Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering) (30308).

(Zie vergadering van 21 november 2006.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Dit is een wetsvoorstel waar je voor en tegen kunt stemmen. In de Tweede Kamer heeft mijn fractie voor het wetsvoorstel gestemd, onder het beding dat er nog gewerkt zou worden aan het wijzigen van de slaagplicht in een leerplicht. Dat debat hebben wij feitelijk hier afgerond. De minister heeft gezegd dat zij dat niet wil doen en dat betekent dat wij ons, vanwege het feit dat de verwachtingen die in de Tweede Kamer gewekt waren, niet werden waargemaakt, genoodzaakt voelen om tegen dit wetsvoorstel te stemmen.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie wil er geen twijfel over laten bestaan dat zij een fervent voorstander is van inburgering, alleen ziet zij, in tegenstelling tot de regering, inburgering vooral als een recht en niet als een plicht. Overigens kan aan de inburgering zoals wij die zien, wel een leerplicht gekoppeld worden. Wij hebben in het debat en ook in de aanloop daartoe een drietal bezwaren naar voren gebracht. In de eerste plaats vinden wij nog steeds dat wij in wezen over een onvoldragen en onvolledig wetsvoorstel hebben gesproken. Deze Kamer heeft echter besloten om het wetsvoorstel toch te behandelen. Wij hebben daar loyaal aan meegewerkt, dus hebben wij het daar vanaf nu ook maar niet meer over. In de tweede plaats hebben wij principiële bezwaren, inhoudelijke bezwaren en juridische bezwaren tegen het feit dat de Turken en de zogenaamde langdurige derdelanders – dus derdelanders die langdurig in een ander EU-land hebben verbleven – wel onder de werking van de wet vallen. Wij hebben daar hele redeneringen over opgehangen. De minister heeft dat ook gedaan. Die redeneringen staan lijnrecht tegenover elkaar. Onze opvatting leek geen meerderheid in de Kamer te krijgen en wij gaan ervan uit dat het Hof uiteindelijk wel zal bepalen wie van ons gelijk heeft. Dan blijft het derde type bezwaar over, namelijk bezwaren van praktische aard. Wij hebben gelukkig in deze Kamer met grote meerderheid van de minister de toezegging gekregen dat gemeenten die in problemen komen met de invoering van de wet per 1 januari de mogelijkheid hebben, om 1 april als feitelijke ingangsdatum te hanteren. Wij vinden dat een toezegging. Je kunt je afvragen of dat voldoende is en of er vervolgens nog een reden is om tegen te stemmen. Wij hebben na rijp beraad besloten om voor het wetsvoorstel te stemmen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. In het debat met de minister van vorige week zijn voor ons drie punten van groot belang gebleken. Het eerste is de gebrekkige mate van wederkerigheid in het wetsvoorstel over de inburgering. Het tweede is het ontbreken van differentiatie in de examens die mensen moeten afleggen. Daardoor moeten veel mensen examen doen beneden hun niveau, en wordt er geen beroep gedaan op hun talenten. Het derde is het principiële bezwaar dat wij hebben tegen de slagingsplicht op last van een boete. Daarom zal de fractie van GroenLinks in afwijking van de GroenLinks-fractie in de Tweede Kamer tegen dit wetsvoorstel stemmen. Daarbij wil ik echter ook uitspreken dat wij zeer voor inburgering zijn, als aan genoemde bezwaarpunten van ons tegemoet wordt gekomen.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Ik leg deze stemverklaring met genoegen mede namens de OSF af. Onze fracties hebben zich na het plenaire debat van vorige week nog eens diepgaand beraden. Zoals ik heb aangegeven, is het springende punt de vraag of wij het voorgestelde nieuwe inburgeringssysteem met zijn verplichtende en resultaatgerichte karakter voor onze rekening kunnen en willen nemen. Opnieuw hebben wij gekeken naar de noodzaak om het huidige klimaat rondom integratie en inburgering te belasten met verdere aanscherpingen. Opnieuw hebben wij ons afgevraagd in hoeverre wij in het kader van inburgering een zo sterke nadruk moeten leggen op een geenszins uniforme Nederlandse cultuur. Opnieuw ook hebben wij gekeken naar de Europees- en internationalrechtelijke houdbaarheid van dit wetsvoorstel. Naar ons oordeel is die voorshands in onvoldoende mate buiten twijfel gesteld. Deze kwesties overwegende, zijn wij tot de slotsom gekomen dat wij dit wetsvoorstel niet kunnen aanvaarden.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van D66, GroenLinks, de OSF en de SP tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven