Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 28, item 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 28, item 14 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van enige onderwijswetten inzake samenwerkingsscholen (32134).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom in de Eerste Kamer. Het is mij bekend dat zij dit als een grote eer ervaart. Ik geef het woord aan de heer Dölle.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dölle (CDA):
Voorzitter. Met dit wetsvoorstel zijn we aangekomen bij de laatste etappeplaats voor de meet in een heel lang traject dat begint in het regeerakkoord 1994 van Paars I, een akkoord dat wij bepaald niet als een kostbaar kleinood hebben beschouwd. In dat akkoord werd de wettelijke regeling van de samenwerkingsschool, een school waarin zowel openbaar als bijzonder onderwijs wordt aangeboden, aangekondigd. De vraag rees toen onmiddellijk of die variant wel paste binnen ons grondwettelijk bestel zoals verankerd in artikel 23 van de Grondwet. Men vroeg zich af of niet eerst onze nationale constitutie moest worden gereviseerd.
Eén regeerakkoord later, bij Paars II, werd daarom overeengekomen de Onderwijsraad om advies te vragen. Bij het licht van dat advies heeft de regering besloten, zij het niet zonder beschaafd gemopper, want erg blij was ze er niet mee, de weg van de grondwetsherziening te kiezen. Dat project nam bijna vijf jaar in beslag. Ik heb als woordvoerder van de CDA-fractie in beide lezingen hieraan nog levendige herinneringen overgehouden.
Tijdens het proces van grondwetsherziening kwam vast te staan dat de samenwerkingsschool geen reguliere variant was binnen ons duale bestel, maar een vluchtheuvel in de uitzonderlijke situatie waarin een openbare of een bijzondere school structureel onder de opheffingsnorm dreigde te zakken. Denk daarbij aan vergrijzende stadswijken, krimpregio's en vergelijkbare demografische ontwikkelingen. De normale en wat het CDA betreft ook wenselijke situatie is die waarin openbaar onderwijs in een openbare school wordt gegeven en bijzonder onderwijs in een bijzondere school wordt gegeven. Op die wijze komen de eigen aard en het eigen karakter van beide modaliteiten het best tot hun recht. De poort is daarom smal. Dat was al zo in de proeve van minister Van der Hoeven, die op 18 december 2002 werd gepresenteerd en becommentarieerd, en ook in dit wetsvoorstel, dat uit hetzelfde hout is gesneden.
Daarom wil ik toch nog even terug naar die grondwetsherziening. De regering stelde toen, bij monde van minister Pechtold, die naast bestuurlijke vernieuwing de Grondwet in zijn portefeuille had, dat artikel 23 en dus ook deze grondwetsherziening historisch dienden te worden uitgelegd, dus naar de bedoeling van de vaststellers. Dat geldt te meer omdat met name deze grondwetsherziening nog maar heel recent in het Staatsblad is verschenen. Dat debat was op 7 maart in deze Kamer. Minister Pechtold had het ook al eerder gesteld in de nadere memorie van antwoord. Het is ons overigens opgevallen dat het Kamerlid Pechtold het regeringsstandpunt soms niet lijkt te delen, maar dat is een andere zaak.
De CDA-fractie acht dit wetsvoorstel een consistente en correcte uitwerking van dat constitutionele debat en steunt daarom dit voorstel. Dit betekent overigens niet dat we niet enkele vragen hebben. Alvorens deze vragen te stellen, wil ik andermaal benadrukken dat wij christendemocraten geen letterknechten zijn noch artikel 23-fetisjisten. Wij belijden echter onverkort de enorme waarde van het Nederlandse duale onderwijssysteem, zoals het uit de eeuwen is opgekomen, waarin naast het vanwege de overheid gegeven onderwijs ook het niet vanwege de overheid gegeven onderwijs wordt erkend en op gelijke voet bekostigd. De vrijheid van oprichting, richting en inrichting staat zoals het zich laat aanzien soms hier en daar onder druk. De neiging om onderwijs als een statelijke nutsfunctie te zien, ter dispositie van nationale en gemeentelijke politiek, lijkt toe te nemen. Het blijft onze taak – zo zien wij dat als christendemocraten – om hopelijk met vele anderen dit unieke duale bestel, waarin niet vanwege de overheid gegeven onderwijs gelijkberechtigd is, waarin de grote waarde van de school als gemeenschap vooropstaat en waarin de eigen verantwoordelijkheid daarbinnen van besturen, ouders en leerkrachten voor de waardeoverdracht wordt erkend, naar beste kunnen te verdedigen.
Dan kom ik bij de vier vragen. Ten eerste heeft de CDA-fractie er bij de schriftelijke voorbereiding op aangedrongen dat scholen zich conform hun juridische status en grondslag presenteren. We noemden de mogelijkheid deze norm in de bekostigingsvoorwaarden op te nemen, maar het kan natuurlijk ook op een andere, vriendelijker, wijze worden geborgd. Het gaat erom dat het etiket de inhoud dekt, met andere woorden, dat er op een school staat wat er in een school gebeurt. In deze context betekent dit voor ons dat samenwerkingsscholen zich alleen in de zin van dit wetsvoorstel als zodanig mogen afficheren. De regering ziet dit anders in de memorie van antwoord en meent – natuurlijk heeft ze in dat opzicht gelijk – dat er semantisch gesproken heel wat vormen van samenwerking zijn. Dat is ook zo. Dat geldt al voor scholen die elkaars sportfaciliteiten gebruiken, gezamenlijke kerkdiensten houden, kinderopvangprojecten regelen, gezamenlijke projecten doen of besturen hebben die samenwerken. Onze fractie meent echter dat niet semantiek, maar de juridische status bepalend dient te zijn en wil dus geen openbare scholen of bijzondere scholen die zich met het juridisch valse etiket "samenwerkingsschool" tooien. De regering gaat dit punt, zo hebben wij begrepen, voorleggen aan de PO-Raad en de VO-raad. Wij zullen de resultaten van dit overleg kritisch volgen. Wanneer kan hierover uitsluitsel worden gegeven?
De tweede vraag gaat over de acceptatieplicht, zoals bedoeld in het initiatiefwetsvoorstel-Hamer c.s., die op zich op zeer gespannen voet lijkt te staan met de vrijheid van richting, zoals besloten in artikel 23 van de Grondwet. In het voorliggende wetsvoorstel zit ook een acceptatieplicht. Wij menen dat de regering hierin terecht stelt dat het karakter van het openbaar onderwijs in de samenwerkingsschool doorslaggevend is. Dat is ook een van de redenen waarom wij de samenwerkingsschool, gezien vanuit het bijzonder onderwijs, second best noemden. We hebben gevraagd of er ook een acceptatieplicht bestaat voor het bijzondere circuit, in de theoretische situatie waarin er binnen een samenwerkingsschool twee groepen of twee circuits bestaan. Begrijpen wij het goed dat de regering zegt dat zij, hoe theoretisch verder ook, toch van opvatting is dat in die situatie de acceptatieplicht ten aanzien van het bijzondere circuit niet bestaat?
De derde vraag betreft de zeggenschapsverdeling in de samenwerkingsschool. De wet schrijft voor dat die evenwichtig moet zijn voor het openbaar en het bijzonder onderwijs. De CDA-fractie heeft schriftelijk gevraagd hoe het begrip "evenwichtig" geïnterpreteerd moet worden. Betekent dit kwantitatief evenwichtig? Betekent dit een vetomacht over de belangrijkste besluiten? De regering antwoordt – ik parafraseer – dat het aan de gemeenten en aan de toezichthoudende rechtspersoon zelf is om in de statuten een en ander te regelen. Betekent die zo geformuleerde partij-autonomie dat het bijvoeglijk naamwoord "evenwichtig" geen normatieve uitstraling heeft op wat partijen afspreken? Betekent dit dat de wetgever vrijblijvend adviseert? Dat lijkt onze fractie erg sterk. Daarom vragen wij de regering de in dit verband uit dat bijvoeglijk naamwoord "evenwichtig" voortvloeiende grenzen aan de partij-autonomie te beschrijven of minstens te duiden.
De laatste vraag is van heel andere aard en is meer technisch. Het CDA heeft gevraagd in hoeverre de gemeenteraad de bevoegdheid om bestuursleden te benoemen, kan overdragen aan het college van burgemeester en wethouders of aan een bestuurscommissie. De regering antwoordt dat dit niet kan en op zich verheugt ons dat. Dit type belangrijke besluiten moet de raad, als hoofd van het gemeentebestuur, zelf nemen. De motivering verrast ons echter wel. De regering stelt namelijk dat artikel 10:15 Awb in de weg staat aan een dergelijke delegatie. Dat artikel zegt dat er geen sprake kan zijn van delegatie, behalve als dit bij wettelijk voorschrift is voorzien. Dan moeten wij optreden, als dat kan, voor de relatieve autonomie van de gemeenten, want er is ook artikel 156 Gemeentewet, dat juist wél toestaat dat de raad bevoegdheden delegeert. Een uitzondering, volgens datzelfde artikel 156, is dan aanwezig als de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet. Dat is een grond die de regering ook noemt, maar de regering noemt de grond als obiter, als bovendien, als aanvullend. Het lijkt ons correct om te zeggen dat dit de hoofdreden en de enige reden is: de aard van de bevoegdheid staat delegatie in de weg als bedoeld aan college van B en W en bestuurscommissie. Wij wachten de antwoorden op de vier vragen met belangstelling af.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik lever deze bijdrage namens de fracties van ChristenUnie en SGP. Onze fracties danken de minister hartelijk voor de uitvoerige beantwoording van de schriftelijke vragen. Die uitvoerige beantwoording geeft aan dat de minister de principiële aspecten van de samenwerkingsschool zeer serieus neemt. Ook stellen wij het op prijs dat wij al twee weken na de ontvangst van de memorie van antwoord de plenaire afronding met de minister kunnen hebben.
Wij hebben al eerder opgemerkt dat dit wetsvoorstel een aantal principiële aspecten betreft inzake de uitwerking van artikel 23 van de Grondwet, dat de vrijheid van onderwijs als grondrecht voor burgers formuleert. De beantwoording van onze vragen geeft duidelijk aan – daar zijn wij oprecht blij mee – dat de minister dit wetsvoorstel niet ziet als een aantasting van dit grondrecht. Namens de regering stelt zij dat het duale bestel niet ter discussie staat. Het wetsvoorstel bevat volgens haar waarborgen die erin moeten voorzien dat geen inbreuk wordt gemaakt op het duale bestel. Dat zijn duidelijke woorden, waar wij het zeer mee eens zijn. Wij hebben een duaal stelsel waarbij openbaar en bijzonder onderwijs twee kanten van één medaille zijn. Ze kunnen niet zonder elkaar. Onze fracties gaan er dan ook van uit dat het onderwijsbeleid van dit kabinet door dit uitgangspunt van het duale stelsel blijvend wordt bestempeld. Klopt dat?
Wij stipuleren datgene wat in de memorie van antwoord staat over de acceptatieplicht van leerlingen. Een samenwerkingsschool moet in principe openbaar onderwijs aanbieden in alle jaargroepen van de school, aldus de minister. Dat zijn wij met haar eens. Bij noodzakelijke samenvoeging van het openbare en bijzondere deel van een jaargroep, een samenvoeging vanwege een gering aantal leerlingen, mag niet – dat heb ik met hoofdletters geschreven – de conclusie worden getrokken dat dus – ook dat heb ik met hoofdletters geschreven – de bijzondere school de acceptatieplicht van alle leerlingen heeft aanvaard. Is de minister dat met ons eens? Door te stellen dat een samenwerkingsschool een bijzondere school is, is het dus niet juist dat openbare scholen zich uitgeven als samenwerkingsschool. Dat is verwarrend, niet juist en vraagt onzes inziens om helderheid. Wat is de reactie van de minister?
Wat is de positie van een onderwijsgevende van het openbare deel van een samenwerkingsschool als hij of zij gaat behoren tot een overformatie? Stel dat de samenwerkingsschool ressorteert onder een grotere vereniging of stichting. Is die rechtspersoon dan gehouden dat personeelslid te plaatsen op een van de andere scholen, ook al wordt de identiteit daarvan niet onderschreven? De omgekeerde situatie kan ook voorkomen. Hoe lossen wij dat op? Er kan toch geen sprake zijn van verplichte aanneming van personeelsleden?
Verschil van mening houden wij over het defuseren van een samenwerkingsschool. De fusie tussen de openbare en de bijzondere school vond immers plaats in een bijzondere situatie, namelijk bij dreigende opheffing. Dan is het toch voor de hand liggend dat tot defusie kan worden gekomen als die dreigende opheffing niet meer aan de orde is? Wij zouden het echt op prijs stellen als de minister hierop nogmaals wil ingaan.
Dan de mogelijke samenwerkingsschool van een bijzondere school van een kleine richting. In krimpgebieden hebben ook de kleinere richtingen het in toenemende mate moeilijk om in stand te blijven. Deze scholen krijgen hun leerlingen veelal uit een grotere omgeving, uit veel postcodegebieden. Dan ligt het vanuit het basisprincipe "gelijke monniken, gelijke kappen" toch voor de hand dat voor deze bijzondere scholen een groter postcodegebied gaat gelden om de 20% van de leerlingen te krijgen die nodig is voor samenvoeging? Of is dat al zo geregeld? Zo nee, hoe gaan wij dat dan wél regelen?
De eerste bijdrage die ik in deze Kamer leverde, betrof de Leerplichtwet 1969. Daarbij heb ik artikel 23 van de Grondwet aangehaald. Bij dit wetsvoorstel sluit ik daar ook mee af. Ik besteedde door de jaren heen bij de behandeling van onderwijswetten regelmatig aandacht aan artikel 23. Dat deed ik niet uit behoudende overwegingen of conservatieve gevoelens – bepaald niet – maar omdat het gaat om een grondrecht van burgers, een grondrecht dat vrije ouders de vrije keus laat om voor hun kinderen in onze vrije democratie die school te kiezen die past bij de opvoeding die thuis wordt gegeven. Het is voor onze fracties de moeite waard om dit grondrecht met het daarbij behorende unieke duale stelsel onverkort te handhaven.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Voorzitter. Dank dat ik hier in uw midden mag zijn, met veel plezier en veel relevantie, niet zozeer vanwege mijzelf, maar vooral vanwege de wet die voorligt. De heer Dölle heeft terecht gezegd dat dit een historisch moment is. Dit moment is ook historisch, omdat beide sprekers vanavond hun laatste betoog in deze Kamer houden. Zij spreken vanavond als senator de laatste woorden over een onderwerp met een belangwekkende geschiedenis. Ik complimenteer hen met de consciëntieuze en toegewijde wijze waarop zij tot het laatst toe zijn doorgegaan. Als kleine waardering heb ik voor de beide heren een klein cadeautje van mijn ministerie meegenomen, dat ik ze straks zal overhandigen. Het is een boekje over de portrettengalerij van oud-ministers en -staatssecretarissen van mijn ministerie.
De voorzitter:
Dit soort cadeaus laat de voorzitter toe!
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Heel fijn.
De heer Dölle heeft terecht gezegd dat dit wetsvoorstel een lange geschiedenis kent. Het is ooit begonnen met een discussie over de vraag, of artikel 23 al of niet moet worden aangepast. De heer Dölle heeft heel terecht gezegd dat dat terecht is gebeurd. Uiteindelijk heeft een wijziging van de Grondwet plaatsgevonden, waarbij een proeve van wet betrokken is geweest. Daarin is heel nadrukkelijk gesteld dat er een zeer beperkte interpretatieruimte zou zijn, die ook volledig is verwerkt in dit wetsvoorstel. Daarover is een forse discussie gevoerd in de Tweede Kamer, maar gelukkig is daar door een meerderheid gesteld dat we de geest van de Grondwetsherziening en de wetgever die daarbij betrokken was, dienen te respecteren. Dat heeft ertoe geleid dat deze mogelijkheid uitsluitend in bijzondere situaties – bij fusie en/of opheffingsdreiging – mag worden benut. In reactie op een vraag van de heer De Boer: het duaal bestel blijft hiermee recht overeind. De uitzondering bevestigt eigenlijk de regel. Er is een 100%-aansluiting bij de proeve van wet van indertijd, ingediend door mijn voorgangster. Vandaag wordt dit heel lange traject langs de koninklijke weg van de Grondwetswijziging afgerond. Ik denk dat we zo behoren om te gaan met dit belangrijke artikel 23.
De heer Dölle heeft gevraagd, of alleen samenwerkingsscholen de naam "samenwerkingsschool" mogen hanteren, en of dat geen problemen oplevert. Deze discussie hebben we ook vrij uitgebreid in de Tweede Kamer gevoerd, maar uiteindelijk heeft de Tweede Kamer in meerderheid, op mijn aanraden, gemeend niet te moeten regelen dat de naam "samenwerkingsschool" niet per se benut kan worden. De heer De Boer heeft hieraan ook de nodige zinnen gewijd. Het woord "samenwerkingsschool" is erg algemeen: heel veel katholieke en protestantse scholen werken samen, en vroeger deden hervormde en gereformeerde scholen dat. Heel veel van dat soort scholen noemt zichzelf samenwerkingsschool, simpelweg omdat men samenwerkt in een school. Het wordt erg lastig om te handhaven dat dat niet meer mag. Wel belangrijk is dat een school gewoon helder neerzet waar hij voor staat. Als men deze constructie niet heeft gekozen, kan men niet zeggen dat sprake is van openbaar onderwijs als men samenwerkt, ook in bestuurlijke zin, met het bijzonder onderwijs. Dat kan alleen maar via de weg van de samenwerkingsschool. In dat opzicht is het wel relevant dat scholen heel helder zijn in hun presentatie naar buiten waarvoor men wel en niet staat. Ik heb in de Tweede Kamer toegezegd – ik herhaal die toezegging – dat ik dit straks als het wetsvoorstel is "afgetikt" bij de PO-Raad en de VO-raad zal aankaarten, daarbij de dringende vraag neerleggend om op te letten. Scholen moeten eerlijk en helder zijn over waar ze wel en niet voor staan, en verder moet de term "samenwerkingsschool" zoveel mogelijk worden benut voor die scholen die wij hier voor ogen hebben. Uiteindelijk is het aan de scholen. Inmiddels heb ik het mbo onder mijn verantwoordelijkheid, en heb daarbij geleerd dat er vele termen zijn. In de volksmond, maar ook op de voorkant van de scholen, valt dat heel erg slecht te vermijden, omdat men uiteindelijk de eigen aanduiding kiest. Nogmaals, ik zal dit punt heel nadrukkelijk, zeker nu beide heren dit naar voren hebben gebracht, onder de aandacht brengen.
De heer Dölle vroeg of zijn fractie het juist ziet dat dit wetsvoorstel als zodanig geen opmaat vormt naar de acceptatieplicht. De heer De Boer heeft eigenlijk, zij het in andere woorden, precies dezelfde vraag gesteld. Beide fracties zien het juist. Bij de samenwerkingsschool is sprake van algemene toegankelijkheid, voor zover het openbaar onderwijs betreft. Het karakter daarvan in de samenwerkingsschool is daarom doorslaggevend. De Onderwijsraad heeft dat geadviseerd om daarmee het karakter van het openbaar onderwijs, waarvoor wij evengoed zorg dragen, overeind te houden. Dat neemt niet weg dat, als de school groot genoeg is, inderdaad kan worden gewerkt met aparte groepen voor openbaar onderwijs, respectievelijk bijzonder onderwijs. Echter, ook als sprake is van aparte groepen, moet een leerling die niet tot het bijzonder onderwijs wordt toegelaten, natuurlijk wel tot het openbaar onderwijs binnen een school worden toegelaten.
De heer Dölle vroeg of de gemeenteraad de bevoegdheid om bestuursleden te benoemen kan delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, aan de bestuurscommissie. In de memorie van antwoord is op dat punt een foutje geslopen. Het is heel goed dat wij de heer Dölle vanavond nog in ons midden hebben, zodat hij ons hierop kan wijzen. Inderdaad is de delegatiebevoegdheid vooral niet hanteerbaar vanwege de aard van de bevoegdheid, zoals ze het nu ook niet is bij verzelfstandigde openbare scholen. Daar maakt de gemeenteraad de keuze van de betreffende bestuursleden, van stichting of commissie. Ook in dit geval is het aan de gemeenteraad. Gelet op de aard – dat is de enige reden – kan dat niet worden gedelegeerd. Dank voor deze correctie.
De heer Dölle heeft een vraag gesteld over de evenwichtige zeggenschapsverdeling tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de memorie van antwoord staat dat de partijen daaraan in de statuten zelf invulling moeten geven. Het woord "evenwichtig" wordt inderdaad in de wet gebruikt, en het heeft inderdaad een materiële betekenis, maar het is niet goed mogelijk om concrete grenzen aan te geven. Wat is evenwichtig? Het is vooral belangrijk dat men gewoon in de geest van wat evenwichtig is de afspraken maakt. Als het betekent dat het een grote protestantse school is en een wat kleinere openbare school, of andersom, moet men daarmee in de statuten rekening houden, zodat men elkaar op die manier respecteert. Het feit dat men met elkaar aan tafel gaat zitten, zegt natuurlijk al genoeg over de intentie van twee besturen. De uitwerking van een evenwichtige zeggenschapsverdeling kan bijvoorbeeld door toezichthoudende rechtspersonen, de gemeente en een aantal bestuursleden. Verder noem ik de bandbreedte wat betreft de statutaire zeggenschapsverhoudingen, en belangrijke beslissingen met bepaalde stemverhoudingen. Overigens bevat alle wetgeving veel meer open normen die door partijen moeten worden ingevoerd, zoals het feit dat een goed bestuurde school onafhankelijk moet functioneren. Het moet uiteindelijk worden ingevuld door de mensen. Maar dit is in ieder geval de geest van de wet, en dit geven wij mee aan de mensen die er vervolgens in het land vorm en inhoud aan geven.
De heer De Boer heeft een aantal vragen gesteld, waarvan ik er al een paar heb beantwoord rondom het duaal bestel en de acceptatieplicht. Dat is allemaal heel helder.
Ik kom bij de positie van het personeel en de bestuursaanstelling. Het is mogelijk dat men binnen een bestuursaanstelling geplaatst moet worden op een andere school. Het gaat bij deze constructie om een aanstelling in het kader van het Burgerlijk Wetboek. Als ontslag in verband met levensbeschouwing onvermijdelijk is, moet het Participatiefonds dit in zijn overwegingen betrekken, zoals ook geregeld is in het reglement van het Participatiefonds. Natuurlijk zou het in deze constructie bijzonder zijn als het bestuur meer scholen onder zich heeft, omdat wij specifiek voor deze scholen de bestuurlijke verhoudingen regelen. Zelf verwacht ik dat het veel meer eenpitters zullen zijn die dat met elkaar bestuurlijk regelen, maar de door de heer De Boer genoemde situatie is wel mogelijk.
De heer De Boer heeft gesproken over de samenwerkingsschool in het kleinere verband en heeft gevraagd of de overlapping zal gelden voor een groter postcodegebied om de 20% leerlingen te krijgen. In het wetsvoorstel staat dit helder beschreven. Hiermee is de ruimte op dit moment bepaald. Dat is de werkelijkheid, omdat wij ook terughoudendheid willen betrachten. Er moet sprake zijn van een duidelijke, niet te geringe overlap, omdat het anders heel erg een kwestie wordt van bij elkaar schrapen. Wij willen dus juist ook de terughoudendheid scherp overeind houden.
De heer De Boer heeft zijn betoog afgesloten met behartigenswaardige woorden over artikel 23 van de Grondwet. Het is zeer de moeite waard om dit grondrecht met het daarbij behorende unieke duale stelsel onverkort te handhaven. Laat helder zijn dat ik dit alleen maar van harte kan ondersteunen.
Ik dank de beide geachte afgevaardigden buitengewoon voor hun inbreng in eerste termijn.
De heer Dölle (CDA):
Voorzitter. Het past bij het pacifieke karakter van deze lenteavond dat de vriendelijkheden van de regering worden geretourneerd.
Ik heb gesproken over de naamgevingskwestie en het gebruik van het woord "samenwerkingsschool". Uit de schriftelijke voorbereiding hadden wij al begrepen – en de minister heeft dit nu nog meer toegespitst – dat die kwestie voor advisering aan de PO-Raad en de VO-raad wordt voorgelegd en dat de minister er daarbij ook nadrukkelijk op aandringt om dit punt niet te licht op te vatten en daarover weloverwogen een standpunt in te nemen.
Het wetsvoorstel is geen opmaat voor de acceptatieplicht in het algemeen. Daar kunnen wij alleen maar blij mee zijn.
Mijn opmerking over de Gemeentewet betreft een technisch punt. Het gaat hier niet om schuivende panelen, zogezegd, maar het is wel goed dat dit punt wordt aangepast in de toelichting.
Over mijn laatste punt, de term "evenwichtig", heb ik nog een vraag. Die term komt bijvoorbeeld ook voor in het gemeenterecht ten aanzien van de evenwichtige samenstelling van raadscommissies. Ik wil daar verder geen verband mee leggen, maar het is toch een term die uitdrukt dat de wetgever naar ons idee aan partijen die via fusie, bijvoorbeeld in een krimpsituatie, overgaan tot een samenwerkingsschool, oplegt dat zij de zeggenschap evenwichtig moeten verdelen. Natuurlijk is er sprake van forse bandbreedtes. Het past in de geest van de minister en in de geest van ons onderwijsbestel om daar grote ruimte te laten, maar het kan naar mijn mening niet helemaal zonder enige belijning. Misschien dat ik de minister op dit punt niet goed heb begrepen. Wellicht kan zij aangeven wat in elk geval niet mogelijk is, om te voorkomen dat het openbaar onderwijs of het bijzonder onderwijs dermate in het gedrang komt dat er gesproken moet worden van een onevenwichtige situatie. Wij vallen er verder niet over, maar ik zou het op prijs stellen als de minister daar nog iets meer over zegt.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Zij heeft aangegeven het eens te zijn met de kernpunten die wij hebben aangereikt. Ik noem de opmerking over de acceptatieplicht en het belang van het duale stelsel. Dat belooft iets positiefs voor de toekomst. De minister spreekt niet op persoonlijke titel, maar als minister van deze regering, dus dat betekent dat de regering zich aan die belofte zal houden en dat ook in wetgeving als leidend principe zal meenemen.
De minister is nader ingegaan op de postcodegebieden voor kleine richtingen. Ik heb naar haar geluisterd en zij heeft gelijk. Het zij zo.
Nu de heer Dölle in tweede termijn nog een vraag gesteld heeft aan de minister, wil ik haar vragen of zij nog kan ingaan op mijn vraag over de defusie van scholen.
Voor het overige merk ik op dat onze fracties zeker voor dit wetsvoorstel zullen stemmen.
Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Voorzitter. Inderdaad heb ik de vraag over de defusie laten liggen. De heer De Boer vroeg mij of dat mogelijk is. Laat helder zijn dat defusie mogelijk is. Het is aan het bestuur om daarover te beslissen. In de Tweede Kamer hebben wij erover gediscussieerd of defusie zou moeten plaatsvinden als de criteria op basis waarvan tot een samenwerkingsschool zou zijn besloten, vervallen zijn. Ik heb toen gezegd dat wij dit niet met regels moeten omgeven. Stel dat er een prachtige Vinex-wijk gebouwd wordt – hopelijk niet in de mooie veenweidegebieden – ergens bij een dorp en dat de daar gelegen school, een openbare school en een school met een bepaalde denominatie, weer begint te groeien; op dat moment is het mogelijk om uit elkaar te gaan en weer te kiezen voor de eigen lijn. Een school mag defuseren, maar hoeft dat niet te doen. De mogelijkheid van defusie blijft aanwezig.
Voorts is gevraagd of ik nog iets meer kan zeggen over de evenwichtigheid. In de statuten moet vermeld worden dat het doel mede het geven van openbaar onderwijs is en dat wijziging van de statuten alleen na instemming van de gemeenteraad mogelijk is. Dit lijkt mij al een heel belangrijk punt, dat borgt dat het openbaar onderwijs in de voorgestelde constructie niet op een bepaald moment een vrije vogel is geworden. Ik vind het goed dat wij in Nederland goed toezien op het naleven van artikel 23 van de Grondwet, met het oog op het bijzonder onderwijs, maar ook het openbaar onderwijs moet een aanhoudende zorg van de regering en de Kamer zijn.
De algemene toegankelijkheid prevaleert in deze wet als de school te klein is voor organisatorische opdeling. Ook dat punt moet zorgen voor evenwichtigheid tussen beide elementen. Het bestuur heeft een verslagverplichting tegenover de gemeente, waarbij ook aandacht dient te worden geschonken aan het beleid ten aanzien van het openbaar onderwijs. De wet bevat voorts een taakverwaarlozingsregeling. Dat zijn allemaal punten die uiteindelijk voor een evenwicht moeten zorgen. De criteria voor zaken die niet mogelijk zijn, staan reeds in het voorgestelde artikel 17d van de Wet op het primair onderwijs. De heer De Boer kent ongetwijfeld heel goed de uitwerking daarvan. Deze elementen moeten ervoor zorgen dat de belangen van het openbaar onderwijs in voldoende mate geborgd worden. Verder gaat het om twee zelfstandige besturen die samenwerking zoeken. Ik ga ervan uit dat men die evenwichtigheid betracht, maar voor het openbaar onderwijs zitten hier enkele checks-and-balances in waaraan sowieso moet worden voldaan in de constructie die men met elkaar aangaat.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20102011-28-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.