Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet (30652).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Dijksma:

Mevrouw de voorzitter. Het is uiteraard een genoegen om hier voor het eerst in uw Kamer te mogen zijn. Ik besef in het bijzonder dat het is op een moment dat de agenda sowieso overvol is. Ik dank u voor het feit dat het mogelijk is om het wetsvoorstel vanavond nog te behandelen. Dat geeft ook mij het gevoel dat wij samen overtuigd zijn van de noodzaak van de wetsvoorstel. Ik hoop dit met u te kunnen delen.

Daarnaast wil ik van deze gelegenheid gebruikmaken, zoals ik aan de overkant heb geleerd, om de heer De Boer nog eens van harte te feliciteren met zijn maidenspeech. Het was een genoegen om hem aan te horen. Ik hoop dat ik hem op een aantal punten kan overtuigen, maar dat zullen wij straks in het debat merken.

Ik merk daarnaast op dat ieder kind, zoals is gememoreerd door een aantal leden, recht heeft op goed onderwijs, of het nu onderwijs is aan een bekostigde school of aan een particuliere school. Daar gaat het wetsvoorstel ook over. Ik heb de vorige week met de commissie al mogen spreken over de inhoud van het wetsvoorstel. Ik zal daarom nog kort ingaan op een aantal punten die nu aan de orde zijn gesteld. Ik noem achtereenvolgens het doel en de noodzaak van het wetsvoorstel, de verhouding van het wetsvoorstel tot het dossier van het thuisonderwijs, de relatie met de vrijheid van onderwijs, en mogelijke technische bezwaren.

Tijdens de vorige kabinetsperiode heeft de Tweede Kamer aandacht gevraagd voor de kwaliteit van het onderwijs, met name op de Iederwijs-scholen. Het aantal particuliere scholen is de laatste jaren toegenomen. In verschillende overleggen is aangegeven dat wijzigingen in de regelgeving nodig zijn om ervoor te zorgen dat er sprake is van heldere criteria, een heldere rolverdeling tussen inspectie en leerplichtambtenaar en een goed toezicht op particuliere scholen. Dit heeft ook geleid tot het wetsvoorstel dat wij nu bespreken.

Ik wil het wetsvoorstel graag in een breder kader plaatsen. Verschillende leden hebben mij gevraagd of ik wel aan het adagium "gelijke monniken, gelijke kappen" wil vasthouden. Ik vind dat inderdaad heel belangrijk. Ik wijs op het onderwijsverslag van dit jaar, waarin de inspectie aandacht heeft gevraagd voor verschillende categorieën zwakke scholen. Het is mijn ambitie om daar waar scholen een kwaliteit leveren die structureel onder de maat is, te komen met een passend interventiebeleid. Dat geldt niet alleen voor de particuliere scholen, maar ook voor islamitische scholen, het speciaal onderwijs en de vrije scholen. Ook in deze categorieën zien wij dat het noodzakelijk is om er meer bovenop te zitten. Voor zwakke bekostigde scholen werken wij aan een wetsvoorstel voor goed bestuur, waarin wij onszelf voorzien van passende interventiemogelijkheden. Het wetsvoorstel dat wij vandaag aan de orde hebben, heeft te maken met niet-bekostigd onderwijs. Dat vergt een andere benadering.

Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Het is de taak van de overheid om dit te waarborgen. Het kan niet zo zijn dat kinderen in de leerplichtige leeftijd niet leren lezen en rekenen, en niet de kans krijgen om zichzelf te ontwikkelen en kennis en vaardigheden op te doen die nodig zijn om goed in de samenleving te functioneren en om het vervolgonderwijs te kunnen genieten waar zij recht op hebben. Dit wetsvoorstel stelt een minimumwaarborggrens, zodat het recht op goed onderwijs wordt gerespecteerd. Het gaat om waarborgen die aan alle leerlingen moeten worden geboden, of het nu om een bekostigde of een particuliere school gaat. Wij hebben in bestuurlijke zin geen relatie met particuliere scholen, zoals wij die wel hebben met bekostigde scholen. Daarom is deze leerplicht het enige aangrijpingspunt dat ons de nodige interventiemogelijkheden biedt ten aanzien van particuliere scholen.

Wat ons betreft is er echt een noodzaak om dit wetsvoorstel aan te nemen. Het is onvoldoende duidelijk wat er van particuliere scholen verwacht wordt. De taken en de rolverdeling tussen de betrokken partijen zijn onvoldoende helder. Wat doet de leerplichtambtenaar, wat doet de inspectie? Er zijn situaties waarin leerplichtambtenaren soms geen advies vragen aan de inspectie of zo'n advies niet opvolgen, en soms geen proces-verbaal opmaken.

De heer De Boer heeft gegevens over het primair onderwijsuit het jaar 2005 genoemd. Op grond van die gegevens vroeg hij zich af of het wetsvoorstel wel nodig is. Op 2 april heb ik de Tweede Kamer een brief gestuurd, waarin ik de laatste gegevens van de inspectie naar voren heb gebracht. Dit wetsvoorstel gaat niet alleen over het primair, maar ook over het voortgezet onderwijs. Op dit moment zijn nog acht scholen open die eerder een negatieve beoordeling hebben gehad op basis van de criteria in de huidige wet. Eigenlijk zou dit niet meer moeten kunnen. Met de nieuwe criteria zouden nog eens tien scholen in de problemen komen. Ik heb de Tweede Kamer een lijst gegeven van de scholen waar het om gaat.

De heer De Boer (ChristenUnie):

De staatssecretaris schetst een beeld van het particulier onderwijs alsof daar geen lezen, schrijven en rekenen wordt geleerd. Ik wil dat beeld voor een deel bestrijden. Een aantal traditionele particuliere scholen is door de inspectie als volstrekt voldoende beoordeeld. Bij particuliere scholen waar het onderwijs onvoldoende is, gaat het om de zogenaamde extra vernieuwende scholen. De nieuwe cijfers zijn mij bekend, maar de staatssecretaris weet dat het regelmatig voorkomt dat ouders trachten een school onbekostigd tot stand te brengen en dat dit vaak verzandt. De inspectie krijgt het ook met de oude criteria vaak voor elkaar om de scholen erop te wijzen dat hun onderwijs niet goed is. Dat toezicht op de inspectie is er al. Veel verloop zal er ongetwijfeld blijven. Het gaat om een zeer gering aantal scholen, waarbij de inspectie nu al de mogelijkheid heeft om in te grijpen.

Staatssecretaris Dijksma:

Natuurlijk zijn er ook particuliere scholen die aan de normen voldoen, ook wanneer de nieuwe wet zal gelden. Dat is goed nieuws, want het betekent dat er ook met de nieuwe regels voor het particulier onderwijs mogelijkheden zijn. Vanuit deze sector komt vaak de kritiek dat men gedwongen wordt om aan onredelijke eisen te voldoen. Dat is niet het geval.

Ik verschil met de heer De Boer van mening over de ernst van de zaak. Met de nieuwe wet krijgen achttien scholen het dringende advies om niet langer les te geven. Acht scholen hebben al een negatief advies van de inspectie, maar bestaan nog wel. De heer De Boer heeft gelijk dat scholen soms wel degelijk door in de inspectie te overtuigen zijn, maar dat geldt niet voor deze acht scholen. In de onduidelijkheid tussen de leerplichtambtenaar en de inspectie moet helderheid geschapen worden. Leerplichtambtenaren hebben ons daarom gevraagd.

Eerder zijn door de Eerste Kamer indringende schriftelijke vragen gesteld over het thuisonderwijs. In het overleg dat ik vorige week met de commissie mocht voeren, kwam het ook nadrukkelijk aan de orde. Wij zijn her erover eens dat alle kinderen goed onderwijs moeten krijgen. Die grondhouding is absoluut ook de mijne. In 2005 heeft minister Van der Hoeven ervoor gekozen om het wetsvoorstel voor het thuisonderwijs en het onderhavige wetsvoorstel los te koppelen. Dat heeft zij gedaan omdat het gaat om verschillende problemen die op een verschillende manier moeten worden beoordeeld. De kinderen die nu op de particuliere scholen die niet voldoen zitten, zouden niet moeten hoeven wachten tot het andere probleem, dat van het thuisonderwijs, is opgelost. Wij moeten beide problemen aanpakken. De brief die ik voornemens ben aan de Tweede Kamer te sturen, zal ik ook naar de Eerste Kamer sturen. Daarin zal ik aangeven op welke wijze ik het probleem zal aanpakken. Ik ben blij met de opmerking van de heer Van de Beeten, dat ik binnen de motie de ruimte krijg om een verstandig voorstel te doen. De Kamer kan daarop rekenen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris alleen maar verstandige voorstellen naar deze Kamer stuurt! Maar in dit geval gaat het niet alleen om kinderen die thuisonderwijs krijgen, het gaat ook om kinderen waarvan wij niet weten of zij enige vorm van onderwijs krijgen. Gaat de staatssecretaris daar nog op in?

Staatssecretaris Dijksma:

Ja. In de brief naar aanleiding van het gesprek van vorige week heb ik aangegeven dat er meerdere categorieën kinderen zijn waarover wij moeten spreken: de kinderen die op basis van een denominatieve grond vrijstelling van de leerplicht krijgen – een heel gering aantal – en een veel grotere groep van ruim 1900 leerlingen die is vrijgesteld op lichamelijke of psychische gronden. Hierbij gaat het om kinderen die zo'n zware handicap hebben, dat zij niet altijd in staat zijn om onderwijs te volgen, ook geen speciaal onderwijs. Wij moeten voor die groep passend onderwijs bieden, waar dat mogelijk is. Op dit moment zien wij dat kinderen helaas soms, ook zonder dat ouders dat willen, thuis zitten, iets wat ik mij zeer aantrek. Waar dat kan, zullen wij dat moeten doen. Daarnaast zijn er kinderen die inderdaad op voornoemde gronden zijn vrijgesteld en thuis onderwijs genieten of helemaal geen onderwijs. Voor ons is relevant om te achterhalen waarom dat het geval is en voor welke aantallen. Daar wil ik wat aan doen.

De heer De Boer (ChristenUnie):

U zegt dat u daar wat aan wilt doen. Denkt u aan het geven van extra mogelijkheden aan een aantal vooruitstrevende zmlk-scholen die bereid en in staat zijn veel kinderen die nog geen onderwijs ontvangen, op te vangen?

Staatssecretaris Dijksma:

De Tweede Kamer zit middenin een debat over de mogelijkheden van passend onderwijs, waarbij wij per regio kijken naar het aanbod. Helaas constateren wij daarbij dat het onderwijs zo is ingericht dat wij meer bezig zijn met het aanbod, dan met het kind. Mijn ambitie is om dat te veranderen, waarbij wij veel meer kijken naar wat een kind wel kan, dan naar wat het niet kan. Om die reden vallen kinderen nu tussen wal en schip. Ik kom daar op terug. Ik ervaar de motie als een ondersteuning van mijn beleid.

Mij is gevraagd of ik particuliere scholen niet strenger beoordeel dan bekostigde scholen. Waarom zou geen sprake zijn van het uitdelen van gele kaarten? Ik heb al aangegeven dat ik in algemene zin geen onderscheid wil maken tussen particulier onderwijs en regulier bekostigd onderwijs, omdat wij ook in het bekostigd onderwijs een aantal categorieën scholen vinden waarover wij zorgen hebben. Bestaande particuliere scholen die in de problemen komen door een advies van de Inspectie, krijgen wel een gele kaart; bij nieuw te stichten scholen kan dat niet. Toch is daar in mijn ogen geen sprake van rechtsongelijkheid, wat ermee heeft te maken dat in het bekostigd onderwijs nieuw te stichten scholen vaak aan heel veel criteria moeten voldoen voordat zij überhaupt worden bekostigd. Bij niet-bekostigde scholen is dat niet zo: die sticht je gewoon, en vervolgens wordt bekeken of het goed is. Voor de reeds bestaande particuliere scholen geldt de mogelijkheid van het uitdelen van een gele kaart wel.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Een nieuwe school die achteraf negatief wordt beoordeeld, kan dus één herkansing krijgen.

Staatssecretaris Dijksma:

Nee, dat kan alleen maar voor bestaande particuliere scholen.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Mij is niet helemaal duidelijk waarom een particulier bekostigde school die al bestaat en een negatieve beoordeling krijgt, wel een waarschuwing kan krijgen, en een nieuw gestichte school die achteraf wordt beoordeeld, dus dan al bestaat, niet. Wat is dan het materiële verschil tussen die twee typen scholen?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat heeft te maken met het feit dat particuliere scholen die al zijn aangemerkt, qua toezicht niet verschillen met bestaande bekostigde scholen. Bij nieuw te stichten scholen zie je dat binnen vier weken na stichting die beoordeling plaatsvindt. Als het gaat om nieuw te stichten bekostigde scholen, hebben die als het ware al een beoordeling vooraf gehad. Wij proberen het onderscheid zo klein mogelijk te laten zijn.

Ik kom toe aan artikel 23. Het belijden van eigen geloof en levensovertuiging en het geven van ruimte om het onderwijs naar deze inzichten in te richten, is een groot goed, waarin dit wetsvoorstel geen verandering aanbrengt. De rechten van ouders worden begrensd door de plicht en de verantwoordelijkheid om te handelen in het belang van het kind, wat inhoudt dat ouders verplicht zijn om een zekere bemoeienis van de staat te accepteren. Ook dat verandert niet met het wetsvoorstel. Niet voor niets is in artikel 23 vastgelegd dat het geven van onderwijs in Nederland vrij is, behoudens het toezicht door de overheid. Dit toezicht is nu juist de uiting van de verantwoordelijkheid van de overheid voor het waarborgen van het recht van kinderen op goed onderwijs. Het van toepassing verklaren van de kerndoelen is dus niet in strijd met de vrijheid van onderwijs, wat ook blijkt uit het advies van de Raad van State. De Raad heeft daaraan toegevoegd dat voor het particuliere onderwijs dezelfde afwijkingsmogelijkheden moeten gelden als voor bekostigd bijzonder onderwijs. Op basis van dat advies van de Raad van State is het wetsvoorstel ook zodanig aangepast, dat niet-bekostigde scholen dezelfde mogelijkheden hebben als bijzonder bekostigde scholen om een eigen invulling te geven aan de kerndoelen. Daarmee zeggen wij dat de criteria die in dit wetsvoorstel aan particuliere scholen worden gesteld, tot doel hebben slechts een minimumwaarborggrens vast te stellen, zodat het recht op onderwijs van kinderen in de leerplichtige leeftijd wordt gerespecteerd. Die biedt tegelijkertijd de maximale vrijheid aan particuliere scholen om zelf de wijze van aanbieden en organiseren van het onderwijs te bepalen. Vanzelfsprekend blijft er ruimte om zelf invulling te geven aan de eigen pedagogische identiteit. Niet van toepassing zijn stichtings- en opheffingsnormen, de wijze waarop een school georganiseerd is, de schooltijden, medezeggenschap, de wijze waarop een school zich verantwoordt op het punt van de administratie, de interne verantwoording enzovoorts. Een flink aantal eisen die wij wel aan bekostigde scholen stellen, blijft hier dus buiten beschouwing.

Er is gevraagd waarom ik artikel 8 van de WBO opvoer, ook al denkt de Raad van State er anders over. De in artikel 8 van de WBO gestelde eisen zijn van zodanig fundamenteel belang voor het functioneren in de Nederlandse pluriforme samenleving dat die eisen ons inziens ook moeten worden gesteld aan het niet-bekostigd onderwijs. Waar gaat het dan om? Om het onderwijs dat ervan uitgaat dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving en dat actief burgerschap en sociale integratie bevordert. Dat onderwijs erop gericht moet zijn dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen. Ik zeg erbij dat dit behoorlijk actueel is, omdat een aantal bekostigde scholen op dit punt onder verscherpt toezicht staat van de inspectie. In dat opzicht is dit in toenemende mate een belangrijk artikel.

Dan kom ik op de mogelijke technische problemen die de heer Van de Beeten heeft genoemd. Hij stelde een aantal indringende vragen over het amendement op stuk nr. 13 dat door de Tweede Kamer op voorstel van de CDA-fractie is aangenomen. Dit amendement houdt in dat het inspectieadvies een bindende status krijgt. Ik heb de Tweede Kamer in het debat en per brief al gewezen op de mogelijke juridische consequenties van dit amendement. Als het advies van de inspectie bindend wordt, kan de rechter besluiten dat het gaat om een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dat houdt in dat direct belanghebbenden, zoals ouders, een bezwaar- en beroepsprocedure kunnen starten. In het debat is nadrukkelijk aan de orde geweest dat dit kan leiden tot vertraging. Ik heb de Kamer daar toen op gewezen en dit is meegenomen in de afweging die zij heeft gemaakt. Uiteindelijk is onze beoordeling geweest dat je kunt zeggen dat er door deze mogelijkheid sprake is van een extra waarborg voor betrokkenen. Het advies van de inspectie zou de toets der kritiek voor de rechter natuurlijk moeten kunnen doorstaan.

De heer Van de Beeten heeft erop gewezen dat dit kan leiden tot de nodige complicaties, gelet op de wijze waarop dit artikel is opgenomen in de wet. Het is allereerst aan de rechter om te bepalen of er sprake is van een besluit. De heer Van de Beeten heeft gevraagd of onduidelijk wordt wie de procedure voorgeschoteld kan krijgen; de minister, de inspectie of de leerplichtambtenaar. Ik denk dat het altijd gaat om een probleem waarbij ofwel de minister ofwel de inspectie aan de orde is. Als het gaat om een bezwaar tegen een besluit inzake een reeds bestaande particuliere school, zal de inspectie dat besluit altijd eerst voorleggen aan de bewindspersoon, die daarmee verantwoordelijk wordt. Als het gaat om niet-bekostigd onderwijs, dat nog niet bestaat, dan is er inderdaad sprake van een direct advies van de inspectie en dan is deze de instantie waartegen de procedure loopt. In alle gevallen waarin de leerplichtambtenaar handelt, gaat het om een strafrechtelijke procedure, omdat deze de ouders in het algemeen via die route aanspreekt. Er is dus in de wet wel degelijk een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarbij een school al is aangemerkt als school in de zin van de Leerplichtwet, maar niet aan de eisen voldoet. Dan moet een voorstel aan de bewindspersoon worden voorgelegd. Als dat niet zo is, wordt rechtstreeks door de inspectie gehandeld.

De heer Van de Beeten heeft gevraagd of de minister beleidsvrijheid heeft. Theoretisch is dat zo. Op basis van de melding van de inspectie kan worden besloten om geen advies te geven aan de leerplichtambtenaar. Ik merk daarbij op dat ik er geen enkele goede reden voor kan verzinnen. Als de inspectie aangeeft dat er een probleem is en dat de leerlingen eigenlijk niet naar de school in kwestie zouden moeten gaan, kan ik geen redenen verzinnen waarom je als bewindspersoon van zo'n advies zou moeten afwijken, maar theoretisch is dat wel mogelijk.

In die zin denk ik dat er verschil van mening kan zijn over de vraag in hoeverre je verwacht dat deze wetgeving leidt tot grootse en meeslepende juridische procedures. Uiteindelijk is altijd wel duidelijk tegen welke instantie bezwaar gemaakt kan worden. Je kunt dat niet op meerdere fronten tegelijk doen. Er kan wel bezwaar worden gemaakt, maar daarom heeft de Tweede Kamer ook willens en wetens dat amendement aangenomen. Dat heeft zij ook beoogd, toen het wetsvoorstel op deze wijze werd aanvaard. Mocht dit wel consequenties hebben, in die zin dat hier onduidelijkheid over ontstaat, dan vind ik met de heer Van de Beeten dat wij moeten handelen en dat zal ik dan ook niet nalaten. Mevrouw Meulenbelt zei dat je het altijd eens wordt, als het gaat om het belang van de kinderen. Ik hoop dat dit vanavond ook het geval is en ik reken van harte op steun voor dit wetsvoorstel.

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben geen behoefte aan een tweede termijn, maar ik maak wel van de gelegenheid gebruik om de staatssecretaris te bedanken voor haar coöperatieve houding tegenover de motie. Wij zullen het wetsvoorstel in die context van harte steunen.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie. Zij heeft op een bewonderenswaardige manier geprobeerd antwoord te geven op de vragen die ik heb gesteld. Zij heeft dat zelfs zodanig gedaan dat ik even de indruk kreeg dat zij ook precies begreep wat zij allemaal vertelde. Ik kon zelf niet helemaal volgen wat de antwoorden op mijn juridisch-technische vragen waren. Ik raad haar aan om het niet op procedures te laten aankomen. Dat zou uitermate ongelukkig zijn. Er is echt onduidelijkheid over de vraag of er een beslissing is van de minister, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, of een beslissing van de inspectie. Uiteraard loopt de handhaving van de Leerplichtwet via het strafrecht, maar dan wordt de complicatie alleen nog maar groter. Dat zou de staatssecretaris niet moeten willen. Als scholen die ongelukkig zijn met deze wet de uitvoering ervan willen frustreren, dan heeft de Tweede Kamer een onverstandig amendement in de wet neergelegd, ook al was dat op initiatief van de CDA-fractie. Nogmaals, ik heb geen bezwaar tegen de idee dat er landelijk eenvormig beleid moet zijn, geformuleerd door de inspectie, maar niet op deze manier. Ik vraag de staatssecretaris om er nog eens naar te kijken en ons direct na het zomerreces mede namens de minister van Justitie schriftelijk laten weten wat het uiteindelijke standpunt hierover is.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. De staatssecretaris heeft gezegd dat dit wetsvoorstel de vrijheid van onderwijs niet inperkt, zoals ik heb gezegd. Dat geldt ook voor de toevoeging van drie artikelen aan de Wet op het basisonderwijs, maar daardoor wordt de vrijheid van inrichting wel ingeperkt. Dat afgezet tegen de ruimte en het instrumentarium dat de staatssecretaris heeft om de kwaliteit van het niet-bekostigd onderwijs te beoordelen en daaraan consequenties te verbinden, heeft mijn fractie geen behoefte om de toevoegingen door de artikelen 8, 9 en 10 in de wet op te nemen, omdat zij toch een beperking van de vrijheid van inrichting zijn. Zij noemt een klein stukje van artikel 8 en zegt dat zij het hierover niet met de Raad van State eens is, maar wij zijn het op dit punt niet met haar eens.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik spreek mijn dank uit voor de steun van een groot deel van de Kamer voor het wetsvoorstel.

Ik zeg de heer Van de Beeten uiteraard toe mij te zullen verstaan met de minister van Justitie, aangezien die en niet ondergetekende verantwoordelijkheid draagt voor de AWB. Wij zullen ons samen met zijn juristen beraden op de mogelijke consequenties. Ik zal de Kamer daarvan graag schriftelijk op de hoogte stellen.

De heer De Boer en ik zijn het vandaag helaas niet eens. Ik hoop dat wij dat alle volgende keren wel zullen zijn!

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden, zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De stemming over de motie-Linthorst c.s. vindt plaats aan het einde van de vergadering van vandaag.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven