dus de varianten die u oppert. Waarom zou u ze opperen als u ze niet wilt?

De voorzitter:

Ik stel voor...

Mevrouw Giskes (D66):

Ik zou gewoon een antwoord op dit soort vragen willen krijgen, in plaats van dat grappige eromheen draaien.

De voorzitter:

Ja, maar u heeft dat al een paar keer geprobeerd en de heer Van der Ploeg is kennelijk niet bereid om u te antwoorden.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat moeten we dan maar constateren.

De voorzitter:

U heeft het namelijk al een paar keer gevraagd. Tenzij hij nu klip en klaar een antwoord heeft, maar hij wil kennelijk eerst het antwoord van de bewindslieden horen. Daarom kan er beter in tweede termijn op worden teruggekomen. Ik stel daarom voor dat de heer Van der Ploeg zijn betoog verder afmaakt. Hij is tot nu toe het langst aan het woord geweest.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijn bedoeling was het kortst aan het woord te zijn!

De voorzitter:

Ja dat wist ik! Dat had u ook tegen mij gezegd, maar het gebeurt dus niet! Vandaar dat ik vraag of u uw betoog wilt afronden!

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik wil de heer Van der Ploeg een principiële vraag stellen. Moeten wij überhaupt willen ingrijpen in het autonome belastingregime van een gemeente? Met welk recht zouden wij dat hier in Den Haag moeten willen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Er is een soort agreement, dat de eerste twee jaren wordt geprobeerd een bepaalde systematiek te vinden. Daarna zullen de gemeentes in vrijheid bekijken hoe zij dat moeten invoeren.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat snap ik allemaal wel, maar moeten wij dat willen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ja!

De heer Van Dijke (RPF):

Waarom dan nu en volgend jaar weer niet op een ander gebied?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het hoofdpunt is dat wij toch willen dat die ƒ 100 gewoon bij elk huishouden terechtkomt. Ik wil dat op de manier die tot de minste uitvoeringslasten leidt om dat bedrag op de meest directe manier bij de burgers te krijgen. Ik denk vooralsnog dat dit het beste via de lijn van het kabinet kan. Er liggen andere alternatieven op tafel en met name het amendement van mevrouw Giskes. Daar krijgen we een oordeel over en in tweede termijn ga ik daar verder op in. Dan zal ik ook verder ingaan op de vraag van mevrouw Giskes.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar in principe vindt u dit dus een begaanbare route?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ja.

Voorzitter! Ik kom nog even kort te spreken over het standpunt van het CDA en het amendement van de heer Reitsma. Er was iets, geleid door CDA en VVD, om een stukje variabilisering terug te draaien. Het had te maken met de grensproblematiek. Voor ons is het logisch dat je de motorrijtuigenbelasting wat minder verlaagt als je de accijnzen wat minder verhoogt. Zij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik heb met hartstikke veel enthousiasme het nieuwe verkiezingsprogramma van het CDA gelezen. Ik keek en ik las en wat zag ik: een groen verkiezingsprogramma. Het heeft echt punten waar ze goed mee voor de dag kunnen komen. Dat zei onze milieuwoordvoerder ook. Maar wat ik dan niet snap – en dat is een terugkerend thema bij het CDA – is dat ze het ene roepen maar in de Kamer weer het andere doen. Als je de motorrijtuigenbelasting niet verlaagt waardoor een gat van 200 mln. ontstaat, draaien ze dat met 50 mld. terug. Zij vinden de dekking door een heel mooie regeling, een groene regeling om zuinige auto's te stimuleren – weinig benzinegebruik en weinig CO2-uitstoot – om zeep te helpen. Maar wat is dat nou? De heer Reitsma staat niet in de cartoon van de Bovag, maar het lijkt erop alsof hij zich voor het karretje van de Bovag-RAI laat spannen. Dat is natuurlijk niet zijn bedoeling. De heer Duivesteijn heeft altijd gevoel voor humor en sprak over "onraad in het CDA". Wat moet ik nou met dat amendement?

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Volgens mij is collega Van der Ploeg jaloers dat hij niet in dat mooie cartoon staat! Dat is natuurlijk de achtergrond!

Maar nu terzake. De CDA-fractie is voor elke regeling die efficiënt en effectief is om groen te stimuleren. Daarom roept zij het kabinet met name bij de verkenningen van het belastingstelsel ook op om de vergroening heel serieus onder ogen te zien. Als de heer Van der Ploeg goed naar mijn argumenten bij de toelichting op het amendement heeft geluisterd, kan hij toch niet tot de conclusie komen dat het CDA niet voor vergroening is. Maar wij beoordelen de maatregelen op doelgerichtheid en effectiviteit. Daar zijn ernstige twijfels over en dan zijn wij van mening dat de middelen op een betere manier besteed moeten worden, een manier waar vele burgers op dit moment om vragen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik heb respect voor uw antwoord, maar het geeft geen extra duidelijkheid over de koers van het CDA. Ik had het constructiever gevonden – ik weet dat u de creativiteit daarvoor heeft – als u met een alternatief was gekomen met een groen profiel voor het stimuleren van zuinige auto's, als u vindt dat er uitvoeringsproblemen of andere problemen zijn. Ik kan nu niet anders constateren dan "let's agree to differ", want u ziet het anders dan ik. Ik kan geen andere conclusie trekken dan dat u de motorrijtuigenbelasting verlaagt met 55 mln. en dat dekt door een nieuwe mooie regeling voor zuinige auto's af te schieten. Dat is twee keer niet groen. Dat vind ik milieuonvriendelijk in het kwadraat.

De heer Reitsma (CDA):

Dit is gewoon lariekoek. Maar u luistert niet naar argumenten, dus dan kun je blijven roepen. De CDA-fractie wil heel graag dat er een stimuleringsregeling komt, zowel in de BPM als in de motorrijtuigenbelasting, voor schone, stille en zuinige auto's. Wij vragen dan wel om effectieve regelingen. Op dit moment is het praktisch onmogelijk om in de BPM een effectieve regeling te vinden. Ik waardeer het dat het kabinet nog iets heeft gevonden, maar dat moet je dan wel op zijn merites beoordelen. Daarover heb ik een oordeel gegeven. Uw oordeel dat dit wordt gekoppeld aan een groen gezicht, kunt u volstrekt niet onderbouwen. Wij zullen in dit huis elke effectieve regeling verdedigen waarmee u komt en die wij kunnen vinden. Ik heb gezegd dat ik zelfs bereid ben om het budgettair neutraal te zoeken binnen de BPM. Dat wil zeggen dat ik bereid ben om voor de smerige auto's meer BPM te laten betalen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik vind uw intenties fantastisch, maar het amendement komt daar niet mee overeen. Het was krachtiger geweest als u een alternatief had geboden dat wel een stukje groen beleid invult. U stelt nu echter een lagere motorrijtuigenbelasting voor, terwijl u de regeling voor zuinige auto's afschiet. Dat vind ik niet passen bij het groene profiel van het verkiezingsprogramma van het CDA. In dezen stelt u ons teleur.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Van der Ploeg zijn betoog beëindigt, want ik ben bang dat wij in herhaling vervallen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Mijn laatste punt gaat over het toejuichen van de lastenverlichting aan de onderkant ten behoeve van een krachtigere arbeidsmarkt. Dit kabinet heeft een reputatie verworven, ook internationaal, met afdrachtskortingen aan het bedrijfsleven. Dan moet je ook denken in de sfeer van het onderwijs: leerlingwezen, duaal HBO, HBO-V en kinderopvang. Dat is een vorm van SPAK. Verder zijn er een SPAK voor werklozen en een SPAK voor lage lonen. Wij vinden dat fantastisch, want deze vorm van lastenverlichting is sowieso beter dan een generieke lastenverlichting. Op een gegeven moment moet je jezelf wel de vraag stellen hoe effectief die verschillende vormen van SPAK zijn en welk doel je daarmee beoogt. Ik hoef de heer Zalm niet uit te leggen dat je dan naar een drietal aspecten kijkt.

Je zeult een stukje dood gewicht mee, want je geeft de subsidie ook aan mensen die het eigenlijk niet nodig hebben en die de baan anders ook hadden aanvaard. In die zin is een verlaging van het tarief van de eerste schijf niet zo effectief uit een oogpunt van werkgelegenheidsbevordering. Een SPAK is dat misschien al iets meer. Misschien zijn er andere maatregelen die nog beter zijn.

Er is sprake van displacement, in het Nederlands verdringing. Als je mensen met een loonkostensubsidie aan de slag laat gaan, is het mogelijk dat zij concurreren met mensen met een reguliere baan zonder subsidie. Misschien zet je dergelijke banen dan wel op de tocht. Ik kan mij dat bij de Melkertbanen amper voorstellen. Ik denk dat het bij de gesubsidieerde overheidsbanen veel minder speelt dan in de marktsector; dat is onvermijdelijk.

Belangrijk is ook dat je moet oppassen dat je, als je te veel subsidieert aan de onderkant, geen glazen plafond hebt waardoor mensen kunnen uitstromen. De heer Hoogervorst noemde dat de marginale wig, maar de lezers van het Algemeen Dagblad snappen dat niet, dus ik noem dat het glazen plafond. De verschillende subsidies moeten op die criteria worden getoetst. Een tijdje terug is, onder aanmoediging van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een doorstroom-SPAK bepleit. Daarmee wordt een stukje van de marginalewigproblematiek tenietgedaan. Anders is de sprong wel erg groot.

Er is een aantal uitvoeringstechnische kwesties waarover ik een nota wil hebben. Wij gaan akkoord met het voorgelegde, maar wij willen ons voor komende jaren een goed oordeel kunnen vormen over de effectiviteit. Mensen die ongeveer het minimumloon ontvangen, hebben vaak een deeltijdbaan. In dat geval zijn wij bezig ruim 1 mld. in te zetten om deeltijdbanen te stimuleren. Dat kan heel aantrekkelijk zijn, maar het hoeft niet aantrekkelijk te zijn vanuit het oogpunt van het aan de slag helpen van langdurig werklozen. Ik wil van het kabinet een wat doorwrochte schriftelijke reactie, opdat wij daar een keer over kunnen discussiëren. Er zijn diverse doelstellingen. Je kunt deeltijdarbeid willen bevorderen. Je kunt een aantal langdurig werklozen aan de slag willen helpen. De SPAK lage lonen kan met name effectief zijn om meer deeltijders aan de slag te hebben, terwijl de regeling voor vermindering van het aantal langdurig werklozen juist relatief effectief is op dát terrein. Ik wil er geen ideologische discussie over voeren; het gaat erom op welke wijze wij het beste met het schaarse belastinggeld kunnen omgaan om de verschillende doelstellingen te bereiken.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dit verhaal van de heer Van der Ploeg spreekt mij aan. Zijn kritiek op de SPAK spoort met die van mij. Ik vraag mij wel af waarmee wij bezig zijn. Ook bij D66 leven grote aarzelingen over de SPAK. Uit een oogpunt van goede coalitieverhoudingen heb ik mijn kritiek niet geconcretiseerd in een amendement. Wij zouden hier kunnen besluiten om de SPAK-verhoging wat de verminderen en haar om te zetten in een verhoging van het arbeidskostenforfait, waarvan wij allen weten dat dat goed is voor de arbeidsmarkt. Waarom doen wij dat niet?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Uw conclusie trek ik nog niet. Ik sluit overigens niet uit dat het de conclusie kan zijn. In ons verkiezingsprogramma hebben wij een behoorlijk bedrag uitgetrokken voor een fiscale arbeidstoeslag, een arbeidskostenforfait dat nog meer gerelateerd is aan de onderkant. Ik vind het belangrijk om de komende jaren meer die kant op te gaan. De recepten van de jaren zeventig waren het omlaag krijgen van de werkloosheid door het arbeidsaanbod te verlagen. Denk aan de VUT en het korter werken. Nee, de uitdaging voor de komende jaren is het laag houden van de werkloosheid en het vergroten van het arbeidsaanbod. Daar past misschien iets bij in de sfeer van de werknemerskorting. Wij zijn een behoorlijke weg gegaan met het verlichten van de lasten voor werkgevers aan de onderkant. In de komende jaren zal het accent verschuiven naar het verlichten van de lasten voor werknemers aan de onderkant. Dat is een kwestie van maatvoering en van evenwichtige verhoudingen. Voor de komende jaren moeten wij daarvoor de best mogelijke informatie hebben. Ik wil die discussie met open vizier voeren, zonder er een ideologisch debat van te maken.

De heer Hoogervorst (VVD):

Het zal de bewindslieden niet verbazen dat wij dit van harte ondersteunen.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Het blijkt maar weer: belastingen zijn een onderwerp waar lang en veel over gediscussieerd kan worden, ook in het kabinet. Het lag in de bedoeling om op Prinsjesdag een voorstel te lanceren voor een herziening van het belastingstelsel. Inmiddels zijn wij echter al twee maanden verder en hebben wij nog niets gezien. Het beloofde herzieningsvoorstel is kennelijk afgezwakt tot een verkenning. Als ik de geruchten mag geloven, zullen er diverse varianten worden gepresenteerd, zodat de bewindslieden zich in ieder geval in één ervan kunnen vinden. Met betrekking tot de voorstellen die wij vandaag bespreken, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er hier en daar al een voorschotje op de verkenningen is genomen. Op zichzelf is dat logisch, want het is niet geloofwaardig, als het kabinet straks met een verkenning komt die sterk afwijkt van de lijn die in het belastingplan is opgenomen.

Wat ons betreft moet er een duidelijke keuze worden gemaakt voor een verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op milieu. Een andere kostenverdeling kan een bijdrage leveren aan de oplossing van twee maatschappelijke problemen, namelijk de werkloosheid en het milieuprobleem. Het hardnekkige werkloosheidsprobleem is immers voor een belangrijk deel ook te wijten aan hoge arbeidskosten. Dat probleem is vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt duidelijk zichtbaar. Een daling van de arbeidskosten kan een impuls zijn om het genoemde probleem effectief en structureel aan te pakken. Ook het milieuprobleem is te ernstig om erop te vertrouwen dat de burger zonder nadere overheidsmaatregelen hierin zijn verantwoordelijkheid wel neemt. De sterke groei van de economie leidt tot een grotere milieubelasting. In de prijs van veel producten zijn de milieukosten echter niet of onvoldoende meegenomen. Door via gerichte maatregelen de prijs van milieubelastende producten te verhogen, kan de consument een reëlere kosten-batenafweging maken. Positieve stimulansen richting de burger door milieuvriendelijke keuzes te belonen, kunnen in beginsel dan ook rekenen op mijn steun.

Kijkend naar het totale belastingpakket waarover vandaag wordt gesproken, moet ik concluderen dat er, wat dat betreft, een goede richting wordt ingeslagen. Toch zitten er in het pakket ook elementen die ik minder kan waarderen. Het belastingstelsel wordt met de voorstellen verder geïndividualiseerd. De positie van gezinnen waar sprake is van een alleenverdiener, blijft onder druk staan en daarmee ook de mogelijkheid om in vrijheid te kunnen kiezen voor de zorgtaken binnen het gezin.

De essentie die uit het belastingplan naar voren komt, is dat de werkgelegenheid zodanig gestimuleerd moet worden dat iedereen aan het werk kan. Groei van de werkgelegenheid is prima, zeker als dit ook een substantiële daling van de werkloosheid tot gevolg heeft. Als de beschikbaarheid van banen echter een excuus wordt om burgers min of meer te dwingen tot het combineren van zorg- en arbeidstaken, gaan wij een stap te ver. Toch lijkt dit te gebeuren. De aanvullende alleenstaandeouderaftrek wordt verdubbeld. Volgens de toelichting wordt daarmee de financiële drempel om tot de arbeidsmarkt toe te treden verlaagd, zodat ouders beter in staat worden gesteld om arbeid met de zorg voor kinderen te combineren. Betekent dit dat de keuze voor zorg of arbeid, ook daar waar jonge kinderen aanwezig zijn, door het kabinet wordt verengd tot een financiële afweging? De Raad van State heeft op basis van de voortgangsrapportage emancipatie, waarin wordt gesignaleerd dat het combineren van arbeid en zorgtaken voor alleenstaande ouders moeilijk is, gevraagd of het dan wel voor de hand ligt om alleenstaande ouders een extra stimulans te geven tot werk buitenshuis. Het antwoord in het nader rapport dat dit het geval is, omdat hierdoor de financiële armslag van de alleenstaande ouder wordt verhoogd, miskent dat er bij de afweging om niet te gaan werken, ook andere aspecten een rol spelen, bijvoorbeeld de tijd en aandacht die aan de kinderen kan worden geschonken. Hoe kijken de bewindslieden hier tegenaan?

Voorzitter! In het streven om iedereen de arbeidsmarkt op te sturen, staan de basisaftrek en de overdraagbaarheid daarvan al geruime tijd ter discussie. Op vragen om een duidelijke visie op de belastingvrije som verschuilt het kabinet zich achter de verkenningennotitie voor het nieuwe belastingstelsel. Toch is het wezenlijk om al in dit debat de opvattingen hierover van het kabinet te vernemen, temeer daar een nieuwe fiscale faciliteit wordt voorgesteld, namelijk de niet-overdraagbare basisaftrek. Volgens collega Van der Ploeg is dit een maffe constructie. Omdat deze is bedoeld om de negatieve effecten van de PEMBA-operatie te neutraliseren, wordt deze aftrek niet in de voetoverheveling opgenomen. Volgens de bewindslieden leidt een overdraagbare bovenbasisaftrek tot een ongewenste bevoordeling van alleenverdieners. Kun je daar echter wel van spreken, zolang er nog een aanzienlijk verschil in belastingdruk bestaat tussen alleenverdieners en tweeverdieners? Uit dit verschil zou je immers kunnen concluderen dat de keuze binnen een gezin voor het alleenverdienerschap fiscaal wordt afgestraft. Is het dan niet te verdedigen om door het overdraagbaar maken van de bovenbasisaftrek dit verschil in belastingdruk iets te verkleinen? Uit de nota begrijp ik dat het kabinet de plaats van de bovenbasisaftrek ten opzichte van de bestaande reguliere belastingvrije som niet los ziet van een fundamentele discussie over de toekomst van het belastingstelsel. Wat bedoelt het daarmee? Ziet het kabinet dit, net als de heer Van der Ploeg, als een eerste aanzet tot afschaffing van de voetoverheveling? Is een nieuwe fiscale faciliteit niet in strijd met het streven naar belastingvereenvoudiging? In de toelichting wordt gesteld dat het efficiënter zou zijn deze fiscale maatregel in de basisaftrek onder te brengen. Waarom is hiervoor dan niet gekozen? Is de keuze voor het niet overdraagbaar zijn van de bovenbasisaftrek wellicht ingegeven door de wens om een begin te maken met de afschaffing van de voetoverheveling? Ter bescherming van de financiële positie van alleenverdieners heb ik een amendement ingediend, met als strekking de bovenbasisaftrek op te nemen in de basisaftrek.

Met betrekking tot de voorgestelde halvering van de drempel inzake buitengewone lasten vind ik dat er een eenzijdige redenering wordt gevolgd. Omdat alleenstaanden en ongehuwd samenwonenden alleen voor zichzelf ziektekosten mogen opvoeren, wordt alleen voor deze groepen de drempel gehalveerd. Voor een gehuwde alleenverdiener verandert er niets, hoewel er bij hem, net als bij de alleenstaande en ongehuwd samenwonende, bij de bepaling van de drempel naar één inkomen wordt gekeken. Het verschil in behandeling wordt verdedigd met het argument dat bij de alleenverdiener voor het bereiken van de drempel de ziektekosten van meerdere personen kunnen worden samengevoegd. Maar met gebruik van hetzelfde argument kan mijns inziens met evenveel recht een verlaging van de drempel voor de alleenverdiener worden bepleit. Immers, in een gezin waar meerdere personen aanwezig zijn, is het risico op hogere ziektekosten ook groter. Deze kosten moeten ook van één inkomen worden betaald. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen ook voor de gehuwde alleenverdieners deze drempel te halveren?

In dit kader heb ik nog een vraag over de voorgestelde versoepeling van de buitengewonelastenaftrek. Voor gehuwden ligt de drempel twee keer zo hoog als voor ongehuwden, maar de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsaftrek, waarop eventueel na twee jaar aanspraak kan worden gemaakt, ligt in principe even hoog. Is het niet veel consequenter voor gehuwden de arbeidsongeschiktheidsaftrek dan ook twee keer zo hoog te stellen?

Een andere vraag is of de staatssecretaris nog een tegemoetkoming overweegt voor burgers die leiden aan een ziekte met een sterk progressief verloop. In veel gevallen zal de voorgestelde maatregel voor hen geen uitwerking hebben, omdat hiervan pas in het derde jaar gebruik kan worden gemaakt. Met name met betrekking tot deze ziekten worden alle kosten in een relatief korte periode gemaakt. Kan voor deze groep niet de mogelijkheid worden geboden om al direct, dus in het eerste jaar, deze aftrek op te voeren?

Voorzitter! De lokale lasten zijn door tal van maatregelen en ontwikkelingen in de afgelopen jaren sterk gestegen. Om de lasten van burgers enigszins te verlichten, worden gemeenten verplicht elk huishouden ƒ 100 in mindering te brengen. Hoewel ik enige lastenverlichting op lokaal niveau gaarne ondersteun, constateer ik dat met deze verplichting een inbreuk wordt gemaakt op het principe dat gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het heffen van hun belastingen. Daar komt nog bij dat gemeenten tot in detail wordt voorgeschreven hoe deze lastenvermindering moet worden vormgegeven. Hierover is weliswaar uiteindelijk overeenstemming bereikt met de VNG, maar ik vind dat deze bemoeienis van het Rijk met het gemeentelijk beleid wel erg ver gaat. Als gemeenten worden verplicht tot lastenverlichting, laat ze dan in ieder geval vrij in de wijze waarop dit moet plaatsvinden. Na twee jaar bestaat de verplichting tot lastenvermindering niet meer en kunnen gemeenten zelf beslissen of en, zo ja, op welke wijze zij hiermee verdergaan. Waarom wordt dit dan nu zo precies voorgeschreven? Ook bedrijven worden enigszins tegemoet getreden door de voorgestelde afschaffing van de milieuleges. Betekent dit dat hiermee wordt afgestapt van het algemene uitgangspunt, dat bedrijven en particulieren bijdragen in de kosten van het verkrijgen van een vergunning?

Ten aanzien van de verhoging van de motorrijtuigenbelasting sluit ik mij kortheidshalve aan bij wat de heer Van Dijke daarover heeft gezegd.

Concluderend stel ik dat dit belastingpakket het laatste voor de verkiezingen is. Zoals te verwachten was, wordt er behoorlijk uitgepakt. De cadeaus blijven niet beperkt tot de werkenden; ook uitkeringsgerechtigden en ouderen mogen er terecht in delen. Als het economisch goed gaat, mogen ook de minima en zij die hun positie niet meer door betaald werk kunnen verbeteren, dit merken. Toch moet ik, het geheel overziend, concluderen dat op een aantal punten te eenzijdig de nadruk wordt gelegd op het belang van betaalde arbeid. Daarmee wordt impliciet het belang van de zorgtaken die door een hardwerkende ouder binnen het gezin worden verricht, niet op de juiste waarde geschat.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Mevrouw Giskes zei dat de naamgeving inmiddels wat versleten begint te raken: belastingplan versus veel andere dingen. Binnen Financiën is het echter wel een enigszins relevant onderscheid, want het belastingplan wordt medeondertekend door de minister. Daardoor mag hij ook eens wat zeggen over belastingen. Daarom houden wij daar toch maar aan vast.

Over het belastingstelsel 21ste eeuw zijn door bijna alle woordvoerder vragen gesteld. Wij hebben goede hoop dat wij de zaak inhoudelijk deze week kunnen afronden. Als wij het op een nette manier willen presenteren en afwerken, hebben wij nog wel een dikke week nodig voordat wij het stuk aan de Kamer toe kunnen sturen. U kunt het echter wel onder de kerstboom lezen.

Over de PEMBA zijn ook veel vragen gesteld. Mevrouw Giskes vroeg naar de kwestie van de maximering van de AOW-premie. Een van de effecten van die PEMBA-operatie is dat de grondslag voor de AOW-premieheffing drastisch werd ingekrompen. Als je dat verder ongewijzigd zou laten, zou dat betekenen dat je een enorme rijksbijdrage aan het AOW-fonds zou moeten leveren, die dan weer gefinancierd zou moeten worden uit een zeer sterke stijging van het belastingdeel in de eerste schijf. Daar is een technische correctie voor gemaakt, zodat de grondslagversmalling, die uit de PEMBA-operatie voortvloeit, gecorrigeerd kan worden op die maximale AOW-premie, die nog gebaseerd was op de oude grondslag.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik kan dat enigszins begrijpen, maar het heeft mij verbaasd dat in alle aankondigingen van wat de PEMBA zoal gaat inhouden, dit onderwerp nooit voorkwam. Het is kennelijk van recente datum.

Minister Zalm:

Dit heeft wel al eerder in de discussie gespeeld. Ik meen in ieder geval al dit voorjaar. Het komt dus niet als een duveltje uit een doosje uit het belastingplan. Als wij die AOW-premie blijven maximeren op 15,4%, zou die forse stijging van de rijksbijdrage AOW die er nu al in zit, veel hoger moeten worden. Dat heeft dan ook effect voor de eerste schijf. U kunt zich dan wel voorstellen hoe dat voor de inkomensverhoudingen en koopkrachtplaatjes uit zal vallen, met name voor de bejaarden. Die zouden dan toch 1% meer moeten gaan betalen in de eerste schijf. Het heeft dus een technische achtergrond. Ik meen dat het ook past in de inkomenspolitieke verhoudingen, zoals die door iedereen worden onderschreven.

De SPAK, de specifieke afdrachtskorting, is ook een veel besproken onderwerp. Er is gevraagd naar de effectiviteit. Voorzien is dat wij volgend jaar de hele afdrachtskortingssystematiek gaan evalueren op zijn werking. Ik ben graag bereid om te bezien of wij dat niet ietwat naar voren kunnen halen, zodat in ieder geval in de eerste helft van het volgend jaar beschikt kan worden over resultaten, al is het maar omdat bij een kabinetsformatie wellicht nieuwe afspraken terzake moeten worden gemaakt.

Een ander onderwerp – u begrijpt, ik mag de leuke dingen eruit halen en de vervelende en moeilijke dingen aan de staatssecretaris overlaten – is de kwestie van de lokale lasten. Daar zijn veel vragen over gesteld en zelfs amendementen over ingediend. Ik wil mij hierbij toespitsen op het voorstel om het niet via het reinigingsrecht of rioolrecht te doen, maar via de OZB. Ik kan niet zeggen dat dat vreemd of onzinnig is. Het kabinet had de volgende redenering. Met name door rijksbeleid zijn de gemeenten in een positie gebracht dat zij het riool- en reinigingsrecht zeer fors hebben moeten verhogen. De normen werden vanwege het Rijk namelijk sterk aangescherpt. Vervolgens krijgen alle gemeenten de klacht van burgers dat de lasten enorm verhoogd worden. Indertijd had het Rijk natuurlijk ook het geld mee moeten geven. Het is logisch dat het Rijk een financiële bijdrage levert als het normen aanscherpt en een gemeente voor uitgaven stelt, maar dat is dus niet gebeurd. Met een soort terugwerkende kracht wordt hier nu een zekere correctie op gemaakt.

Het ligt voor de hand om het te zoeken in de heffingen die sterk zijn gestegen en waarop wij enige mitigering willen laten plaatsvinden. Het ligt voorts voor de hand dat dit voor ieder huishouden gebeurt, omdat reinigings- en rioolrecht als een vast bedrag voor ieder huishouden werd geheven. Als de OZB wordt gebruikt ter compensatie van de stijging van de OZB die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden, dan ligt het niet voor de hand om te denken aan een nominaal bedrag, want de OZB wordt geheven als percentage van de waarde van de woning. Wij kunnen ons dan wel gaan toespitsen op de OZB omdat wij de stijging, die volgens evaluaties toch bescheiden is geweest, te hoog vinden, maar het ligt voor de hand om een belastingverlichting vorm te geven als percentage van de waarde van de woning. Dan ontstaan heel andere inkomenspolitieke aspecten.

Het volgende vind ik ook heel belangrijk, en dat moet de heer Reitsma aanspreken; ik probeer hiermee het voordeel van de twijfel binnen te halen voor de vormgeving die het kabinet heeft voorgelegd. Wij zijn met het maatschappelijk middenveld, de VNG, tot een overeenkomst gekomen die acceptabel kan zijn omdat de riooloptie wordt geïntroduceerd en een aantal andere afspraken is gemaakt. Het tweejaarselement is hierbij ook van belang. Waarom twee jaar? De overweging van het kabinet is dat het, als wij 200 mln. verspijkeren voor lastenverlichting voor gezinnen, de zekerheid moet hebben dat dit ook als zodanig wordt gebruikt.

De heer Reitsma (CDA):

Ik vind dat de minister de spijker op de kop slaat. Hij zegt dat de inbreng van het maatschappelijk middenveld van grote betekenis is en daar ben ik het mee eens. Hulde voor de minister. Heeft hij aan het maatschappelijk middenveld gevraagd of het wil dat het vanaf 1998 vrij is? Volgens mij wil het dat wel en dan honoreert de minister dat toch?

Minister Zalm:

Maar het maatschappelijk middenveld regeert niet.

De heer Reitsma (CDA):

Als het de minister uitkomt, brengt hij hulde aan het maatschappelijk middenveld, maar komt het hem niet uit, dan is hij niet thuis.

Minister Zalm:

De regering regeert. Ik vind dat het kabinet verplicht is oor te hebben voor de bezwaren en problemen en dat het moet proberen om tot een bestuurlijke, nette afwikkeling van dit soort zaken te komen, waarna begrip bestaat voor elkaars standpunt en voor eventuele principiële bezwaren. Vervolgens kan gezamenlijk gekomen worden tot iets waarmee beide partijen uit de voeten kunnen; de regering heeft redelijke zekerheid dat de lastenverlichting inderdaad plaatsvindt en dat er voor dat geld geen lantaarnpalen worden neergezet of subsidies worden verschaft aan allerlei fraaie instellingen. Bovendien moet gezamenlijk worden bezien hoe kan worden voorkomen dat tot in 3000 bij de rekening reinigingsrecht komt te staan: "rijkskorting ƒ 100". Wij gaan ervan uit dat, nadat de lastenverlichting al twee jaar is gerealiseerd, de lokale democratie ervoor zal zorgen dat de lastenverlichting ook wordt gecontinueerd ten behoeve van gezinnen. Bovendien heeft de VNG toegezegd dat zij inspanningen zal plegen om de leden op te roepen dit in de sfeer van de lastenverlichting te houden en geen andere richting in te slaan. Dit leek ons een redelijke balans.

De voorzitter:

Ik constateer dat er drie leden willen interrumperen. Ik wijs erop dat ik wel enige voortgang wil maken.

De heer Van Dijke (RPF):

U zegt dat men in de sfeer van de percentages terechtkomt wanneer er wordt gekozen voor de onroerendezaakbelasting. Dat hoeft natuurlijk niet, want daar kan men ook werken met een vrije voet, die kan worden geïntroduceerd dan wel verhoogd.

Minister Zalm:

Dat betekent dat je een principieel andere wijze van heffing van de OZB gaat plegen. Tenzij je wettelijk vastlegt dat deze vrije voet nooit meer mag zijn dan ƒ 100, betekent dit dat je een inkomenspolitiek instrument aan de gemeenten verschaft, terwijl de filosofie altijd is geweest dat het algemene inkomensbeleid rijksbeleid is, behoudens de kleine marges aan de onderkant. Ik dacht dat het strijdig is met de Gemeentewet om dit soort inkomenspolitiek instrumentarium vervolgens naar de gemeenten te schuiven. Als een vrije voet van ƒ 100 mag, waarom zouden gemeenten deze dan niet zelf verhogen tot ƒ 500?

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! De minister van Financiën gaat ervan uit dat dit na twee jaar zo gemeengoed is geworden dat die lastenverlichting zal worden gehandhaafd, maar de gemeente Heerenveen heeft nu al een resolutie aangenomen, waarin men zegt dat zij voor dit bedrag gaat kwijtschelden en dat de andere gezinnen kunnen profiteren van wat er dan nog over is. Zij krijgen misschien ƒ 50 per jaar.

Minister Zalm:

Wie nu niet wil, kan het ook omzeilen. Zij kunnen zeggen: weet je wat, wij krijgen een rijkskorting op de rekening, maar wij verhogen het reinigingsrecht met ƒ 110. Daar zit wel een plafond in van kostendekkendheid, maar sommige gemeenten hebben daar een ruime marge in. Als zij dat verhogen, merkt de burger er ook niets van. Dat is technisch denkbaar. Het verhaal heeft mij bereikt dat de gemeente Arnhem ook iets dergelijks van plan was, maar ik weet niet hoe de gemeenteraad over deze voorstellen van B en W denkt. Wij kunnen natuurlijk nooit garanderen dat de gemeenten niet de gelegenheid te baat nemen om andere lasten te verhogen. In die zin is het vrij dwingend voorschrijven via de wettelijke regeling niet waterproof.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dan is het toch veel beter om dit niet te doen en dat bedrag vrij te maken voor bijvoorbeeld een verhoging van de belastingvrije som in de eerste schijf?

Minister Zalm:

Wat overblijft, is het probleem van de sterke stijging van de lokale lasten die de gemeenten hebben moeten toepassen, omdat het Rijk zijn beleid heeft aangescherpt. Daar zijn zij niet populair mee geworden. Daar doen wij dan niets aan. Dan zeg je: dat is een probleem voor de gemeenten, daar laten wij ze maar mee zitten en wij gaan mooi de loon- en inkomstenbelasting verlagen. Vanuit de optiek van de gemeenten vonden wij dat er een zekere rechtvaardiging in zit om een bijdrage te leveren via de lokale lasten, als wij toch ruimte voor lastenverlichting hebben.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik kom nog even terug op mijn amendement. De heer Zalm noemt dit een belastingvrije voet in de OZB, maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dezelfde rijkskorting bij de OZB toe te passen die hij bij de afvalstoffen zou willen toepassen. Het gaat niet om een belastingvrije som of een belastingvrije voet of wat dan ook. Je moet gewoon zeggen: dit is de OZB-rekening en aan het eind van de rit gaat er ƒ 100 per huishouden af. Ik denk dat hij booswichten ziet die ermee vandoor gaan om heel slecht inkomensbeleid te voeren, maar daar hoeft hij niet bang voor te zijn wat dit amendement betreft.

Minister Zalm:

Als een gemeente zegt: wij maken er ƒ 120 van?

Mevrouw Giskes (D66):

Dat kunnen zij ook bij de afvalstoffenheffing doen.

Minister Zalm:

Ja, maar daar zit een iets snellere grens in dan in de OZB.

Mevrouw Giskes (D66):

Wij hebben het over twee jaar. Ik neem niet aan dat het in twee jaar zoveel zal stijgen. Waar zijn wij dan bang voor?

Minister Zalm:

U wilt gemeenten na twee jaar niet meer toestaan dat zij korting bieden op de OZB?

Mevrouw Giskes (D66):

Na twee jaar laat je vrij hoe gemeenten dat doen.

Minister Zalm:

Mag het dan ook in de OZB?

Mevrouw Giskes (D66):

Graag zelfs.

Minister Zalm:

Mag het ook meer zijn dan ƒ 100 in de OZB?

Mevrouw Giskes (D66):

Als gemeenten opeens meer te verdelen hebben, betekent dit dat u kennelijk meer dan 680 mln. in het Gemeentefonds wilt storten.

Minister Zalm:

Nee, maar dan kunnen zij zeggen: wij geven ƒ 400 korting en verdubbelen het tarief in de OZB. Dan hebben zij een leuke nivelleringsoperatie binnen de gemeente, als je het afmeet aan de waarde van het huis. Mag dat of niet?

Mevrouw Giskes (D66):

Ik denk dat die discussie losstaat van deze maatregel.

Minister Zalm:

Nee, daarom doen wij ook zo moeilijk om het in de OZB te introduceren. De OZB is een waardebelasting. Het is een percentage van de waarde van de woning, terwijl de rioolrechten en de afvalstoffenheffing een vast bedrag per huishouden zijn. Als je streeft naar een verlaging met een vast bedrag per huishouden, ligt het voor de hand dat je een heffing kiest die wordt uitgedrukt als een vast bedrag per huishouden.

De voorzitter:

Ik stel voor dat mevrouw Giskes op dit punt in tweede termijn terugkomt.

De heer Van Dijke (RPF):

De minister heeft gezegd dat hij niet voornemens is via de gemeenten inkomenspolitiek te bedrijven. Maar wat doet hij nu dan? Hij heeft gehoord dat mensen te zwaar belast worden via allerlei gemeentelijke heffingen. Dat is slecht voor de inkomenspositie van mensen en dus staat hij toe dat gemeenten daar wat aan doen via deze route. Dat is dus gewoon, zij het met een omhaal van woorden, inkomenspolitiek via gemeentelijke heffingen.

Minister Zalm:

Ja, maar het is wel rijkspolitiek.

De heer Van Dijke (RPF):

De minister heeft er wel heel veel woorden voor nodig omdat uit te leggen.

Minister Zalm:

De maatregel is in het kabinet afgewogen en ingepast in de totale inkomensontwikkeling. Dat is een van de factoren die met name voor de lagere inkomens het inkomensbeeld opfleurt. Daar staan allerlei andere maatregelen tegenover. Het is rijkspolitiek om het zo te doen. Het is niet zo dat gemeenten vervolgens een enorme vrijheid zouden krijgen om inkomens- en vermogenspolitiek op gemeentelijk niveau te voeren. Daarom is de route via de OZB principieel zo moeilijk te accepteren.

De heer Van Dijke (RPF):

Als ik de redenering van de minister volg, is het niet te verkopen dat deze regeling na 2000 moet ophouden en niet tot in lengte van jaren wordt doorgevoerd. In dat geval laat hij het aan de gemeenten over en wordt het lokaal inkomensbeleid.

Minister Zalm:

Zeker, maar zij behouden de mogelijkheid dat te doen via het riool- en reinigingsrecht.

De heer Van Dijke (RPF):

De mogelijkheid, maar niet de plicht.

Minister Zalm:

De morele plicht die de VNG namens de aangesloten leden op zich heeft genomen, is dat het de intentie is ook na die twee jaar die ƒ 100 per huishouden te continueren. Wij willen dan wel meer vrijheid in de vorm.

De heer Van Dijke (RPF):

Het fiscale recht is niet gebaseerd op moreel recht. Dat onderscheid moet wel gemaakt worden.

Minister Zalm:

Dat is waar. Het is een compromis tussen enerzijds een behoorlijke garantie dat die gemeentelijke lastenverlichting echt plaatsvindt en er echt ƒ 100 per huishouden gerealiseerd wordt en anderzijds het vertrouwen dat als dit eenmaal gebeurd is, gemeenten deze verlichting niet schielijk zullen terugdraaien, omdat de inwoners van de gemeenten en hun vertegenwoordigers in de gemeenteraad daartegen bezwaar zullen maken. Het is dan een soort verworven recht geworden. Dat is niet het geval wanneer je van meet af aan zegt: hier is 700 mln., veel succes ermee! Dan gaat de gemeente daar misschien heel andere dingen mee doen dan waarvoor wij het bedoeld hadden. Die hele route van de lokale lasten zou je dan moeten vergeten.

Voorzitter! Ik pleit er nogmaals voor vast te houden aan de benadering die gekozen is. Bij nota van wijziging zijn de mogelijkheden voor de gemeenten al iets vergroot. Het rioolrecht is ook een optie geworden. De termijn van twee jaar is eveneens een uiting van vertrouwen onzerzijds in de gemeenten.

Het moge duidelijk zijn dat het amendement van mevrouw Giskes door ons niet op prijs wordt gesteld, voorzichtig gezegd. Aanvaarding van het amendement raad ik ten zeerste af namens het kabinet.

De heer Rabbae, maar ook de heer Reitsma heeft vragen gesteld over de koopkracht van de ouderen en de PEMBA. De heer Van Wingerden heeft daarover al eerder gesproken. Ik heb hem gisteren een brief geschreven waarin wij hem in detail uiteenzetten hoe het allemaal loopt met ouderen met een bepaald extra pensioen. Ik wil dat overzicht graag toezenden aan de vaste commissie voor Financiën, omdat daarvoor een bredere belangstelling bestaat. Iedereen kan dan stapsgewijze zien welke elementen allemaal het inkomen van ouderen beïnvloeden. De misverstanden over ƒ 500 of ƒ 600 koopkrachtverlies berusten op partiële berekeningen. Alleen het effect van een bepaalde belastingmaatregel of een aantal maatregelen wordt bekeken. Het gaat om het totale, integrale beeld. Daarbij speelt een verhoging van de AOW een rol, maar ook de ouderenaftrek, de stijging van het aanvullend pensioen, de ziektekostenpremie, de sociale premies en dergelijke. Dat wordt allemaal in die brief inzichtelijk gemaakt. Ik zal de commissie die brief graag toesturen.

Een interessant en vrij principieel punt is aan de orde gesteld door de heren Van der Vlies, Reitsma, Van Dijke en Schutte. Vrijwel iedereen heeft erover gesproken. Het gaat om de zogenaamde bovenbasisaftrek. Daarbij spelen twee vragen. De principiële vraag is waarom wij het introduceren. De andere vraag is waar wij het praktisch gesproken voor nodig hebben.

De vraag over de praktijk is erg gemakkelijk te beantwoorden. Wij doelen hier op een kostwinner. Die betaalde vroeger WAO-premie en kende bij de betaling daarvan een franchise, een premievrije voet. Dat was er maar een. Een alleenstaande had er ook maar een. In een grote operatie waarbij men de vrije voet in de premieheffing bij de WAO opheft en de overhevelingstoeslag over de hele linie verlaagt, wil men een zekere inkomensneutraliteit bereiken. Men komt dan uit op een vrije voet voor elke werkende en dus geen dubbele vrije voet voor iemand wiens partner thuis zit. Dat had een werkende vroeger immers ook niet bij de WAO-premieheffing. Dat is de praktisch-technische achtergrond, waardoor men vermoedelijk ook kan begrijpen waarom men vanuit de praktische koopkrachtoperatie en de belofte dat wij zouden proberen het inkomens-, koopkracht- en loonkostenneutraal te doen, min of meer automatisch op een dergelijk instrument uitkomt.

De principiële kwestie van de vrije voeten en het al dan niet continueren daarvan zal natuurlijk in de discussie over het belastingstelsel in de 21ste eeuw aan de orde komen. Er is principieel niets op tegen om een stuk van de vrije voet niet overdraagbaar te maken. Ik zie dat probleem niet. Het is een geste van de belastingheffer om tegen een werkende te zeggen dat hij de belastingvrije voet van zijn of haar partner, als deze geen inkomen verwerft, tot zich mag nemen. Dat is een fiscaal vriendelijke behandeling van het kostwinnerschap, mede gebaseerd op de draagkrachtgedachte. Het betekent echter niet dat het daarmee ook principieel verwerpelijk wordt om een stuk in aftrek te brengen dat niet overdraagbaar is. Bij het arbeidskostenforfait kent een kostwinner ook niet twee keer een arbeidsaftrek. Dat is er maar een. Inmiddels heeft dat overigens een bredere functie dan alleen een aftrekpost voor verwervingskosten. Het heeft een stimulerende functie richting arbeidsmarkt etc.

De heer Schutte (GPV):

De vraag is of nu, terwijl wij op de valreep staan van een discussie over een nieuw stelsel, een nieuw en complicerend element in het belastingstelsel opgenomen moet worden. De volgende vraag is of het vreemd is, als men toch in het totale belastingpakket iets wil veranderen, hierbij het element van de kostwinner en de mogelijkheid van overheveling van de voet mee te nemen. Dit laatste zit al in het systeem.

Minister Zalm:

De reden om het te doen, ligt ook in de budgettaire kosten. Een niet-overdraagbare vrije voet is goedkoper en is ook een instrument om juist de alleenstaanden en de alleenstaande bejaarden, die anders erg in de knel zouden komen, een extra impuls te geven ten opzichte van kostwinners. Voor een aantal groepen alleenstaanden zaten wij echt met het probleem hoe wij de belofte van koopkrachtneutraliteit gestand konden doen. Dan komt men op dit instrument. Het determineert niet de uiteindelijk vorm van de stelselherziening wat mij betreft. Er zijn een aantal mogelijkheden die in de nota zullen worden besproken. Dat loopt van het continueren van de huidige vrije voet tot heffingskortingen en het volledig verdwijnen van de basisvrije voet. Daarbij worden wij op zichzelf niet voor de voeten gelopen door de maatregel die voor 1998 is voorgesteld. Wij kunnen het hele complex dan herzien. Het is niet zo dat wij onszelf gehinderd achten door de introductie van deze bovenbasisaftrek in het belastingplan 1998.

De heer Schutte (GPV):

Het gaat ook om het punt van de overdraagbaarheid. Dat blijft ook in een van de varianten van het nieuwe systeem mogelijk?

Minister Zalm:

Dat blijft een denkbare mogelijkheid. Het is een van de mogelijkheden die wij bezien. Bestaand beleid bezien wij natuurlijk altijd.

De heer Schutte (GPV):

Het is niet zo sterk om het bestaand beleid als uitgangspunt te nemen.

Minister Zalm:

De geschiedenis en de bestaande situatie vormen altijd een goed vertrekpunt. Het kan ook zijn dat men bepaalde elementen van het bestaande stelsel continueert. Men behoeft niet op ieder punt altijd de revolutie te prediken. Er kan een verschil van waardering in zitten. Er blijven voor de Kamer interessante discussiemogelijkheden over.

Voorzitter! Ik kom over de belastingmeevallers te spreken. De heer Hoogervorst heeft ernaar gevraagd, nou ja, gevraagd, hij heeft min of meer een eigen interpretatie gegeven van hoe mooi het allemaal wel niet uit kan pakken. De heer Van der Vlies is nieuwsgierig. Er heeft al het een en ander in de kranten gestaan. Er is inderdaad sprake van een belastingmeevaller. Vrijdag hopen wij de nota in het kabinet af te handelen. Maandag zal de Najaarsnota bij de Kamer arriveren. Voor de discussie van vandaag heeft het geen directe relevantie. Structureel heeft het ook geen directe relevantie voor het belastingplan want de afspraak is immers, dat wij de structurele doorwerking van die belastingmeevaller zullen gebruiken om de voeding van het AOW-spaarfonds wat steviger te maken.

Voorzitter! De heer Rabbae noemt de verlenging van de tweede schijf verspilling, omdat het niet is gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik ben dat niet met hem eens. Het is geen maatregel die specifiek de onderkant van de arbeidsmarkt betreft. Het is wel een maatregel waardoor een groep mensen later in het hoge toptarief van 60% komt. Het was overigens ook in het regeerakkoord voorzien. Het past ook bij de totale inkomensverhoudingen voor 1998. Het is een stukje uitschuiven van het marginale tarief.

Wat de vermogensbelasting betreft, heeft de heer Rabbae naar de terugverdieneffecten gevraagd. Het voordeel kan zijn dat er minder verhuizingen naar België plaatsvinden. Daarmee hebben wij niet op voorhand rekening gehouden. Het is wel een relevant aspect voor de fiscale migratie. Wij wachten liever totdat de realisaties van meevallers er zijn dan die van tevoren in te boeken. Terecht is opgemerkt dat de financieringsbron ligt in de wijziging van de wetgeving ten aanzien van de directeur-grootaandeelhouder. Wij denken hier extra dividend binnen te krijgen. Dit gebeurt op basis van een motie, waarvan de eerste ondertekenaar niet de heer Smits was, maar mevrouw De Vries. Het is mogelijk dat het geheugen van de heer Reitsma beter is. Ik zie hem nu glimlachen. Ik denk dat mijn geheugen het wint.

De heer Reitsma is erg enthousiast geworden en vraagt wanneer wij komen met een volgende verlaging van de vermogensbelasting. Ik kan mij die vraag heel goed voorstellen, want het moet inderdaad snel gebeuren. Als het aan het CDA ligt, is het binnenkort afgelopen met lastenverlichting, tenzij nog financiële dekking aanwezig is voor verdere verlaging van de vermogensbelasting. In het programma wordt ons niets in het vooruitzicht gesteld. Ik kan die haast van het CDA heel goed begrijpen. Voordat het CDA zijn eigen verkiezingsprogramma kan gaan uitvoeren, moet alle lastenverlichting nog worden gerealiseerd.

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb terzake van de lokale lasten al gezegd dat de minister redelijk selectief aan het winkelen is. Daarmee is hij nu weer bezig. Het moet in de brede context worden geplaatst. Er kan ook een stuk verschuiving van belastingen plaatsvinden. Het staat ook in ons verkiezingsprogramma.

Minister Zalm:

Zeker. Hier gaat het om een echte tariefverlaging. Ik was wat plagend bezig. Nu even serieus over de meeropbrengsten. Gaat het kabinet daar nog wat mee doen? Op grond van de ontwikkelingen in de eerste helft van 1997 hebben wij gezegd: wij durven de stelling aan dat er 200 mln. structurele opbrengsten is. De feitelijke opbrengst over 1997 kan ook incidentele elementen bevatten. Eindelijk zijn de directeuren-grootaandeelhouders verlost van het 60% tarief als zij zichzelf dividend uitkeren. Dat kan een zeker inhaaleffect teweegbrengen. Het is lastig om de structurele component met helderheid vast te stellen.

De eerstvolgende ronde om enige orde in de belastingwetgeving te houden, zal toch de ronde 1999 zijn. Dat is eigenlijk alweer aan een volgend kabinet. Wij zullen daar geen verantwoordelijkheid voor dragen. Ik neem aan dat er bij de kabinetsformatie wel iets afgesproken wordt over de aanwezigheid of afwezigheid van lastenverlichting en over de belangrijkste kernelementen in de lastenverlichting voor de komende kabinetsperiode. Ik hoop op aanwezigheid. Er kan enige samenhang zijn met het belastingstelsel voor de 21ste eeuw, want dan zijn er, zoals de Kamer begrepen zal hebben, systemen denkbaar waarbij de vermogensbelasting überhaupt verdwijnt en dat budgettair kan worden ingepast.

De heer Reitsma (CDA):

Is uw indicatie voor de tweede helft van 1997 en de eerste helft van 1998 dat er nog meer opbrengsten uit kunnen voortvloeien? Op zichzelf is het ook mogelijk om tussentijds met nadere voorstellen te komen aan het eind van deze kabinetsperiode.

Minister Zalm:

Wij gaan geen jojo maken van de vermogensbelasting, door precies op grond van de kasopbrengst van de dividenden directeuren-grootaandeelhouders jaarlijks de vermogensbelasting vast te stellen. Dat is naar mijn gevoel niet de achtergrond van de motie geweest. Het ging om een structurele verlaging van de vermogensbelasting. Op zichzelf lopen de opbrengsten van de dividendbelasting ook goed in de tweede helft van 1997, maar dat is natuurlijk ook nodig, omdat met zekerheid valt te zeggen dat een deel van de opbrengst in 1997 incidenteel zal zijn. Er is voldoende anekdotisch bewijs dat directeuren-grootaandeelhouders vaststellen dat zij eindelijk zichzelf eens een dividenduitkering kunnen geven zonder echt zichzelf te bestelen. Het ligt voor de hand dat dit, vooral in het eerste jaar waarin de mogelijkheid wordt geboden, een extra eenmalige opbrengst oplevert. Ik ben heel voorzichtig. Het gaat om een structurele verlaging van de vermogensbelasting, die structureel zal worden gedekt. Op grond van de ontwikkeling in de eerste helft van 1997 voelden wij ons voldoende zeker om uit te gaan van een structurele dekking van ruim 200 mln. De verdere besluitvorming laat ik over aan de volgende minister van Financiën en de volgende staatssecretaris van Financiën.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik had een vraag gesteld over de keuze tussen belastingvrije voet en tarief. Gaat u daarop in of doet de staatssecretaris dat?

Minister Zalm:

Daarop zal de staatssecretaris ingaan. Ik kan er nog over zeggen dat de teneur die wij proberen te creëren in het belastingstelsel voor de 21ste eeuw is: zo breed mogelijke grondslagen en zo laag mogelijke tarieven. Wij hebben de afgelopen jaren al fors vrije sommen opgekrikt. Het tarief blijft dan altijd hoog. Je komt dan nooit aan een tariefverlaging toe. Wij hebben nu gekozen voor een mix, van aan de ene kant een verhoging van de vrije som en aan de andere kant, voor het eerst in de geschiedenis naar ik meen – in ieder geval spreekt niemand mij tegen als ik het zeg – ook eens het tarief verlagen. Wij vinden dat een evenwichtige combinatie, ook gelet op hetgeen de afgelopen jaren al aan vrije voeten en sommen in de vermogensbelasting is gedaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Kunt u, als u toch bezig bent, ook een tipje van de sluier oplichten wat er met de aftrekposten gaat gebeuren?

Minister Zalm:

Daar gaan wij ook leuke dingen mee doen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat hoop ik, maar daarvoor?

Minister Zalm:

Wij zullen het hele complex van sparen, lenen, beleggen, verzekeren in zijn geheel voorleggen en analyseren. Het wordt in een totaalpakket opgenomen.

De heer Van der Ploeg vraagt om een risico-inschatting door de regering over de gang van zaken met de opties. Ik geloof dat hij zijn eigen risico-inschatting al heeft gemaakt. Het kabinet heeft volgens ons een heel evenwichtig voorstel ingediend. Het is mij ook niet duidelijk geworden dat er principiële bezwaren zijn tegen personeelsopties in de vorm van beloning in natura. Ik heb in deze Kamer de heer Bolkestein hierover iets horen zeggen wat bepaald niet duidt op een weerzin tegen een fiscale behandeling ook van beloning in natura via opties. Ik heb er dus vertrouwen in dat het wetsvoorstel in hoofdlijnen steun van de Kamer kan krijgen. Overigens mag de staatssecretaris dit in zijn eentje verdedigen, maar ik zal hem graag vergezellen als dit de zaak kan verbeteren.

Ik moedig de heer Van der Ploeg aan zijn aanvankelijke lijn van 100% steun aan het kabinet op het punt van de lokale lasten vooral vol te houden. Hij is zo slim en intelligent; zijn eerste gedachte was echt de beste en hij kan hier natuurlijk niet verrast worden door dingen waaraan hij helemaal niet gedacht had. Hij had er natuurlijk wel aan gedacht. Zijn 100% steun is nog steeds zeer verdienstelijk en ik ben hem er zeer erkentelijk voor.

Ik ben in de verleiding op de interessante beschouwing over dead weight, displacement en glazen plafonds in te gaan, maar het ging de heer Van der Ploeg er meer om een voorzetje voor een evaluatie te geven. Over de evaluatie heb ik al het een en ander gezegd.

De heer Schutte sprak over de verschuiving van lasten van arbeid naar milieu, waarmee zowel de werkgelegenheid als het milieu gediend is. Ook het kabinet is voorstander van zo'n verschuiving, om meer redenen, maar niet zozeer op grond van de gedachte dat wij hierdoor de werkgelegenheid kunnen bevorderen. Wat dit betreft heeft het CPB ons enigszins uit de droom geholpen. Als je dit inkomensneutraal doet, kun je ook niet echt matiging van arbeidskosten verwachten, tenzij je mensen die niet op de arbeidsmarkt participeren, niet in hun koopkracht compenseert en mensen die wel op de arbeidsmarkt participeren, extra laat profiteren. Dan is er een werkgelegenheidseffect. Niettemin is er natuurlijk wel een milieueffect en dat is al heel erg mooi. Het is weliswaar geen tweesnijdend zwaard, maar dan toch nog wel een zwaard dat aan één kant snijdt, en dat is tegenwoordig al heel wat waard.

Wat ik als verantwoordelijke voor het totaal van de begroting minstens zo belangrijk vind, is dat dit type belastingen vaak minder fraudegevoelig en ontwijkingsgevoelig is en ook minder verkeerde gedragseffecten uitlokt. Integendeel, het lokt juist goede gedragseffecten uit. Dit is goed voor de stabiliteit van de grondslag en voor de stabiliteit van de belastingopbrengsten. Deze zijn ook makkelijk te innen. Ik kan enthousiaste verhalen houden over de 86 inningspunten die wij voor de regulerende energieheffing hebben, overigens vaak tot ergernis van mijn vrienden in de VVD. In termen van inning is dat een ideale belasting. In plaats van de 10 miljoen belastingplichtigen in de inkomstenbelasting zijn er gewoon 86 inningspunten bij energiebedrijven. Dat is ronduit prettig in termen van inning. Dit is dus een ander aspect dat zo'n verschuiving van directe naar indirecte belastingen verdedigbaar maakt.

Weliswaar is die belasting niet inkomensafhankelijk, wat op grond van de draagkracht als een nadeel wordt beschouwd, maar de draagkrachtafhankelijke belastingen worden vaak ontgaan, ontdoken, ontweken. Dat is bij dit type belastingen niet mogelijk, wat een element van rechtvaardigheid in zich heeft.

Ik licht er nog een punt uit en laat de rest aan de staatssecretaris. Dat betreft de milieuleges voor bedrijven. Er is gevraagd waarom deze in dit belastingwetsvoorstel zitten en niet in dat over milieu. Het uitgangspunt is geweest dat wij iets wilden doen aan de lokale lasten voor bedrijven, die nogal gestegen zijn. Vervolgens kwamen wij hierop terecht, dus niet primair uit een oogpunt van milieu, zij het dat dit een extra reden was om voor deze leges te kiezen. Bedrijven die allerlei milieuverbeteringen in hun bedrijfsvoering aanbrengen, moeten hiervoor een vergunning aanvragen en worden dan nog gestraft ook door het moeten betalen van leges. Het beginsel is inderdaad natuurlijk de kostendekkendheid van dit soort dingen, tenzij we van mening zijn dat het juist gestimuleerd moet worden. Dan is er natuurlijk een goede reden om juist geen kostendekkende leges te heffen; je moet natuurlijk geen sanctie zetten op de verbetering van het kwaliteit van het milieu door bedrijven ook nog eens te laten betalen voor het verstrekken van de vergunning. Dus ook wat dat betreft, is het een milieuvriendelijke invulling van de lastenverlichting voor bedrijven. Met de gemeenten en de provincies zijn wij er wat betreft de vergoedingsregeling voor 1998 al uit en overigens hebben wij afgesproken te onderzoeken of een andere vorm van compensatie kan worden gevonden waarover beide partijen het eens kunnen zijn. Voorlopig gaan provincies en gemeenten voor 1998 echter akkoord met deze vergoeding van de heffing van opbrengsten uit milieuleges.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Ik waardeer de complimenten van mevrouw Giskes voor het beleid en haar positieve beoordeling daarvan. Het is leuk om waardering vanuit de Kamer te krijgen. De ministers krijgen het wel, maar voornamelijk in de krant en ik krijg het tenminste in de Kamer. Ik heb het liever in de Kamer dan in de krant. De minister kan dat in zijn zak steken!

Ik ben het met mevrouw Giskes eens dat het tempo inderdaad moordend is, zowel voor de Kamer als voor het kabinet. Zij heeft bij de vorige behandeling al gewezen op de procedure rondom de Raad van State. Ik vond het een sympathiek voorstel, waarop ik bij brief van 20 mei 1997 heb gereageerd. In die brief heb ik gewezen op artikel 25a van de Wet op de Raad van State, waarin de openbaarmaking is geregeld. Ik ben daaraan gebonden en dat beperkt ook de mogelijkheden voor het kabinet om die wetsvoorstellen eerder kenbaar te maken. Dat is dus geen echte oplossing.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat begrijp ik, maar vindt de staatssecretaris niet dat dergelijke regelingen gewijzigd moeten worden?

Staatssecretaris Vermeend:

U zult het mij niet kwalijk nemen als ik nu niet zo voor de vuist weg aan de positie van de Raad van State raak. Ik heb begrip voor uw opmerking en ik stel voor dat ik in overleg met de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën bezie op welke wijze dat moordend tempo kan worden teruggeschroefd, zonder nu toezeggingen te doen. Ook het kabinet is gebonden aan procedures, maar ik heb begrip voor haar standpunt.

Mevrouw Giskes heeft een vraag gesteld over de buitengewone lasten, namelijk of wij niet veel meer toe moeten naar vormen van individualisering. Dergelijke elementen en gedachten komen ook aan de orde in de verkenningen.

Mevrouw Giskes heeft nogmaals gevraagd naar de mogelijkheid van tegemoetkoming – buiten of binnen de fiscaliteit – voor ouderen, die de zorg op zich nemen voor een gehandicapte leeftijdsgenoot. Zij vraagt op welke termijn het kabinet op dat punt met een standpunt kan komen. Zij verwees daarbij zelf al naar de nota naar aanleiding van het eindverslag. Of dat fiscaal moet of niet, is natuurlijk een afweging. Er moet overleg worden gepleegd met de collega's. U heeft gezien dat er positief is gereageerd. Ik denk aan het volgend voorjaar. Dan is er ook overlegd met de collega's die hierbij betrokken zijn. Vervolgens kan een eventueel standpunt worden betrokken bij de volgende begrotingsvoorbereiding.

Ik kom bij de vraag die betrekking heeft op het hele complex van het vervallen van de indexatie en het verhogen van de motorrijtuigenbelasting. Wij werden geconfronteerd met een motie van de Kamer. Die hebben wij uitgevoerd. Wij hebben aangegeven dat wij toch hebben gezocht naar een oplossing die tegemoetkomt aan de milieuproblematiek. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld als een trendbreuk met het huidige beleid van variabilisatie. Daar staat het kabinet nog steeds volledig achter. Het is een kwestie van temporiseren in het licht van de motie die wij hebben uitgevoerd. Bovendien werden wij geconfronteerd met andere effecten die ten grondslag lagen aan de afweging die de Kamer in meerderheid heeft gemaakt door de motie te aanvaarden.

Naar aanleiding van een opmerking van de heer Melkert heeft de heer Hoogervorst gevraagd of de heer Melkert geen cursus belastingrecht zou moeten volgen. Ik ken de grote belangstelling voor en kennis van het belastingrecht van de heer Melkert. Hij is buitengewoon goed op de hoogte, zo is mijn eigen ervaring. Ik zal hem de gedachte van de heer Hoogervorst voorhouden en daarover met hem van gedachten wisselen.

De heer Hoogervorst (VVD):

U bevestigt dus mijn vermoeden dat de heer Melkert bewust een valse voorstelling van zaken heeft gegeven?

Staatssecretaris Vermeend:

Neen, dat bevestig ik helemaal niet. Dat zou u graag willen, maar dat doe ik niet. Ik zeg dat ik graag met de heer Melkert over belasting overleg. Dan zal ik dit punt nog eens aan de orde stellen.

De heer Hoogervorst en de heer Reitsma hebben gesproken over de inzet van de fiscaliteit voor verschillende doelstellingen. De heer Reitsma heeft dat het meest pregnant gedaan door te spreken over versnippering. Hij heeft tegelijkertijd opgemerkt dat een groot aantal van die doelen die mede met de fiscaliteit worden nagestreefd hem aanspreken. Hij heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht dat de CDA-fractie een hartgrondig voorstander is van vergroening en het inzetten van de fiscaliteit daarvoor. Daarmee geeft hij aan dat ook het CDA vindt dat de fiscaliteit kan worden ingezet voor het realiseren van bepaalde beleidsdoelstellingen. Daar ben ik verheugd over; ik heb er kennis van genomen. Hij vond ook dat het belastinginstrument in de kwestie van fiscaliteit en verkeer zou mogen worden ingezet. Sterker nog, hij zei: u mag van mij best een verschuiving aanbrengen waarbij vervuilende auto's zwaarder worden belast, zoek daar de dekking maar. Hij ging wat dat betreft al redelijk ver, ook gezien de ervaringen in de afgelopen jaren op dat punt.

Tegelijkertijd zegt hij: u kunt beter de middelen die u nu uittrekt voor wat kleinere maatregelen, inzetten voor een grote maatregel. Ik wil graag weten welke maatregel hij op het oog heeft. Wij kijken eerst naar de huidige maatregelen: werkt zo'n maatregel, is het uit een oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid verstandig om de beschikbare budgettaire middelen in te zetten en past het in de fiscale structuur? Wij hebben niet als doelstelling dat het gerealiseerd moet worden via de fiscaliteit. Nee, er is wel degelijk sprake van een afweging van welk instrument in een bepaald kader het beste is. Denkt het kabinet bijvoorbeeld aan subsidies? Ja, natuurlijk denkt het kabinet bijvoorbeeld aan subsidies. Daarvoor wordt wel een afweging gemaakt. Voor subsidies moet een infrastructuur worden ontwikkeld. Dat geeft nieuwe administratieve lasten, een vorm van bureaucratie. Subsidies worden op enigerlei wijze in de belastingheffing betrokken. Ik heb wel eens verteld dat het eigenlijk een vorm van rondpompen van geld is. Het is de vraag of wij dat moeten willen. Dergelijke afwegingen spelen bij het treffen van bepaalde maatregelen wel degelijk een rol.

De heer Reitsma (CDA):

Het gaat de CDA-fractie om twee punten. Als de staatssecretaris een beleidsdoelstelling wil realiseren via de fiscaliteit, moet hij daarbij toelichten waarom hij niet voor andere instrumenten heeft gekozen. Wij willen kunnen bekijken wat het effectiefst is. Bovendien moet de staatssecretaris zich niet richten op honderd voorstellen, maar zich proberen te beperken tot een paar grote. Ik zou zo drie voorbeelden kunnen noemen, maar omwille van de tijd laat ik dat achterwege. Het gaat mij om het signaal. Volgens mij moet het de staatssecretaris aanspreken om het belastingstelsel wat eenvoudig te houden.

Staatssecretaris Vermeend:

Met dat laatste ben ik het eens. Aan de andere kant valt het mij op dat bijna alle partijen in hun verkiezingsprogramma's aangeven dat zij bepaalde kwesties mede willen regelen via de fiscaliteit. Overigens is het in andere landen niet anders. Ook daar wordt de fiscaliteit ruimhartig ingezet voor het realiseren van bepaalde beleidsdoelstellingen. Wij zullen nog eens bezien of wij niet nog meer moeten motiveren waarom wij uiteindelijk kiezen voor het fiscale instrument.

Voorzitter! Er is een aantal vragen gesteld over de motorrijtuigenbelasting. Kan de MRB voor zware vrachtauto's niet worden verlaagd met de opbrengsten uit de verhoging van het eurovignet? Ik zou die koppeling niet willen leggen. Het zijn aparte kwesties. De verhoging vloeit voort uit de ecukoerswijziging. Ik vind niet dat wij hier een debat moeten voeren over een verlaging van de MRB voor zware vrachtauto's. Bij het Eurovignet is sprake van een endogene situatie; de heer Hoogervorst weet wat ik daarmee bedoel.

Moet niet gekozen worden voor een andere, meer milieuvriendelijke grondslag? Dit punt is eerder aan de orde geweest. De gedachte is sympathiek, maar er zitten haken en ogen aan de overgang naar een andere grondslag. Het kabinet is gevraagd om er eens naar te kijken. Wij zullen bij het NMP-3 op deze gedachte terugkomen.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik zal er in tweede termijn nog een paar woorden aan wijden. Het gaat mij erom dat bij de benadering van de belastinggrondslag de bezwaren kunnen worden opgeblazen en de voordelen geminimaliseerd, en andersom. Het gaat om de intentie van waaruit wij vorm willen geven aan ons fiscale stelsel.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik kan u wel zeggen dat de gedachte die u hebt geopperd om aan te sluiten bij het verbruik, mij op zichzelf sympathiek voorkomt. Ik neem aan dat hier toch uit spreekt dat ik niet vanuit een complicerende gedachte, maar meer vanuit een oplossende gedachte redeneer.

De heer Van Dijke (RPF):

Op dat punt onderscheidt u zich van de minister van Verkeer en Waterstaat. Ik neem daar met dankbaarheid kennis van. Ik kom hier in tweede termijn op terug.

Staatssecretaris Vermeend:

Het aardige is dat de gedachtewisseling in dit kabinet niet stilstaat. Daar komt nog bij dat de technische ontwikkelingen verdergaan. Wat een jaar of vijf à zes geleden niet kon, kan nu wellicht wel door de technologische ontwikkelingen. En daar moeten wij natuurlijk ook rekening mee houden. Goed, dit was de motorrijtuigenbelasting. De heer Rabbae heeft in dit verband het motorvermogen genoemd. Ik neem evenwel aan dat dit ook een antwoord was op zijn vraag. In het NMP-3 wordt hier dus op teruggekomen.

Voorzitter! De heer Reitsma heeft een voorstel gedaan waar de minister al kort op is ingegaan. De heer Reitsma wil een verlichting aanbrengen. Na gesprekken met de branche stelt hij dat de branche eigenlijk niet zit te wachten op de regeling die het kabinet voorstelt om de zuinige auto te stimuleren. Om hieraan tegemoet te komen, heeft de heer Reitsma op dat punt een amendement ingediend. Het zal hem niet verrassen dat wij de aanvaarding daarvan ontraden. Wij zijn namelijk van oordeel dat een dergelijke kortingsregeling wel degelijk kan bijdragen aan de doelstelling die wij daarmee beogen. De heer Reitsma meent dat wij moeten wachten tot er een nieuwe normstelling is. In het interruptiedebatje dat hij met mevrouw Giskes had, gaf mevrouw Giskes echter al aan dat wij zo een aantal jaren verder zijn, als wij nu weer wachten. Ik meen dan ook dat wij hier nu maar gewoon aan moeten beginnen. Ik verwacht ook dat hier, ondanks de brieven, toch wel op ingespeeld zal worden door de branche. Zo gaat dat meestal: nu heeft men hier bezwaar tegen, maar wij zullen ongetwijfeld weer advertenties op dat punt zien. Wij blijven dus bij ons voorstel en gaan ervan uit dat dit voorstel als zodanig effect zal hebben.

De heer Reitsma heeft nog een opmerking gemaakt over het huurwaardeforfait. Dit staat hier als zodanig niet ter discussie, maar op dat punt mag natuurlijk alles aan de orde gesteld worden. Ik wijs erop dat wij het afgelopen jaar uitvoerig gesproken hebben over de WOZ-systematiek. Wij zijn daarbij uitgegaan van de waardepeildatum van 1 januari 1995. Vorig jaar hebben wij na een uitvoerig debat uiteindelijk het huurwaardeforfait vastgesteld, met alle voors en tegens. De waardestijgingen die daarna zijn opgetreden, hebben als zodanig natuurlijk geen effect meer op de systematiek. De systematiek ligt vast en wat nu aan stijging optreedt, heeft daarop geen invloed. De WOZ-waarde blijft namelijk hetzelfde. Er is dus geen aanleiding om in te gaan op de suggestie van de heer Reitsma. De nieuwe WOZ-peildatum is 1 januari 1999. Vervolgens gaan wij daar weer met de Kamer over in discussie, zoals vorig jaar ook is aangegeven.

De heer Reitsma heeft verder gevraagd waarom er in de tweede schijf geen ouderenaftrek zit. Voor ouderen met een inkomen in de tweede en derde belastingschijf wordt ingevolge de voorstellen wel een zogenaamde PEMBA-aftrek en een aanvullende PEMBA-aftrek ingevoerd in 1998. Dus ook ouderen met een inkomen in de tweede schijf hebben hier dus wel degelijk voordeel. Overigens heeft de minister een brief aangekondigd waarin nog eens op een rijtje wordt gezet wat de effecten zijn van de verschillende maatregelen die zijn getroffen in het kader van ouderen. In die brief wordt dus precies aangegeven welke onderdelen effect hebben.

De heer Reitsma (CDA):

Die brief wil ik best eerst afwachten, maar wij praten hier wel over het belastingplan waarin u allerlei maatregelen voorstelt. Zegt u hiermee toe dat de PEMBA-operatie volledig compenserend is, ook voor de categorie ouderen die in de tweede schijf valt? Zo niet, dan is er wat mij betreft een probleem. Ik wil de zekerheid hebben dat dat goed is geregeld.

Staatssecretaris Vermeend:

Die brief kan nog vandaag bij u zijn. De minister heeft hem al ondertekend. Als u niet tevreden bent over de brief, kunt u altijd nog heropening vragen.

De heer Reitsma (CDA):

Helder. Maar het gaat mij ook om de politieke uitspraak of er conform uw informatie en berekeningen een 100% compensatie in die tweede schijf zit.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik verwijs nogmaals naar de brief die komt. Daarin staan alle maatregelen op een rijtje, zodat u zelf uw rekensom kunt maken.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar hiermee is geen antwoord gegeven op de vraag.

De voorzitter:

Kan de brief worden uitgedeeld?

Minister Zalm:

Ik heb hier een koopkrachtoverzicht liggen. Een alleenstaande AOW'er zonder aanvullend pensioen gaat er qua koopkracht 4% op vooruit; voor een alleenstaande AOW'er met een aanvullend pensioen van ƒ 10.000 is dat plus 2%, en voor een alleenstaande AOW'er met ƒ 30.000 aanvullend pensioen geldt een stabiele koopkracht.

Voor de gehuwden gelden de volgende percentages. Alleen AOW: plus 2,75%, aanvullend pensioen van ƒ 10.000: plus 1,5%, en een aanvullend pensioen van ƒ 30.000: plus 0,75%.

De heer Reitsma (CDA):

Dat is dus geen antwoord op mijn vraag, maar op een vraag naar de koopkracht. Mijn principiële vraag was of de PEMBA-operatie voor 100% bij de ouderen wordt gecompenseerd, zowel in de eerste als in de tweede schijf.

Minister Zalm:

Hierin is de PEMBA-operatie al verwerkt. Het is immers een integraal belastingplan, waarbij wij geprobeerd hebben al die PEMBA-problemen via allerlei maatregelen, zoals de ouderenaftrek, te compenseren, zodat de koopkrachteffecten voor ouderen niet negatief zouden worden. Dat is gelukt. Stel nu dat ik allerlei aardige maatregelen aanwijs als maatregelen in het kader van de PEMBA-operatie, en alle onaardige maatregelen daarbuiten houd. Dat wordt betrekkelijk willekeurig. Waar het om gaat, is dat er een integraal plan voor 1998 ligt, waarbij wij kunnen laten zien dat ouderen geen negatieve koopkrachteffecten zullen hebben van het hele door de regering voorgestelde complex van maatregelen.

De voorzitter:

Ik begrijp dat deze informatie naar de Kamer onderweg is.

Minister Zalm:

Ja.

De voorzitter:

Dan kunt u daarvan kennisnemen.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar ik stel wel vast dat een en ander voor de echtparen anders uitpakt dan voor de alleenstaanden. "Anders" moet worden geduid als "negatiever".

Minister Zalm:

Dat hangt af van het aanvullend pensioen. Het beeld is wat minder mooi – overigens is plus 2,75 een percentage dat jarenlang niet is vertoond – voor een echtpaar met alleen AOW, en voor een echtpaar met een aanvullend pensioen van ƒ 30.000 is de koopkracht plus 0,75%. Een alleenstaande met een aanvullend pensioen van ƒ 30.000 staat op nul. Het hangt dus van het inkomensniveau af. De verhouding is gunstiger voor een alleenstaande AOW'er zonder aanvullend pensioen dan voor gehuwden. Bij aanvullende pensioenen draait het op een gegeven moment om: dan is de gehuwde beter af dan de alleenstaande.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik ben blij dat ik het niet allemaal in een nutshell hoef te begrijpen!

Staatssecretaris Vermeend:

De heer Reitsma vroeg naar de vergoedingsregeling voor vrijwilligers, waarbij hij refereerde aan de Kameruitspraak op dat punt. Voorzitter! Met de meest betrokken bewindslieden wordt deze kwestie momenteel besproken. Als die besprekingen zijn afgerond, zal de Kamer daarover worden bericht.

De heer Van Dijke heeft gevraagd of er mogelijkheden zijn om de aangepaste auto voor gehandicapten te ontzien als het gaat om de MRB. Hij heeft gewezen op het feit dat die auto's in het algemeen zwaarder zijn dan 800 kg. Extra voorzieningen die zorgen voor een toename van het gewicht van de auto worden thans al niet meegeteld voor het gewicht. Dat is de grondslag van de MRB.

De heer Van Dijke (RPF):

Het punt is dat een gehandicapte een auto in de wat duurdere, lees: zwaardere, klasse nodig heeft om de accessoires die dergelijke auto's bieden te kunnen aanschaffen. Die accessoires heeft de gehandicapte nodig om überhaupt met zo'n ding te kunnen rijden.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik dacht dat u doelde op de extra voorzieningen. Die vallen er in feite buiten. Hier zit je met een probleem. Vroeger hebben wij al een keer een bijzondere regeling gehad. Die is op basis van goede argumentatie afgeschaft. Er zijn toen buiten de fiscaliteit om regels getroffen. Daar moet ik nu naar verwijzen. Het is buitengewoon moeilijk om nu, gezien de discussies die wij daarover hebben gevoerd en de afweging die wij hebben gemaakt, opeens de trein de andere kant op te laten rijden. Ik heb al gezegd dat de MRB voorziet in extra voorzieningen. Meer kan ik u op dat punt niet tegemoetkomen. Ik verwijs naar eerder discussies in de Kamer daarover.

De heer Van Dijke heeft een amendement ingediend over de alleenstaandeouderaftrek. De heren Van der Vlies en Schutte spraken ook over het combineren van de zorgtaken en het buitenshuis werken. De vraag was of nu wordt gestimuleerd om buitenshuis te gaan werken, waardoor de zorgtaken in de knel zouden kunnen komen. Er is een grens die al wat langer is opgenomen in de wet. Die heeft ook te maken met de kostenpatronen. Dat was in het verleden de achtergrond. Dat heeft te maken met de opvangkosten in de ruimste zin van het woord. Het kostenpatroon voor kinderen tot 12 jaar ligt op dat punt wat hoger dan voor de oudere kinderen. Dat heeft ook een rol gespeeld bij de vormgeving van deze maatregel in het verleden. Het is een maatregel die al geruime tijd geldt. Het enige dat hier wordt voorgesteld, is om het financieel wat te verruimen. Het is dus niet een principieel discussiepunt of het nu een hogere leeftijd zou moeten zijn. Het is een punt om dergelijke gezinnen financieel meer tegemoet te komen op het moment dat er buitenshuis wordt gewerkt. Dit is dus ook een inkomensmaatregel, die juist deze gezinnen tegemoetkomt. De heer Van Dijke zei dat het kabinet hiermee een dergelijke categorie alleenstaande ouders zou prikkelen of stimuleren. Dat is een kant van de zaak. Een andere kant van de zaak is dat door die fiscale verzachting die optreedt, ook de inkomenspositie van dergelijke gezinnen wordt verbeterd. Die twee elementen spelen dus een rol. Het kabinet is dan ook geen voorstander van het amendement van de heer Van Dijke, ook gezien de achtergrond van de maatregel, namelijk dat er rekening wordt gehouden met kostenpatronen.

De heer Van Dijke (RPF):

Als het inderdaad is bedoeld om de inkomenspositie van die toch kwetsbare...

Staatssecretaris Vermeend:

Het gaat om beide punten.

De heer Van Dijke (RPF):

Ja, maar als dat ook is bedoeld, ontvalt elk bezwaar tegen het amendement dat ik heb voorgesteld, omdat juist die gezinnen waarvoor de kosten die gepaard gaan met onderwijs en dergelijke ook hoger zijn geworden, een tegemoetkoming op dat punt wordt geboden.

Staatssecretaris Vermeend:

Wij hebben buiten de fiscaliteit andere regelingen als het gaat om onderwijs. Er is een verschil in kostenpatroon voor kinderen onder de 12 jaar en die daarboven. Dan moet je een keuze maken. De maatregel hadden wij al en wij hebben verder geen wijziging voorgesteld. Wij zeggen alleen dat wij het financiële belang van die maatregel gaan vergroten. Verder hebben wij geen principiële discussie gevoerd of het tot 18 jaar zou moeten. Je krijgt namelijk een andere discussie als je zegt dat ook tussen 12 en 18 jaar een verruiming moet plaatsvinden. In die categorie gelden namelijk ook andere maatregelen in het kader van onderwijskosten.

De heer Van Dijke (RPF):

Wanneer ouders, bijvoorbeeld een weduwe, gaan werken om zich aan de armoede te ontworstelen, is er ook het bezwaar dat de kosten die gepaard gaan met het opvangen van de kinderen, zodanig hoog zijn dat zij er netto niets op vooruitgaan. Er zijn zelfs berekeningen denkbaar dat zij erop achteruitgaan. Tegen die achtergrond zou dat gecompenseerd kunnen worden. In een eerder debat heb ik op dit punt gewezen en voorgesteld om het te wijzigen. Toen is gezegd dat je dat niet incidenteel moet doen, maar structureel. Dit is een wat meer structurele route en nu ontraadt u die. Dat lijkt mij toch een wat merkwaardige optie van het kabinet.

Staatssecretaris Vermeend:

Dat lijkt mij niet. Ik heb aangegeven wat de achtergrond van de maatregel is. Ik heb ook gewezen op de kostenpatronen.

Uw opmerking dat het uitsluitend om mensen in de bijstand zou gaan, is een misverstand. Het gaat niet uitsluitend om ouders in de bijstand.

De heer Van Dijke (RPF):

De toelichting suggereert dat.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik zei al dat het een misverstand was. Ik neem onmiddellijk aan dat het er zo staat. Het is in elk geval ruimer en geldt voor alle personen die hieronder vallen.

Mevrouw Giskes (D66):

Mevrouw de voorzitter! Dank aan de bewindslieden voor hun beantwoording, zeker aan de heer Zalm voor zijn aanwezigheid. Ik begrijp nu het onderscheid tussen belastingplan en andere wetgeving. Als ik daaruit moet afleiden dat hij niet bij de behandeling van het wetsvoorstel fiscale structuurversterking zal zijn, vind ik dat jammer, want daarbij gaan wij het nog eens hebben over de BTW voor de podiumkunsten. Dat had ik hem niet willen onthouden! Maar het is kennelijk zijn eigen keuze of hij blijft of niet.

De eerste helft van volgend jaar krijgen wij over de SPAK meer informatie volgens minister Zalm. Ik zou iets specifieker willen weten wanneer dat is. Voor 1 april lijkt mij al tamelijk ruim. Is voor 1 maart haalbaar?

Ik voel mij toch geroepen om nog één keer op het punt van de lokale lasten terug te komen. Wij hebben daar zojuist al flink over gedebatteerd. Ik vraag beide bewindslieden, en met name de minister, om toch nog één keer uit de stress te komen waar zij enigszins in zijn geschoten sinds dit onderwerp door met name D66 aan de orde is gesteld. Ik kan de redenering en de angst die er wellicht is voor een soort van inkomensbeleid op gemeentelijk niveau, volgen. Daar zet ik tegenover dat je door deze maatregel te verzinnen, door überhaupt ƒ 100 terug te willen geven op het punt van de lokale lasten, begonnen bent met het denken over een vorm van inkomensbeleid via gemeenten. Het gaat ons er niet om dit verder te variëren of leuker te maken in termen van de één wat meer en de ander wat minder. Het gaat ons puur om het principe dat het Rijk niet het signaal moet afgeven dat men wel interessante milieuregels maakt, maar dat men het eigenlijk ook te dol vindt en er meteen maar weer op moet afdingen. Dat vinden wij een fout signaal.

Als het erom gaat om dit als alternatief in de OZB te doen, gaat het niet om het introduceren van een nieuw soort belastingvrije voet. Dan gaat het alleen maar om de vraag waar je die rijkskorting – een mooie term, die de heer Zalm zelf gebruikt – precies aanhaakt.

De belangrijkste troost voor de bewindslieden is waarschijnlijk dat zij zelf in hun nota van wijziging hebben aangegeven dat welk artikel het ook wordt – het gaat hier steeds over artikel 229d – het toch vervalt per 1 januari 2000. Er is dus helemaal geen risico dat gemeenten vervolgens aan de haal gaan met een onderwerp als dit en er allerlei toeters en bellen aan hangen. Wij doen het voor twee jaar. Ik denk niet dat er in twee jaar veel bijzonders gebeurt. Ik wil niet in twee jaar dat signaal afgegeven hebben dat het niet goed zit als het gaat om de afvalstoffenheffingsprijzen.

Alles wat de gemeenten moeten betalen en waarvoor zij dus inkomsten moeten verwerven bij de burgers, heeft in belangrijke mate ook te maken met regelgeving op rijksniveau. Of het nu gaat om welzijn, de bijstand of wat dan ook, het zijn allerlei maatregelen waarvan de consequenties uiteindelijk doorwerken in het niveau van de OZB. Ik zie geen enkele reden waarom je alleen op het punt van de milieumaatregel iets zou moeten compenseren. Ook al wordt het amendement niet op prijs gesteld, het zal duidelijk zijn dat wij het toch een heel zinnig amendement blijven vinden.

Het is mooi dat de staatssecretaris in elk geval positief staat tegenover het streven om het gekkenwerk wat te verminderen, om met de freule te spreken. De buitengewone lasten komen gelukkig, voorzover het de individualisering betreft, terug bij de verkenning. Ik ben blij met de bevestiging van het zoeken naar mogelijkheden voor de gehandicapte leeftijdsgenoten van ouderen die de zorg daarvoor nemen. De staatssecretaris sprak over volgend voorjaar. Ik zou een wat gerichtere datum willen stellen, namelijk voor 1 april. Ik hoor graag of dat mogelijk is.

Over de motorrijtuigenbelasting wordt gezegd dat het geen trendbreuk is, maar alleen een temporiseren van beleid. Het is niet alleen temporiseren, het is zelfs een klein stapje terug. Het is zoals de processie van Echternach: twee stappen vooruit, één stap terug. Dat is wat wij doen en wat ons betreft is dat eens, maar nooit weer.

De heer Van Dijke (RPF):

Mevrouw de voorzitter! De redenering van de minister op het punt van lokale lastendruk en inkomensbeleid dat op landelijk niveau wordt gevoerd, overtuigt mij niet. Als ik kijk met welk een gemak bijvoorbeeld de consequenties van rijksbeleid worden doorverwezen naar de bijzondere bijstand en dus aan de beoordeling van de gemeenten wordt overgelaten of het moet worden toegevoegd aan het inkomen van betrokkene of niet, geeft dat al aan dat de stelligheden niet zo zeker zijn te maken als de minister doet. Zeker waar het slechts voor de duur van twee jaar wordt verdedigd, vind ik het allerminst geloofwaardig. Als deze route al wordt bewandeld, dus geld geven aan de gemeenten om de lokale lastendruk wat te verminderen, moeten wij die verantwoordelijkheid ook bij de gemeenten leggen. De minister heeft gezegd dat er in het verleden geld bij had gemoeten. Dat is niet gebeurd bij de maatregelen die betrekking hebben op de rioolbelasting en dergelijke. Je zou met terugwerkende kracht kunnen corrigeren in de zin dat wat er toen had moeten komen via het Gemeentefonds, nu alsnog aan de gemeenten toekomt. Wij hopen dan maar dat u het morele begrip naar de burgers toe kunt vertalen via wet- en regelgeving en dat het inderdaad via verlichting in de lokale lastendruk terechtkomt bij de burgers. De route die de minister verdedigt, steun ik dus niet.

Wat de motorrijtuigenbelasting betreft ben ik blij dat de staatssecretaris heeft uitgesproken dat hij sympathiek staat tegenover de route die wij hebben geschetst. Ik moedig hem graag aan om op dat spoor ook verder te gaan. Daarom trek ik de motie die mijn collega Stellingwerf bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat heeft ingediend, bij dezen in en dien ik haar hier opnieuw in, omdat zij hier meer relevantie heeft.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de motie-Stellingwerf over de grondslag van de motorrijtuigenbelasting (25600-XII, nr. 18) is ingetrokken.

De Van DijkeKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - met de bepaling van de hoogte van de motorrijtuigenbelasting (MRB), op basis van het gewicht van de auto, slechts indirect een relatie wordt gelegd met de mate van milieu(on)vriendelijkheid van de auto;

  • - deze grondslag op den duur een negatieve invloed zou kunnen hebben op de veiligheidsvoorzieningen in de auto;

  • - een directe koppeling van de MRB aan het brandstofverbruik van de auto meer recht doet aan het beleid van energiebesparing;

verzoekt de regering de grondslag van de MRB zo te veranderen dat de hoogte niet (primair) wordt bepaald door het gewicht van de auto maar door het brandstofverbruik,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dijke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (25691).

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Over de motorrijtuigenbelasting nog het volgende. De redenering die staatssecretaris aanhoudt bij de bezwaren die aan de voorgestelde maatregelen voor gehandicapten kleven, komt mij te gemakkelijk over. Wij hebben te maken met een buitengewoon kwetsbare groep mensen die al op allerlei manieren tegen grenzen aanlopen. Ik kan niet inzien waarom wij voor deze groep mensen niet een regeling kunnen treffen, binnen hetgeen wordt voorgesteld, om hen tegemoet te komen. Ik nodig de staatssecretaris uit om toezeggingen te doen die voor deze mensen positief kunnen uitpakken.

Ik rond af met het indienen van een laatste motie. Ik vind namelijk, terugkomend op wat aan de orde kwam bij de lokale lastendruk, dat de tariefdifferentiatie bij de rioolheffing en afvalstoffenheffing een buitengewoon goede ontwikkeling is, die wij zouden moeten aanmoedigen bij de gemeenten in plaats van frustreren door de voorgestelde maatregelen. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - gemeenten waar tariefdifferentiatie wordt toegepast voor de afvalstoffenheffing, te maken hebben met een reductie van het afval;

  • - tariefdifferentiatie gestimuleerd zou moeten worden;

verzoekt de regering (in het overleg met de VNG) tariefdifferentiatie te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dijke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (25691).

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen die ik in eerste termijn heb gesteld.

Ik neem nu kennis van de uitspraak van de minister van Financiën dat wij volgende week de verkenning van het belastingstelsel voor de 21ste eeuw krijgen. Of wordt het weer de uitschuifoperatie, nu ik het geschut van de minister zie? Ik meende dat een dergelijke uitspraak ook gedaan is in de periode dat wij de algemene politieke beschouwingen hielden. Het is inmiddels wel anderhalve maand verder. Ik hoop niet dat het kabinet een beetje blijft zwemmen met het belastingstelsel. De verkiezingen naderen namelijk en ik wil het wel voor die tijd bestudeerd hebben. Kan de minister in tweede termijn een harde toezegging doen wat hij precies heeft bedoeld met zijn uitspraak in eerste termijn?

Over de lokale lasten heeft mijn fractie bij verschillende gelegenheden in dit huis gezegd dat zij van mening is dat die vormvrij gegeven moeten worden, omdat dit behoort tot de autonomie van de gemeenten. Aangezien wij met het lastige dilemma zitten dat er deze week niet gestemd wordt over de begroting van Binnenlandse Zaken en het Gemeentefonds, kan niet gestemd worden over het amendement dat mijn collega Van der Hoeven daarbij heeft ingediend. Wij zullen dus een Kameruitspraak moeten doen of wij het inhoudelijk met het amendement eens zijn of niet, alvorens wij kunnen stemmen over het belastingplan. Daarom wil ik dat amendement in de vorm van een motie indienen. Dat lijkt mij de meest praktische oplossing. Anders zouden wij moeten wachten op de stemming over het belastingplan en dat wil ik ook niet ophouden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de gekozen systematiek inzake de verplichte vermindering van ƒ 100 op de lokale lastendruk op gespannen voet staat met het beginsel van de gemeentelijke autonomie;

voorts overwegende, dat de regering voorstelt om deze maatregel per 2000 vormvrij te maken;

verzoekt de regering het hiervoor uitgetrokken bedrag van 680 mln. reeds in de begroting van het Gemeentefonds voor 1998 over te hevelen van het artikelonderdeel overige mutaties (art. 02.01.d6) naar algemene mutaties (art. 02.01.a1),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Reitsma en Van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (25691).

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Het lijkt mij een praktische oplossing dat de Kamer een principiële uitspraak kan doen. Anders zou de minister van Financiën in problemen komen met zijn belastingplan. Dat willen wij niet op ons geweten hebben. Wij blijven het dus oneens met de visie die de minister in eerste termijn nog eens heeft uitgelegd. Ook zijn visie op de koppeling voor twee jaar aan de milieuheffingen delen wij niet. Daarom rest er, als alles verworpen wordt, maar één oplossing. Dat is het amendement-Giskes. ReitsmaWij wachten echter de Kameruitspraak over onze motie af. Als het zo verloopt als ik het kan inschatten, zult u begrijpen dat wij het amendement-Giskes zullen steunen. De spoken die de VVD ziet, zien wij echt niet. Bovendien is dit na twee jaar over. Als de VVD spoken ziet bij de onroerendezaakbelasting, moeten dezelfde spoken bij de andere heffingen aanwezig zijn.

Wij zijn blij dat de PvdA hier heeft gezegd dat zij zich de zorg van de lokale lasten aantrekt en dat zij dus verheugd is dat de lokale lasten met ƒ 100 naar beneden gaan. Ik wil tegen collega Van der Ploeg zeggen – misschien is hij nu wakker – dat hij maar in moet praten op de PvdA-wethouders in de gemeenten. Uit een enquête van VNO-NCW blijkt namelijk dat de lokale lasten juist in de gemeenten waar de PvdA-wethouders het voor het zeggen hebben, het hoogst zijn. Als hij die grote zorgen heeft, zou hij die zending vooral daar moeten bedrijven.

Het spreekt voor zich dat de CDA-fractie voluit voorstander is van verlaging van de vermogensbelasting c.q. afschaffing. Daar is Paars niet voor nodig. In die zin heb ik een oproep gedaan aan de minister om daar waar ruimte is, hetzij via meeropbrengsten geoormerkt in een motie, hetzij via een verschuiving van belastingen, zo snel mogelijk met maatregelen te komen om de vermogensbelasting af te schaffen.

Mijn fractie heeft steeds in het parlement gezegd dat zij van mening is dat de grondslag van de motorrijtuigenbelasting meer gericht moet zijn op de milieu-indicatie. Dat gebeurt nu onvoldoende. Ik vraag mij alleen af welke toegevoegde waarde de motie-Van Dijke heeft. In het algemeen overleg met de staatssecretaris en de minister van VROM hebben de bewindslieden namelijk toegezegd dat zij met grote voortvarendheid zouden werken aan dit plan en dat zij dit ook uitvoeren. Daarom heeft mijn fractie nooit de neiging gehad om een motie in te dienen. Gezegd is dat er een NMP-3 komt. Die motie is dus overbodig, tenzij de heer Van Dijke met zijn motie bedoelt dat het sneller moet. Er is dus een wens van een Kamermeerderheid die al is toegezegd.

De heer Van Dijke (RPF):

De minister heeft gezegd dat het eigenlijk niet zo goed past in haar beleidsterrein en dat het veel beter past in het beleidsterrein van de staatssecretaris van Financiën. In die zin heb ik dat signaal opgepakt en het hier aan de orde gesteld. Ik heb ook goed begrepen dat de staatssecretaris een positieve intentie bij dit dossier heeft uitgesproken. Ik ben ook van mening dat de Kamer hiermee kan aangeven dat zij de snelheid wil bevorderen.

De heer Reitsma (CDA):

Dat begrijp ik, maar die afspraak was al in de Kamer gemaakt. Wij kunnen die nog eens bekrachtigen met dit instrument, maar volgens mij kan de staatssecretaris alleen maar tot de conclusie komen dat dit een herbevestiging is van een toezegging die hij al heeft gedaan.

De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn vraag waarom hij het weglekeffect van de 200 mln. accijnsverhoging niet heeft geraamd. Eigenlijk zou ik die vraag aan de minister moeten stellen. Ik vind dat wel een punt, want als hij dat nu laat liggen, mag hij later nooit de Kamer verwijten dat die bij dit soort voorstellen rekening moet houden met weglekeffecten. Het is het één of het ander. Dan moet hij het boetekleed aantrekken en dan zal ook gezegd moeten worden dat de 200 mln. te laag is geraamd. Naar mijn mening is die te laag geraamd, tenzij er om andere motieven een meeropbrengst uit zou komen. Dat is de afgelopen twee jaar wel gebeurd.

Wat de PEMBA betreft wacht ik de brief af. Mijn zorg is echter nog niet weggenomen.

Het lijkt mijn fractie goed om de Kamer toch een uitspraak voor te leggen over het huurwaardeforfait.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de hoogte van het huurwaardeforfait wordt bepaald door de ontwikkeling van de prijzen van eigen woningen en van de huurontwikkeling;

overwegende, dat de ontwikkeling van deze prijzen sterk uiteenloopt;

verzoekt de regering met een voorstel te komen waarbij het huurwaardeforfait op een meer rechtvaardig, dat is lager, niveau wordt vastgesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Reitsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (25691).

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Waarom maakt de heer Reitsma zo'n speciale uitzondering voor het eigen huis? Als het een keer goed gaat met de economie, komt hij dan met een motie dat de belasting op arbeid omlaag moet? Of als het goed gaat met de winsten, moet dan de belasting op de winsten omlaag? Waarom deze specifieke uitzondering voor het eigen huis? Dit lijkt mij een beetje een improcedurele gang van zaken.

De heer Reitsma (CDA):

Dat laatste bestrijd ik. Zelfs de staatssecretaris heeft gezegd dat het bij het belastingplan aangekaart kan worden.

Het gaat om de principiële discussie. Als er meeropbrengsten zijn, heeft het kabinet in het algemeen de lijn gekozen om die meeropbrengsten als zij structureel zijn, in de vorm van lastenverlichting terug te geven. Als zij incidenteel zijn, wordt een andere weg gekozen en naar mijn mening ook terecht. De Kamer c.q. de CDA-fractie heeft over dit onderwerp in vorige debatten zeer specifiek gezegd dat als de ontwikkelingen uiteenlopen of als er meeropbrengsten zijn, dit in feite versleuteld moet worden in een verlaging van het huurwaardeforfait. Ik wil dus consistent blijven.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording.

De minister begon met enkele mededelingen over de stand van zaken bij het belastingplan voor de 21ste eeuw. Hij ging ervan uit dat het deze week rond komt, maar dat het dan nog wel een weekje zal duren voordat alles uitgewerkt is. Ik neem aan dat het laatste de bewindslieden niet zal verhinderen, als het volgens plan verloopt, om vrijdag in de media in geuren en kleuren te vertellen wat voor moois allemaal besloten is. Ik kan mij niet voorstellen dat het anders gebeurt, want het is nooit anders gebeurd. Als inderdaad na de besluitvorming de media worden ingelicht, kan dan de Kamer dezelfde informatie ten spoedigste krijgen, zodat de woordvoerders niet met een mond vol tanden staan, terwijl de media alles al precies weten? Dat moet nooit gebeuren, maar het mag nu zeker niet gebeuren.

Wat de lokale lasten betreft heb ik laten blijken dat ik moeite heb met de keuze die de regering gemaakt heeft en met name met het verplichtende element daarin. Tegen die achtergrond zal duidelijk zijn dat ik mij aangesproken voel door de motie van de heer Reitsma. Mocht die worden verworpen, dan zal de keuze beperkt zijn tussen het regeringsvoorstel en het amendement van mevrouw Giskes. Ik heb dan enige neiging om de regering node te volgen. Ik hoop echter dat die keuze niet nodig zal zijn, omdat een verplichtende keuze richting OZB wat verder af gaat van de bedoelingen die wij met deze maatregel hebben dan al het geval is in het regeringsvoorstel.

Het amendement over de bovenbasisaftrek handhaaf ik, waarvoor ik twee inhoudelijke argumenten heb. In de eerste plaats moeten wij niet nu een extra complicatie in het stelsel brengen, terwijl wij straks de discussie krijgen over het nieuwe stelsel. In de tweede plaats zijn er geen dringende redenen waarom hier een bovenbasisaftrek moet komen en niet kan worden volstaan met het opnemen in de basisaftrek.

De voorzitter:

Ik verzoek de regering om zo kort mogelijk te antwoorden.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter! Ik hoor niets zo graag als de vraag of wij snel willen zijn met de beantwoording.

Mevrouw Giskes heeft die evaluatie van de afdrachtskortingen liever voor 1 maart dan 1 april. Gepland was een evaluatie in 1998. Ik heb al gezegd dat ik zal proberen dat naar voren te halen. Ik kan geen toezeggingen over data doen, omdat daarover ook overleg met de collega van Sociale Zaken moet plaatsvinden. De evaluatie vindt niet in de ministerraad plaats, maar wij zoeken externe deskundigen die kijken naar de effectiviteit. Het moet natuurlijk wel een gedegen onderzoek worden; anders schieten wij er ook niet veel mee op. Dan krijg je een puur politieke discussie of wij zullen schrijven dat het wel werkt of dat het niet werkt. Het moet echter onderzocht worden.

Mevrouw Giskes (D66):

Wordt op dit moment al onderzocht of niet? Ik vind dat altijd een wat wazig geheel. Er zijn op dit moment allerlei dingen gaande. Kunt u ook vertellen wat voor soort onderzoek het is?

Minister Zalm:

Ik zou dat nu niet uit mijn hoofd kunnen doen. En bluffen mag je in het parlement niet. Ik wil echter graag die informatie verschaffen. Binnenkort krijgt u informatie over de planning van de evaluatie.

De lokale lasten vormen een majeure kwestie. De heer Reitsma heeft de principiële vraag gesteld en ook beantwoord door middel van zijn motie. Stel dat wij gewoon 680 mln. in het Gemeentefonds hadden gestopt en dat wij in onze koopkrachtberekeningen voor bijvoorbeeld de bejaarden ervan uitgegaan waren dat dit ƒ 100 per huishouden aan lastenverlichting zou meebrengen. Dan had ik de heer Reitsma wel willen horen of wij een reëel beeld gaven van de koopkrachtontwikkeling van bijvoorbeeld de ouderen. Want wie garandeert dat de gemeenten dat ooit in lastenverlichting omzetten en dan nog wel ƒ 100 per huishouden? Dan had ik die discussie ook wel eens willen horen. Dan had ik hier heel wat vervelender gestaan dan ik hier nu sta. Als je meent dat deze vorm relevant is voor het algemene inkomensbeleid en het algemene inkomensbeeld, moet je ook zorgen dat je een verzekering hebt dat het daadwerkelijk tot lastenverlichting leidt. Er zijn veel noden in de sfeer van de uitgaven die de gemeenten graag met 680 mln. zouden oplossen.

De heer Reitsma (CDA):

U slaat opnieuw de spijker op de kop, alhoewel het wel spijkers op laag water zoeken is. Als u zelf zo principieel bent, wil ik naar 2000. Daar heeft u ze vrijheid gegeven. Het is of het één of het ander. Daarom vind ik dat de minister het meer in de principiële discussie moet laten.

Minister Zalm:

Nee. In 2000 schuiven wij inderdaad op in de richting van de heer Reitsma. Dat is zonder meer duidelijk. Er is een groot verschil tussen een gemeente geld geven en dan moeten hopen op een lastenverlichting en een lastenverlichting eerst realiseren, waarna ze misschien in verleiding komen om die terug te draaien. Als al twee jaar de lokale lasten zijn verlaagd, is het voor een gemeente heel wat lastiger om te zeggen dat er geen juridische dwang meer is om dat te doen en dat voor iedereen de lasten met ƒ 100 worden verhoogd. Dat is iets heel anders dan een door ons beoogde lastenverlichting in de zak steken en het voor uitgaven gebruiken. Daarom is de formule die wij nu hebben gekozen en die steun krijgt van het bestuurlijk overleg, een redelijke. Wij willen een garantie dat volgend jaar ieder huishouden die ƒ 100 krijgt. Wij leggen dat twee jaar aan de gemeenten op, zij het dat er in ons voorstel een ruimere keuzemogelijkheid is dan in het voorstel van mevrouw Giskes. Er is een keuze tussen het rioolrecht en de afvalstoffenheffing. Wij gaan ervan uit dat het dan zo beklijfd is dat een gemeente wel heel goede redenen moet hebben om dat niet te continueren. De VNG zal ook de gemeenten oproepen om dit te continueren.

De heer Van Dijke (RPF):

De minister heeft in eerste termijn al gezegd dat zijn voorstel op dit punt niet waterproof is en dat er voor de koopkrachtplaatjes geen garantie gegeven kan worden. Op dat punt wankelt zijn redenering dus sowieso al. Ik neem aan dat de minister na twee jaar de koopkrachtplaatjes in die zin aanpast, dat hij de nu gedane teruggave via die wat mij betreft oneigenlijke route niet meer meeneemt in de koopkrachtplaatjes.

Minister Zalm:

Na die twee jaar zullen wij monitoren of de gemeenten daadwerkelijk de lastenverlichting blijven doorgeven. Als blijkt dat de lastenverlichting massaal wordt teruggedraaid, zal dat wat mij betreft consequenties hebben voor de bijdrage die wij aan het Gemeentefonds hebben gegeven. Immers, die bijdrage was niet bedoeld om het gemeentelijk voorzieningenniveau op te krikken, maar om de lokale lasten te verlagen. Het is "part of the deal" dat de gemeenten het zullen continueren. In de vorm krijgen zij echter meer vrijheid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik deel de zorg van de minister, maar waarom kiest hij dan niet voor een directe toekenning van deze ƒ 100 aan huishoudens? Dan is hij af van de zorg.

Minister Zalm:

Die directe toekenning wordt met dit wetsvoorstel bereikt. Gemeenten zullen het per huishouden doen. Zeker toen de VNG nogal principiële oprispingen kreeg, hebben wij nog wel bekeken of de belastingdienst het niet kon uitvoeren. Dat had ook gekund. Dan stuur je een cheque met "tegemoetkoming lokale lasten", afzender de directeur-generaal belastingen. Het huishoudenbegrip zit het sterkst in de gemeentelijke administratie. Een toekenning van het Rijk zou een omweg betekenen. Wij zouden dan de gemeentelijke administraties moeten opvragen om de mensen een tegemoetkoming van rijkswege te geven voor de lokale lasten. Principieel was het mooier geweest, maar het zou wel een hoop gedoe hebben gegeven. Wij kiezen dus voor deze lijn, met de erkenning dat wij niet tot het jaar 3000 steeds de rijkskorting op de reinigingsrechten en rioolrechten kunnen voorschrijven. Het moet geïnternaliseerd worden. Wij moeten ervan uitgaan dat een gemeentebestuur niet zomaar even ƒ 100 per huishouden extra kan gaan heffen.

De heer Van Dijke (RPF):

Als over twee of drie jaar 10% van de gemeenten zou afzien van de korting, zal die 680 mln. weer worden teruggehaald.

Minister Zalm:

Tegen die tijd zal het desbetreffende kabinet met de VNG in discussie treden. Het kabinet heeft de VNG duidelijk gemaakt dat het ervan uitgaat dat de lastenverlichting wordt gecontinueerd. Dat is ook de basishouding van de VNG, hoewel zij niet voor alle gemeenten individueel een handtekening kan zetten. Dat is de beperking van afspraken met een dergelijke organisatie. Ik heb er echter voldoende vertrouwen in.

Ik kom terug op de vrije keuze, die de heer Reitsma naar voren heeft gebracht. Hij heeft gezegd dat hij, als de vrije keuze ontbreekt, zal kiezen voor het voorstel van mevrouw Giskes. Ten eerste zit in dat voorstel geen enkele keuze. Op grond daarvan moet het de OZB zijn. Ten tweede wordt er een nominale component gebracht in een belasting die procentueel wordt geheven. Ten derde is het na twee jaar niet weg. Als je zoiets eenmaal introduceert respectievelijk oplegt bij wet, zul je de mogelijkheid ook na die twee jaar moeten bieden.

Mevrouw Giskes (D66):

Wat is nu de waarde van het akkoord met de gemeenten op grond waarvan men na twee jaar een eigen lijn mag kiezen, als het kabinet al weet dat men precies doorgaat met de lijn van die eerste twee jaar?

Minister Zalm:

Die kans lijkt mij groot, maar hoe zal het gaan met het voorstel van mevrouw Giskes?

Mevrouw Giskes (D66):

Hetzelfde als bij uw visie. Per 1 januari 2000 vervalt zowel het voorstel van de minister als dat van mij.

Minister Zalm:

Nee, de verplichting vervalt. De optie om de route te handhaven, blijft bestaan. Als de OZB-optie echt tot twee jaar beperkt is, hoe komt die ƒ 100 dan in de periode erna bij de burger terecht?

Mevrouw Giskes (D66):

Ook uw regeling vervalt.

Minister Zalm:

Nee, de dwang vervalt, maar de optie blijft. Gemeenten mogen die ƒ 100 korting blijven realiseren via de voorgestelde regeling.

Mevrouw Giskes (D66):

Als de optie van de minister blijft staan, blijft mijn optie ook staan en als de optie van de minister vervalt, vervalt de mijne ook. Het is namelijk identiek geregeld.

Minister Zalm:

Maar dan moet mevrouw Giskes waarschijnlijk toch nog een dwangbepaling hanteren voor de limiet van ƒ 100, tenzij zij vrije aanwending van de OZB aan de gemeenten wil geven als een soort inkomenspolitiek instrument. Dat hoeven wij bij de reinigingsrechten natuurlijk niet te doen omdat die per definitie bij een gemeentelijk autonoom proces horen, ook na twee jaar. Men kan ƒ 100 in aftrek brengen, maar de rechten kunnen ook nog wat lager. Dat is verder geen probleem, want het gaat om een nominaal bedrag per huishouden.

Mevrouw Giskes introduceert een nominale korting op de OZB-rekening. De vraag is of de gemeenten dat na twee jaar nog steeds mogen en in de gedachtegang van mevrouw Giskes is het antwoord daarop "ja", want anders zou de lastenverlichting onmiddellijk worden teruggedraaid, of moeten de gemeenten zoeken naar de route van de regering, die dit afwijst. Bovendien mag het ook meer zijn dan ƒ 100, als dit conform de wens van mevrouw Giskes na twee jaar mogelijk blijft. Dit betekent dat een volstrekt nieuw inkomenspolitiek instrument, waarop geen enkele vat bestaat, aan de gemeenten is gegeven waarmee zij kunnen nivelleren of denivelleren naar believen, maar het zal vooral nivelleren zijn.

Mevrouw Giskes (D66):

De minister doet een goede poging om het verdacht te maken, maar het is werkelijk niet terecht. Voor precies dezelfde korting van ƒ 100 stellen wij alleen een ander aangrijpingspunt voor. En volgens mij vervalt het op dezelfde manier als in het voorstel van de minister, maar hij moet mij dan nog wel even uitleggen wat er in de nota van wijziging staat. Daarnaast kunnen gemeenten er in welke sfeer dan ook geen ƒ 100 maar ƒ 75 of ƒ 125 of wat dan ook van maken. Er zit werkelijk geen principieel andere kant aan; het maakt niet uit of je het via de ene of de andere weg laat lopen.

Minister Zalm:

Er zit wel een principieel andere kant aan, want het is gemeenten nu verboden om een heffingskorting op de OZB toe te passen. Dat mogen zij echt niet doen.

Mevrouw Giskes (D66):

Ook niet op de reinigingsrechten.

Minister Zalm:

Dat is geen probleem, want dat is een vast bedrag per inwoner. De gemeente mag dat nu vaststellen op ƒ 0, ƒ 100, ƒ 300 of ƒ 500.

Mevrouw Giskes (D66):

De heffing verschilt per inwoner, maar dan kan de korting toch wel hetzelfde bedrag per inwoner zijn? Dat is het enige wat de minister introduceert.

Minister Zalm:

Per inwoner blijft het een nominaal bedrag, dus het is per huishouden gelijk. Dat is juist het probleem bij de OZB. Het is natuurlijk interessant als wordt nagedacht over een prachtig instrumentarium waarmee ook in de OZB inkomenspolitiek gevoerd kan worden, maar dan moet het gelimiteerd worden op ƒ 100 korting per huishouden. Als dat laatste niet gebeurt, introduceert mevrouw Giskes voor gemeenten de vrijheid om de gehele OZB-politiek drastisch te veranderen. Zij kunnen dan bijvoorbeeld de eerste ƒ 500 aftrekbaar maken en de percentages verdubbelen, zodat arme wijken geheel vrijgesteld zijn van OZB, om het in de rijke wijken terug te halen door het tarief te verdubbelen. Dit wordt geïntroduceerd, tenzij er een reden zou zijn waarom het echt niet meer mag zijn dan ƒ 100. Het vehikel van de OZB is buitengewoon ongelukkig. Wil je de gemeenten straks deze vrijheid laten, dan zullen zij die in de visie van mevrouw Giskes ook na twee jaar mogen behouden, want zij heeft de gemeenten die route wettelijk opgelegd.

De heer Reitsma (CDA):

Volgens mij zijn wij het erover eens dat het na 2000 maar bepaald moet worden door de gemeenten.

Minister Zalm:

Maar het zal nooit een nominale korting op de OZB kunnen worden.

De heer Reitsma (CDA):

Dat is dan een kanttekening die hierbij gemaakt kan worden, maar het moet mogelijk zijn om het amendement zo op te stellen dat het slaat op de periode van twee jaar.

De minister gooit het voorts op de andere drie heffingen die allemaal met het milieu te maken hebben. Daartegen hebben wij het bezwaar dat de relatie met "de vervuiler betaalt" wordt losgelaten. Dit is echter voldoende besproken. Als dit amendement betekent dat het alleen om de "Zalmsnip" gaat, dat het geen enkele andere betekenis kan hebben en dat het ook geen ander bedrag mag worden, dan vervallen toch alle bezwaren van de minister? Hij is immers zelf begonnen met die snip.

Minister Zalm:

Juist als wij het ook na die twee jaar willen continueren, zoals de heer Reitsma wenst, bestaat er in de wetgeving permanent de mogelijkheid om nominale kortingen op de OZB te geven. Zo kunnen gemeenten dan bijvoorbeeld gaan vragen of het geen ƒ 110 mag zijn omdat zij dat leuker vinden.

De voorzitter:

U schijnt niet tot elkaar te kunnen komen, maar ik geef mevrouw Giskes nog één mogelijkheid om te interrumperen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik moet echt bezwaar maken tegen de suggestie dat de maatregel die wij voorstellen, na twee jaar onbeperkt doorloopt, en die van de minister niet. Er gaat precies hetzelfde gebeuren. De inhoud van het convenant met de VNG wordt wel erg loos, als de minister zegt dat hij in wezen heeft afgesproken dat het altijd zo gaat. Als de gemeenten in de toekomst kennelijk niet kunnen kiezen, waar hebben wij het dan over?

Minister Zalm:

Als je de OZB-route opent en dwingend oplegt...

Mevrouw Giskes (D66):

En weer sluit.

Minister Zalm:

Nee, hoe komt die ƒ 100 dan na twee jaar bij die huishoudens terecht?

Mevrouw Giskes (D66):

Dat laat u aan de gemeenten over. Dat hebt u met ze afgesproken.

Minister Zalm:

Hoe? Dat moet toch via het rioolrecht of de reinigingsrechten?

Mevrouw Giskes (D66):

Dat vervalt ook in het jaar 2000.

Minister Zalm:

Nee, dat vervalt niet in ons voorstel.

Mevrouw Giskes (D66):

Kijkt u dan in de nota van wijziging.

Minister Zalm:

De verplichting vervalt, maar de vrijheid blijft.

Mevrouw Giskes (D66):

Waar is die dan geregeld?

Minister Zalm:

In de nota van wijziging. Wat vervalt, is het dwingend opleggen dat er ƒ 100 op de rekening moet worden gekort. Er is nu ook al de mogelijkheid voor gemeenten om het bedrag voor reinigingsrechten en rioolrechten vast te stellen zoals zij zelf willen, met een plafond van kostendekkendheid. Dat kan men bij wijze van spreken op nul stellen. Er is altijd een vast bedrag per huishouden in de heffing. Als je daarin varieert, is dat ook een vast bedrag per huishouden. Ik probeer uit te leggen dat de OZB een bedrag als percentage van de waarde is. Als dwingend wordt opgelegd dat er een korting van ƒ 100 op de OZB-rekening plaatsvindt, en over twee jaar wil men nog steeds dat die ƒ 100 bij de huishoudens terechtkomt, dan moet je na twee jaar de gemeenten de vrijheid laten om ƒ 100 via de OZB te kunnen terugsluizen. Vervolgens krijg je de vraag waarom het niet meer dan ƒ 100 mag zijn. Als je zegt: dat mag ook, dan kom je in het grote inkomenspolitieke instrumentarium van de OZB.

De voorzitter:

Ik heb het gevoel dat alle argumenten gewisseld zijn. Nog een kleine ronde met een enkele vraag en dan sluiten wij het af. Allen moeten nog maar even nalezen wat er precies is gezegd, om de gedachten te bepalen hoe hiermee om te gaan. Geen beschouwingen meer, alleen nog vragen.

De heer Reitsma (CDA):

De minister laat 2000 nu los. Welke materiële mogelijkheden hebben de gemeenten dan buiten de drie die nu verplicht zijn?

Minister Zalm:

Buiten de drie? De OZB zullen zij wat mij betreft niet krijgen per 2000 en ook niet per 1998 en ook niet dwingend opgelegd. Er zijn nog andere heffingen in gemeenten. Die route kan men ook proberen te bewandelen, mits die route ertoe leidt dat het bij ieder huishouden terechtkomt. Daar zal de gemeenteraad op toe moeten zien. Zij kunnen ook iedereen een cheque sturen, als de gemeente dat aardig vindt. Dat is ook een vorm die denkbaar is. De OZB-route is principieel bezwaarlijk, zoals men zal begrijpen uit mijn geëmotioneerde betoog. Dat amendement raad ik ten zeerste af.

De heer Van Dijke heeft terecht gezegd dat er nu ook al enige inkomenspolitiek is bij de gemeenten, met name bij de bijzondere bijstand. Dat is binnen een zekere inkadering van het Rijk. Wij hebben bepaalde mogelijkheden geopend voor kwijtscheldingsbeleid. In de Kamer is altijd besproken welke ruimte wij gemeenten geven voor inkomenspolitiek. Met het introduceren van een kortingsmogelijkheid op de OZB-rekening – tenzij wij zeggen dat het tot in het jaar 3000 niet meer dan ƒ 100 mag zijn – leggen wij grote inkomenspolitieke mogelijkheden bij de gemeenten, zonder dat wij dat op rijksniveau met de Kamer hebben getoetst.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Mag ik dan mevrouw Giskes voorstellen dat zij haar amendement zodanig amendeert dat het na het jaar 2000 niet mogelijk zal zijn om die ƒ 100 in de OZB te verhogen? Wil zij dat toezeggen? Dan is die weg afgesloten.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat gebeurt al.

De heer Hoogervorst (VVD):

De minister heeft uitgelegd dat de mogelijkheid wordt geopend om er ƒ 400 of ƒ 600 van te maken. Wilt u uw amendement zodanig inrichten dat die ƒ 100 het absolute maximum blijft van die vrijstelling? Wat is daartegen? Of wilt u dat het wel omhooggaat?

Mevrouw Giskes (D66):

Ik heb niet anders beoogd en het amendement doet niet anders. Ik weet werkelijk niet wat ik zou moeten aanpassen om dit er nog bij te halen, want het zit er al in.

De heer Hoogervorst (VVD):

U wilt gewoon niet luisteren.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik luister heel goed. Ik wil niet meer dan dat de lastenverlichting gedurende twee jaar via de OZB loopt en niet via de reinigingsrechten. Het bedrag van ƒ 100 in de OZB mag niet gevarieerd worden, zoals dat naar mijn mening ook niet mag via de reinigingsrechten. Dat is in beide voorstellen identiek. Mijn voorstel is ook identiek aan de nota van wijziging, omdat het de tekst aanpast van artikel 229d dat per 1 januari 2000 weer vervalt. Mijn voorstel biedt gemeenten geen enkele nieuwe optie buiten de opties die zij nu reeds hebben en kunnen gebruiken en die van de minister over twee jaar ook weer allemaal gebruikt mogen worden. De minister creëert een probleem dat er niet is. Ik vind het niet terecht dat mijn amendement op deze manier behandeld wordt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil de minister en mevrouw Giskes een vraag stellen. Hoe weet de minister zo zeker dat na twee jaar de gemeenten geen andere optie zullen kiezen om die ƒ 100 toe te kennen aan de huishoudens dan via de OZB?

Mijn vraag aan mevrouw Giskes, als zij even wil luisteren, is of zij na twee jaar per se wil vasthouden aan de OZB om het bedrag van ƒ 100 of meer toe te kennen aan de huishoudens? Als deze angel eruit gehaald wordt, komen wij waarschijnlijk wel tot elkaar.

De voorzitter:

De discussie over dit onderdeel moet echt worden afgerond. Ik heb al een paar keer steeds dezelfde argumenten gehoord. Het woord is aan de minister.

Minister Zalm:

Voorzitter! De discussie gaat louter over het vehikel. Tegen de fractie van D66 zou ik daarom willen zeggen dat er vroeger nog zoiets bestond als pragmatiek. Als wij over ons voorstel overeenstemming hebben bereikt met de gemeenten dan is het heel pragmatisch, het zo te doen. Tegen de CDA-fractie zeg ik dat er meer keuzemogelijkheden in het voorstel van de regering zitten, zoals de heer Schutte terecht opmerkte, dan in het voorstel van de fractie van D66. Daarmee haal je iets over je heen dat de verdeling van verantwoordelijkheden betreft inzake het inkomensbeleid. Dat is buitengewoon gevaarlijk. Ik zou de heer Reitsma, los van zijn principiële punt en de second-bestvarianten toch nog eens van harte willen aanbevelen serieus te kijken naar het stuk.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ik heb een procedurele vraag.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik protesteer hiertegen. Ik heb de minister een vraag gesteld, maar hij geeft mij geen antwoord. Hij richt zich wel tot de fracties van het CDA en D66. Ik vind dat onbehoorlijk.

Minister Zalm:

Op de vraag van de heer Rabbae over de OZB en een andere weg, kan ik antwoorden dat die andere weg na het jaar 2000 mogelijk is. De vraag is of je de bestaande weg die tot 2000 is geopend, openlaat. Daarover gaat de discussie. Bied je de mogelijkheid om die andere weg ongelimiteerd uit te breiden? Als je de OZB-weg afsluit in 2000, dan zullen de gemeenten waarschijnlijk massaal overstappen op het rioolrecht en de afvalstoffenheffing. Mijn vraag is dan: waarom doen wij dat niet meteen? Als je de OZB-weg openzet, is het heel moeilijk om als gemeenten meer dan ƒ 100 willen schenken, te zeggen: waarom moeten wij dat verbieden, want wij hebben die ƒ 100 ook toegestaan. Dat maakt een regeling via de OZB voor mij zo gevoelig.

De voorzitter:

De heer Reitsma wilde een procedurele vraag stellen.

De heer Reitsma (CDA):

Ik zou de minister willen vragen of zijn departement het amendement technisch wil beoordelen. Het gaat mij met name om de plafonnering van die ƒ 100. Dat is het heikele punt voor de minister. Kan daarnaar nog even gekeken worden c.q. daarin een technische wijziging aangebracht worden? De minister heeft wel een punt.

Minister Zalm:

Wij zullen het amendement technisch bekijken. Wij zullen in de eerste plaats bekijken of het amendement doorwerkt na 2000, dat wil zeggen of het mag. In de tweede plaats zullen wij bekijken of het amendement inhoudt dat het al dan niet meer mag zijn dan ƒ 100. Wij zullen proberen die technische vragen te beantwoorden.

De heer Reitsma heeft gesproken over de weglekkwestie. Je kunt de vergelijking maken met een vogel in de lucht waarvan wij zeggen dat hij niet vliegt. Daarna zou je een voordeel kunnen inboeken. Volgens de heer Reitsma zou er weglek optreden als de accijns geïndexeerd was. Het feit dat die niet geïndexeerd wordt, geeft geen weglek, die anders wel zou zijn opgetreden. Dat is zijn dekking voor een alternatief. Ik vind dat hoog trapezewerk in de sfeer van de inverdieneffecten. Ik maak weer de vergelijking met vogels in de lucht die vervolgens niet meer in de lucht zijn. Dat wordt dan aangewezen als dekking. Ik vind dat linke soep.

Overigens is het laten liggen van een inverdieneffect natuurlijk iets anders. Het is iets voorzichtiger dan het volgen van de omgekeerde route. Wij gaan er standaard van uit dat wij partieel de berekeningen maken. Anders kom je terecht in becijferingen rond gedragseffecten. Dan moet het CPB weer worden ingehuurd. Dat geldt ook voor andere fiscale maatregelen, zoals de verlaging van de vermogensbelasting. De heer Rabbae heeft daarop gewezen. Wij hebben die niet ingeboekt omdat dit een vlucht in verband met allerlei fiscale voordelen met zich zou brengen.

Tegen de heer Schutte zeg ik ten slotte dat wij niet van plan zijn om vrijdag een persconferentie te houden en pas over tien dagen de Kamer te informeren. De Kamer zal op dezelfde dag dat wij de persconferentie houden, alle stukken krijgen. Wij willen de stukken wel graag netjes uitgevoerd en netjes gedrukt hebben. Wij willen er ook voor zorgen dat er niet allerlei foutjes in blijven hangen. Dat betekent dat als wij vrijdag de zaak inhoudelijk afronden, wij nog wel een dikke week voor de verdere afwerking en het drukwerk nodig zullen hebben. Dat is dus een heel praktisch argument. Een persconferentie hoeft de heer Schutte van onze kant niet te verwachten. Het is wel gebruikelijk dat de minister-president in globale termen de pers inlicht over wat er in de ministerraad is gebeurd. Dat is een traditie die al een jaar of twintig oud is.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! De heer Reitsma heeft gevraagd of ik nog in technische zin naar het amendement wil kijken. Ik moet wel een technische opmerking maken. Ik wil daarmee geen discussie openen. Als het amendement zoals het er ligt, wordt aangenomen, moeten wij de uitvoeringskosten goed bekijken. Wij moeten ons realiseren dat de weg die het kabinet bewandelt via de reinigingsrechten nauw aansluit bij de doelgroepen en dat uitvoering via de OZB kan leiden tot hogere uitvoeringskosten dan met de huidige methodiek. Ik moet dit opmerken omdat de gekozen methodiek bij de OZB niet naadloos aansluit bij de doelgroepenbenadering die wij hebben gekozen.

Ik kom bij de motie van de heer Van Dijke over de MRB-grondslag. Mevrouw Jorritsma heeft eerder in het overleg gezegd dat er ook kwesties van techniek spelen, zo heb ik begrepen. Het gaat dan om de vraag welke mogelijkheden er zijn in technische zin. De motie spreekt uit: "verzoekt de regering de grondslag zodanig te veranderen...". Ik heb toegezegd dat wij op de mogelijkheid ingaan vanuit de positieve grondgedachte om knelpunten op te lossen. Ik vind echter dat de motie wel erg ver gaat door hier te vragen aan de regering om de grondslag te veranderen. Als dat er staat, moet ik motie ontraden. De heer Reitsma heeft terecht aangegeven dat wij dit vanuit een positieve grondgedachte oppakken. Tegelijkertijd moeten wij wel bekijken of het ook in technische zin mogelijk is. Daar zijn wij mee bezig. Het is dus niet zo dat wij stante pede de grondslag kunnen veranderen. Wij moeten bezien wat technisch mogelijk is. Dat zijn wij aan het doen vanuit een positieve benadering. Als de motie zegt dat de regering de grondslag moet veranderen, moet ik deze motie ontraden. Dat geldt overigens ook voor de andere moties die zijn ingediend, ook door de heer Reitsma. Uit de beoordeling en antwoorden van deze kant kan men tevens opmaken dat wij ook alle amendementen ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven