Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 2 december 2025, kenmerk ACM/UIT/652233 tot wijziging van de tariefstructuren en voorwaarden als bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 betreffende prioriteringsruimte bij transportverzoeken

Zaaknummer: ACM/25/194782

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit

ARTIKEL I

De Netcode elektriciteit wordt gewijzigd als volgt:

A

Voorafgaand aan artikel 7.1 worden in paragraaf 7.1 vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.0a

  • 1. De netbeheerder geeft onder de in artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel a, bedoelde omstandigheden alleen prioriteit bij de toekenning van transportcapaciteit indien:

    • a. een partij om prioriteit verzoekt; en

    • b. de partij die om prioriteit verzoekt voldoet aan de vereisten uit het tweede lid, onderdeel a, of het tweede lid, onderdeel b.

  • 2. De netbeheerder geeft een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, alleen prioriteit:

    • a. voor de functie genoemd in tabel 1, van bijlage 22:

      • 1°. indien de netbeheerder vaststelt dat de verzoekende partij een congestieverzachter is overeenkomstig de omschrijving in tabel 1 van bijlage 22; en

      • 2°. indien de verzoeker contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder waarin is vastgelegd dat hij zich zal gedragen als congestieverzachter als bedoeld in de omschrijving in tabel 1, van bijlage 22;

    • b. voor de (sub)functie genoemd in tabel 2 of tabel 3 van bijlage 22:

      • 1°. indien de verzoekende partij aangeeft dat hij een (sub)functie overeenkomstig de omschrijving in tabel 2 of tabel 3, van bijlage 22, uitoefent;

      • 2°. indien de verzoekende partij de in tabel 4, van bijlage 22, genoemde bewijsstukken heeft overgelegd aan de netbeheerder; en

      • 3°. indien de gevraagde transportcapaciteit alleen wordt gebruikt voor de afname van elektriciteit.

  • 3. De in tabel 4, van bijlage 22, bedoelde bestuursverklaring bevat:

    • a. een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is voor de taken in de omschrijving zoals opgenomen per (sub)functie in tabel 2 of tabel 3, van bijlage 22;

    • b. een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is om te starten met de activiteiten of taken als bedoeld in tabel 2 of tabel 3, van bijlage 22, en niet kan starten zonder de gevraagde transportcapaciteit;

    • c. een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de activiteit op korte termijn, na toekenning van de gevraagde transportcapaciteit en, voor zover van toepassing, na de realisatie van de aansluiting, zal starten;

    • d. een verklaring dat de bewijsstukken als bedoeld in tabel 4, van bijlage 22, compleet zijn;

    • e. een verklaring dat de bestuursverklaring naar waarheid is ingevuld; en

    • f. instemming dat de met prioriteit toegekende transportcapaciteit wordt afgenomen indien de verklaring niet naar waarheid is ingevuld en/of indien er sprake is van vervalsing van de bewijsstukken genoemd in tabel 4, van bijlage 22.

  • 4. In aanvulling op het derde lid, bevat de in tabel 4, van bijlage 22, bedoelde bestuursverklaring voor de functie woonbehoefte als bedoeld in tabel 3, van bijlage 22:

    • a. indien er sprake is van kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten, een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat deze activiteiten nodig zijn om de woonbehoefte te realiseren;

    • b. indien er sprake is van collectieve voorzieningen, een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat dat de voorzieningen nodig zijn voor de woonfunctie.

  • 5. De netbeheerder spant zich in om binnen elk gebied als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, partijen te vinden als bedoeld in tabel 1, van bijlage 22, en stelt binnen een redelijke termijn na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a vast of de partij kwalificeert als congestieverzachter als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 6. De netbeheerder toetst binnen twintig werkdagen na ontvangst van het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of de verzoekende partij voldoet aan de vereisten uit het tweede lid, onderdeel b.

  • 7. De netbeheerder informeert een verzoekende partij als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, schriftelijk of het verzoek voldoet aan de vereisten uit het tweede lid, onderdeel a of b.

  • 8. Indien de netbeheerder aanleiding heeft om te veronderstellen dat er oneigenlijk gebruik plaatsvindt van de mogelijkheid om een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onder a te doen, dan wel dat het indienen van verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, dan wel het toekennen van prioriteit als bedoeld in het eerste lid niet goed functioneert, meldt hij dit aan de Autoriteit Consument en Markt. De netbeheerder kan daarop in afstemming met de Autoriteit Consument en Markt besluiten:

    • a. om de toekenning van prioriteit tijdelijk te staken;

    • b. hoe tijdens de periode van staking wordt omgegaan met het toekennen van transportcapaciteit; en

    • c. hoe na een periode van staking, als bedoeld in onderdeel a, de werkwijze waarbij prioriteit wordt toegekend weer wordt gestart.

  • 9. In geval van een staking als bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, vermeldt de netbeheerder de reden voor het staken, de duur daarvan, hoe tijdens de periode van staking wordt omgegaan met het toekennen van transportcapaciteit als bedoeld in het achtste lid, onderdeel b, en hoe na een periode van staking de werkwijze waarbij prioriteit wordt toegekend weer wordt gestart, als bedoeld in het achtste lid, onderdeel c, op de website als bedoeld in artikel 9.8.

Artikel 7.0b

  • 1. De netbeheerder hanteert voor het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998:

    • a. indien het transportverzoek betrekking heeft op gebieden als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, de volgorde van prioriteit als bedoeld in het derde lid; of

    • b. indien het transportverzoek betrekking heeft op andere gebieden, de volgorde op basis van binnenkomst.

  • 2. Indien een aanvrager op basis van artikel 9.6, derde lid, zijn verzoek om het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport wijzigt, blijft zijn initiële plaats bij de volgorde als bedoeld in het eerste lid behouden.

  • 3. De netbeheerder bepaalt de volgorde van prioriteit, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, als volgt:

    • a. verzoeken uit tabel 1 van bijlage 22, aan wie op grond van artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a, door de netbeheerder prioriteit is toegekend hebben de hoogste prioriteit;

    • b. verzoeken uit tabel 2 van bijlage 22, aan wie op grond van artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, door de netbeheerder prioriteit is toegekend hebben de op één na hoogste prioriteit;

    • c. verzoeken uit tabel 3 van bijlage 22, aan wie op grond van artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, door de netbeheerder prioriteit is toegekend hebben de op twee na hoogste prioriteit;

    • d. verzoeken van partijen zonder prioriteit krijgen geen prioriteit.

  • 4. Voor partijen als bedoeld in tabel 1 van bijlage 22, beoordeelt en rangschikt de netbeheerder, op een vooraf door de netbeheerder vastgesteld moment, de ontvangen verzoeken als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a, eerst op doelmatigheid. De netbeheerder is transparant over de toetsingscriteria, de weging van de toetsingscriteria, de toepassing van de toetsingscriteria en de uitkomst van de toetsing op doelmatigheid, waarbij de netbeheerder de uitkomst van de toetsing voorziet van een deugdelijke en voor partijen kenbare motivering. De netbeheerder betrekt ten minste de volgende criteria bij de toets op doelmatigheid:

    • a. de locatie van de partij als bedoeld in tabel 1 van bijlage 22, ten opzichte van het knelpunt of de knelpunten in het in artikel 9.9, eerste lid, bedoelde gebied;

    • b. de door de partij als bedoeld in tabel 1 van bijlage 22, aangeboden hoeveelheid regelbaar vermogen;

    • c. de ingangsdatum waarop het door de partij als bedoeld in tabel 1 van bijlage 22, aangeboden regelbaar vermogen beschikbaar is en de datum waarop de netbeheerder het regelbaar vermogen nodig heeft of verwacht te hebben;

    • d. de periode waarin de partij als bedoeld in tabel 1 van bijlage 22, het aangeboden regelbaar vermogen beschikbaar stelt aan de netbeheerder; en

    • e. de prijs in €/MWh die de partij als bedoeld in tabel 1 van bijlage 22, vraagt voor de naar verwachting te leveren congestiemanagementdiensten als bedoeld in artikel 9.31, eerste lid, van de Netcode.

  • 5. Voor partijen als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, hanteert de netbeheerder bij het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 de volgorde die volgt uit de rangschikking op doelmatigheid als bedoeld in het vierde lid en voor partijen als bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c en d de volgorde van het moment van binnenkomst van het transportverzoek.

  • 6. Voordat de netbeheerder een partij of meerdere partijen op basis van de volgorde als bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, een aanbod doet voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, toetst de netbeheerder in lijn met artikel 7.0a, zesde lid, eerst alle verzoeken als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, die de netbeheerder heeft ontvangen tot de dag voorafgaand aan het vrijkomen van transportcapaciteit.

Artikel 7.0c

  • 1. Indien de netbeheerder op grond van artikel 7.0b, derde lid, onderdeel a, prioriteit heeft toegekend aan een partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, en deze partij de met de netbeheerder gemaakte contractuele afspraken als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a, vervolgens niet nakomt, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit af.

  • 2. Indien de netbeheerder op grond van artikel 7.0b, derde lid, onderdelen b en c, prioriteit heeft toegekend aan een partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, en vervolgens blijkt dat deze partij in strijd met artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, onjuiste of frauduleuze bewijsstukken heeft overgelegd bij zijn prioriteringsverzoek, neemt de netbeheerder de met prioriteit toegekende transportcapaciteit af.

  • 3. De netbeheerder stelt de partij van wie transportcapaciteit is afgenomen als bedoeld in het eerste en tweede lid, in staat om een nieuw verzoek tot het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en een verzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, in te dienen.

  • 4. De netbeheerder meldt afgenomen transportcapaciteit als bedoeld in het eerste en tweede lid binnen een maand na afname aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 7.0d

De netbeheerder rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 maart over het afgelopen kalenderjaar aan de Autoriteit Consument en Markt over zijn verzorgingsgebied:

  • a. afzonderlijk voor tabel 1 van bijlage 22 en per (sub)functie in tabel 2 en tabel 3, van bijlage 22:

    • 1°. het aantal ontvangen prioriteringsverzoeken;

    • 2°. het aantal toegewezen prioriteringsverzoeken;

    • 3°. het totaal toegewezen transportvermogen; en

    • 4°. het aantal afgewezen prioriteringsverzoeken.

  • b. het totaal aantal transportverzoeken als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 waarvoor de netbeheerder nog geen aanbod voor transportcapaciteit heeft gedaan; en

  • c. de doorlooptijden van de behandeling van prioriteringsverzoeken.

B

In artikel 9.6, eerste lid, wordt in de aanhef na ‘transport’ ingevoegd: ‘, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,’.

C

Artikel 9.6, vijfde lid, komt te vervallen.

D

Na bijlage 21, wordt Bijlage 22 toegevoegd, luidend:

Bijlage 22. bij artikel 7.0a:

Tabel 1 – categorie 1. ‘Congestieverzachters’

Functie

Omschrijving

Congestieverzachter

Een congestieverzachter is een partij waarvan de netbeheerder op basis van de zo actueel mogelijke gegevens uit bijlage 14, eerste lid, vaststelt dat het toekennen van transportcapaciteit aan deze partij ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit, als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, voor overige partijen toeneemt en niet leidt tot toename van congestie in een ander netdeel van die netbeheerder of in het net van een andere netbeheerder.

Tabel 2 – categorie 2. ‘Veiligheid’ (op alfabetische volgorde van (sub)functie)

Functie

Subfunctie

Omschrijving

Elektriciteitsinfrastructuur

Elektriciteitsnetten

De netbeheerder als bedoeld in artikel 10 van de Elektriciteitswet 1998 voor zover dat nodig is voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998.

Gezondheidszorg

Acute gezondheidszorg – Aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg

Aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Apotheken die in de avond nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden

Apotheken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel oo, van de Geneesmiddelenwet voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Gemeentelijke gezondheidsdiensten

Gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Huisartsenzorg in huisartsenposten

Huisartsenzorg in huisartsenposten voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Medisch-specialistische acute zorg

Aanbieders van medisch-specialistische zorg als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet toetreding zorgaanbieders voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Regionale Ambulancevoorzieningen

Regionale Ambulancevoorzieningen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Traumacentra

Ziekenhuizen die zijn aangewezen op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Uitbesteedde taken van Gemeentelijke gezondheidsdiensten

Een partij die op grond van artikel 14, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid is belast met de taken van gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

 

Algemene ziekenhuizen

Algemene en categorale ziekenhuizen zoals bedoeld in artikel 8a.1, onderdeel j, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz voor zover dat nodig is voor zorg om een beroep op de acute zorg te voorkomen.

Bloedvoorziening

De partij die op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake bloedvoorziening is aangewezen als bloedvoorzieningsorganisatie.

Ontwikkelaars en aanbieders van zeer sensitieve technologieën

Een partij die op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, juncto artikel 4, eerste en tweede lid, en bijlage 3, van het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie van 4 mei 2023 (Stb. 2023, 172) actief is op het gebied van zeer sensitieve technologie, voor zover dat nodig is om te voorzien in zeer sensitieve technologie.

Openbare drinkwatervoorziening

Het drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet of een daaraan gelijk gestelde partij voor zover dat nodig is om te voldoen aan de wettelijke taak uitoefening als bedoeld in artikel 7 van de Drinkwaterwet.

Telecommunicatie

C2000 en GMS

Het tactische en operationele beheer van het landelijke communicatiesysteem voor de hulpdiensten in Nederland (‘C2000’) en het Gemeenschappelijk Meldkamer Systeem (‘GMS’), zoals bedoeld in artikel 1 van de Regeling C2000 en GMS.

NAFIN

De uitvoering en het beheer van het Netherlands Armed Forces Integrated Network (‘NAFIN’) ten behoeve van gebruik voor vitale overheidstaken, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit aanwijzing elektronisch communicatienetwerk voor vitale overheidstaken.

NCV

De uitvoering en het beheer door Koninklijke KPN N.V. van het telecommunicatienetwerk dat is ontwikkeld als noodcommunicatievoorziening (‘NCV’), zoals bedoeld in artikel 1 van de Regeling Noodcommunicatievoorziening.

Veiligheidsdiensten

AIVD

De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (‘AIVD’) als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.

Defensie / krijgsmacht

Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 4 van de Politiewet 2012 of artikel 97 van de Grondwet.

Douane

De douaneautoriteiten zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene douanewet voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening van de algemene Douanewet.

Europol

Het agentschap van de Europese Unie voor rechtshandhavingssamenwerking ‘Europol’ zoals bedoeld in Verordening (EU) 2016/794 voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening zoals omschreven in artikel 4 van Verordening (EU) 2016/794.

Justitie en gevangeniswezen – DV&O

De Dienst Vervoer en Ondersteuning (‘DV&O’) van Dienst Justitiële inrichtingen voor zover dat nodig is ter ondersteuning van de rechtspraak en het gevangeniswezen.

Justitie en gevangeniswezen – Instellingen voor forensische zorg

Instellingen die voorzien in forensische zorg als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2 van de Wet forensische zorg voor zover dat nodig is om te voldoen aan de taakuitoefening in de Wet forensische zorg.

Justitie en gevangeniswezen – Justitiële jeugdinrichtingen

Justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de artikelen 3a, 3b en 3c van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen voor zover dat nodig is om te voldoen aan de taakuitoefening in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Justitie en gevangeniswezen – Penitentiaire inrichtingen

Penitentiaire inrichtingen als bedoeld in artikel 3 van de Penitentiaire beginselenwet voor zover dat nodig is om te voldoen aan de taakuitoefening in de Penitentiaire beginselenwet.

Justitie en gevangeniswezen – Rechtspraak

Gerechtsgebouwen als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening van de rechtspraak als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie.

 

MIVD

De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (‘MIVD’) als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.

NCTV

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (‘NCTV’) als bedoeld in artikel 2 van de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid.

Noodhulp – Ambulanceposten

De Regionale Ambulancevoorziening als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancevoorziening die voorziet in ambulancezorg voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen.

Noodhulp – Brandweer

Brandweerdiensten namens de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 25 van de Wet veiligheidsregio’s.

Noodhulp – Meldkamers

Degene die verantwoordelijk is voor meldkamers als bedoeld in artikel 25a van de Politiewet 2012 voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 25b van de Politiewet 2012.

Politie

De politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Politiewet 2012 voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in de Politiewet 2012.

RIVM

Het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (‘RIVM’) als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op het RIVM.

Verkeersveiligheid luchtverkeer

LVNL

De luchtverkeersbeveiligingsorganisatie (Luchtverkeersleiding Nederland, ‘LVNL’) die op grond van artikelen 5.22 en 5.23, eerste lid, van de Wet Luchtvaart, een zo groot mogelijke veiligheid van het luchtverkeer in het vluchtinformatiegebied Amsterdam moet bevorderen voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 5.23, eerste lid, van de Wet Luchtvaart.

De luchtverkeersbeveiligingsorganisatie (Luchtverkeersleiding Nederland, ‘LVNL’) die op grond van artikelen 5.22 en 5.23, tweede lid, van de Wet Luchtvaart, is belast met het verlenen van luchtverkeersdiensten in vluchtinformatiegebieden zoals aangewezen in de Regeling belasten LVNL met luchtverkeersdienstleiding voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, van de Wet Luchtvaart.

Andere verleners van luchtverkeersdiensten of luchtvaartnavigatiediensten

Een andere verlener van luchtverkeersdiensten of luchtvaartnavigatiediensten die op grond van artikel 5.14b en 5.23, vierde en vijfde lid, van de Wet Luchtvaart deze diensten verricht voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 5.14b en 5.23, vierde en vijfde lid, van de Wet Luchtvaart.

Eurocontrol

Eurocontrol die op grond van artikel 5.14, aanhef en onder a, van de Wet Luchtvaart is aangewezen om binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam luchtverkeersdiensten te verlenen, en welke aanwijzing is gedaan in Bijlage 1 van de Overeenkomst inzake de terbeschikkingstelling en exploitatie van installaties en diensten voor het luchtverkeer door EUROCONTROL in het Luchtverkeersleidingscentrum Maastricht van 25 november 1986 voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 5.14 van de Wet Luchtvaart.

Verkeersveiligheid spoorwegen

Hoofdspoorweg- infrastructuur

Partij aan wie door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een concessie is verleend voor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur voor zover dat nodig is voor het borgen van de kwaliteit, betrouwbaarheid en beschikbaarheid van die infrastructuur, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Spoorwegwet.

Lokale spoorweg-infrastructuur

Partij die door het college van Gedeputeerde Staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur is aangewezen als beheerder van de lokale spoorweginfrastructuur op grond van artikel 18 van de Wet lokaal spoor voor zover dat nodig is voor het borgen van de veiligheid van de lokale spoorweginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet lokaal spoor.

Het college van Gedeputeerde Staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur dat seinen plaatst ten behoeve van het spoorwegverkeer over de lokale spoorweg voor zover dat nodig is voor het borgen van de verkeersveiligheid op de lokale spoorweg, zoals bedoeld in artikel 5 van het Besluit lokaal spoor.

Verkeersveiligheid waterwegen

Gemeentelijke scheepvaartwegen

Het college van burgemeester en wethouders dat op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, sub 3°, van de Scheepvaartverkeerswet beheerder is van de gemeentelijke scheepvaartwegen voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Provinciale scheepvaartwegen

Het college van Gedeputeerde Staten dat op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, sub 2°, van de Scheepvaartverkeerswet beheerder is van de provinciale scheepvaartwegen voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Het college van Gedeputeerde Staten dat op grond van artikel 2, vierde lid, van de Scheepvaartverkeerswet door provinciale staten als bevoegd gezag is aangewezen voor scheepvaartwegen in het belang van de eenheid van de ordening van het doorgaande scheepvaartverkeer voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid van de Scheepvaartverkeerswet.

Rijksscheepvaartwegen

Het directoraat-generaal Rijkswaterstaat dat op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, sub 1°, van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013 beheerder is van de Rijksscheepvaartwegen voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Een door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Scheepvaartverkeerswet aangewezen orgaan van een openbaar lichaam voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot het gedeelte van de Nederlandse territoriale zee dat binnen het gebied van de gemeente is gelegen op grond van artikel 2, aanhef tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet; of in afwijking daarvan anders aangewezen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of de Minister van Defensie bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit, voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid van de Scheepvaartverkeerswet.

Scheepvaartwegen in beheer bij een openbaar lichaam

Het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen dat op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, sub 4°, van de Scheepvaartverkeerswet beheerder is van scheepvaartwegen voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Waterschapsscheepvaartwegen

Het bevoegd gezag van scheepvaartwegen in beheer bij een waterschap, aangewezen door provinciale staten op grond van artikel 2, derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet voor zover dat nodig is voor de taakstelling in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Verkeersveiligheid wegen

Openbare wegen niet in beheer bij waterschap, provincie of Rijk

Het college van burgemeester en wethouders dat als taak heeft de openbare wegen te onderhouden en de staat en werking ervan te behoeden voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen, voor zover niet in beheer bij een waterschap, een provincie of het Rijk op grond van artikel 15 van de Wegenwet voor zover dat nodig is voor het borgen van de verkeersveiligheid van de weginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Provinciale wegen

Het college van Gedeputeerde Staten dat als taak heeft de openbare wegen te onderhouden en de staat en werking ervan te behoeden voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen op grond van artikel 15 van de Wegenwet voor zover dat nodig is voor het borgen van de verkeersveiligheid van de weginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Rijkswegen

Het directoraat-generaal Rijkswaterstaat dat, als taak heeft de openbare wegen te onderhouden en de staat en werking ervan te behoeden voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013, artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, sub 3°, van de Omgevingswet, artikel 15 van de Wegenwet voor zover dat nodig is voor het borgen van de verkeersveiligheid van de weginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Waterschapswegen

Het waterschap dat bij provinciale verordening als taak toebedeeld heeft gekregen de openbare wegen te onderhouden en de staat en werking ervan te behoeden voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen op grond van artikel 15 van de Wegenwet voor zover dat nodig is voor het borgen van de verkeersveiligheid van de weginfrastructuur zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Waterbeheer

Derden belast met waterbeheer

Een partij die grond van artikel 2.17, tweede lid of derde lid, van de Omgevingswet, door een waterschap is belast met de exploitatie van de zuivering van het stedelijk afvalwater voor zover dat nodig is voor de uitvoering van die taak.

Gemeenten

De gemeente die op grond van artikel 2.16, eerste lid, onder a, sub 1 en 3, van de Omgevingswet is belast met de doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater en de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater voor zover dat daarvoor nodig is.

Rijkswaterstaat

Het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013 voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening op het vlak van waterbeheer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013 op gebied van waterstaatswerken en waterwegen.

Waterschappen

Het waterschap dat is aangewezen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Waterschapswet.

Tabel 3 – categorie 3. ‘Basisbehoeften’ (op alfabetische volgorde van (sub)functie)

Functie

Subfunctie

Omschrijving

Afvalstoffenbeheer

Inzamelen van (grove) huishoudelijk afval

De gemeente, of een partij in opdracht van de gemeente, die huishoudelijk en grove huishoudelijk afval inzamelt, conform de artikelen 10.21, 10.22, 10.24, 10.29 van de wet Milieubeheer en de eisen uit de door de desbetreffende gemeente opgestelde afvalstoffenverordening of het omgevingsplan.

Gasinfrastructuur

Gasnetten

De netbeheerder als bedoeld in artikel 2 van de Gaswet voor zover dat nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken zoals bedoeld in artikel 10 en 10a van de Gaswet.

Gasopslagen nodig voor de borging van gasleveringszekerheid in Nederland

Gasopslagbedrijf met een gasopslaginstallatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen f en g, van de Gaswet die wordt gebruikt voor (i) seizoensopslag als bedoeld in de artikelen 1 en 2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nadere invulling technische of economische noodzaak derdentoegang gasopslaginstallaties, of (ii) de pieklevering zoals bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Gaswet en artikel 2, eerste lid, van het Besluit leveringszekerheid Gaswet.

Onderwijs

Middelbaar beroepsonderwijs

Middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.3.1 en artikel 1.3.2 van de Wet Educatie en beroepsonderwijs voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Primair onderwijs

Primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op primair onderwijs voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet op primair onderwijs.

Speciaal onderwijs

Speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in Titel I en Titel II van de Wet op de expertisecentra.

Voortgezet onderwijs

Voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

Openbaar vervoer (OV)

Nationaal OV per trein

Een partij aan wie door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend voor het openbaar vervoer per trein voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de concessie.

Regionaal OV per trein

Een partij aan wie door het college van Gedeputeerde Staten of een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam op grond van artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend voor het regionaal openbaar vervoer per trein voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de concessie.

Regionaal OV anders dan per trein – algemeen

Een partij aan wie door het college van Gedeputeerde Staten of een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam op grond van artikel 20, tweede en derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend voor openbaar vervoer anders dan per trein voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de concessie.

Een partij waarmee een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 op grond van artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 een met een concessie gelijkgestelde overeenkomst heeft gesloten voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de overeenkomst.

Een partij waarmee een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 op grond van artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 een met een concessie gelijkgestelde overeenkomst heeft gesloten voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de overeenkomst.

Een partij aan wie door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 7a van het Besluit personenvervoer 2000 een concessie is verleend voor personenvervoer anders dan per trein voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de concessie.

Regionaal OV anders dan per trein – in de gemeente Amsterdam, Den Haag of Rotterdam

Een partij aan wie door het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Vervoerregio Amsterdam of de Metropoolregio Rotterdam Den Haag op grond van artikel 20, tweede en derde lid in samenhang met artikel 63a van de Wet personenvervoer 2000 en artikel 36b van het Besluit personenvervoer 2000 een concessie is verleend voor openbaar vervoer anders dan per trein voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de concessie.

Regionaal OV anders dan per trein – niet vallend onder de reikwijdte van de Wp2000 en het Bp2000

Een partij die een overeenkomst heeft met de gemeente tot het beheer en/of de exploitatie van veerdiensten per pont voor zover dat nodig is voor het uitvoeren van de overeenkomst.

De gemeente die ten behoeve van het beheer en/of de exploitatie van veerdiensten per pont beschikt over de aansluiting en transportcapaciteit van deze veerdiensten.

De partij zoals bedoeld in artikel 1 van de Statuten van N.V. Texels Eigen Stoomboot Onderneming gevestigd te Texel voor zover dat nodig is voor het exploiteren van een bootdienst tussen Texel en Den Helder zoals bedoeld in artikel 2 van de Statuten.

Telecommunicatie

Aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk

Een partij als bedoeld in artikel 1 van de Telecommunicatiewet.

Aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk

Een partij die bij de Autoriteit Consument en Markt is geregistreerd als bedoeld in artikel 2.1 van de Telecommunicatiewet.

Warmtevoorziening

Warmtelevering met vergunningplicht

Een partij met een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Warmtewet voor zover dat nodig is om te voorzien in het transporteren en/of leveren van warmte zoals bedoeld in artikel 2 van de Warmtewet.

Warmtelevering zonder vergunningplicht

Een partij die is vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet voor zover dat nodig is om te voorzien in het transporteren en/of leveren van warmte zoals bedoeld in artikel 2 van de Warmtewet.

Warmtelevering door een verhuurder, een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm

Een partij die op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Warmtewet is uitgezonderd van de Warmtewet.

Warmtenetbeheer

Een partij die zich bezighoudt met het beheren, aanleggen of onderhouden van een warmtenet als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet en warmte over dat net transporteert.

Woonbehoefte

Algemeen

Een partij die voorziet in woonbehoefte met woonvoorzieningen met aansluitingen met een maximale doorlaatwaarde van 3x35A, inclusief en zonder begrenzing op de doorlaatwaarde van de aansluitingen, kleinschalige, onlosmakelijk verbonden activiteiten die nodig zijn voor het realiseren van de woonbehoefte en collectieve voorzieningen die nodig zijn voor de woonfunctie.

Een individuele woning met een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van 3x35A, inclusief een individuele woning met een verzwaring van de aansluiting tot en met een doorlaatwaarde van 3x35A.

Collectieve woonvormen

Collectieve woonvormen, inclusief collectieve voorzieningen die nodig zijn voor de woonfunctie:

– Opvang zoals bedoeld in artikel 1, onderdelen d en e, van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers;

– Opvang van ontheemden uit Oekraïne zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne;

– Beschermd wonen zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

– Opvang zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

– Een instelling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, onder 1, van de Wet langdurige zorg en waarbij sprake is van verblijf zoals bedoeld in de artikelen 1.1.1 en 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet langdurige zorg;

– Een accommodatie of een gesloten accommodatie zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet waar jeugdhulp of gesloten jeugdhulp wordt verleend zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

– Woonvoorzieningen voor studenten zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998;

– Woonvoorzieningen voor arbeidsmigranten zoals voorzien of te voorzien in een omgevingsplan;

– Een accommodatie zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

– Een accommodatie zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;

– Een instelling voor geriatrische revalidatiezorg zoals bedoeld in artikel 2.5c van het Besluit zorgverzekering;

– Eerstelijnsverblijf zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering en artikel 1 van de Regeling eerstelijnsverblijf.

Tabel 4 – benodigde bewijsstukken in categorie 2 en 3 (op alfabetische volgorde van (sub) functie)

(Sub)functie

Benodigde bewijsstukken per (sub)functie

Categorie 2

Elektriciteitsinfrastructuur – Elektriciteitsnetten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35130 (transmissie van elektriciteit) of SBI 35140 (distributie van elektriciteit).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is aangewezen als netbeheerder op grond van artikel 10 van de Elektriciteitswet 1998.

Acute gezondheidszorg – Acute geestelijke gezondheidszorg

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

– Bewijs van melding als bedoeld in artikel 2 van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Acute gezondheidszorg – Apotheken die in de avond, nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 47730 (detailhandel in farmaceutische artikelen).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

– Bewijs dat de verzoekende partij is geregistreerd in het register van gevestigde apotheken van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Acute gezondheidszorg – Gemeentelijke gezondheidsdiensten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86992 (preventieve zorg) of SBI 84121 (openbaar bestuur van de zorg, onderwijs, cultuur en andere sociale diensten (met uitzondering van sociale werkplaatsen en banenpools sector overheid)).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Huisartsenzorg in huisartsenposten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86210 (huisartsenzorg).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

– Bewijs van melding als bedoeld in artikel 2 van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Acute gezondheidszorg – Medisch-specialistische acute zorg

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

– Afschrift van een toelatingsvergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Acute gezondheidszorg – Regionale Ambulancevoorzieningen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de Regionale Ambulancevoorziening die is aangewezen op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86920 (ambulancezorg).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

Acute gezondheidszorg – Traumacentra

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder dan één maand is, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 8610 (activiteiten van ziekenhuizen).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

– Afschrift van een document waaruit de aanwijzing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen blijkt.

Acute gezondheidszorg – Uitbesteedde taken van Gemeentelijke gezondheidsdiensten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86992 (preventieve zorg) of SBI 84121 (openbaar bestuur van de zorg, onderwijs, cultuur en andere sociale diensten (met uitzondering van sociale werkplaatsen en banenpools sector overheid)).

– Afschrift van het crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

– Afschrift van een document door of namens het college van burgemeester en wethouders waaruit blijkt dat de verzoekende partij is belast met de taken van gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid.

Gezondheidszorg – Algemene en categorale ziekenhuizen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 8610 (activiteiten van ziekenhuizen).

– Afschrift van een toelatingsvergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Gezondheidszorg – Bloedvoorziening

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder dan één maand is, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van een document waaruit de aanwijzing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake bloedvoorziening blijkt.

Ontwikkelaars en aanbieders van zeer sensitieve technologieën

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij (i) dezelfde partij is aan wie de exportcontrolevergunning is verleend, of (ii) dezelfde partij is waarvan de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane bevestigt dat die partij actief is op het gebied van zeer sensitieve technologie, of (iii) dezelfde partij is waarvan het Bureau Toetsing Investeringen bevestigt dat die partij actief is op het gebied van zeer sensitieve technologie en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Exportcontrolevergunning, verstrekt door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane door of namens de Minister van Buitenlandse Handel of Ontwikkelingssamenwerking of verstrekt door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die betrekking heeft op één of meer van de verwijzingscodes van de Verordening producten voor tweeërlei gebruik die staan vermeld in bijlage 3 van het Besluit Toepassingsbereik Sensitieve Technologie.

– Indien de partij niet beschikt of een exportcontrolevergunning, een bestuurlijk rechtsoordeel door of namens de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane waaruit blijkt dat de partij actief is op het gebied van zeer sensitieve technologie zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, artikel 4, eerste en tweede lid, en bijlage 3 van het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie.

– Indien de zeer sensitieve technologie niet voorkomt op de EU-exportcontrole lijst, een bestuurlijk rechtsoordeel door of namens het Bureau Toetsing Investeringen van het Ministerie van Economische Zaken waaruit blijkt dat de partij actief is op het gebied van zeer sensitieve technologie zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet veiligheidstoets investeringen fusies en overnames, artikel 4, eerste en tweede lid, en bijlage 3 van het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie.

Openbare drinkwatervoorziening

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 36000 (winning, behandeling en distributie van water).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is aangewezen als: (i) drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 5 van de Drinkwaterwet, of (ii) partij die met een drinkwaterbedrijf is gelijkgesteld in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Drinkwaterwet.

Telecommunicatie – C2000 en GMS

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de Korpschef die op grond van artikel 1, onder 1, Regeling C2000 en GMS zorg draagt voor het tactische en operationele beheer van C2000, of namens de onder hem ressorterende functionarissen zoals bedoeld in artikel 5 van het Besluit verlening mandaat, volmacht en machtiging inzake beheer C2000.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij dezelfde partij is als de Korpschef of de namens hem onder hem ressorterende functionaris.

Telecommunicatie – NAFIN

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van Defensie die op grond van artikel 1 Besluit aanwijzing elektronische communicatienetwerken voor vitale overheidstaken is aangewezen als gebruiker en beheerder van het openbaar elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor vitale overheidstaken, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij dezelfde partij is als de bevoegde bestuurder van Defensie.

Telecommunicatie – NCV

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van Koninklijke KPN N.V. die op grond van artikel 1 van de Regeling Noodcommunicatievoorziening is aangewezen als ontwikkelaar van de noodvoorziening, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij dezelfde partij is als de bevoegde bestuurder van Koninklijke KPN N.V.

Veiligheidsdiensten – AIVD

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Veiligheidsdiensten – Defensie / Krijgsmacht

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van de Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine.

Veiligheidsdiensten – Douane

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van het Directoraat-Generaal Douane.

Veiligheidsdiensten – Europol

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de uitvoerend directeur van Europol.

Veiligheidsdiensten – Justitie en gevangeniswezen – DV&O

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de directeur-generaal van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Veiligheidsdiensten – Justitie en gevangeniswezen – Instellingen voor forensische zorg

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt.

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, een door de Minister van Rechtsbescherming aangewezen rijkinstelling of private instelling is als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2 van de Wet forensische zorg.

Veiligheidsdiensten – Justitie en gevangeniswezen – Justitiële jeugdinrichtingen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt.

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen particuliere of rijksinrichting is als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Veiligheidsdiensten – Justitie en gevangeniswezen -Penitentiaire inrichtingen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt.

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, een door de Minister van Rechtsbescherming aangewezen inrichting is als bedoeld in artikel 3 van de Penitentiaire beginselenwet.

Veiligheidsdiensten – Justitie en gevangeniswezen – Rechtspraak

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84231 (rechtspraak).

Veiligheidsdiensten – MIVD

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst.

Veiligheidsdiensten – NCTV

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.

Veiligheidsdiensten – Noodhulp – Ambulanceposten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de Regionale Ambulancevoorziening die is aangewezen op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86920 (ambulancezorg).

Veiligheidsdiensten – Noodhulp – Brandweer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84250 (diensten van de brandweer).

Veiligheidsdiensten – Noodhulp – Meldkamers

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet 2012.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84240 (diensten van openbare orde en veiligheid) of 80090 (beveiligingsactiviteiten, n.e.g.).

Veiligheidsdiensten – Politie

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet 2012.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84240 (diensten van openbare orde en veiligheid).

Veiligheidsdiensten – RIVM

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de directeur-generaal van het RIVM.

Verkeersveiligheid luchtverkeer – LVNL

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van Luchtverkeersleiding Nederland (‘LVNL’) die om prioriteit verzoekt.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is die door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening in de gecontroleerde luchthavens en luchtverkeersleidingsgebieden.

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat LVNL door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening in de gecontroleerde luchthavens en luchtverkeersleidingsgebieden zoals bedoeld in artikel 5.22 en artikel 5.23, eerste en tweede lid, van de Wet luchtvaart.

Verkeersveiligheid luchtverkeer – Andere verlener van luchtverkeersdiensten of luchtvaartnavigatiediensten dan LVNL

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de andere verlener van luchtverkeersdiensten die om prioriteit verzoekt.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is die de schriftelijke instemming heeft van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om luchtverkeersdiensten te verrichten.

– Afschrift van de schriftelijke instemming van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om de luchtverkeersdiensten te laten verrichten door een andere verlener van luchtverkeersdiensten zoals bedoeld in artikelen 5.14b en 5.23, vierde en vijfde lid, van de Wet luchtvaart.

Verkeersveiligheid luchtverkeer – Eurocontrol

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van Eurocontrol die om prioriteit verzoekt.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is die door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening het vluchtinformatiegebied Amsterdam.

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat Eurocontrol is belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening in het vluchtinformatiegebied Amsterdam zoals bedoeld in artikel 5.14 van de Wet luchtvaart.

Verkeersveiligheid spoorwegen – hoofdspoorweginfrastructuur

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en dat de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de concessie op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Spoorwegwet is verleend en aan wie de veiligheidsvergunning op grond van artikel 16f, eerste lid, van de Spoorwegwet is verleend.

– Afschrift van een veiligheidsvergunning zoals bedoeld in artikel 16f, eerste lid, van de Spoorwegwet.

Verkeersveiligheid spoorwegen – lokale spoorweginfrastructuur – beheerder

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de vergunning op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet lokaal spoor is verleend.

– Afschrift van de aanwijzing door het college van Gedeputeerde Staten zoals bedoeld in de artikel 18, eerste lid, van de Wet lokaal spoor.

Verkeersveiligheid spoorwegen – College van Gedeputeerde Staten voor het plaatsen van seinen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van Gedeputeerde Staten.

Verkeersveiligheid waterwegen – Gemeentelijke scheepvaartwegen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

Verkeersveiligheid waterwegen – Provinciale scheepvaartwegen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van Gedeputeerde Staten.

Verkeersveiligheid waterwegen – Rijksscheepvaartwegen – Directoraat-generaal Rijkswaterstaat

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat.

Verkeersveiligheid waterwegen – Rijksscheepvaartwegen – orgaan van een openbaar lichaam

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van het door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen orgaan van het openbare lichaam.

Verkeersveiligheid waterwegen – Rijksscheepvaartwegen – college van burgemeester en wethouders van een gemeente

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

Verkeersveiligheid waterwegen – Scheepvaartwegen in beheer bij een openbaar lichaam

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het dagelijks bestuur van het openbare lichaam.

Verkeersveiligheid waterwegen – Waterschapsscheepvaartwegen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bevoegde bestuurder van het bevoegd gezag aangewezen door de provinciale staten.

Verkeersveiligheid wegen – Openbare wegen niet in beheer bij waterschap, provincie of Rijk

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

Verkeersveiligheid wegen – Provinciale wegen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van Gedeputeerde Staten.

Verkeersveiligheid wegen – Rijkswegen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de directeur-generaal Rijkswaterstaat.

Verkeersveiligheid wegen – Waterschapswegen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het dagelijks bestuur van de waterschap.

Waterbeheer – Derden belast met waterbeheer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van een verklaring namens het waterschap waaruit blijkt dat het waterschap taken heeft uitbesteed aan de verzoekende partij zoals bedoeld in artikel 2.17, tweede en derde lid, van de Omgevingswet.

Waterbeheer – Gemeenten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

Waterbeheer – Rijkswaterstaat

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de directeur-generaal Rijkswaterstaat.

Waterbeheer – Waterschappen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het bestuurder van het waterschap of namens de dijkgraaf van het waterschap.

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als waterschap is ingesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet.

Categorie 3

Afvalstoffenbeheer – Inzamelen van (grove) huishoudelijk afval

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij dezelfde partij is als de partij die is aangewezen als inzameldienst en wie de bevoegde bestuurder is.

– Verklaring van de gemeente dat zij zelf (grove) huishoudelijk afval inzamelt of een afschrift van een document waaruit blijkt dat de partij op dit moment door de gemeente is aangewezen als inzameldienst zoals bedoeld in de afvalstoffenverordening of het omgevingsplan.

Gasinfrastructuur – Gasnetten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35220 (distributie van gasvormige brandstoffen via leidingen) of SBI 49500 (transport via pijpleidingen).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is aangewezen als netbeheerder op grond van artikel 2 van de Gaswet.

Gasinfrastructuur – gasopslagen nodig voor de borging van gasleveringszekerheid in Nederland

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35240 (opslag van gas als onderdeel van netwerkleveringsdiensten).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij (i) een seizoensopslag als bedoeld in de artikelen 1 en 2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nadere invulling technische of economische noodzaak derdentoegang gasopslaginstallaties is; of (ii) een gasopslaginstallatie is die wordt gebruikt voor de pieklevering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit leveringszekerheid Gaswet.

Onderwijs – Middelbaar beroepsonderwijs

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 85320 (middelbaar beroepsonderwijs).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Onderwijs – Primair onderwijs

Overheid:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

– Afschrift van het Integraal Huisvestingsplan waarin de onderwijslocatie is vermeld.

– Indien de onderwijslocatie niet is vermeld in het Integraal Huisvestingsplan, een afschrift van het omgevingsplan waaruit blijkt dat de onderwijslocatie is voorzien op de specifieke locatie.

Projectontwikkelaar:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 85100 (kleuteronderwijs); SBI 8520 (basisonderwijs) of SBI 85201 (regulier basisonderwijs).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Onderwijs – Speciaal onderwijs

Overheid:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

– Afschrift van het Integraal Huisvestingsplan waarin de onderwijslocatie is vermeld.

– Indien de onderwijslocatie niet is vermeld in het Integraal Huisvestingsplan, een afschrift van het omgevingsplan waaruit blijkt dat de onderwijslocatie is voorzien op de specifieke locatie.

Projectontwikkelaar:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 85202 (speciaal basisonderwijs) of SBI 85203 (speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Onderwijs – Voortgezet onderwijs

Overheid:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

– Afschrift van het Integraal Huisvestingsplan waarin de onderwijslocatie is vermeld.

– Indien de onderwijslocatie niet is vermeld in het Integraal Huisvestingsplan, een afschrift van het omgevingsplan waaruit blijkt dat de onderwijslocatie is voorzien op de specifieke locatie.

Projectontwikkelaar:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 8531 (voortgezet onderwijs); SBI 85311 (havo, vwo en vmbo) of SBI 85312 (praktijkonderwijs).

– Afschrift van een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Openbaar vervoer – Nationaal OV per trein

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de concessie op grond van artikel 20, eerste, lid, van de Wet personenvervoer 2000 is verleend.

– Afschrift van de concessie zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 of een overeenkomst van gelijkgestelde aard.

Openbaar vervoer – Regionaal OV per trein

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de concessie op grond van artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000 is verleend.

– Afschrift van de concessie zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000 of een overeenkomst van gelijkgestelde aard.

Openbaar vervoer – Regionaal OV anders dan per trein – Algemeen

Een partij aan wie door het college van Gedeputeerde Staten of een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam een concessie is verleend voor openbaar vervoer:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de concessie is verleend op grond van artikel 20, tweede of derde lid van de Wet personenvervoer 2000.

– Afschrift van de concessie zoals bedoeld in artikel 20, tweede of derde lid, van de Wet personenvervoer 2000.

 

Partij waarmee een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 op grond van artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 een met een concessie gelijkgestelde overeenkomst heeft gesloten:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is als met wie de met een concessie gelijkgestelde overeenkomst is gesloten op grond van artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000.

– Afschrift van de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000.

Partij waarmee een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 op grond van artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 een met een concessie gelijkgestelde overeenkomst heeft gesloten:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is als met wie de met een concessie gelijkgestelde overeenkomst is gesloten op grond van artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

– Afschrift van de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000.

Partij aan wie door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een concessie is verleend:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de concessie is verleend op grond van artikel 7a van het Besluit personenvervoer 2000.

– Afschrift van de concessie zoals bedoeld in artikel 7a, van het Besluit personenvervoer 2000.

Openbaar vervoer – Regionaal OV anders dan per trein – in de gemeente Amsterdam, Den Haag of Rotterdam

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is aan wie de concessie is verleend op grond van artikel 63a van de Wet personenvervoer 2000.

– Afschrift van de concessie zoals bedoeld in artikel 63a van de Wet personenvervoer 2000.

Openbaar vervoer – Regionaal OV anders dan per trein

Veerdienst per pont:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en de verzoekende partij dezelfde partij is die een overeenkomst met de gemeente gesloten heeft.

– Afschrift van de overeenkomst met een gemeente tot het beheer en/of exploitatie van veerdiensten per pont.

Veerdienst per pont in beheer van gemeente:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

 

TESO:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is, en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 50300 (personenvervoer over binnenwateren).

Telecommunicatie – openbaar telecommunicatienetwerk

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 42220 (leggen van elektriciteits- en telecommunicatiekabels) of SBI 61100 (activiteiten op het gebied van draadgebonden en draadloze telecommunicatie en telecommunicatie via satelliet).

Telecommunicatie – openbaar elektronisch communicatienetwerk

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 42220 (leggen van elektriciteits- en telecommunicatiekabels) of SBI 61100 (activiteiten op het gebied van draadgebonden en draadloze telecommunicatie en telecommunicatie via satelliet).

Warmtevoorziening – Warmtelevering met vergunningplicht

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35300 (productie en distributie van en handel in stoom en gekoelde lucht) of SBI 38220 (winning van energie uit afval).

– Afschrift van de vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Warmtewet.

– Afschrift van de melding op grond van artikel 40 van de Warmtewet.

Warmtevoorziening – Warmtelevering zonder vergunningplicht

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35300 (productie en distributie van en handel in stoom en gekoelde lucht) of SBI 38220 (winning van energie uit afval).

– Bewijsstuk waaruit blijkt dat artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet van toepassing is.

– Afschrift van de melding op grond van artikel 40 van de Warmtewet.

Warmtevoorziening – Warmtelevering door een verhuurder, een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de verhuurder, het bestuur van de vereniging van eigenaars of de daarmee vergelijkbare rechtsvorm van de woonbehoefte.

Warmtevoorziening – Warmtenetbeheer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35300 (productie en distributie van en handel in stoom en gekoelde lucht).

– Bewijs waaruit blijkt dat de verzoekende partij zich bezighoudt met het beheer, de aanleg of het onderhoud van een warmtenet als bedoeld in de Warmtewet en warmte over dat net transporteert.

Woonbehoefte – algemeen

Overheid:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

– Afschrift van de overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar of initiatiefnemer waarin afspraken zijn vastgelegd over de te bouwen woonbehoefte en indien nodig aanpassing van het omgevingsplan.

– Indien de voornoemde overeenkomst niet beschikbaar is, een afschrift van het omgevingsplan waaruit blijkt dat op de specifieke locatie woonbehoefte is voorzien.

– Voor zover een koppeling wordt gemaakt tussen woonbehoefte en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten en/of collectieve voorziening: een aanvullende bestuursverklaring als bedoeld artikel 7.0a, vierde lid, door of namens het college van burgemeester en wethouders en een bewijsstuk waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de koppeling tussen de woonbehoefte en de kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten nodig is voor de realisatie van het woonproject en/of de collectieve voorzieningen nodig zijn voor de woonfunctie.

Projectontwikkelaar:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van woonbehoefte.

– Voor zover een koppeling wordt gemaakt tussen woonbehoefte en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten en/of collectieve voorziening: een aanvullende bestuursverklaring als bedoeld artikel 7.0a, vierde lid, en een bewijsstuk waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de koppeling tussen de woonbehoefte en de kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten nodig is voor de realisatie van het woonproject en/of de collectieve voorzieningen nodig zijn voor de woonfunctie.

Individuele woningeigenaar nieuwbouw:

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de woning.

Individuele woningeigenaar of -gebruiker bestaande bouw (verzwaring):

– Uittreksel van de basisregistratie adressen en gebouwen van het kadaster (https://bagviewer.kadaster.nl/) waaruit blijkt dat het object een woonfunctie heeft.

Woonbehoefte – collectieve woonvormen

Overheid:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het college van burgemeester en wethouders.

– Afschrift van de overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar of initiatiefnemer waarin afspraken zijn vastgelegd over de te bouwen collectieve woonvorm zoals bedoeld in tabel 3 onder woonbehoefte en indien nodig aanpassing van het omgevingsplan.

– Indien de voornoemde overeenkomst niet beschikbaar is, een afschrift van het omgevingsplan waaruit blijkt dat op die locatie is voorzien in een collectieve woonvorm zoals afgebakend in tabel 3 onder woonbehoefte.

 

Opvang zoals bedoeld in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel namens de gemeente geregistreerd onder SBI 84121 (openbaar bestuur van de zorg, onderwijs, cultuur en andere sociale diensten (met uitzondering van sociale werkplaatsen en banenpools sector overheid)).

– Afschrift van de bestuursovereenkomst tussen de gemeente en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers over de locatie.

– Indien de bestuursovereenkomst niet beschikbaar is, een afschrift van de omgevingsvergunning zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

Opvang van ontheemden uit Oekraïne zoals bedoeld in de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

Beschermd wonen zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de overeenkomst tussen de gemeente en de zorgaanbieder met daarin de afspraken over beschermd wonen voor die locatie.

Opvang zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de overeenkomst tussen de gemeente en de zorgaanbieder met daarin de afspraken over de opvang op die locatie.

Instelling zoals bedoeld in de Wet langdurige zorg:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de vergunning zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders.

 

Instelling voor eerstelijnsverblijf zoals bedoeld in het Zorgverzekeringsbesluit:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de vergunning zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Accommodatie zoals bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de vergunning zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Accommodatie zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de vergunning zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders.

Accommodatie zoals bedoeld in de Jeugdwet:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de overeenkomst tussen de gemeente en de zorgaanbieder met daarin de afspraken over de (gesloten) jeugdhulp voor die locatie.

Woonvoorziening voor studenten zoals bedoeld in de Elektriciteitswet:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

 

Woonvoorziening voor arbeidsmigranten:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

Instelling voor geriatrische revalidatiezorg met verblijf zoals bedoeld in het Besluit zorgverzekering:

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, door of namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is.

– Afschrift van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van de locatie.

– Afschrift van de vergunning zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2026.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 december 2025

Autoriteit Consument en Markt, namens deze: M.R. Leijten bestuurslid

Als u belanghebbende bent, dan kunt u tegen dit besluit beroep instellen. Stuur uw gemotiveerde beroepschrift naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Dit moet u doen binnen zes weken na de dag waarop dit besluit bekend is gemaakt. Meer informatie over de beroepsprocedure vindt u op www.rechtspraak.nl.

TOELICHTING

Samenvatting

  • 1. Op veel plaatsen in Nederland is op dit moment transportschaarste op het elektriciteitsnet. Het doel van dit besluit is het zo goed mogelijk realiseren van de voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren. Hiermee beoogt de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) te voorkomen dat maatschappelijke functies door een gebrek aan transportcapaciteit in de knel komen dan wel de gevolgen van het in de knel komen van die functies zoveel mogelijk te beperken, en daarmee ernstige hinder voor de maatschappij zoveel mogelijk te beperken.

  • 2. Om dit te bereiken, verplicht dit besluit de landelijke en regionale netbeheerders elektriciteit (hierna: netbeheerders) om het in dit besluit vastgestelde prioriteringskader en prioriteringsproces toe te passen in congestiegebieden, in afwijking van het ‘first come, first served’-beginsel. Transportverzoeken van partijen die zijn opgenomen in het prioriteringskader in dit besluit, kunnen prioriteit krijgen bij de toekenning van transportcapaciteit door de netbeheerder.

  • 3. Met dit besluit komt de ACM tegemoet aan een brede landelijke wens om maatschappelijke belangen te prioriteren in geval van transportschaarste. Die wens komt voort uit het in de knel komen van maatschappelijke functies en de gevolgen die daaruit voortvloeien.

  • 4. De ACM benadrukt dat dit besluit geen betrekking heeft op reeds toegekende transportrechten van aangeslotenen. Zij hebben recht op de transportcapaciteit die zij met hun netbeheerder in een overeenkomst hebben afgesproken.

Leeswijzer

  • 5. In hoofdstuk 1 licht de ACM de achtergrond bij dit besluit toe. Hoofdstuk 2 beschrijft het verloop van de procedure in aanloop naar de codewijziging. In hoofdstuk 3 is het juridisch kader op hoofdlijnen weergegeven. De ACM licht in hoofdstuk 4 toe hoe het besluit tot stand is gekomen, waarbij zij onder andere ingaat op de door haar gehanteerde vertrekpunten bij het besluit en de door haar toegepaste beoordelingscriteria. In de hoofdstukken 5 en 6 licht de ACM de resultaten van haar beoordeling toe, waarmee deze hoofdstukken een toelichting bevatten op de artikelen 7.0a tot en met 7.0d en bijlage 22 van de Netcode elektriciteit (hierna: Netcode). In hoofdstuk 7 geeft de ACM tot slot weer hoe zij de in dit besluit gemaakte keuzes aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten heeft getoetst. In de bijlage bij deze toelichting gaat de ACM in op alle ingediende zienswijzen over het prioriteringskader.

1 Achtergrond bij het besluit

  • 6. Er is op dit moment op veel plaatsen in Nederland een tekort aan transportcapaciteit voor elektriciteit. De inschatting is dat het nog zeker tien jaar duurt voordat het elektriciteitsnet overal in Nederland is verzwaard. Tot die tijd zal Nederland te maken hebben met structurele netcongestie. In welke mate en waar in Nederland netcongestie is, fluctueert.

  • 7. Het tekort aan transportcapaciteit leidt ertoe dat afnemers die om aanvullende of nieuwe transportcapaciteit verzoeken die niet altijd direct kunnen krijgen. De gevolgen hiervan raken niet enkel die afnemers; de maatschappij als geheel kan ernstige hinder ondervinden van het tekort en maatschappelijke functies kunnen in de knel komen.

  • 8. De Netcode schrijft voor dat netbeheerders verzoeken om aanvullende of nieuwe transportcapaciteit toekennen op basis van de volgorde van binnenkomst.1 Deze werkwijze wordt aangeduid met ‘first come, first served’ (hierna: FCFS). Hoewel FCFS goed werkt indien er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is, kan deze werkwijze bij transportschaarste tot gevolg hebben dat partijen die een belangrijke bijdrage leveren aan grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen niet of laat toegang krijgen tot het net. Dit is onwenselijk, omdat op deze wijze maatschappelijke functies in de knel kunnen komen met ernstige hinder voor de maatschappij als gevolg.

  • 9. Het doel van dit besluit is het zo goed mogelijk realiseren van de voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren. Hiermee beoogt de ACM te voorkomen dat maatschappelijke functies door een gebrek aan transportcapaciteit in de knel komen dan wel de gevolgen van het in de knel komen van die functies zoveel mogelijk te beperken, en daarmee ernstige hinder voor de maatschappij zoveel mogelijk te beperken.

  • 10. Dit besluit verplicht daarom de netbeheerders om in congestiegebieden voor bepaalde functies bij de toekenning van transportcapaciteit, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet), af te wijken van FCFS en partijen die horen bij die functies prioriteit te geven bij het toekennen van transportcapaciteit. Daarnaast schrijft dit besluit voor hoe het prioriteringsproces is vormgegeven. Met dit besluit komt de ACM tegemoet aan een in Nederland breed gedeelde wens om de wachtrij in congestiegebieden anders in te richten.2

  • 11. Dit besluit beperkt zich tot het prioriteren van transportverzoeken in congestiegebieden zoals bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, van de Netcode. Er is in die gebieden namelijk een wachtrij van partijen die om transportcapaciteit verzoeken.

  • 12. De ACM betrekt in het besluit geen wensen of ontwikkelingen die weliswaar raken aan het elektriciteitsnet of netcongestie, maar los staan van maatschappelijke prioritering en/of vallen binnen de bevoegdheid van andere partijen. Zo gaat de ACM bijvoorbeeld niet in op zaken die feitelijk en juridisch binnen het domein van de ruimtelijke ordening thuishoren. De ACM gaat hier niet over en moedigt (lokale) overheden aan om binnen het omgevingsbeleid rekening te houden met de gevolgen van transportschaarste en netcongestie.

  • 13. Voorts wijst de ACM er voor de volledigheid op dat dit besluit niet vastlegt hoe netbeheerders dienen te handelen bij aansluitverzoeken. Uit de huidige wet- en regelgeving volgt dat netbeheerders aansluitverzoeken non-discriminatoir dienen te behandelen en binnen een redelijke termijn of vastgestelde maximumtermijnen de aansluiting dienen te realiseren. De FCFS-methodiek is daarvoor niet voorgeschreven. Zolang netbeheerders de termijnen halen, hebben netbeheerders binnen het non-discriminatiebeginsel bij aansluitverzoeken ruimte om bepaalde partijen prioriteit te geven, bijvoorbeeld met het oog op synergievoordelen door aansluitwerkzaamheden te combineren of vanwege de prioritaire status van een partij op basis van het onderhavige besluit.

2 Verloop van de procedure

  • 14. Na breed overleg en een uitvoerige consultatie3 heeft de ACM voornoemde problematiek bij besluit van 12 april 20244 willen ondervangen. Dit besluit is nadien nog tweemaal gewijzigd, namelijk bij besluit van 26 september 20245 en bij besluit van 14 november 2024.6 Deze drie codewijzigingsbesluiten zullen hierna tezamen worden aangeduid als het ‘prioriteringskader 2024’. Het prioriteringskader 2024 trad op 1 oktober 2024 in werking.7

  • 15. Tegen het prioriteringskader 2024 is beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb). Op 11 maart 2025 deed het CBb uitspraak in de zaak.8 Het vernietigde het prioriteringskader 2024, maar trof daarbij een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat het prioriteringskader 2024 tot uiterlijk 1 januari 2026 blijft gelden. Het CBb heeft de ACM in de gelegenheid gesteld om voor die tijd een nieuw prioriteringskader vast te stellen.

  • 16. Op 22 april 2025 heeft de ACM aangekondigd te werken aan een nieuw prioriteringskader.9 Daarbij heeft de ACM laten weten eind juni 2025 een ontwerpbesluit te zullen publiceren waarop betrokkenen kunnen reageren.

  • 17. In aanloop naar de totstandkoming van dit ontwerpbesluit heeft de ACM de Minister van Klimaat en Groene Groei (hierna: de Minister) om advies gevraagd over (i) de beoordelingscriteria voor partijen die een groot algemeen belang dienen, en (ii) partijen die van belang zijn voor het borgen van de nationale veiligheid.10 Op 16 mei en 5 juni 2025 heeft de Minister haar advies op deze punten gegeven (hierna gezamenlijk: het eerste advies van de Minister).11 Verder heeft de ACM informeel contact gehad over het nieuwe prioriteringskader met diverse stakeholders, waaronder de Europese Commissie en netbeheerders. Ook heeft de ACM van diverse (markt)partijen input ontvangen.

  • 18. Op 26 juni 2025 heeft de ACM het ontwerpbesluit gepubliceerd en ter consultatie voorgelegd.12 Hierop hebben 106 partijen hun zienswijzen ingediend. Mede naar aanleiding van deze zienswijzen heeft de ACM nogmaals advies gevraagd aan de Minister, ditmaal over de opname van een hardheidsclausule en over de uitwerking van de activiteit zeer sensitieve technologieën. Op 4 september en 7 november 2025 heeft de Minister op deze punten advies gegeven (hierna: het tweede respectievelijk derde advies van de Minister).13 Ook heeft de ACM naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen gesprekken gevoerd met onder andere Netbeheer Nederland en de Europese Commissie.

3 Juridisch kader op hoofdlijnen

  • 19. De ACM is op basis van artikel 59, zevende lid, onderdeel a, van de Elektriciteitsrichtlijn14 bevoegd om voorwaarden goed te keuren of vast te stellen over de toegang tot de netten. De ACM stelt op grond van artikel 36 van de E-wet regelgeving vast voor de elektriciteitsmarkt. Dit besluit betreft een ambtshalve wijziging van de Netcode op grond van de artikelen 31, eerste lid, onder a, en 32, tweede lid, van de E-wet.

  • 20. Het recht op transport, zoals bedoeld in artikel 24 van de E-wet, is onderdeel van de Nederlandse uitwerking van het Europese recht op nettoegang. De ACM is zelfstandig bevoegd de voorwaarden over het recht op transport vast te stellen en daartoe de Netcode te wijzigen. Een prioriteringskader valt onder dergelijke voorwaarden.

  • 21. Bij de vaststelling van deze voorwaarden dient de ACM de belangen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van de E-wet in acht te nemen. Daarnaast dient de ACM rekening te houden met het non-discriminatiebeginsel zoals is neergelegd in artikel 24, derde lid, van de E-wet. De ACM geeft in hoofdstuk 7 van dit besluit weer hoe zij het prioriteringskader aan deze wettelijke vereisten heeft getoetst.

  • 22. In zijn uitspraak van 11 maart 2025 bevestigde het CBb de bevoegdheid van de ACM om een prioriteringskader op te stellen.15 Het CBb gaf aan dat de ACM de categorieën die zij van groot maatschappelijk belang acht en daarom legitiem voor prioritering in aanmerking komen, zelfstandig dient af te bakenen en die keuze deugdelijk dient te motiveren. Het CBb gaf daarbij tegelijkertijd aan dat een te ruim prioriteringskader de werking daarvan teniet doet.

4 Totstandkoming prioriteringskader

  • 23. In dit hoofdstuk geeft de ACM inzicht in de vertrekpunten die zij heeft gehanteerd voor het nieuwe prioriteringskader. Ook geeft de ACM inzicht in de door haar gevolgde werkwijze, toegepaste beoordelingscriteria en beoordeelde activiteiten.

4.1 Vertrekpunten bij het besluit

  • 24. Het doel van dit besluit is het zo goed mogelijk realiseren van de voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren. Om dit doel te bereiken, heeft de ACM een aantal vertrekpunten opgesteld. De ACM heeft het prioriteringskader langs de lijnen van deze vertrekpunten opgesteld.

Vertrekpunt 1: In het prioriteringskader geeft de ACM voorrang aan drie typen partijen

  • 25. De ACM acht een aantal typen maatschappelijke partijen van dusdanig belang dat aan hen legitiem voorrang kan worden gegeven in geval van schaarse transportcapaciteit:

    • Congestieverzachters die bijdragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit.

    • Partijen die vallen onder maatschappelijke functies die van belang zijn voor de nationale veiligheid als bedoeld in de Veiligheidsstrategie van Nederland uit 2023.16 Veiligheid is een randvoorwaarde voor het functioneren van de samenleving.

    • Partijen die vallen onder maatschappelijke functies die voorzien in basisbehoeften die zeer belangrijk zijn voor het functioneren van de samenleving.

    • Partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving.

  • 26. De essentie van congestieverzachters is dat zij ervoor zorgen dat er extra transportcapaciteit beschikbaar komt voor andere partijen. Als aan congestieverzachters voorrang wordt gegeven, dan zullen andere wachtenden in de rij voor transportcapaciteit hiervan voordeel ondervinden. Een congestieverzachter vergroot de voorzienings- en leveringszekerheid van het elektriciteitsnet door invoeding van elektriciteit, afname daarvan, of beide. Congestieverzachters krijgen de hoogste prioriteit in dit besluit omdat iedereen in Nederland profiteert van het verlenen van voorrang aan deze partijen. In paragraaf 5.1 gaat de ACM nader in op congestieverzachters.

  • 27. Daarna krijgen partijen die van belang zijn voor de nationale veiligheid in dit besluit prioriteit bij de toekenning van transportrechten voor afname van elektriciteit. Veiligheid is een randvoorwaarde voor het functioneren van de samenleving en partijen die hierin voorzien dienen daarom prioriteit te krijgen bij het verdelen van schaarse transportcapaciteit.

  • 28. Vervolgens krijgen partijen die voorzien in basisbehoeften die zeer belangrijk zijn voor het functioneren van de samenleving prioriteit met dit besluit. Ook hier is de prioriteringsmogelijkheid beperkt tot de transportrechten voor afname van elektriciteit.

  • 29. Partijen die van belang zijn voor de nationale veiligheid krijgen een hogere prioriteit dan partijen die voorzien in basisbehoeften omdat (de nationale) veiligheid een randvoorwaarde is voor het functioneren van de samenleving en dus ook voor de maatschappelijke activiteiten die zien op basisbehoeften.17

  • 30. Partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving (kortweg: de categorie milieu en klimaat), zijn lastig te definiëren en af te bakenen. Gelet op de korte tijd die beschikbaar is voor het vaststellen en bekendmaken van een nieuw prioriteringskader,18 stelt de ACM vast dat het haar nu niet lukt om deze categorie van partijen op zorgvuldige wijze uit te werken en in te vullen. De ACM onderzoekt voorafgaand aan de eerste evaluatie van het prioriteringskader (zie paragraaf 6.4.3) of zij de categorie milieu en klimaat duidelijk en scherp kan afbakenen. Op dit moment neemt de ACM dit type maatschappelijke functie niet mee in haar besluit.

  • 31. Gelet op het voorgaande krijgen drie categorieën van partijen in dit besluit voorrang op andere verzoekers, te weten (in aflopende volgorde van prioriteit) 1. ‘Congestieverzachters’, 2. ‘Veiligheid’, en 3. ‘Basisbehoeften’. De ACM merkt voor de volledigheid op dat na de partijen die prioriteit krijgen, alle andere verzoekers van transportcapaciteit aan bod komen bij de toekenning van transportcapaciteit.

Vertrekpunt 2: Ter invulling van de categorieën 2. ‘Veiligheid’ en 3. ‘Basisbehoeften’ toetst de ACM een breed palet aan activiteiten aan beoordelingscriteria

  • 32. Indachtig het doel van het besluit, heeft de ACM voor de invulling van de categorie 2. ‘Veiligheid’ en 3. ‘Basisbehoeften’ beoordelingscriteria opgesteld aan de hand waarvan zij bepaalt of een functie, activiteit of sector (hierna: activiteit) in het prioriteringskader opgenomen dient te worden. Als een activiteit op basis van de beoordelingscriteria in aanmerking komt voor opname in het prioriteringskader, beoordeelt de ACM of deze in categorie 2 of 3 dient te worden opgenomen. Om in categorie 2 te worden opgenomen, dient het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit ertoe dreigen te leiden dat de nationale veiligheid ernstig wordt geschaad (de activiteit dient te voldoen aan beoordelingscriterium (i) onder a, zie hierna paragraaf 4.3). Als dat niet het geval is, dan heeft de ACM de activiteit opgenomen in categorie 3. Hiermee beoogt de ACM te voorkomen dat categorie 2 van het prioriteringskader te ruim wordt en het doel van het besluit als gevolg daarvan wordt ondergraven.

  • 33. De ACM heeft een breed palet aan activiteiten op voornoemde wijze beoordeeld. Om te waarborgen dat de ACM alle relevante activiteiten beziet, heeft zij eerst alle bij haar bekende wet- en regelgeving bekeken met daarin ‘lijsten’ met vitale activiteiten die in het kader van een specifiek maatschappelijk doel door of namens de Nederlandse of Europese wetgever zijn opgesteld. Deze lijsten heeft de ACM als startpunt gebruikt. Na het doorlopen van deze lijsten is de ACM nagegaan of zij nog activiteiten miste die ook moeten worden beoordeeld.19

  • 34. Belangrijk om op te merken bij de beoordeelde lijsten is dat zij allemaal zijn opgesteld met steeds een specifiek, eigen doel. In de regel gaat het bij de beoordeelde lijsten om het voorkomen of mitigeren van de gevolgen van vormen van uitval of verstoring van de bestaande processen door onvoorziene omstandigheden, zoals externe dreigingen. Dergelijke vormen van uitval of verstoring spelen niet in het kader van dit besluit, omdat de stroomvoorziening van de bestaande processen is geborgd. De activiteiten in die lijsten zijn daarmee niet automatisch relevant voor het doel dat de ACM met haar besluit nastreeft en zij komen dus niet automatisch in het prioriteringskader. De uitkomst van de toetsing van de activiteiten aan de beoordelingscriteria bepaalt of een activiteit al dan niet in het prioriteringskader wordt opgenomen.

Vertrekpunt 3: De beoordelingscriteria staan vast, de uitkomsten niet

  • 35. De beoordelingscriteria staan vast, maar de activiteiten in het prioriteringskader zijn niet statisch. De situationele impact van het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit speelt bij prioritering een belangrijke rol. De situatie kan zodanig veranderen dat de impact van het niet krijgen van aanvullende of nieuwe capaciteit op dit moment niet problematisch is, terwijl dat in de toekomst mogelijk anders uitpakt. De uitkomsten zijn dus contextafhankelijk.

  • 36. Partijen die niet in het prioriteringskader in het ontwerpbesluit staan, hebben zich in de consultatiefase kunnen melden bij de ACM. Zij hadden toen de mogelijkheid om te signaleren dat zij een activiteit missen die naar hun oordeel wel voldoet aan de beoordelingscriteria die de ACM heeft gehanteerd en dus ten onrechte niet in het kader staat. Indien hun oordeel en de bijbehorende motivering klopt, heeft de ACM deze activiteit alsnog toegevoegd aan het kader.

  • 37. Ook nadat het onderhavige codebesluit is vastgesteld kunnen maatschappelijke omstandigheden wijzigen, bijvoorbeeld door gewijzigde geopolitieke omstandigheden of discussie rondom het belang van (Europese) weerbaarheid en soevereiniteit. Dat kan aanleiding zijn voor de ACM om een activiteit na inwerkingtreding van het prioriteringskader opnieuw te toetsen aan de beoordelingscriteria die ten grondslag liggen aan dit besluit. Gevolg van deze toetsing kan zijn dat een functie op een later moment (alsnog) wordt toegevoegd aan het prioriteringskader. Ook is denkbaar dat uit nadere toetsing blijkt dat een functie niet langer in het prioriteringskader hoeft te staan omdat deze niet langer aan de beoordelingscriteria voldoet.

  • 38. Deze toetsing van functies voert de ACM uit bij haar periodieke evaluatie (zie ook paragraaf 6.4.3 van dit besluit). Daarbij betrekt de ACM alle signalen die van belang kunnen zijn voor de vraag of een functie in het prioriteringskader opgenomen moet worden of blijven. De ACM kan een activiteit dan alsnog toevoegen aan het kader of uit het kader verwijderen via een ambtshalve codewijzigingsprocedure. Netbeheerders kunnen met een ontwerpbesluit alvast vooruitlopen op een definitief besluit als snelle(re) invoering nodig is. De inhoud van het prioriteringskader staat met de periodieke toetsing open voor eventuele aanpassingen.20

  • 39. Tot slot kan de situatie zich voordoen dat een partij reeds in het prioriteringskader staat opgenomen maar vanwege zeer urgente redenen vooraan op de wachtrij van zijn categorie moet worden geplaatst. Of dat het geval zal zijn en op welke wijze het beste kan worden omgegaan met zo’n situatie, kan naar het oordeel van de ACM het beste worden bepaald als ervaring is opgedaan met het nieuwe prioriteringskader. Bij dit oordeel betrekt zij ook dat de reacties van partijen op de consultatievraag uiteen lopen en dat voorstanders van een uitzonderingsmogelijkheid ook uitdrukkelijk wijzen op het belang van een zorgvuldig en transparant beoordelingsproces en -kader om een uitzondering te kunnen maken. Op basis van opgedane ervaringen in de praktijk zal de ACM bij haar eerste evaluatie van het prioriteringskader terugkomen op een mogelijke uitzonderingsmogelijkheid.

  • 40. Met deze aanpak zorgt de ACM ervoor dat het prioriteringskader voldoende flexibel en slagvaardig is om te kunnen inspelen op de dynamische problematiek rondom netcongestie.

Vertrekpunt 4: De ACM bakent het prioriteringskader zo strak mogelijk af

  • 41. De ACM acht het noodzakelijk om na de selectie van activiteiten een nadere afbakening te maken. Het merendeel van de activiteiten dat is geïdentificeerd conform vertrekpunt 2 is immers erg breed en opname van de gehele activiteit zou een ineffectief en feitelijk onwerkbaar kader opleveren. De ACM hanteert als vertrekpunt bij deze afbakening dat zij de activiteiten zoveel mogelijk beperkt tot functies die een wettelijke taak of grondslag kennen. Met het oog op de beperkte beschikbare transportcapaciteit, worden functies hiermee zo strak mogelijk afgebakend. Op deze wijze is geborgd dat het prioriteringskader geen onevenredige effecten heeft op partijen daarbuiten. Dit is in lijn met de uitspraak van het CBb en met het eerste advies van de Minister.

  • 42. In dit verband wijst de ACM ook op de verantwoordelijkheid van partijen die een functie uit het prioriteringskader uitoefenen, om per aanvraag na te gaan of de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit daadwerkelijk met prioriteit moet worden aangevraagd. Opname in het prioriteringskader betekent niet dat iedere aanvraag om transportcapaciteit vanzelfsprekend prioriteit krijgt. In de bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode dienen partijen te onderbouwen dat de gevraagde transportcapaciteit nodig is voor de uitoefening van hun geprioriteerde taken, dat die transportcapaciteit noodzakelijk is om te starten met de activiteiten en niet kunnen starten zonder de gevraagde capaciteit (bijvoorbeeld via een alternatief transportrecht).

Vertrekpunt 5: Keteneffecten zijn beperkt tot de ondersteunende diensten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van functies in het kader

  • 43. Een activiteit wordt zelfstandig in het kader opgenomen als deze aan de beoordelingscriteria voldoet. Deze activiteit wordt vervolgens zo strak mogelijk afgebakend tot specifieke functies. Als een functie in het prioriteringskader is opgenomen, dan wordt prioriteit verleend voor alles wat nodig is om de opgenomen functie uit te voeren door de desbetreffende partij. Als een bepaalde dienst of voorziening noodzakelijk is voor een functie die prioriteit heeft, dan is die dienst of voorziening onderdeel van die functie, ook al wordt die door een derde uitgevoerd. Het gaat dan om een dienst of voorziening die in zodanig nauw verband staat met de in het prioriteringskader opgenomen functie dat deze functie zonder die dienst of voorziening niet kan functioneren. Uit de bestuursverklaring moet blijken dat de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit uitsluitend voor de aangevraagde functie noodzakelijk is. Hiermee worden ongewenste ‘meelift-effecten’ voorkomen.

Vertrekpunt 6: Binnen categorieën 2 en 3 van het prioriteringskader geldt FCFS, binnen categorie 1 niet

  • 44. Zoals bij partijen die geen prioriteit krijgen, geldt FCFS binnen de categorieën 2 en 3 van het prioriteringskader op basis van de datum waarop partijen hun transportverzoek hebben ingediend. Voor categorie 1 geldt een ander regime. Daarvoor beoordeelt de netbeheerder op basis van objectieve, transparante en non-discriminatoire criteria op doelmatigheid en doet vervolgens als eerste een aanbod voor transportcapaciteit aan de meest doelmatige congestieverzachter als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode (zie ook paragraaf 6.3.2).

Vertrekpunt 7: Duurzaamheidsverplichtingen en taakstellingen zijn geen zelfstandige reden voor het verkrijgen van prioriteit

  • 45. Alle activiteiten die de ACM heeft getoetst, kunnen te maken krijgen met wettelijke duurzaamheidsverplichtingen of andere taakstellingen waarvoor zij extra transportcapaciteit nodig hebben. Dit geldt zowel voor functies die prioriteit krijgen als voor functies die geen prioriteit krijgen. Die verplichtingen zijn zo wijdverspreid, dat opname van een functie in het kader om die reden ertoe zou leiden dat vrijwel alle sectoren die de ACM heeft beoordeeld in het prioriteringskader zouden moeten komen. Dat zou leiden tot zo’n ruim kader, dat het zijn doel niet meer bereikt.

  • 46. De ACM heeft daarom getoetst of een bepaalde activiteit of functie op zichzelf beschouwd voldoet aan de beoordelingscriteria voor het krijgen van prioriteit. Wettelijke duurzaamheidsverplichtingen of andere taakstellingen waarvoor zij aanvullende of nieuwe transportcapaciteit nodig hebben, maken namelijk op zichzelf niet dat de activiteiten of functies die daarmee worden geconfronteerd zodanig belangrijk zijn dat aannemelijk is dat de nationale veiligheid ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als zij geen prioriteit krijgen bij de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit die zij hebben aangevraagd. De ACM heeft wettelijke duurzaamheidsverplichtingen of andere taakstellingen dan ook niet afzonderlijk betrokken bij haar beoordeling van activiteiten of functies die al dan niet prioriteit zouden moeten krijgen.

4.2 Gevolgde werkwijze

  • 47. Bij de invulling en afbakening van categorie 2 en 3 van het prioriteringskader heeft de ACM onderstaande werkwijze gehanteerd.

    • Stap 1: De ACM heeft beoordelingscriteria opgesteld aan de hand waarvan zij toetst of een activiteit in het prioriteringskader zou moeten worden opgenomen.

    • Stap 2: De ACM heeft alle bij haar bekende lijsten uit wet- en regelgeving doorgenomen en daaruit activiteiten gedestilleerd.

    • Stap 3: De activiteiten heeft de ACM gegroepeerd tot overkoepelende samenhangende groepen van activiteiten. De reden hiervoor is dat activiteiten op de lijsten, letterlijk dan wel qua inhoud (grotendeels) met elkaar overeenkomen of elkaar overlappen, dan wel een nadere invulling van elkaar zijn.

    • Stap 4: De ACM heeft de activiteiten getoetst aan de beoordelingscriteria zoals genoemd in paragraaf 4.3. Indien een activiteit breed was, heeft de ACM deze afgebakend en vervolgens getoetst aan de beoordelingscriteria.

    • Stap 5: De ACM heeft de activiteiten die voldoen aan de beoordelingscriteria in categorie 2 of 3 van het prioriteringskader ingedeeld.

    • Stap 6: De ACM heeft de activiteit zo strak mogelijk afgebakend en is daarbij uitgegaan van de kleinst mogelijk af te bakenen (sub)functie die gebaseerd is op een wettelijke taak of verplichting tot het uitvoeren van die specifieke (sub)functie (zie ook vertrekpunt 4).

    • Stap 7: De ACM heeft de zienswijzen doorgenomen en daaruit alle naar voren gebrachte activiteiten gedestilleerd waarvan partijen meenden dat zij in het prioriteringskader behoorden te staan. Voor deze activiteiten heeft de ACM voornoemde stappen 4 tot en met 6 doorlopen.

4.3 De beoordelingscriteria

  • 48. Voor het opstellen van het prioriteringskader heeft de ACM de volgende beoordelingscriteria gebruikt:

    • (i) Het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit dreigt ertoe te leiden dat:

      • a. de nationale veiligheid van Nederland ernstig wordt geschaad, of

      • b. ernstig afbreuk wordt gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of

      • c. de samenleving op een andere wijze ernstig wordt verstoord of ontwricht; en

    • (ii) De activiteit moet worden uitgevoerd in Nederland om een groot algemeen belang in Nederland te dienen; en

    • (iii) Er bestaat binnen de Europese Unie (hierna: EU) redelijkerwijs geen alternatief, zoals een alternatieve locatie of aanbieder.

  • 49. De beoordelingscriteria (i), (ii) en (iii) zijn cumulatief. De subcriteria onder (i) a, b en c zijn alternatief.

  • 50. Beoordelingscriterium (i) is erop gericht de activiteiten uit alle lijsten specifiek te bezien vanuit het doel van dit besluit. Het doel van dit besluit is het zo goed mogelijk realiseren van voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren.

  • 51. Bij de toetsing aan beoordelingscriterium (i) staat centraal of de ACM het aannemelijk acht dat aanvullende of nieuwe transportcapaciteit nodig is om de continuïteit van de functie te borgen en dat zonder deze capaciteit de nationale veiligheid van Nederland ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden. Voor de continuïteit van de functie gaat het niet om het borgen van de continuïteit van een individuele partij binnen de activiteit of functie, maar om de continuïteit van de gehele activiteit of functie. In sommige situaties kan dit samenvallen (zie randnummer 52). Gevolgen van het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen er al snel zijn. Dat is evenwel onvoldoende om te voldoen aan beoordelingscriterium (i), want dan zou het kader veel te ruim worden. Daarom moet het gaan om ernstige schade aan de nationale veiligheid, ernstige afbreuk van de goede publieke dienstverlening, of een op een andere wijze ernstige verstoring of ontwrichting van de samenleving als gevolg het niet kunnen krijgen van transportcapaciteit.

  • 52. Bij de vraag of een activiteit voor de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit prioriteit nodig heeft om een groot algemeen belang te dienen, speelt de hoeveelheid redelijke alternatieven, zoals alternatieve aanbieders, locaties of aanvoerroutes binnen de activiteit of functie een rol. Als er binnen de activiteit of functie veel aanbieders of locaties zijn, dan is het minder waarschijnlijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit door een partij ertoe dreigt te leiden dat de uitvoering van de hele functie in gevaar komt. Er zijn dan namelijk meerdere reële opties waartussen kan worden gewisseld. Indien er slechts één of een beperkt aantal aanbieders of locaties is dat op landelijk of regionaal niveau een essentiële functie voor de nationale veiligheid, de publieke dienstverlening of een goed functionerende samenleving kan uitvoeren, leidt het niet op korte termijn verkrijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit sneller tot ernstige maatschappelijke problemen voor de nationale veiligheid, publieke taak of ontwrichting van de samenleving. Er is dan namelijk geen of slechts een beperkt aantal aanbieders of locaties waarop kan worden teruggevallen. In dergelijke situaties acht de ACM prioriteit voor de aanvullende of nieuwe capaciteit in de regel daarom sneller nodig met het oog op de nationale veiligheid, een publieke taak of het voorkomen van ernstige ontwrichting van de samenleving op een andere wijze, behalve als de activiteit of functie niet in Nederland hoeft plaats te vinden en/of er alternatieven binnen de EU zijn (zie beoordelingscriterium (ii) en (iii)).

  • 53. Concreet ziet de ACM drie elementen die kunnen maken dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe capaciteit problematisch wordt. Deze elementen komen tot uitdrukking in subcriteria a, b en c. Bij subcriterium a ‘nationale veiligheid’ hanteert de ACM de definitie uit de Veiligheidsstrategie van Nederland uit 2023.21 Deze definitie van nationale veiligheid is gangbaar binnen andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (hierna: Wet vifo)22 en het Wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis (hierna: wetsvoorstel Wbe)23.

  • 54. De veiligheidsstrategie definieert nationale veiligheid als:

    ‘Wanneer we spreken over nationale veiligheid staan de veiligheidsbelangen die we proactief willen beschermen en bevorderen centraal [...]. Deze veiligheidsbelangen kunnen geschaad worden door dreigingen, wat maatschappelijke ontwrichting kan veroorzaken. Om dat te voorkomen zetten we in op het verminderen van de kans dat een dreiging zich voordoet, het verminderen van de mogelijke impact van die dreigingen en op het benutten van kansen voor het proactief bevorderen van onze veiligheidsbelangen.

    De zes nationale veiligheidsbelangen[:]

    • Territoriale veiligheid[:] Het ongestoord functioneren van het Koninkrijk der Nederlanden en haar EU en NAVO bondgenoten als onafhankelijke staten in brede zin, dan wel de territoriale veiligheid in enge zin.

    • Fysieke veiligheid[:] Het ongestoord functioneren van de mens in het Koninkrijk der Nederlanden en zijn omgeving.

    • Economische veiligheid[:] Het ongestoord functioneren van het Koninkrijk der Nederlanden als een effectieve en efficiënte economie.

    • Ecologische veiligheid[:] Het ongestoord blijven voortbestaan van de natuurlijke leefomgeving in en nabij het Koninkrijk der Nederlanden.

    • Sociale en politieke stabiliteit[:] Het ongestoorde voortbestaan van een maatschappelijk klimaat waarin individuen ongestoord kunnen functioneren en groepen mensen goed met elkaar kunnen samenleven binnen de verworvenheden van de democratische rechtstaat van het Koninkrijk der Nederlanden en de daarin gedeelde waarden.

    • Internationale rechtsorde en stabiliteit[:] Het goed functioneren van het internationale stelsel van normen en afspraken, gericht op het bevorderen van de internationale vrede en veiligheid, inclusief mensenrechten, en effectieve multilaterale instituties en regimes, alsmede het goed functioneren van staten grenzend aan het Koninkrijk der Nederlanden en in de directe omgeving van de Europese Unie.’

  • 55. Een activiteit of functie voldoet alleen aan subcriterium a als duidelijk is dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen indien die activiteit of functie geen prioriteit krijgt voor aanvullende of nieuwe capaciteit op het elektriciteitsnet. De transportcapaciteit moet dus nodig zijn om de continuïteit van de activiteit of functie te borgen en zonder deze aanvullende of nieuwe capaciteit dreigt de nationale veiligheid ernstig te worden geschaad. Hiermee kiest de ACM voor een strikte uitleg die is gekoppeld aan het doel van het prioriteringskader en beperkt de ACM het aantal partijen dat prioriteit kan krijgen op deze grond. Dat is nodig om het kader effectief te houden. Bij de invulling of er een dreiging is voor de nationale veiligheid hanteert de ACM de hierboven genoemde veiligheidsbelangen. Daarbij merkt de ACM op dat het borgen van deze veiligheidsbelangen op regionaal niveau ook valt onder de nationale veiligheid. Als de veiligheidsbelangen op regionaal niveau niet kunnen worden geborgd, vormt dat een dreiging voor de nationale veiligheid.24

  • 56. De invulling van nationale veiligheid is contextafhankelijk. Als de maatschappelijke context verandert, dan kunnen activiteiten of functies op basis van een nieuwe weging worden toegevoegd aan het kader via een codewijziging (zie ook vertrekpunt 3). Dit sluit ook aan op de cyclus vitaal die wordt doorlopen door ministeries en de NCTV bij het bepalen van vitale sectoren.25 Dit geeft de flexibiliteit aan het kader waar het CBb in zijn uitspraak van 11 maart 2025 aandacht voor heeft gevraagd.

  • 57. Onder subcriterium b ‘publieke dienstverlening’ verstaat de ACM dienstverlening waarvoor de (de)centrale overheid verantwoordelijk is, die wordt geregeld vanuit de (de)centrale overheid of waarvoor de (de)centrale overheid een specifieke taakstelling of zorgplicht heeft. Onder goede publieke dienstverlening verstaat de ACM publieke dienstverlening in lijn met de voorwaarden die daaraan zijn gesteld, bijvoorbeeld in een wet, besluit of concessie.

  • 58. Subcriterium c ‘op een andere wijze ernstig verstoren of ontwrichten van de samenleving’ is een restcriterium. Mocht een activiteit of functie niet onder de bovenstaande criteria vallen, dan kan deze activiteit of functie alsnog voldoen aan beoordelingscriterium (i) als er op een andere wijze ernstige verstoring of ontwrichting van de samenleving dreigt bij gebrek aan aanvullende of nieuwe transportcapaciteit. Hiervan is in de regel niet snel sprake en als dat wel het geval is, moet dat eenvoudig zijn te onderbouwen.

  • 59. Beoordelingscriterium (ii) draait om de vraag of het nodig is dat de activiteit of functie in Nederland wordt uitgevoerd om daar een maatschappelijk belang te dienen. Als de activiteit of functie in Nederland moet plaatsvinden voor een effectieve dienstverlening of het dienen van een groot maatschappelijk belang, dan is dat mede bepalend om deze activiteit of functie prioriteit te geven bij het krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit. Als die noodzaak er niet is, ontbreekt de basis voor het krijgen van prioriteit.

  • 60. Beoordelingscriterium (iii) draait om de vraag of er redelijkerwijs alternatieven zijn voor de activiteit of functie binnen de EU. Dit criterium stelt de vraag of een activiteit of functie redelijkerwijs buiten Nederland, maar binnen de EU kan functioneren zonder dat dat impact heeft op de dienstverlening of het publieke belang in Nederland. Daarbij gaat het erom of er binnen de EU alternatieven zijn voor de activiteit of functie. Indien er geen alternatieven binnen de EU zijn, kan het voor het dienen van het groot maatschappelijk belang nodig zijn dat de activiteit of functie in Nederland prioriteit krijgt bij de toekenning van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit. Als de alternatieven er wel zijn, ontbreekt de basis voor het krijgen van prioriteit.

  • 61. Bij de toetsing aan deze beoordelingscriteria heeft de ACM op basis van de haar beschikbare informatie, waaronder de ingediende zienswijzen, een eigen afweging gemaakt of zij het aannemelijk acht dat een activiteit voldoet aan de beoordelingscriteria of niet. In lijn met vertrekpunt 4 heeft de ACM in haar beoordeling een strenge toets gehanteerd. De ACM is daarbij uitgegaan van de informatie die partijen hebben verschaft in hun zienswijzen en heeft geen (uitgebreid) eigen onderzoek gedaan.

4.4 Beoordeelde lijsten uit wet- en regelgeving

  • 62. De ACM ziet in de volgende wet- en regelgeving lijsten die zijn opgesteld om partijen aan te duiden met maatschappelijke relevantie (in willekeurige volgorde): Verordening Gasleveringszekerheid26, CER-Richtlijn27, NIS2-Richtlijn28, Wet vifo, Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie (hierna: Btst),29 Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (hierna: Wbni)30, Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen (hierna: Bbni) 31, Wbe, Bescherm- en herstelplan gas 2023 (hierna: BH-G)32, NCTV overzicht van vitale processen / infrastructuur33 en artikel 22, derde lid, van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden Elektriciteit34.

  • 63. De ACM betrekt al deze lijsten, omdat deze onder de aandacht zijn gebracht in de beroepen tegen het prioriteringskader 2024. Daarnaast houdt de ACM rekening met de vitale sectoren in het Deltaprogramma 202135 en het Landelijk Crisisplan Olie (hierna: LCP-O)36. Andere lijsten die de wetgever heeft opgesteld waarin activiteiten staan die relevant kunnen zijn voor dit besluit, ziet de ACM op dit moment niet.

  • 64. Het CBb wijst in rechtsoverweging 5.6 van zijn uitspraak ook op andere (Europese) regelgeving die door appellanten in de beroepsprocedure tegen het prioriteringskader 2024 naar voren is gebracht.37 De ACM ziet daarin echter geen (extra) bruikbare lijsten met activiteiten om te toetsen aan de beoordelingscriteria.

  • 65. Daarnaast heeft het CBb in navolging van appellanten in zijn uitspraak verwezen naar de Renewable Energy Directive, de Energy Efficiency Directive, de Clean Vehicle Directive, het Klimaatakkoord, de Europese green deal, en de zero-emissie doelstellingen. Appellanten hebben die met name naar voren gebracht in het kader van (verduurzamings-)verplichtingen. Deze documenten leveren op zichzelf geen lijsten op met activiteiten die te toetsen zijn aan de door de ACM opgestelde beoordelingscriteria. De ACM heeft deze daarom ook niet gebruikt voor het opstellen van dit besluit.

  • 66. De ACM is daarnaast uit eigen beweging nagegaan of andere activiteiten ontbraken die niet in de bekeken lijsten voorkwamen. Dat was niet het geval.

4.5 Beoordeelde activiteiten

  • 67. Uit voornoemde lijsten heeft de ACM de volgende activiteiten gedestilleerd (op alfabetische volgorde):

    Afvalstoffenbeheer

    Nucleair

    Bankwezen / financiële infrastructuur

    Onderwijs

    Chemie

    Onderzoek

    Datacentra

    Post- en koeriersdiensten

    Drinkwater

    Ruimtevaart

    Energie: elektriciteit

    Telecommunicatie

    Energie: gas

    Veiligheidsdiensten

    Energie: olie

    Vervoer: openbaar vervoer

    Energie: warmte

    Vervoer: verkeersveiligheid

    Energie: waterstof

    Waterbeheer

    Gezondheidszorg

    Woonbehoefte

    Levensmiddelen

    Zeer sensitieve technologieën

  • 68. In aanvulling hierop heeft de ACM naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen op het ontwerpbesluit diverse andere activiteiten, functies en partijen beoordeeld. De ACM verwijst hiervoor naar de paragrafen 6 en 7 van de zienswijzebijlage bij deze toelichting. De activiteiten of functies die naar het oordeel van de ACM in het prioriteringskader thuishoren, heeft de ACM in paragraaf 5 van deze toelichting overgenomen.

5 Toelichting prioriteringskader

  • 69. In paragraaf 5.1 geeft de ACM een toelichting op categorie 1 van het prioriteringskader. Conform de opgestelde vertrekpunten en werkwijze heeft de ACM vervolgens voor de invulling van categorie 2 en 3 aan de hand van de opgestelde beoordelingscriteria alle activiteiten zoals opgenomen in het overzicht in paragraaf 4.5 en alle door partijen in hun zienswijze naar voren gebrachte activiteiten getoetst. In paragraaf 5.2 tot en met 5.25 beschrijft de ACM per activiteit of zij in het prioriteringskader is opgenomen en zo ja, in welke categorie.

5.1 Congestieverzachters

  • 70. Een congestieverzachter dient ervoor te zorgen dat er extra transportcapaciteit beschikbaar komt op het elektriciteitsnet voor andere partijen. Afhankelijk van het station en het congestiegebied verlaagt de congestieverzachter afnamepieken (door in te voeden) en/of vangt de congestieverzachter invoedingspieken op (door af te nemen). Hierdoor ontstaat ruimte op het elektriciteitsnet voor andere partijen. Daarbij dient te worden voorkomen dat door het congestieverzachtende gedrag congestie ontstaat of toeneemt op andere plekken in het net van de netbeheerder waarop de congestieverzachter is aangesloten of op het bovenliggende net.

  • 71. Het congestieverzachtende gedrag is stationsafhankelijk en afhankelijk van wat voor soort congestie er op het station is. De netbeheerder verschaft potentiële congestieverzachters zo actueel mogelijke gegevens over de netbelasting op een specifiek station. De basis daarvoor ligt in de elementen genoemd in bijlage 14, eerste lid, van de Netcode. Op basis van de actueelste gegevens over de netbelasting kan worden bepaald welk specifiek congestieverzachtende gedrag nodig is. Binnen de definitie van congestieverzachter neemt het congestieverzachtende gedrag de centrale plek in. De gebruikte techniek speelt daarbij geen rol; de definitie van congestieverzachter is techniekneutraal.

  • 72. Een partij kwalificeert pas als congestieverzachter op het moment dat het congestieverzachtende gedrag contractueel is vastgelegd tussen de netbeheerder en de partij die congestieverzachtende diensten levert. Het congestieverzachtende gedrag wordt vastgelegd op basis van de contractuele mogelijkheden die de Netcode biedt. De contractuele eisen dienen daarbij niet verder te gaan dan nodig om het congestieverzachtende gedrag te borgen en de netbeheerder dient de congestieverzachter een reële vergoeding te betalen voor zijn congestieverzachtende gedrag.

  • 73. Voor de duidelijkheid merkt de ACM op dat zogenoemde netneutrale partijen die de congestie niet verergeren en niet verminderen geen congestieverzachter zijn. Zij maken namelijk geen ruimte vrij op het net voor andere partijen. Partijen die zorgen voor een efficiëntere toekomstige benutting van het elektriciteitsnet, zoals warmtenetten of netbewuste nieuwbouw, vallen ook niet onder de definitie van congestieverzachter. Hoewel dit soort partijen ten opzichte van andere, mindere netefficiënte opties een beperktere transportvraag hebben, staat vast dat deze partijen transportcapaciteit nodig hebben om hun diensten te verlenen. De netbelasting neemt derhalve toe waardoor er geen extra ruimte vrij komt op het net voor andere partijen.

  • 74. De ACM neemt congestieverzachters op in categorie 1 van het prioriteringskader, omdat zij extra ruimte creëren op het net voor andere partijen. Hierdoor kunnen meer partijen dus gebruik maken van het net, ondanks dat er netcongestie is.

5.2 Afvalstoffenbeheer

  • 75. Afvalstoffenbeheer komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, zevende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450 en het Deltaprogramma 2021.

Definitie

  • 76. De ACM verstaat onder de activiteit afvalstoffenbeheer inzameling, vervoer, nuttige toepassing (met inbegrip van sortering) en verwijdering van afvalstoffen (met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars).38

Afbakening

  • 77. De ACM heeft voor afvalstoffenbeheer gekeken naar de volgende (wettelijke) taken en activiteiten.

  • 78. Uit de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer39 volgt dat de gemeente een zorgtaak heeft bij het inzamelen van huishoudelijk afval en grof huishoudelijk afval. De gemeente kan deze zorgtaak op grond van artikel 10.24 van de Wet milieubeheer overdragen aan een daartoe aangewezen inzameldienst. Dit wordt geregeld via een afvalstoffenverordening of het omgevingsplan van de gemeente. Onder huishoudelijk afval en grof huishoudelijk afval verstaat de ACM afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behalve voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.40

  • 79. Voor het inzamelen van bedrijfsafval dienen bedrijven zich op grond van artikel 10.45 van de Wet milieubeheer te registeren. Er zijn meerdere aanbieders die bedrijfsafval inzamelen. De gemeente heeft hier geen zelfstandige taak. Voor het inzamelen van gevaarlijke afvalstoffen kan op grond van artikel 10.48 van de Wet milieubeheer een vergunning nodig zijn. Er zijn meerdere aanbieders die gevaarlijke afvalstoffen inzamelen. Ook hier heeft de gemeente geen zelfstandige taak.

  • 80. Het ingezamelde afval wordt verbrand in afvalverbrandingsinstallaties of geëxporteerd naar andere landen. De gemeente heeft hierin geen (wettelijke) taak.

Toetsing

  • 81. De ACM zal allereerst de inzameling van huishoudelijk afval en grof huishoudelijk afval toetsen aan de beoordelingscriteria. Als een gemeente of een inzameldienst die is aangewezen door de gemeente geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen, dreigt dat ertoe te leiden dat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de goede publieke dienstverlening door de gemeente aangezien de gemeente dan niet aan haar zorgplicht kan voldoen. Hierdoor kunnen straten ernstig vervuild raken, hetgeen direct raakt aan de leefbaarheid van steden. Aangezien dit een wettelijke taak is van de gemeente zijn er ook geen alternatieven die in deze functie voorzien. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder staat vast dat het inzamelen van huishoudelijk afval in Nederland uitgevoerd moet worden en hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven zijn binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 82. Er zijn meerdere partijen actief die bedrijfsafval en gevaarlijk afval (mogen) inzamelen. Daarom acht de ACM het niet aannemelijk dat de inzameling daarvan in gevaar dreigt te komen indien die partijen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat met het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de publieke dienstverlening, of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Aangezien de inzameling van bedrijfsafval en gevaarlijk afval in Nederland moet plaatsvinden, ligt het minder voor de hand dat er redelijkerwijs alternatieven in de EU beschikbaar zijn. Hiermee wordt wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 83. Voor afvalverwerking en -verbranding ziet de ACM geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als daarvoor geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan worden gekregen. Uit de ‘Beleidsvisie afvalverbranding in 2030 en richting 2050’41 van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: Minister van IenW) blijkt dat er overcapaciteit is van verwerking en verbranding van afval in Nederland en het streven vanuit de Rijksoverheid is dat er minder afval wordt verbrand en dat er geen nieuwe capaciteit voor afvalverbrandingsinstallaties wordt vergund. Daarom wordt er niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Daarnaast kan afval worden geëxporteerd. Dit gebeurt ook op grote schaal.42 Afvalverbranding en -verwerking hoeven dus ook niet in Nederland plaats te vinden. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 84. De ACM neemt de inzameling van (grove) huishoudelijk afval op in het prioriteringskader omdat het voldoet aan alle drie de beoordelingscriteria. Omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze subfunctie van de functie afvalstoffenbeheer op in categorie 3. ‘Basisbehoeften’. De overige onderdelen van afvalverwerking neemt de ACM niet op in het prioriteringskader, want ze voldoen niet aan alle beoordelingscriteria.

5.3 Bankwezen / financiële infrastructuur

  • 85. Het bankwezen en de financiële infrastructuur komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, derde lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 3 van het Bbni, de NCTV lijst en het LCP-O.

Definitie

  • 86. Onder de activiteit bankwezen en financiële infrastructuur verstaat de ACM partijen die betrokken zijn bij het aanbieden en afwikkelen van betalings- en effectenverkeer.

Afbakening

  • 87. Onder partijen die betalings- en effectenverkeer aanbieden en afwikkelen vallen banken, handelsplatforms en centrale tegenpartijen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het financieel toezicht.43 Voor het uitoefenen van deze activiteiten is een vergunning vereist van De Nederlandsche Bank.

Toetsing

  • 88. De ACM heeft getoetst of partijen die betalings- en effectenverkeer aanbieden en afwikkelen voldoen aan de beoordelingscriteria. Er zijn meerdere partijen die betalings- en effectenverkeer aanbieden en afwikkelen en daarom zijn er in Nederland redelijkerwijs alternatieve aanbieders binnen de activiteit bankwezen en financiële infrastructuur. Gelet hierop heeft de ACM geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien deze partijen geen nieuwe of aanvullende transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. De ACM wijst erop dat zij geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat de infrastructuur die nodig is om gestandaardiseerde financiële berichten over betaalopdrachten te verzenden tussen financiële partijen, onvoldoende is geborgd. De ACM concludeert dat niet is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Voor de volledigheid wijst zij erop dat telecommunicatie, aanbieders van elektronische communicatienetwerken en van elektronische communicatiediensten, is opgenomen in het prioriteringskader (zie paragraaf 5.19). Hoewel de desbetreffende partijen een vergunning nodig hebben van De Nederlandsche Bank, betekent dit niet dat de activiteiten in Nederland moeten worden uitgevoerd om een groot belang in Nederland te dienen. Daarnaast bestaan er binnen de EU redelijkerwijs alternatieven. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 89. Aangezien niet is voldaan aan de beoordelingscriteria, neemt de ACM het bankwezen en de financiële infrastructuur niet op in het prioriteringskader.

5.4 Chemie

  • 90. Chemie komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 2 bij de NIS2-Richtlijn, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie en afbakening

  • 91. De ACM definieert de activiteit chemie als de grootschalige productie, verwerking en/of opslag van (petro-)chemische stoffen.

Toetsing

  • 92. De ACM wijst er op voorhand op dat chemie in voornoemde lijsten is opgenomen om rekening te houden met de gevolgen van (onvoorziene) uitval, verstoring of (digitale) manipulatie van chemische processen. Onvoorziene uitval, verstoring of manipulatie van deze processen kan bijvoorbeeld een bedreiging zijn voor de fysieke veiligheid van mensen en de ecologische veiligheid van de omgeving.44 Dat is hier niet aan de orde, want de elektriciteitsvoorziening van de bestaande processen en daarmee de veiligheid daarvan is reeds geborgd (zie ook vertrekpunt 2, randnummer 34).

  • 93. Er zijn meerdere partijen die op grootschalige wijze (petro-)chemische stoffen produceren, verwerken dan wel opslaan. Naar het oordeel van de ACM dreigt er geen ernstig gevaar voor de nationale veiligheid, dreigt niet ernstig afbreuk gedaan te worden aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau en dreigt de samenleving niet op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht te worden indien die partijen geen nieuwe of aanvullende transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder zijn de activiteiten van deze partijen niet gekoppeld aan Nederland om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. Zij kunnen deze activiteiten redelijkerwijs ook uitvoeren in andere lidstaten van de EU. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 94. De ACM neemt chemische activiteiten niet op in het prioriteringskader. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat partijen die actief zijn op het gebied van zeer sensitieve (petro-)chemische technologie kunnen vallen onder de activiteit ‘zeer sensitieve technologieën’ (zie paragraaf 5.25).

5.5 Datacentra

  • 95. Datacentra komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 3 van het Bbni en de NCTV lijst.

Definitie

  • 96. De ACM verstaat onder een datacentrum de interconnectie en de exploitatie van IT en netwerkapparatuur die diensten op het gebied van gegevensopslag, -verwerking en -transport aanbiedt, inclusief alle faciliteiten en infrastructuren voor energiedistributie en omgevingscontrole die samenhangen met het datacentrum.

Toetsing

  • 97. De ACM wijst er op voorhand op dat datacentra in de lijsten genoemd in randnummer 62 zijn opgenomen om rekening te houden met de gevolgen van (onvoorziene) uitval, verstoring of (digitale) manipulatie van processen van datacentra. Langdurige (onvoorziene) uitval, verstoring of manipulatie van processen van datacentra hebben impact op de maatschappij als geheel, omdat bedrijven, organisaties en gebruikers voor het functioneren van veel producten en diensten afhankelijk zijn van de diensten van datacentra. Hoewel de ACM het belang van het goed functioneren van processen van datacentra onderkent, is in het kader van dit besluit van bijvoorbeeld uitval of verstoring van de elektriciteitsvoorziening van de bestaande processen van datacentra geen sprake. De elektriciteitsvoorziening van deze processen is namelijk geborgd (zie ook vertrekpunt 2, randnummer 34).

  • 98. Datacentra hebben een belangrijke ondersteunende functie. Organisaties gebruiken datacentra om hun data te stallen of applicaties te draaien die zij gebruiken bij het uitvoeren van hun taken, het verlenen van diensten of het produceren van goederen. Daarbij leveren datacentra diensten aan functies in het prioriteringskader, maar ook aan functies die er niet in staan. Verder zijn er verschillende aanbieders van datacentra actief, zodat er keuzeruimte is voor partijen die datacentrumdiensten willen gebruiken. De ACM ziet daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, er afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig ontwricht dreigt te worden als datacentra geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarom is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 99. Een datacentrum hoeft niet in Nederland gevestigd te zijn om de data van een partij die binnen het kader valt op te slaan en het Nederlands algemeen belang te dienen. Een datacentrum kan in een ander Europees land gevestigd zijn en zijn diensten aanbieden in Nederland. Verder zijn er binnen de EU redelijkerwijs alternatieven. Daarom is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt datacentra daarom niet op in het prioriteringskader.

  • 100. Hoewel de ACM datacentra niet zelfstandig opneemt in het kader, biedt de ACM ruimte voor de situatie waarin een datacentrum kan aantonen dat de gevraagde transportcapaciteit uitsluitend zal worden gebruikt voor het beheer van de data van een partij in het prioriteringskader. De partij in het prioriteringskader dient dan gezamenlijk met het datacentrum een verzoek te doen (zie ook randnummer 287 en verder). Het initiatief voor het verzoek ligt daarmee bij de partij die is opgenomen in het prioriteringskader. Een datacentrum kan geen zelfstandig verzoek indienen. Daarnaast wijst de ACM erop dat wanneer partijen die in het prioriteringskader vallen een datacentrum in eigen beheer hebben voor eigen gebruik, de ondersteunde functie van het datacentrum onder de taakuitoefening van deze partijen valt.

5.6 Drinkwater

  • 101. Drinkwater komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, zesde lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie

  • 102. De ACM definieert de activiteit drinkwater als het leveren van deugdelijk drinkwater door middel van een openbare drinkwatervoorziening. Het gaat daarbij om het zuiveren, distribueren en leveren van drinkwater. Onder de activiteit drinkwater verstaat de ACM de levering van drinkwater onder normale omstandigheden alsook de nooddrinkwaterlevering.45

Afbakening

  • 103. In Nederland zijn drinkwaterbedrijven op grond van artikel 7 van de Drinkwaterwet46 belast met het zuiveren, distribueren en leveren van drinkwater. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de Drinkwaterwet kan de Minister van IenW ook andere partijen aanwijzen die worden gelijkgesteld met drinkwaterbedrijven.

Toetsing

  • 104. De drinkwatervoorziening betreft een eerste levensbehoefte en een goede drinkwatervoorziening is essentieel voor de volksgezondheid, het welzijn en de welvaart van de samenleving. De veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening wordt in artikel 2, tweede lid, van de Drinkwaterwet aangemerkt als dwingende reden van groot openbaar belang. Indien drinkwaterbedrijven geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit krijgen voor het (goed) uitvoeren van hun taken op het gebied van een veilige drinkwatervoorziening, acht de ACM het aannemelijk dat dat ertoe dreigt te leiden dat de nationale veiligheid ernstig wordt geschaad. Een tekort aan transportcapaciteit kan ertoe leiden dat de openbare drinkwatervoorziening in Nederland onvoldoende is geborgd, omdat de vraag naar schoon drinkwater toeneemt, drinkwaterzuivering door vervuiling van grond- en oppervlakte water steeds uitdagender wordt en er op regionaal niveau is of kan zijn van drinkwaterwaterschaarste.47 Uitval of beperkingen van waterzuivering kan direct zorgen voor verontreinigd drinkwater en bij langdurige uitval tot aantasting van de fysieke veiligheid en volksgezondheid. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 105. Om de openbare drinkwatervoorziening duurzaam veilig te stellen, moeten de activiteiten van de drinkwaterbedrijven of daaraan gelijkgestelde bedrijven in Nederland plaatsvinden. Drinkwaterzuivering, transport en levering zijn namelijk fysiek gebonden aan Nederland. Er zijn daarom ook redelijkerwijs geen alternatieven beschikbaar in de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 106. Omdat is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

5.7 Energie: Elektriciteit

  • 107. Elektriciteit komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie

  • 108. De activiteit elektriciteit valt uiteen in productie, opslag, levering, transport en distributie van en handel in elektriciteit.

Afbakening

  • 109. Activiteiten op het gebied van productie, opslag en levering van en handel in elektriciteit zijn vrije marktactiviteiten. Hiervoor zijn veel aanbieders.

  • 110. Transport en distributie van elektriciteit daarentegen zijn monopoloïde activiteiten. Per verzorgingsgebied is er één netbeheerder en er zijn geen alternatieven voor deze netten.48 TenneT is aangewezen als landelijke netbeheerder op grond van artikel 10, eerste lid, van de E-wet. De regionale netbeheerders worden aangewezen op grond van artikel 10, achtste lid, van de E-wet.

Toetsing

  • 111. Activiteiten op het gebied van productie, opslag en levering van en handel in elektriciteit worden aangeboden door veel verschillende aanbieders. Deze activiteiten krijgen geen prioriteit, omdat zij niet voldoen aan de beoordelingscriteria. De ACM acht het niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig geschaad dreigt te worden, er ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als deze activiteiten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Voor productie- en opslagactiviteiten die zijn bedoeld voor het afleveren van elektriciteit in Nederland bestaan redelijkerwijs geen alternatieven in de EU, omdat er maar beperkt grensoverschrijdende transportcapaciteit beschikbaar is. Daarom is voor productie- en opslagactiviteiten wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Handel- en leveringsactiviteiten daarentegen zijn niet gebonden aan een locatie in Nederland. Die activiteiten kunnen redelijkerwijs plaatsvinden elders in de EU. Daarom is voor handel- en leveringsactiviteiten niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Aangezien niet is voldaan aan alle drie de beoordelingscriteria, neemt de ACM activiteiten op het gebied van productie, opslag en levering van en handel in elektriciteit niet op in het prioriteringskader.

  • 112. Waar het gaat om transportcapaciteit voor netbeheerders van elektriciteitsnetten, gaat het om transportcapaciteit die de netbeheerders zelf nodig hebben voor het uitvoeren van hun wettelijke taken en niet om de transportcapaciteit voor afnemers op de netten van netbeheerders. Netbeheerders hebben deze transportcapaciteit onder meer nodig voor (bouw)aansluitingen voor nieuwe stations, meld- en controlecentra voor hun netten en opslagruimtes van strategische herstelvoorraden, zoals reserve-transformatoren. Daarnaast wijst de ACM erop dat het van groot belang is dat de netbeheerders voldoende transportcapaciteit hebben voor de instandhouding, de beveiliging, de besturing, de bediening en uitbreiding (van onderdelen) van het net. Deze taken vragen extra transportcapaciteit en zijn van groot belang voor het borgen van de betrouwbaarheid en veiligheid van de netten voor alle afnemers in Nederland. In het licht van het voorgaande acht de ACM het aannemelijk dat de nationale veiligheid, waaronder de fysieke veiligheid, territoriale veiligheid en economische veiligheid, van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad indien de netbeheerders deze taken niet goed kunnen uitvoeren.

  • 113. Daarnaast is het transport van elektriciteit voor Nederland, fysiek gebonden aan de elektriciteitsnetten in Nederland en bestaat daarvoor geen alternatief in de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 114. Netbeheerders van elektriciteitsnetten voldoen aan beoordelingscriterium (i) onder a en daarom neemt de ACM elektriciteitsnetten op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

5.8 Energie: Gas

  • 115. Gas komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie

  • 116. De activiteit gas valt uiteen in productie, opslag, transport, distributie en levering van en handel in gas.

Afbakening

  • 117. Activiteiten op het gebied van productie, levering en opslag van en handel in gas zijn vrije marktactiviteiten. Hiervoor zijn veel aanbieders.

  • 118. Transport en distributie van gas zijn monopoloïde activiteiten. Per verzorgingsgebied is er één netbeheerder en er zijn geen alternatieven voor deze netten. Gasnetbeheerders hebben op basis van artikel 10 van de Gaswet wettelijke taken. In de kern komen deze taken erop neer dat zij partijen toegang dienen te geven tot hun gasnetten en dat zij de veiligheid en betrouwbaarheid van hun gasnetten dienen te borgen. GTS is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Gaswet aangewezen als landelijke netbeheerder. Artikel 2, achtste lid, van de Gaswet regelt de aanwijzing van de regionale netbeheerders.

Toetsing

  • 119. De ACM zal achtereenvolgens de productie, levering en handel in gas, de opslag van gas en het transport en distributie van gas toetsen aan de beoordelingscriteria.

  • 120. Activiteiten op het gebied van productie, levering en handel in gas worden aangeboden door verschillende aanbieders. Bovendien kan gas geïmporteerd worden uit het buitenland. Er zijn dus reële alternatieven voorhanden om in de gasbehoefte te voorzien. De ACM acht het dan ook niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, er ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als deze activiteiten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Wat betreft het tweede en derde beoordelingscriterium merkt de ACM op dat de productie van aardgas locatie-gebonden is, want die is afhankelijk van de aanwezigheid van ondergrondse gasvoorraden. Dit geldt niet voor de productie van groen gas. Voor de productie van gas zijn beperkt alternatieven in de EU beschikbaar en import vanuit niet EU-landen, zoals Noorwegen, is mogelijk en vindt veelvuldig plaats. Handel- en leveringsactiviteiten zijn niet gebonden aan een locatie in Nederland. Die activiteiten kunnen redelijkerwijs plaatsvinden elders in de EU. Voor productie-, handel- en leveringsactiviteiten is daarom ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM ziet daarom geen grond om deze activiteiten op te nemen in het prioriteringskader.

  • 121. In Nederland zijn meerdere gasopslagen beschikbaar, waaronder gasopslagen die voorzien in seizoensflexibiliteit voor gas en gasopslag die gebruikt wordt voor het borgen van de pieklevering van gas.Uit onder meer de analyse van GTS, de netbeheerder van het landelijke gastransportnet, volgt dat deze gasopslagen in Nederland een minimale vulgraad moeten halen om de gasleveringszekerheid ook bij een koude winter te kunnen borgen.49 Dit geeft aan dat deze gasopslagen een cruciale rol spelen om de gasleveringszekerheid in Nederland te borgen en er daarvoor geen alternatieven voorhanden zijn. Daarom acht de ACM het aannemelijk dat de samenleving ernstig dreigt te worden ontwricht, indien deze gasopslagen die essentieel zijn voor de borging van de leveringszekerheid voor gas in Nederland geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Binnen de EU zijn in beperkte mate alternatieve gasopslagfaciliteiten beschikbaar, maar deze kunnen geen directe bijdrage leveren aan het borgen van de leveringszekerheid voor gas in Nederland. De desbetreffende opslagfaciliteiten moeten daarvoor in Nederland zijn of direct verbonden aan het Nederlandse gassysteem. Daarom is voor deze Nederlandse opslagactiviteiten ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM ziet dan ook grond om deze activiteit op te nemen in het prioriteringskader.

  • 122. Netbeheerders zijn verantwoordelijk voor het transport en de distributie van gas in Nederland via hun gasnetten. Hiervoor bestaat in Nederland geen reëel alternatief. Het transport en de distributie van gas zijn van belang voor de gasvoorziening in Nederland waaronder ook de verwarming van woningen. De ACM acht het daarom aannemelijk dat als gasnetbeheerders geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen voor het (goed) uitvoeren van hun wettelijke taken, zij de (veilige) voorziening en levering van gas niet goed kunnen borgen en dit ertoe dreigt te leiden dat de samenleving ernstig wordt verstoord of ontwricht. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Daarnaast is het transport van gas voor Nederland, fysiek gebonden aan de Nederlandse gasnetten en is daarvoor redelijkerwijs geen alternatief in de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Daarom neemt de ACM gasnetten op in het prioriteringskader.

  • 123. Voor gasopslagen die nodig zijn voor het borgen van de gasleveringszekerheid in Nederland en voor gasnetbeheerders is niet voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a. Daarom neemt de ACM deze beide subfuncties op onder de functie gasinfrastructuur in categorie 3. ‘Basisbehoeften’.

5.9 Energie: Olie

  • 124. Olie komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie en afbakening

  • 125. De activiteit olie valt uiteen in productie, raffinage, opslag, transport, distributie en levering van en handel in olie.

Toetsing

  • 126. De ACM wijst er op voorhand op dat de processen rond olie in voornoemde lijsten zijn opgenomen om rekening te houden met de gevolgen van (onvoorziene) uitval, verstoring of (digitale) manipulatie van processen rond de olievoorziening. Onvoorziene uitval, verstoring of manipulatie van deze processen kan bijvoorbeeld een bedreiging zijn voor de ecologische veiligheid van de omgeving. Dat is hier niet aan de orde, want de elektriciteitsvoorziening van de bestaande processen en daarmee de veiligheid daarvan is reeds geborgd (zie ook vertrekpunt 2, randnummer 34).

  • 127. Aardolie is een belangrijke brandstof en grondstof voor defensie, de krijgsmacht en hulpverleningsvoertuigen, maar momenteel wordt de Nederlandse oliewinning afgebouwd. De overheid verleent geen nieuwe vergunningen meer om olie te winnen op land en bestaande vergunningen worden herzien en de looptijd ervan soms verkort met het oog op het milieu. Verder importeert Nederland ruwe olie en olieproducten op grote schaal. Voor de productie, raffinage en behandeling van olie zijn meerdere aanbieders.

  • 128. De ACM heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de vraag naar olieproducten zal toenemen. Gelet daarop ligt het in de lijn der verwachting dat deze activiteiten, inclusief de opslag en het transport van olie, met de huidige elektriciteitsvoorziening voldoende geborgd zijn. De ACM heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als de oliesector geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. De strategische olievoorraden zijn reeds aanwezig en gevuld, waardoor de leveringszekerheid op dit vlak is geborgd. De ACM heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat daarvoor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit nodig is. Daarom wordt niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 129. Verder zijn er voor de productie, raffinage en behandeling van olie alternatieven binnen de EU en hoeven deze activiteiten niet in Nederland plaats te vinden om het Nederlands algemeen belang te dienen. Daarom wordt voor de productie, raffinage en behandeling van olie ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Opslag en transport en ook strategische voorraden daarentegen, dienen in Nederland aanwezig te zijn om afnemers in Nederland te voorzien van olie en brandstoffen die daarop zijn gebaseerd. Voor opslag, transport en strategische voorraden van olie wordt daarom wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 130. Aangezien niet is voldaan aan alle drie de beoordelingscriteria, neemt de ACM partijen die vallen onder de activiteit olie niet op in het prioriteringskader.

5.10 Energie: Warmte

  • 131. Warmte komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn en artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450.

Definitie

  • 132. Onder warmte verstaat de ACM thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water. De ACM heeft deze definitie overgenomen uit artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet.50

Afbakening

  • 133. De activiteit warmte valt uiteen in productie, transport/distributie en levering van warmte.

  • 134. Warmteproductie gebeurt op verschillende manieren en door verschillende partijen. Warmte kan worden opgewekt via een warmtekrachtkoppeling en via warmtepompen. Warmte kan ook een restproduct zijn van bijvoorbeeld datacentra of industrie. Verder kan warmte worden verkregen via thermische energie uit (afval)water of de bodem.

  • 135. Warmtetransport en -distributie heeft betrekking op het vervoeren van warmte via een warmtenet naar partijen die zijn aangesloten op het warmtenet.51 Warmtetransport en -distributie via een warmtenet is in de praktijk een activiteit met één aanbieder per verzorgingsgebied.

  • 136. Warmtelevering is op grond van artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet ‘de aflevering van warmte aan verbruikers.’52

  • 137. Artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet koppelt de functies aan rollen.53 Een warmteleverancier is ‘een persoon die zich bezighoudt met de levering van warmte’. Een warmtenetbeheerder is ‘degene die een warmtenet beheert’. De levering van warmte via een warmtenet is toegestaan indien daarvoor op basis van artikel 9 en 10 van de Warmtewet een vergunning is verleend, of als een partij valt onder de uitzonderingen van artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet. De levering van warmte door een verhuurder, een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm vallen hier ook onder.54 De activiteiten warmtetransport en -distributie en warmtelevering zijn op basis van de Warmtewet in de praktijk met elkaar verbonden. Een warmteleverancier is daarmee in de regel ook verantwoordelijk voor het warmtenetbeheer. Daarnaast is in de praktijk de warmtebron vaak verweven met het warmtenet.

Toetsing

  • 138. Warmteleveranciers en warmtenetbeheerders hebben voldoende transportcapaciteit nodig om de leverings- en voorzieningszekerheid te borgen, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat warmte op een afgesproken temperatuur wordt afgeleverd bij de eindverbruikers. Dat geldt voor bestaande én nieuwe netten met het oog op ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van nieuwe wijken. De ACM acht het aannemelijk dat de samenleving ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien partijen die gezamenlijke activiteiten verrichten voor transport en levering van warmte geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, omdat de voorzienings- en leveringszekerheid van warmte dan niet goed is geborgd terwijl warmte wel nodig is om bijvoorbeeld huizen en bedrijven te verwarmen.55 Daarom is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 139. Warmtenetten en andere voorzieningen die nodig zijn om warmte te produceren, transporteren, distribueren en leveren zijn fysiek gebonden aan een locatie. Die moeten zich daarom fysiek in Nederland bevinden om te functioneren. Daarbij wijst de ACM erop dat bij de ontwikkeling van warmtenetten integraal gekeken wordt naar de wijze waarop wordt voorzien in de warmtebehoefte. Indien eenmaal een keuze voor bijvoorbeeld een warmtenet is gemaakt, dan staat daarmee in de praktijk de warmtevoorziening vast. In die situatie is er redelijkerwijs dus geen alternatief voor het warmtenet. Een alternatief buiten Nederland is niet mogelijk voor de productie, het transport, de distributie en levering van warmte. Daarmee wordt voor warmtenetten en andere voorzieningen die nodig zijn om warmte te produceren, transporteren, distribueren en leveren ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Daarom neemt de ACM warmtenetten en andere voorzieningen die nodig zijn om warmte te produceren, transporteren, distribueren en leveren op in het prioriteringskader.

  • 140. Het niet kunnen krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de warmtevoorziening dreigt geen ernstige gevolgen te hebben voor de nationale veiligheid. Omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 3. ‘Basisbehoeften’.56

  • 141. De ACM benadert de warmtevoorziening integraal. De centrale vraag daarbij is of een activiteit of technische installatie/voorziening nodig is voor het transport en de levering van warmte. Eigendom speelt daarbij geen doorslaggevende rol. De warmteproducent of de eigenaar van een warmtebron en de eigenaar van een warmtenet zijn in de praktijk namelijk niet altijd dezelfde partij. Ook in deze situatie dient de warmtelevering te worden geborgd. Om te waarborgen dat de aanvullende transportcapaciteit wordt gebruikt voor het leveren van warmte, bepaalt de ACM dat de warmteleverancier of de warmtenetbeheerder samen met de eigenaar van de warmtebron of een warmteproducent een aanvraag kan indienen voor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de warmtebron of de warmteproducent (zie ook paragraaf 6.2.2, onder Categorie 2 en 3 – gezamenlijke aanvraag). De warmtebron of warmteproducent is namelijk nodig voor de levering van warmte.57 Deze mogelijkheid bestaat ook voor andere warmtevoorzieningen, zoals ontvangstations, die nodig zijn voor het transport en de levering van warmte, maar niet in eigendom zijn van de warmtenetbeheerder of de warmteleverancier. Het initiatief voor het prioriteringsverzoek ligt bij de warmteleverancier of de warmtenetbeheerder. Deze partijen borgen het transport en de levering van warmte en zijn daarom opgenomen in het prioriteringskader. De eigenaar van een warmtebron, een technische voorziening/installatie of een individuele warmteproducent kan zelfstandig geen verzoek om prioriteit indienen. In deze situatie is namelijk niet geborgd dat het verzoek is gekoppeld aan het transport of de levering van warmte.

5.11 Energie: Waterstof

  • 142. Waterstof komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn en artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450.

Definitie

  • 143. Onder de activiteit waterstof vat de ACM de productie, opslag, levering en het transport van waterstof.

Toetsing

  • 144. De waterstofketen is in ontwikkeling. Met het oog op de toekomst kan waterstof een belangrijke rol spelen bij het uitfaseren van gas en het verduurzamen van energie-intensieve bedrijven. Diverse samenhangende maatregelen zijn nodig om de waterstofmarkt op gang te helpen.58 Omdat de waterstofmarkt nog in ontwikkeling is, ziet de ACM op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als partijen binnen de waterstofketen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Er is daarmee niet voldaan aan het eerste criterium. Voor zover de infrastructuur al aanwezig is en gebruikt wordt, is het transport van waterstof fysiek verbonden aan die infrastructuur in Nederland en daarvoor is ook redelijkerwijs geen alternatief in de EU. In zoverre is voor transport wel voldaan aan het tweede en derde criterium. Verder wijst de ACM erop dat productie en opslag van waterstof ook buiten Nederland kunnen plaatsvinden. Ook handel- en leveringsactiviteiten zijn niet gebonden aan een locatie in Nederland. Aangezien de waterstofketen nog in ontwikkeling is, kan op dit moment niet worden vastgesteld dat de productie, opslag en levering van waterstof activiteiten zijn die een groot algemeen belang in Nederland dienen en waarvoor redelijkerwijs geen alternatief is in de EU. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde criterium.

  • 145. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat elektrolysers onder voorwaarden kunnen worden aangemerkt als congestieverzachters in een gebied met invoedingscongestie.

  • 146. Aangezien niet is voldaan aan alle drie de beoordelingscriteria, neemt de ACM partijen die activiteiten verrichten in het kader van de waterstofketen niet op in het prioriteringskader.

5.12 Gezondheidszorg

  • 147. Gezondheidszorg komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 van de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, vijfde lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2, vierde lid, van de Gasleveringszekerheidsverordening, het wetsvoorstel Wbe, artikel 22, derde lid, onderdeel a, van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie

  • 148. De ACM definieert gezondheidszorg als het geheel van zorgverleners (en ondersteunend personeel), instellingen, middelen en activiteiten dat direct gericht is op instandhouding en verbetering van de gezondheidstoestand en/of de mogelijkheid om zelf regie te voeren, en op het reduceren, opheffen, compenseren en voorkomen van tekorten daarin.59

Afbakening

  • 149. Gezondheidszorg is een zeer breed begrip. Gezondheidszorg bevat alle zorgactiviteiten die erop zijn gericht om de gezondheid van patiënten in stand te houden en te verbeteren. Er zijn ook smallere begrippen van gezondheidszorg. Conform stap 6 uit de werkwijze (zie randnummer 47) heeft de ACM gezondheidszorg zo strak mogelijk afgebakend en is daarbij uitgegaan van acute gezondheidszorg, zorg die van belang is om een onnodig beroep op de acute zorg te voorkomen en de bloedvoorziening in Nederland. In de randnummers hierna legt de ACM uit hoe zij deze verschillende categorieën van gezondheidszorg definieert.

  • 150. In artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz60 is ‘acute zorg’ gedefinieerd als ‘zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijk ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of plotseling verergert’. Acute gezondheidszorg is daarmee in algemene zin urgenter dan reguliere zorg.

  • 151. In artikel 8a.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz heeft de wetgever categorieën van zorgaanbieders aangewezen waaraan extra eisen worden gesteld over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg en de voorbereiding op de verlening van acute zorg. Binnen deze categorieën zorgaanbieders heeft de wetgever in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz de zorgaanbieders aangewezen die over een crisisplan dienen te beschikken. Deze zorgaanbieders verlenen acute zorg en maken deel uit van de acute zorgketen. Concreet zijn dit de volgende groepen zorgaanbieders: traumacentra; aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; regionale ambulancevoorzieningen; aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; en apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat de wetgever het van groot belang acht dat deze zorgaanbieders die acute zorg leveren te allen tijde voorbereid zijn op het leveren van zorg aan mensen die met spoed zorg nodig hebben.61 Dit zodat zij in staat zijn om goed te reageren op crisissituaties en rampen.

  • 152. De overige categorieën zorgaanbieders uit artikel 8a.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz verlenen vooral zorg die van belang is om een onnodig beroep op de acute zorg(keten) te voorkomen. Zij hebben niet de verplichting om over een crisisplan te beschikken. Dit betreffen de volgende groepen zorgaanbieders: aanbieders van huisartsenzorg anders dan in huisartsenposten, aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die geen acute zorg verlenen, aanbieders van medisch-specialistische zorg anders dan traumacentra en anders dan aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, apotheken anders dan apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden, aanbieders van verloskundige zorg, aanbieders van wijkverpleging, aanbieders van eerstelijnsverblijf, aanbieders van Wlz-zorg en aanbieders van geriatrische gezondheidszorg.

  • 153. De ACM constateert dat een aantal categorieën van de zorgaanbieders die van belang zijn om een beroep op de acute zorg te voorkomen, (deels) ziet op zorg voor mensen die (tijdelijk) niet (meer) zelfstandig kunnen of mogen wonen, bijvoorbeeld vanwege langdurige psychiatrische klachten, verslavingsproblemen, een verstandelijke beperking of andere lichamelijke of geestelijke kwetsbaarheid. De ACM kwalificeert dergelijke zorg(aanbieders) als ‘verblijfszorg’. Concreet betreft dit de volgende soorten zorg:

    • geestelijke gezondheidszorg die geen acute zorg betreft, voor zover dit ziet op verblijf in een accommodatie voor personen met ernstige psychiatrische aandoeningen op grond van artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b, en artikel 3:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, of op basis van artikel 1, onderdeel b, en artikel 21, eerste lid, ofwel artikel 1, onderdeel b, en artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

    • eerstelijnsverblijf voor zover het gaat om verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg op grond van artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering;

    • Wlz-zorg voor zover dit ziet op verblijf in een instelling voor mensen die blijvend zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg nabij of permanent toezicht op grond van artikel 1.1.1, onder 1 en artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wlz; en

    • geriatrische revalidatiezorg voor zover dit ziet op verblijf in een instelling waarbij integrale en multidisciplinaire revalidatiezorg zoals specialisten ouderengeneeskunde die plegen te bieden in verband met kwetsbaarheid en complexe multimorbiditeit met als doel herstel of verbetering van het functioneren en de participatie in de maatschappij van de verzekerde op grond van artikel 2.5c van het Besluit zorgverzekering.

  • 154. De ACM zal de collectieve woonvormen voor verblijfszorg genoemd in het voorgaande randnummer niet toetsen aan de beoordelingscriteria onder de functie ‘gezondheidszorg’. Verblijfszorg valt volgens de ACM onder de functie ‘woonbehoefte’, omdat verblijfszorg ook een belangrijke (tijdelijke) woonvoorziening is voor kwetsbare personen met een doorlopende zorgbehoefte.

  • 155. Op grond van de Wet inzake de bloedvoorziening is er één partij verantwoordelijk voor het borgen van een doelmatige bloedvoorziening. Een doelmatige bloedvoorziening is randvoorwaardelijk voor het verlenen van gezondheidszorg.

  • 156. De ACM zal hierna eerst toetsen of gezondheidszorg in algemene zin voldoet aan de beoordelingscriteria. Vervolgens beoordeelt zij achtereenvolgens aanbieders van acute gezondheidszorg, aanbieders van zorg die van belang is om een beroep op de acute zorg te voorkomen en de partij die de bloedvoorziening in Nederland borgt.

Toetsing

Gezondheidszorg in algemene zin

  • 157. Gezondheidszorg is een zeer brede sector. In algemene zin heeft de ACM geen reden om aan te nemen dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als de sector gezondheidszorg geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. Daarnaast is gezondheidszorg in algemene zin te breed om in generieke zin te kunnen beoordelen of deze zorg in Nederland moet plaatsvinden en of hier redelijkerwijs geen alternatieven voor zijn binnen de EU. Dat ziet de ACM anders voor smallere afbakeningen van gezondheidszorg.

Acute gezondheidzorg

  • 158. Indien aanbieders van acute zorg in algemene zin geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, acht de ACM het aannemelijk dat de fysieke veiligheid van personen in Nederland ernstig dreigt te worden geschaad. Personen kunnen namelijk ernstige gezondheidsschade oplopen als zij niet tijdig worden behandeld, dan wel overlijden. Dit geldt voor alle aanbieders van acute zorg, omdat voor alle acute zorgaanbieders hoge eisen worden gesteld aan de beschikbaarheid ervan. Daarom is voor aanbieders van acute zorg voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Ook is voldaan aan het tweede en derde criterium. Acute gezondheidzorg is vanuit zorgverleningsperspectief plaats- en locatiegebonden en dient dus in Nederland plaats te vinden om zorg te leveren aan patiënten in Nederland. Hiervoor zijn redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU.

  • 159. De ACM neemt aanbieders van acute zorg op in het prioriteringskader. Omdat acute gezondheidszorg voldoet aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

Zorg die van belang is om een beroep op de acute zorg te voorkomen

  • 160. Hierna zal de ACM de overige categorieën zorgaanbieders die zijn aangewezen op grond van artikel 8a.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en die zorg verlenen om een onnodig beroep op de acute zorg(keten) te verlenen, hierna toetsen aan de beoordelingscriteria.62

  • 161. Er zijn in Nederland veel (particuliere) aanbieders van algemene huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg die geen acute zorg verlenen, reguliere apothekersdiensten, verloskundige zorg, wijkverpleging, Wlz-zorg die (deels) thuis geboden wordt en ambulante geriatrische revalidatiezorg. Voor al deze groepen zorgaanbieders geldt dat er regionaal meerdere reële alternatieven beschikbaar zijn. Voor al deze categorieën zorgaanbieders, behoudens de aanbieders van wijkverpleging en Wlz-zorg die thuis geboden wordt, geldt daarnaast dat deze zorg in ziekenhuizen aangeboden wordt. De ACM heeft daarom geen reden om aan te nemen dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, er ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht, als deze activiteiten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Dat betekent dat deze categorieën zorgaanbieders niet aan het eerste beoordelingscriterium voldoen. Al deze zorg moet wel in Nederland plaatsvinden om het Nederlands algemeen belang te dienen en hiervoor bestaan redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU. Daarmee is voor al deze zorgaanbieders wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Omdat deze aanbieders niet voldoen aan alle drie beoordelingscriteria, ziet de ACM geen grond om deze activiteiten op te nemen in het prioriteringskader.

  • 162. Aanbieders van medisch-specialistische zorg die van belang zijn om een beroep op de acute zorg te voorkomen is een brede groep waaronder veel uiteenlopende zorginstellingen vallen.63

  • 163. Algemene en categorale ziekenhuizen verlenen zowel acute zorg als bedoeld in artikel 8a.5 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in het geval van crisissituaties als meer generieke niet-acute patiëntenzorg. Voor patiënten is het van groot belang dat algemene en categorale ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om zo goed mogelijk patiëntenzorg aan te bieden in spoedeisende en niet-spoedeisende situaties. Indien deze zorg niet regionaal geborgd is, moeten patiënten verder reizen of langer wachten op een behandeling. De ACM acht het aannemelijk dat de fysieke veiligheid van personen op regionaal niveau hierdoor ernstig in gevaar dreigt te komen als deze ziekenhuizen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen voor het uitvoeren van hun taken. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Deze ziekenhuizen moeten zich in Nederland bevinden en hiervoor bestaat redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt algemene en categorale ziekenhuizen als zelfstandige subfunctie op in het prioriteringskader. Omdat algemene en categorale ziekenhuizen voldoen aan criterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

  • 164. De overige zorginstellingen die medisch-specialistische zorg verlenen die van belang is om een beroep op de acute zorg te voorkomen64, neemt de ACM niet op in het prioriteringskader. Deze medisch-specialistische zorg wordt door meerdere aanbieders aangeboden, waaronder ook door algemene en categorale ziekenhuizen die de ACM al opneemt in het prioriteringskader. De ACM acht het daardoor niet aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor dit type zorgaanbieder ertoe dreigt te leiden dat de nationale veiligheid ernstig wordt geschaad, ernstig afbreuk wordt gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht. Daarmee wordt niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Van patiënten die dergelijke zorg nodig hebben kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij hiervoor naar een andere lidstaat in de EU reizen om deze zorg te krijgen. Daarmee is wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

Bloedvoorziening

  • 165. Op grond van artikel 3 van de Wibv heeft de Minister van VWS één bloedvoorzieningsorganisatie aangewezen als de enige partij die bevoegd is om in Nederland bloed in te zamelen, bloedproducten te bewerken en zorg te dragen voor de beschikbaarheid ervan (namelijk: Sanquin). Dit betekent dat deze partij een essentiële en unieke rol vervult binnen de Nederlandse gezondheidszorg en dat voor het borgen van een betrouwbare en doelmatige bloedvoorziening in Nederland geen alternatief bestaat. Als deze partij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen voor het uitvoeren van haar wettelijke taak, dan acht de ACM het aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad. Zonder tijdige bloedvoorziening kunnen zorgaanbieders hun activiteiten niet of niet goed uitvoeren. De fysieke veiligheid van personen is in dat geval niet geborgd. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Artikel 3 van de Wibv verplicht dat de aangewezen instantie in Nederland is gevestigd. Ook geldt in de basis een verbod op de invoer van bloedproducten uit andere landen. Daarmee moeten deze activiteiten in Nederland plaatsvinden en is er redelijkerwijs geen alternatief voor deze activiteiten binnen de EU. Dat betekent dat ook is voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 166. De ACM neemt de bloedvoorzieningsorganisatie die is aangewezen door de Minister van VWS op in het prioriteringskader. Zij is verantwoordelijk voor de bloedvoorziening in Nederland en voldoet aan criterium (i) onder a. Daarom neemt de ACM de bloedvoorzieningsorganisatie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

5.13 Levensmiddelen

  • 167. Levensmiddelen komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 2 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn en artikel 2, elfde lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450.

Definitie en afbakening

  • 168. De ACM verstaat onder de activiteit levensmiddelen de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen.

Toetsing

  • 169. Er zijn in Nederland veel verschillende partijen actief die zich bezighouden met de productie en verwerking van levensmiddelen. De ACM heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als die partijen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Er is daarmee niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder is het niet nodig dat de productie en verwerking in Nederland plaatsvindt om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. De productie en verwerking kan namelijk ook in andere lidstaten van de EU plaatsvinden, waarna de producten voor zover nodig in Nederland worden geïmporteerd. Daarom is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 170. Ook voor de distributie zijn er in Nederland veel verschillende partijen actief. De ACM acht het daarom niet aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als die partijen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen.

  • 171. Aangezien de distributie van levensmiddelen in Nederland moet plaatsvinden, ligt het niet voor de hand dat er redelijkerwijs alternatieven in de EU beschikbaar zijn. hiermee wordt wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 172. De ACM neemt de activiteit levensmiddelen niet op in het prioriteringskader.

5.14 Nucleair

  • 173. Nucleaire activiteiten komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder artikel 3 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie en afbakening

  • 174. De ACM verstaat onder nucleaire activiteiten het vrijmaken van kernenergie, vervaardigen, bewerken of verwerken van splijtstoffen, of de opslag ervan.

  • 175. Een partij die nucleaire activiteiten uitvoert, moet op grond van artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet65 beschikken over een vergunning. De ACM bakent de functie nucleair daarom af tot partijen die beschikken over zo’n vergunning.

Toetsing

  • 176. De ACM wijst er op voorhand op dat nucleaire processen in voornoemde lijsten zijn opgenomen om rekening te houden met de gevolgen van (onvoorziene) uitval, verstoring of (digitale) manipulatie van nucleaire processen. Onvoorziene uitval, verstoring of manipulatie van deze processen kan bijvoorbeeld een bedreiging zijn voor de fysieke veiligheid van mensen en de ecologische veiligheid van de omgeving. Dat is hier niet aan de orde, want de elektriciteitsvoorziening van de bestaande nucleaire processen en daarmee de veiligheid daarvan is reeds geborgd (zie ook vertrekpunt 2, randnummer 34).

  • 177. De ACM acht het in algemene zin niet aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien partijen die nucleaire activiteiten verrichten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder is het niet nodig dat de activiteiten van deze partijen in Nederland moeten plaatsvinden om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. Zij kunnen ook redelijkerwijs actief zijn in andere lidstaten van de EU. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 178. De ACM neemt nucleaire activiteiten niet op in het prioriteringskader. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat partijen die actief zijn op het gebied van zeer sensitieve nucleaire technologie kunnen vallen onder de functie ‘zeer sensitieve technologieën’ (zie paragraaf 5.25).

5.15 Onderwijs

  • 179. Onderwijs komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder artikel 2, vierde lid, van de Gasleveringszekerheidsverordening en het wetsvoorstel voor de Wbe.

Definitie

  • 180. Onder de activiteit ‘onderwijs’ verstaat de ACM voor dit besluit alle bij wet geregelde vormen van onderwijs.66

Afbakening

  • 181. De overheid heeft een zorgplicht op het gebied van onderwijs.67 De ACM splitst onderwijs uit in onderwijs dat wettelijk verplicht moet worden gevolgd en onderwijs dat niet wettelijk verplicht moet worden gevolgd.

  • 182. Op basis van de artikelen 2 tot en met 4c van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet)68 geldt voor jongeren tot 18 jaar een leer- en kwalificatieplicht. Jongeren tot 18 jaar zijn verplicht om onderwijs te volgen, tenzij zij een startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is blijkens artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet een mbo-, havo- of vwo-diploma. Jongeren tot 18 jaar zijn dus verplicht om onderwijs te volgen, tenzij zij een mbo-, havo- of vwo-diploma hebben. Op basis van de systematiek van de Leerplichtwet kwalificeert de ACM het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo hieronder als wettelijk verplicht onderwijs.

  • 183. Het hbo en het wo vallen onder onderwijs dat niet wettelijk verplicht is, omdat deze onderwijsvormen niet vallen onder de startkwalificatie.

Toetsing

  • 184. Er zijn meerdere aanbieders van bij wet geregeld niet verplicht onderwijs en het aangeboden onderwijs op dit punt is divers. Er zijn dus alternatieven, met name op het gebied van het hbo en wo. Als de ACM het niet verplichte onderwijs toetst aan de beoordelingscriteria, dan komt zij tot de conclusie dat deze geen prioriteit krijgt. Niet verplicht onderwijs heeft geen rol bij de nationale veiligheid. Hiermee is niet voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a. Daarnaast acht de ACM het niet aannemelijk dat er ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening en evenmin dat de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als deze aanbieders geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Hierbij acht de ACM het van belang dat deze aanbieders niet voorzien in het aanbod van onderwijs dat cruciaal is voor jongeren met een leer- en/of kwalificatieplicht. Bovendien zijn er meerdere alternatieve onderwijsaanbieders van niet verplicht onderwijs binnen Nederland. Hiermee is ook niet voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder b en c. Overigens is het niet nodig dat niet verplicht onderwijs in Nederland plaatsvindt om een groot belang in Nederland te dienen. Voor dit soort onderwijs zijn er redelijkerwijs alternatieven binnen de EU. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 185. Dit is anders bij aanbieders van wettelijk verplicht onderwijs. De ACM acht het van cruciaal belang dat netcongestie niet belemmert dat er regionaal voldoende alternatieve aanbieders van wettelijk verplicht onderwijs zijn, zodat jongeren met een leer- en/of kwalificatieplicht voldoende keuzeruimte hebben om aan hun wettelijke onderwijsplicht te kunnen voldoen. Als aanbieders van wettelijk verplicht onderwijs geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, dan dreigt dat er naar het oordeel van de ACM toe te leiden dat er ernstig afbreuk wordt gedaan aan de goede publieke dienstverlening op regionaal en nationaal niveau. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium, onder b. Gelet op het regionale aspect dat de ACM hiervoor in haar beoordeling heeft betrokken, staat volgens de ACM ook vast dat wettelijk verplicht onderwijs in Nederland moet worden aangeboden om een belang in Nederland te dienen en is daarvoor redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 186. Wettelijk verplicht onderwijs is een basisbehoefte. Er is niet voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a. Daarom neemt de ACM deze onderwijsvormen op in categorie 3. ‘Basisbehoeften’.

5.16 Onderzoek

  • 187. Onderzoek komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 2 bij de NIS2-Richtlijn.

Definitie en afbakening

  • 188. Onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksorganisaties. De ACM definieert een onderzoeksorganisatie als een entiteit die als hoofddoel heeft het verrichten van toegepast onderzoek of experimentele ontwikkeling met het oog op de exploitatie van de resultaten van dat onderzoek voor commerciële doeleinden, met uitsluiting van onderwijsinstellingen.

Toetsing

  • 189. Onderzoeksorganisaties richten zich in de regel op uiteenlopende gebieden. Daarnaast hebben onderzoeksorganisaties in de regel geen taak op het gebied van de nationale veiligheid en hebben zij niet noodzakelijkerwijs raakvlak met de publieke dienstverlening. Daarom bestaat voor de ACM geen aanleiding te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden of ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening als onderzoeksorganisaties geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Ook acht de ACM het niet aannemelijk dat de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als onderzoeksorganisaties geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarom is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 190. Daarnaast is het niet nodig dat de onderzoeksactiviteiten in Nederland plaatsvinden om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. Deze activiteiten kunnen ook plaatsvinden in andere lidstaten van de EU. Daarmee is evenmin voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 191. De ACM neemt deze functie niet op in het prioriteringskader. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat dit anders kan zijn voor organisaties die actief zijn op het gebied van een activiteit die wel in het prioriteringskader is opgenomen, zoals ‘zeer sensitieve technologieën’ (zie paragraaf 5.25).

5.17 Post- en koeriersdiensten

  • 192. Post- en koeriersdiensten komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 2 bij de NIS2-Richtlijn.

Definitie

  • 193. De activiteit post- en koeriersdiensten bestaat uit het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen.

Afbakening

  • 194. Post- en koeriersdiensten kunnen door verschillende partijen worden uitgevoerd. Daarnaast bestaat er een universele postdienst.69 De universele postdienst omvat een aantal postdiensten dat in heel Nederland voor iedereen tegen gelijke en betaalbare tarieven beschikbaar moet zijn. De universele postdienst wordt in Nederland op grond van artikel 15 van de Postwet 2009 uitgevoerd door PostNL.

Toetsing

  • 195. Er zijn meerdere aanbieders van post- en koeriersdiensten in Nederland. De ACM acht het daarom niet aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien die aanbieders geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Aan het eerste beoordelingscriterium is dus niet voldaan. De activiteiten van deze partijen dienen in Nederland plaats te vinden, aangezien post opgehaald en bezorgd dient te worden binnen Nederland. Daarvoor is redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee wordt wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 196. Voor de universele postdienst is maar één aanbieder, namelijk PostNL. De ACM heeft hier echter ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien PostNL geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit krijgt. Van belang hierbij is dat PostNL haar huidige transportcapaciteit behoudt en de ACM het daarom het daarom aannemelijk acht dat de huidige dienstverlening van PostNL geborgd blijft. Tegelijkertijd neemt de vraag naar de universele postdienst jaarlijks af – onder meer vanwege alternatieve communicatiewijzen, zoals digitale communicatie – en is er op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat uitbreiding van deze dienst aan de orde is. Het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit zal er daarom dan ook niet aan in de weg staan dat PostNL de (afnemende) bestaande universele postdienst kan verzorgen. Overigens moet de universele postdienst (fysiek) in Nederland plaatsvinden. Voor deze postdienst is binnen de EU redelijkerwijs geen alternatief beschikbaar die de binnenlandse post kan bezorgen. Aan het tweede en derde beoordelingscriterium is dus wel voldaan.

  • 197. De ACM neemt de activiteit post- en koeriersdiensten en de universele postdienst niet op in het prioriteringskader.

5.18 Ruimtevaart

  • 198. Ruimtevaart komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn en artikel 2, tiende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450.

Definitie en afbakening

  • 199. Onder de activiteit ruimtevaart verstaat de ACM het lanceren, het bedienen van de vlucht of het geleiden van ruimtevoorwerpen in de kosmische ruimte, inclusief de grondstations die nodig zijn voor ruimtevaart.

Toetsing

  • 200. De activiteit ruimtevaart is breed. Hoewel de ACM het belang van ruimtevaart onderkent, meent de ACM dat de partijen die onder deze activiteit vallen geen specifieke of eigen rol hebben bij het borgen van de nationale veiligheid. Deze partijen hebben evenmin een eigen publieke taak en zelfstandige rol binnen de Nederlandse samenleving. Daarom ziet de ACM geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden of dat ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening. Ook acht de ACM het niet aannemelijk dat de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien deze partijen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder is het niet nodig dat de partijen die onder de activiteit ruimtevaart vallen zich in Nederland bevinden om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. De activiteiten kunnen namelijk ook in andere lidstaten van de EU plaatsvinden. Daarom is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 201. De ACM neemt ruimtevaart niet zelfstandig op in het prioriteringskader. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat specifieke ruimtevaartactiviteiten onder ‘veiligheidsdiensten’ of ‘zeer sensitieve technologie’ kunnen vallen (zie paragraaf 5.20 en 5.25).

5.19 Telecommunicatie

  • 202. Telecommunicatie komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 3 van het Bbni en de NCTV lijst.

Definitie

  • 203. De ACM verstaat onder telecommunicatie aanbieders van elektronische communicatienetwerken en aanbieders van elektronische communicatiediensten.

Afbakening

  • 204. De ACM maakt een onderscheid tussen niet-openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatienetwerken.

  • 205. Het landelijke communicatiesysteem voor de hulpdiensten (hierna: C2000), het Gemeenschappelijk Meldkamer Systeem (hierna: GMS), de noodcommunicatievoorziening (hierna: NCV) en het Netherlands Armed Forces Integrated Network (hierna: NAFIN) maken voor hun dienstverlening gebruik van niet-openbare elektronische communicatienetwerken.

  • 206. Openbare elektronische communicatienetwerken worden breed gebruikt voor communicatie binnen de samenleving. Onder die netwerken vallen openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet en voor zover op grond van artikel 2.1 van de Telecommunicatiewet melding is gedaan bij de ACM.

Toetsing

  • 207. De ACM acht het aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden indien partijen die communicatienetwerken en -diensten aanbieden voor C2000, GMS, NCV en NAFIN geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Voor informatieverschaffing en -uitwisseling is de Nederlandse bevolking in crisissituaties afhankelijk van de toegang tot alarm- en waarschuwingsdiensten. Verder dienen overheidsdiensten over onderwerpen van nationale veiligheid en in crisissituaties te kunnen communiceren via daarvoor aangelegde afgesloten en beveiligde communicatiekanalen. Als die communicatie niet via een betrouwbare verbinding kan plaatsvinden, dan leidt dat tot grote gevolgen voor de nationale veiligheid, zoals de territoriale, fysieke en ecologische veiligheid binnen Nederland. Daarmee wordt voldaan aan het eerste beoordelingscriterium onder a.

  • 208. Daarnaast zijn de communicatienetwerken en -diensten voor C2000, GMS, NCV en NAFIN fysiek gebonden aan Nederland en dienen zij in Nederland te staan en te worden geleverd om een groot algemeen belang te dienen. Er bestaan binnen de EU redelijkerwijs geen andere alternatieven voor de correcte uitvoering van beveiligde communicatiekanalen. Daarmee wordt ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 209. De hiervoor genoemde communicatienetwerken zijn van groot belang voor de nationale veiligheid en voldoen aan boordelingscriterium (i) onder a. Daarom neemt de ACM partijen die deze activiteiten verrichten op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

  • 210. De alarmdiensten 112 en NL-Alert maken gebruik van en vallen samen met openbare (tele)communicatienetwerken. De ACM stelt mede op basis van de zienswijzen vast dat er geen onderscheid kan en mag worden gemaakt in datastromen op openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken.70 De dienstverlening van 112 en NL-Alert over deze netwerken is door de wetgever geborgd via de Telecommunicatiewet.71 De ACM neemt deze diensten daarom niet zelfstandig op in het prioriteringskader.

  • 211. Openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken zijn een randvoorwaarde voor een goed functionerende digitale maatschappij. Partijen binnen en buiten het prioriteringskader zijn voor hun functioneren en dienstverlening aan mensen en bedrijven afhankelijk van deze netwerken. In algemene zin, en bij noodsituaties zoals via 112 en NL-Alert, vindt communicatie (berichten en spraak) tussen mensen, bedrijven en andere organisaties plaats via deze netwerken. Deze netwerken worden ook gebruikt om muziek en video te streamen, om te gamen en voor sociale media. Zoals in het voorgaande randnummer is opgemerkt, is het technisch niet mogelijk en juridisch niet toegestaan om onderscheid te maken tussen deze verschillende gebruiksdoelen. Uit de zienswijzen blijkt ook dat het energieverbruik van de netwerken niet afhankelijk is van de hoeveelheid dataverkeer die over het netwerk gaat.

  • 212. Mede dit maakt dat de ACM het niet aannemelijk acht dat de nationale veiligheid ernstig dreigt te worden geschaad indien openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Dit zou mogelijk anders zijn ten aanzien van de dienstverlening van 112 en NL-Alert. Op dit punt stelt de ACM evenwel vast dat deze dienstverlening is geborgd via voorzieningen in de Telecommunicatiewet.

  • 213. Voor de Nederlandse maatschappij zijn goed functionerende openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken evenwel zeer belangrijk. De samenleving wordt namelijk steeds digitaler en goed functionerende netwerken zijn daarbij een randvoorwaarde. Volgens de ACM is daarom aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de activiteit telecommunicatie ertoe leidt dat de samenleving ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium, onder c. Hoewel het niet mogelijk is deze activiteit zo af te bakenen dat de transportcapaciteit voor deze netwerken enkel wordt gebruikt voor gebruiksdoelen die van groot belang zijn voor de Nederlandse samenleving, wijst de ACM erop dat het energieverbruik van de netwerken niet afhankelijk is van de hoeveelheid dataverkeer die over het netwerk gaat. Het gebruik van de netwerken voor andere functies die niet in het prioriteringskader zijn opgenomen, heeft op zich dus geen invloed op de behoefte aan transportcapaciteit van deze netwerken. Die behoefte was een aandachtpunt voor de ACM dat de basis vormde voor de derde consultatievraag bij het ontwerpbesluit.72

  • 214. Openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken zijn fysiek en locatie gebonden. Er is in Nederland een beperkt aantal aanbieders van deze netwerken en er is geen alternatief voor deze netwerken. Het is verder niet mogelijk dat de netwerken buiten Nederland liggen om diensten binnen Nederland te verlenen. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 215. Omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM de aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken op in categorie 3. ‘Basisbehoeften’.

5.20 Veiligheidsdiensten

  • 216. Veiligheidsdiensten komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder artikel 2, vierde lid, van de Gasleveringszekerheidsverordening, het wetsvoorstel voor de Wbe en artikel 22, derde lid, onderdeel a, van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit.

Definitie

  • 217. De ACM definieert veiligheidsdiensten als de organisaties die in Nederland de territoriale, fysieke en ecologische veiligheid, de sociale stabiliteit en de internationale rechtsorde borgen.

Afbakening

  • 218. In Nederland zijn de veiligheidsdiensten verantwoordelijk voor het borgen van de nationale veiligheid en de openbare orde. Het gaat concreet om de ambulanceposten, de brandweer, de meldkamers, de politie, defensie/krijgsmacht, AIVD, MIVD, NCTV, Europol, RIVM, Douane, justitie en het gevangeniswezen.

Toetsing

  • 219. Indien veiligheidsdiensten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, dan dreigt de nationale veiligheid ernstig te worden geschaad. De ACM acht het aannemelijk dat er dan grote risico’s ontstaan voor de algehele veiligheid van de Nederlandse maatschappij. Aan het eerste beoordelingscriterium is daarmee voldaan. Het staat verder vast dat veiligheidsdiensten in Nederland moeten zijn gevestigd om de nationale veiligheid te borgen. De nationale veiligheid heeft namelijk direct betrekking op het Nederlandse grondgebied. Er bestaat binnen de EU redelijkerwijs geen alternatief voor deze veiligheidsdiensten. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 220. Specifiek over Europol merkt de ACM op dat de ACM het aannemelijk acht dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen als zij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen, gelet op haar ondersteunende rol aan politie en veiligheidsdiensten. Europol is een Europese dienst waarvoor Nederland op grond van het Zetelverdrag73 de verplichting draagt om deze dienst te faciliteren. De activiteiten van Europol moeten gelet op het Zetelverdrag in Nederland plaatsvinden, er zijn redelijkerwijs geen alternatieven in de EU. Dit maakt dat aan alle beoordelingscriteria is voldaan.

  • 221. Wat betreft het RIVM acht de ACM het eveneens aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen als het geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. Het RIVM is namelijk de enige bij wet aangewezen organisatie in Nederland die de verspreiding en bestrijding van infectieziekten continu monitort en de middelen en expertise in huis heeft om snel te reageren op infectie-gerelateerde dreigingen. Ook doet het RIVM onderzoek naar de kwaliteit van de leefomgeving, metingen naar gevaarlijke stoffen na een ongeluk of ramp, onderzoek naar verschillende vormen van straling en adviseert het de relevante autoriteiten hierover. Indien het RIVM geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen en niet naar behoren zijn taken kan uitvoeren door een gebrek aan elektriciteit, dreigen er grote risico’s voor de volksgezondheid en de fysieke en ecologische veiligheid. Verder is het RIVM een Nederlandse rijksdienst die vanuit Nederland opereert in het belang van Nederland, staat vast dat het RIVM deze activiteiten in Nederland uit moet voeren en zijn er hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU. Daarmee voldoet het ook aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 222. De veiligheidsdiensten zijn nodig om de nationale veiligheid in Nederland te borgen. Het niet kunnen krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit hiervoor dreigt ernstige gevolgen te hebben voor de nationale veiligheid (beoordelingscriterium (i) onder a), daarom vallen zij in categorie 2. ‘Veiligheid’.

5.21 Vervoer: openbaar vervoer

  • 223. Openbaar vervoer komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, tweede lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie

  • 224. De ACM definieert de activiteit openbaar vervoer als voor eenieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling of op afroep met een auto, bus, veerpont, veerboot, de Waddenveren, trein, metro, tram of via een geleide systeem voortbewogen voertuig.

Afbakening

  • 225. De ACM bakent het openbaar vervoer af tot partijen die een publieke opdracht hebben om het openbaar vervoer te verlenen via een concessie of een met een concessie gelijkgestelde overeenkomst met een bestuursorgaan of die op een andere wijze een contract met een bestuursorgaan hebben voor het verlenen van personenvervoer.

  • 226. In aanvulling verstaat de ACM de TESO ook onder openbaar vervoer. De TESO onderhoudt zelfstandig de verbinding en het personenvervoer tussen Texel en het vasteland van Nederland. De TESO valt feitelijk niet onder de definitie van openbaar vervoer, maar vervult in de praktijk dezelfde functie als de overige Waddenveren. 74

Toetsing

  • 227. Het openbaar vervoer is cruciaal voor iedereen in Nederland om zelfstandig te reizen en zich te kunnen verplaatsen. Ook bij de bouw van nieuwe wijken is een goede koppeling met het openbaar vervoer van groot belang voor de bereikbaarheid en leefbaarheid van die gebieden. Een goed werkend openbaar vervoersysteem betreft daarnaast een publieke taak. Indien partijen die de publieke taak hebben om het openbaar vervoer te verzorgen, geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, dan acht de ACM het aannemelijk dat ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening. Indien die partijen niet meer kunnen voldoen aan de voorwaarden in hun concessie of overeenkomst, kan de integriteit van het Nederlandse mobiliteitssysteem in gevaar komen en tot gevolg hebben dat personen zich niet meer (makkelijk) kunnen verplaatsen en mensen beperkt worden in hun deelname aan de samenleving. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 228. Verder moet het openbaar vervoer in Nederland plaatsvinden. Het gaat daarbij om de fysieke infrastructuur: spoorwegen, tram- en metrolijnen, stations, haltes en vaarroutes binnen Nederland. Hiervoor is redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is ook aan het tweede en derde beoordelingscriterium voldaan.

  • 229. Het is niet aannemelijk dat er ernstige gevolgen voor de nationale veiligheid dreigen indien partijen die het openbaar vervoer verzorgen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 3. ‘Basisbehoeften’.

5.22 Vervoer: verkeersveiligheid

  • 230. Vervoer en verkeersveiligheid komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, tweede lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 2 van het Bbni, de NCTV lijst, het Deltaprogramma 2021 en het LCP-O.

Definitie

  • 231. De activiteit vervoer kan worden onderverdeeld in lucht-, spoor-, water- en wegvervoer. Verkeersveiligheid gaat om het veilig kunnen plaatsvinden van vervoer.

Afbakening

  • 232. De ACM maakt een onderscheid tussen (verkeers-)veiligheid en uitbreiding van vervoersactiviteiten.

  • 233. Onder verkeersveiligheid verstaat de ACM bij luchtvervoer een veilige vlucht- en vliegtuigafhandeling, waaronder Luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) en Eurocontrol (ook wel: Maastricht Upper Area Control, of: MUAC) vallen. Hieronder vallen bijvoorbeeld luchtverkeerstorens. Bij spoorvervoer verstaat de ACM onder verkeersveiligheid de infrastructuur die is gekoppeld aan de veiligheid van het (hoofd)spoorweginfrastructuur. Onder vervoer over water verstaat de ACM het veilig afwikkelen van scheepvaartverkeer. Onder wegvervoer verstaat de ACM het beheer van weginfrastructuur die is gekoppeld aan de veiligheid op de wegen. Onder de verkeersveiligheidsinstallaties bij spoor-, water- en wegvervoer vallen bijvoorbeeld tunnels, bruggen, viaducten, stoplichten, camera’s, matrixborden en openbare verlichting.

  • 234. Onder de uitbreiding van de vervoersactiviteiten verstaat de ACM een uitbreiding van het aantal vervoersbewegingen, bijvoorbeeld een uitbreiding van de vluchtbewegingen. De ACM toetst deze twee onderdelen van vervoer separaat aan de beoordelingscriteria.

Toetsing

  • 235. Indien voornoemde verkeersveiligheidsinstallaties geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, acht de ACM het aannemelijk dat de fysieke veiligheid van mensen ernstig dreigt te worden geschaad. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder dienen de verkeersveiligheidsinstallaties in Nederland aanwezig te zijn om de verkeersveiligheid in Nederland te dienen. Binnen de EU bestaan hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 236. Omdat verkeersveiligheid van luchtwegen, spoorwegen, waterwegen en wegen voldoet aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

  • 237. Als de uitbreiding van vervoersactiviteiten, niet zijnde openbaar vervoer75, door de lucht, over het water en over de weg geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen, ziet de ACM geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden. Het huidige niveau van verkeersbewegingen blijft bestaan. Daarnaast is het openbaar vervoer een reëel alternatief. Er is dus niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Vervoer over weg en water kan alleen in Nederland plaatsvinden, aangezien de (water)wegen gekoppeld zijn aan Nederland. Derhalve is voor vervoer over weg en water voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Voor luchtvervoer ziet de ACM dit anders, aangezien gebruikers van deze vorm van vervoer ook gebruik kunnen maken van andere luchthavens in Nederland of de EU. Daarmee is niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Omdat voor de uitbreiding van vervoersactiviteiten niet is voldaan aan alle drie de beoordelingscriteria neemt de ACM deze activiteiten niet op in het prioriteringskader.

5.23 Waterbeheer

  • 238. Waterbeheer komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder bijlage 1 bij de NIS2-Richtlijn, de bijlage bij de CER-Richtlijn, artikel 2, negende lid, van gedelegeerde Verordening 2023/2450, artikel 3 van het Bbni, de NCTV lijst en het Deltaprogramma 2021.

Definitie

  • 239. De ACM definieert de activiteit waterbeheer als alle maatregelen die nodig zijn om de waterveiligheid in Nederland te borgen. Waterveiligheid omvat alle maatregelen die nodig zijn om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van hoog water en overstromingen. Daarnaast valt onder waterbeheer ook de zuivering van (stedelijk) afvalwater.

Afbakening

  • 240. Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 201376 is het directoraat-generaal Rijkswaterstaat (hierna: Rijkswaterstaat) belast met de aanleg, het beheer en het onderhoud van waterstaatswerken en wegen in beheer bij het Rijk en daarmee samenhangende activiteiten.77

  • 241. Op grond van artikel 1 van de Waterschapswet78 zijn waterschappen aangewezen voor het beheer van watersystemen en de zuivering van stedelijk afvalwater. Het beheer van watersystemen is er onder meer op gericht om overstromingen, wateroverlast en waterschaarste te voorkomen en waar nodig te beperken. De zuiveringstaak is erop gericht om al het stedelijk afvalwater te zuiveren dat via de openbare riolering naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (zuiveringtechnisch werk) gaat. Onder deze taak valt tevens de aanleg en het beheer van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Dit is geregeld in artikel 2.17, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de Omgevingswet.79 De taak van de waterschappen op het vlak van zuivering van stedelijk afvalwater kan op grond van artikel 2.17, tweede en derde lid, van de Omgevingswet worden uitbesteed aan derden. Deze vormen van uitbesteding vallen dus ook onder het waterbeheer.

  • 242. Uit artikel 2.16 van de Omgevingswet volgt dat de gemeente een zorgtaak heeft om afvalwater in te zamelen. Op grond van artikel 3.16 van het Besluit kwaliteit leefomgeving draagt de gemeente zorg voor de aanleg, het beheer en onderhoud van een openbaar vuilwaterriool. Daarbij is de gemeente verantwoordelijk voor het transport van het vuilwater naar een zuiveringstechnisch werk, zoals een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Toetsing

  • 243. Indien Rijkswaterstaat of de waterschappen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen voor hun taken op het gebied van waterbeheer, is de waterveiligheid in Nederland niet langer geborgd, met overstromingsrisico’s tot gevolg. Dit soort risico’s zijn een direct gevaar voor de fysieke en ecologische veiligheid van mensen, gebouwen en de natuur in Nederland. De ACM acht het dan ook aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden indien Rijkswaterstaat of de waterschappen hiervoor geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Om de waterveiligheid in Nederland te borgen moeten bijvoorbeeld pompen, primaire en regionale waterkeringen en gemalen, maar ook sluizen worden ingezet en dijken worden verzwaard. Dit is aan fysieke locaties in Nederland gebonden en daarvoor bestaat redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 244. De ACM wijst erop dat de kwaliteitseisen voor de inzameling van stedelijk afvalwater recent zijn aangescherpt.80 Indien de waterschappen het stedelijk afvalwater niet (goed) kunnen zuiveren, vervuilt dat het grond- en oppervlakte water in Nederland. Dit heeft direct effect op de fysieke veiligheid en volksgezondheid, omdat drinkwater in Nederland wordt gewonnen uit grond- en oppervlakte water. Daarnaast is de waterkwaliteit van het grond- en oppervlaktewater van belang voor de natuur en daarmee de ecologische veiligheid in Nederland. De ACM acht het dus aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden indien waterschappen hiervoor geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen en daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Om de waterkwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Nederland te borgen, moet stedelijk afvalwater worden gezuiverd in rioolwaterzuiveringsinstallaties. Dit is aan fysieke locaties in Nederland gebonden en daarvoor bestaat redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt de activiteit waterbeheer dus op het in het prioriteringskader.

  • 245. Voordat stedelijk afvalwater gezuiverd kan worden, dient het eerst ingezameld te worden. Voor de inzameling van afvloeiend hemelwater en de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater geldt dan ook hetzelfde als voor de zuivering van stedelijk afvalwater. De gemeenten hebben een publieke taak die essentieel is voor de stedelijke functionaliteit door afval- en regenwater veilig af te voeren naar zuiveringsinstallaties van waterschappen. Indien gemeenten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen voor hun taken op het gebied van een goed werkend rioleringsstelsel en afvalwater daardoor niet goed kan worden afgevoerd, acht de ACM het aannemelijk dat de omgeving en ook het grond- en oppervlaktewater in Nederland vervuild kan raken. Dit heeft direct effect op de fysieke veiligheid en de volksgezondheid, omdat drinkwater in Nederland wordt gewonnen uit grond- en oppervlakte water. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Verder staat vast dat het rioleringsstelsel in Nederland moet worden uitgevoerd en hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven zijn binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 246. Waterbeheer is cruciaal om de nationale veiligheid in Nederland te borgen. Omdat het niet kunnen krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor waterbeheer ernstige gevolgen dreigt te hebben voor de nationale veiligheid (beoordelingscriterium (i) onder a), neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

5.24 Woonbehoefte

  • 247. Woonbehoefte komt terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder artikel 2, zesde lid, van de Gasleveringszekerheidsverordening en het wetsvoorstel voor de Wbe.

Definitie

  • 248. De ACM definieert de activiteit woonbehoefte als volgt: de bouw en renovatie van woningen, daarbij inbegrepen collectieve woonvormen.

Afbakening

  • 249. De ACM hanteert een brede afbakening van woonbehoefte.81 Dit past bij de zorgplicht en -taak van de overheid om te voorzien in voldoende woongelegenheid.82 Voldoende woongelegenheid gaat over het aantal woningen en over de kwaliteit van die woningen.83 Daarnaast past woonbehoefte ook bij het recht op huisvesting dat in verschillende internationale verdragen en afspraken is erkend.84

  • 250. Woningbouw betreft de bouw van individuele woningen en grootschalige woningbouwprojecten. Woningen hebben een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van 3x35A.85 Bij een aansluiting met een hogere doorlaatwaarde is er (ook) zakelijk gebruik van de (woon)ruimte. Zakelijk gebruik ziet de ACM niet als een vorm van woonbehoefte, omdat zakelijk gebruik niet valt onder de zorgplicht van de overheid voor het bevorderen van woongelegenheid. Uitbreiding van de capaciteit van de aansluiting van een individuele woning tot en met 3x35A schaart de ACM ook onder het begrip woonbehoefte, omdat zo’n uitbreiding de woonfunctie van een object toekomstbestendig borgt.86 Door dezelfde grens te hanteren, worden alle woningen gelijk behandeld.

  • 251. Bij grootschalige woningbouwprojecten worden vaak tegelijk collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten gerealiseerd. Voor deze activiteiten geldt de 3x35A-grens niet.

  • 252. Collectieve voorzieningen zijn gekoppeld aan de woonfunctie van een gebouw of object. Het gaat bijvoorbeeld om liften, centrale verlichting of collectieve warmtevoorziening. Bij hoogbouw is een lift belangrijk voor de bereikbaarheid, de centrale verlichting voor de veiligheid en de collectieve warmtevoorziening voor de verwarming van de woningen. Een collectieve batterij kan ook vallen onder collectieve voorzieningen als de batterij bijvoorbeeld wordt ingezet voor flexibiliteit binnen de energiebehoefte van de woningen. Collectieve voorzieningen zijn gekoppeld aan en randvoorwaardelijk voor de woonfunctie van een gebouw. Derhalve vallen deze voorzieningen onder woonbehoefte.

  • 253. Kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten zijn gekoppeld aan de realisatie van het woningbouwproject en staan los van de woonfunctie. Kleinschalig betekent dat de hoofdfunctie van het project het bouwen van woningen is. De eventuele andere kleinschalige activiteiten die in hetzelfde project daarbij worden ontwikkeld zijn hieraan duidelijk ondergeschikt, bijvoorbeeld in aantal, zoals bij een zogenoemde plint bij hoogbouw. Voor de invulling van de kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten maakt het niet uit of de functies commercieel zijn of meer maatschappelijk of publiek. Het gaat erom dat zonder deze activiteiten niet wordt gestart met de bouw van de woningen. In die zin zijn de activiteiten onlosmakelijk verbonden met het bouwproject. Daarom vallen deze activiteiten onder woonbehoefte.

  • 254. Naast grootschalige bouwprojecten en individuele woningen waarvoor een aansluiting met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A wordt gerealiseerd, bestaat er ook woonbehoefte in de vorm van collectieve woonvormen. Ook collectieve woonvormen schaart de ACM onder het begrip woonbehoefte. Voor collectieve woonvormen geldt geen beperking van de aansluitcapaciteit, omdat deze woonvormen, inclusief de benodigde collectieve voorzieningen, in de praktijk gebruik maken van één grote aansluiting. De volgende limitatief opgesomde collectieve woonvormen, inclusief collectieve voorzieningen, vallen ook onder woonbehoefte:

    • opvang zoals bedoeld in artikel 1, onderdelen d en e, van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers87;

    • opvang van ontheemden uit Oekraïne zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne88;

    • beschermd wonen zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 201589;

    • opvang zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • een instelling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, onder 1, van de Wet langdurige zorg90 en waarbij sprake is van verblijf zoals bedoeld in de artikelen 1.1.1 en 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet langdurige zorg;

    • een accommodatie of een gesloten accommodatie zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet91 waar jeugdhulp of gesloten jeugdhulp wordt verleend zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • een woonvoorziening voor studenten zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Elektriciteitswet;

    • een woonvoorziening voor arbeidsmigranten zoals bedoeld of voorzien in een omgevingsplan;

    • een accommodatie zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

    • een instelling voor geriatrische revalidatiezorg zoals bedoeld in artikel 2.5c van het Besluit zorgverzekering;

    • een accommodatie zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; en

    • eerstelijnsverblijf zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering en artikel 1 van de Regeling eerstelijnsverblijf.

Toetsing

  • 255. Wonen betreft een eerste levensbehoefte en het voorzien in voldoende woongelegenheid is een belangrijke zorgplicht en -taak van de overheid. Er is momenteel een groot woningtekort in Nederland. Het realiseren van nieuwe woningen is een belangrijke oplossing voor dit tekort. Indien de bouw van woningen stagneert door een gebrek aan transportcapaciteit, dan kan dat ertoe leiden dat de overheid deze zorgplicht en -taak op het vlak van wonen niet goed kan uitvoeren. Hierdoor acht de ACM het aannemelijk dat bij gebrek aan transportcapaciteit voor woonbehoefte ernstig afbreuk wordt gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium, onder b. Verder staat vast dat de woningen in Nederland moeten worden gebouwd. Alleen op deze wijze kan uitvoering worden gegeven aan de zorgplicht en -taak van de overheid en worden voorzien in de Nederlandse woonbehoefte. Hiervoor zijn redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt de activiteit woonbehoefte daarom op in het prioriteringskader.

  • 256. Omdat voor het niet kunnen krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor woonbehoefte niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze activiteit op in categorie 3. ‘Basisbehoeften’.

5.25 Zeer sensitieve technologieën

  • 257. Vormen van zeer sensitieve technologieën komen terug in meerdere lijsten uit wet- en regelgeving, waaronder artikel 2, vierde lid, van de Gasleveringszekerheidsverordening, het wetsvoorstel voor de Wbe, artikel 22, derde lid, onderdeel a, van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit en de Wet vifo.

Definitie

  • 258. Artikel 8, derde lid, van de Wet vifo bepaalt dat technologieën kunnen worden aangemerkt als (zeer) sensitieve technologieën indien:

    • a. deze van essentieel belang kunnen zijn voor het functioneren van defensie, opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij de uitoefening van hun taken;

    • b. de beschikbaarheid en aanwezigheid van deze technologieën binnen Nederland of haar bondgenoten essentieel is om onaanvaardbare risico’s voor de verkrijgbaarheid van bepaalde essentiële producten of voorzieningen te voorkomen; of

    • c. deze worden gekenmerkt door een breed toepassingsbereik binnen verschillende vitale processen of processen die raken aan de nationale veiligheid.

  • 259. Het Btst maakt een onderscheid tussen sensitieve technologieën en zeer sensitieve technologieën. Zeer technologieën zijn technologieën die duidelijk raakvlak hebben met de nationale veiligheid.92 In bijlage 3 van het Btst zijn de zeer sensitieve technologieën opgesomd.

Afbakening

  • 260. De lijst met zeer sensitieve technologieën is opgenomen in bijlage 3 van het Btst. Het gaat onder meer om specifieke vormen van kwantumtechnologie, fotonica, halfgeleidertechnologie, nucleaire producten, telecommunicatie- en informatiebeveiliging, sensoren en lasers, navigatie en ruimtevaart. Op 19 december 2024 is een besluit tot wijziging van het Btst geconsulteerd waarmee meer technologieën zullen worden aangemerkt als zeer sensitief. Op basis van het geconsulteerde wijzigingsbesluit zal het aantal partijen dat actief is op het gebied van zeer sensitieve technologie worden uitgebreid met 1.015 tot 1.730 bedrijven.93 Het gaat onder meer om bedrijven die actief zijn op het gebied van geavanceerde materialen technologie, AI-technologie, biotechnologie, nanotechnologie, sensor en navigatie technologie en nucleaire technologie voor medisch gebruik.

Toetsing

  • 261. Zoals uit de Wet vifo en het Btst blijkt, is er een directe koppeling te maken tussen partijen die actief zijn op het gebied van zeer sensitieve technologieën zoals opgenomen in het Btst en de nationale veiligheid.

  • 262. Aangezien de ACM het prioriteringskader zo strak mogelijk wil afbakenen om tot een effectief prioriteringskader te komen (vertrekpunt 4), heeft de ACM de Minister op 26 september 2025 gevraagd of het mogelijk is om de bedrijven die actief zijn op het gebied van zeer sensitieve technologie specifieker af te bakenen.94 De Minister heeft de ACM op 7 november 2025 geadviseerd om onderscheid te maken tussen partijen die actief zijn op het gebied van zeer sensitieve technologie zoals aangemerkt in het Btst van 4 mei 2023 en zoals in het voorgenomen wijzigingsbesluit van het Btst zoals geconsulteerd op 19 december 2024.95 In het advies van 7 november 2025 merkt de Minister op dat de ‘technologieën onder het huidige besluit [...] een rechtstreekse relatie hebben tot nationale veiligheidsbelangen van o.a. defensie, veiligheidsdiensten en politie. De technologieën die met het voorgenomen wijzigingsbesluit worden aangewezen hebben wel een nationaal veiligheidsbelang, maar de relatie met defensie en de veiligheidsdiensten is minder direct. Zij worden als zeer sensitief aangewezen vanwege hun belang in relatie tot het krijgen en houden van toegang tot specifieke kritieke technologieën voor economische waardecreatie en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen en het voorkomen van strategische afhankelijkheden’. Daarbij merkt de Minister op dat dit verschil nadrukkelijker zal worden opgenomen in de toelichting bij het toekomstige wijzigingsbesluit.

  • 263. Op basis van een strakke afbakening, namelijk partijen die op basis van het Btst van 4 mei 2023 actief zijn op het gebied van zeer sensitieve technologie, heeft de ACM getoetst of deze partijen voldoen aan de drie criteria van het prioriteringskader. Voor deze partijen geldt een duidelijke en directe link met de nationale veiligheid, zoals ook verwoord in het advies van de Minister. De ACM acht het dan ook aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden als partijen die deze zeer sensitieve technologieën ontwikkelen, geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen om daarmee de continuïteit van de functie te borgen. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Gezien de aard van deze partijen moet de (verdere) ontwikkeling van deze zeer sensitieve technologieën in Nederland plaatsvinden en zal er in de praktijk redelijkerwijs geen alternatief zijn voor deze bedrijven binnen de EU. Deze technologieën zijn namelijk zeer specifiek en kunnen slechts worden ontwikkeld door één of een zeer beperkt aantal aanbieders. Zij worden niet noodzakelijkerwijs in andere lidstaten van de EU ontwikkeld en ook als zij daar wel worden ontwikkeld, is niet gegeven dat Nederland toegang heeft tot die technologieën. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 264. Voor de partijen die op grond van het wijzigingsbesluit zullen worden toegevoegd aan de categorie zeer sensitieve technologie is de duidelijke link met de nationale veiligheid niet of veel indirecter aanwezig. Dit blijkt uit het advies van de Minister van 7 november 2025 en zal volgens dat advies worden opgenomen in (de toelichting bij) het wijzigingsbesluit. Daarmee acht de ACM het voor de partijen die onder de uitbreiding van het wijzigingsbesluit vallen niet aannemelijk dat is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium onder a. De ACM acht het evenmin aannemelijk dat er ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als deze partijen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Verder is voor de ACM niet duidelijk dat aan het tweede en derde beoordelingscriterium wordt voldaan, omdat de activiteiten van deze partijen mogelijk ook buiten Nederland maar binnen de EU uitgevoerd kunnen worden om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. De ACM neemt de partijen die door het voorgenomen wijzigingsbesluit ook worden aangemerkt als partijen actief op het gebied van zeer sensitieve technologie in lijn met het advies van 7 november 2025 derhalve niet op in het prioriteringskader.

  • 265. Voor partijen die zeer sensitieve technologieën zoals opgenomen in het Btst van 4 mei 2023 ontwikkelen is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a en dus vallen zij in categorie 2. ‘Veiligheid’.

6 Toelichting prioriteringsproces

  • 266. Dit hoofdstuk bevat een toelichting bij de artikelen 7.0a tot en met 7.0d van de Netcode. De ACM zet de algemene spelregels van het prioriteren uiteen. Daarna licht de ACM het proces toe dat de aanvrager, de netbeheerder en de ACM zelf dienen te volgen. Het hoofdstuk beschrijft daarmee hoe het prioriteringskader in de praktijk moet worden toegepast.

6.1 Algemene spelregels prioritering

  • 267. Met de toevoeging van artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel a, van de Netcode worden netbeheerders verplicht om in congestiegebieden het prioriteringskader toe te passen dat bij dit besluit is vastgesteld. Buiten congestiegebieden geldt de toepassing van FCFS (artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel b, van de Netcode).

  • 268. Met artikel 7.0b, tweede lid, van de Netcode blijft behouden dat aangepaste transportverzoeken in verband met artikel 9.6, derde lid, van de Netcode niet worden beschouwd als een nieuw transportverzoek. Dit was reeds in artikel 9.6, vijfde lid, van de Netcode opgenomen en betreft geen inhoudelijke wijziging. Een aanpassing in het transportverzoek waardoor er ten opzichte van het oorspronkelijke verzoek meer transportcapaciteit nodig is of de capaciteit op een andere locatie wordt verzocht, kwalificeert als een nieuw verzoek en valt dus niet onder dit artikellid.

  • 269. Ook de toevoeging van de verwijzing naar artikel 24, eerste lid, van de E-wet in artikel 9.6, eerste lid, van de Netcode betreft slechts een verduidelijking en geen inhoudelijke wijziging. Partijen die (aanvullende) transportcapaciteit willen contracteren, dienen altijd een verzoek om transportcapaciteit in te dienen bij de netbeheerder.

  • 270. Partijen die in aanmerking komen voor prioriteit kunnen op grond van dit besluit een prioritingsverzoek indienen bij de netbeheerder, parallel aan hun verzoek om transportcapaciteit. Partijen maken daartoe gebruik van een aanvraagformulier voor prioriteringsverzoeken dat de netbeheerder heeft opgesteld. Bij het indienen van een prioriteringsverzoek dient een partij de verplichte bewijsstukken te overleggen, zoals opgenomen in artikel 7.0a, tweede en derde lid, en tabel 4 in bijlage 22 van de Netcode.

  • 271. De netbeheerder stelt partijen die voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit al op de wachtrij voor transportcapaciteit staan en partijen die nog niet op de wachtrij staan vanaf hetzelfde moment in de gelegenheid om een prioriteringsverzoek in te dienen. De netbeheerder informeert partijen op de wachtrij over deze mogelijkheid en verwijst daarbij naar het aanvraagformulier voor prioriteringsverzoeken. Partijen die nog niet op de wachtrij staan, kunnen in aanvulling op hun transportverzoek een priorteringsverzoek indienen.

  • 272. De netbeheerder past het prioriteringskader strikt toe. Hiermee wordt geborgd dat alleen partijen prioriteit krijgen waarvan evident is dat zij binnen het kader vallen.

  • 273. Om op een gestructureerde manier prioriteit te geven, werken netbeheerders met een gezamenlijke wachtrij als het knelpunt en/of congestiegebied meerdere netbeheerders raakt. Dit is een wachtrij die de betrokken netbeheerders (TenneT en een of meerdere regionale netbeheerders) specifiek binnen een congestiegebied en indien nodig per knelpunt maken. Zo wordt per congestiegebied en indien nodig per knelpunt duidelijk welke partijen er op de wachtrij staan en wie in aanmerking komt voor prioriteit op basis van dit besluit. Dit zorgt voor een integrale prioritering per congestiegebied en per knelpunt.

  • 274. Binnen de categorieën 2 en 3 van het prioriteringskader geldt op grond van artikel 7.0b, vijfde lid, van de Netcode FCFS op basis van de datum waarop partijen hun transportverzoek hebben ingediend. Voor categorie 1 geldt op basis van artikel 7.0b, vierde en vijfde lid, van de Netcode dat de netbeheerder congestieverzachters op basis van objectieve, transparante en non-discriminatoire criteria beoordeelt op doelmatigheid en vervolgens als eerste een aanbod voor transport doet aan de meest doelmatige congestieverzachter. De netbeheerder hanteert daarbij ten minste de criteria die zijn vervat in artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode: de locatie van de congestieverzachter ten opzichte van het knelpunt, de aangeboden hoeveelheid congestieverzachtend vermogen, het moment waarop het congestieverzachtende vermogen nodig en beschikbaar is, de periode dat het congestieverzachtende vermogen beschikbaar is en de totale kosten in €/Mwh voor de te leveren congestiemanagementdiensten.

  • 275. Op verzoek van de partij die om prioriteit heeft verzocht, informeert de netbeheerder die partij over zijn (geprioriteerde) plek op de wachtrij. Deze plek is indicatief. De netbeheerder geeft daarbij ook geanonimiseerd inzicht in het aantal partijen en/of het totale vermogen dat voor de verzoekende partij staat. Partijen kunnen geen rechten ontlenen aan hun (geprioriteerde) plek. Door dit codebesluit is de wachtrij namelijk dynamisch. De plek op de wachtrij verschuift bijvoorbeeld indien een partij uit een hogere prioriteringscategorie een prioriteringsverzoek indient bij de netbeheerder.

  • 276. Indien de netbeheerder in zijn verzorgingsgebied aanleiding heeft om te veronderstellen dat er oneigenlijk gebruik plaatsvindt van de mogelijkheid om een prioriteringsverzoek te doen als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, van de Netcode dan wel indien het doen van prioriteringsverzoeken of het verlenen van prioriteit niet goed functioneert, neemt de netbeheerder contact op met de ACM. In afstemming met de ACM wordt besloten of de netbeheerder het prioriteringskader tijdelijk niet toepast, hoe de netbeheerder omgaat met het toekennen van transportcapaciteit gedurende die periode en hoe het prioriteringsproces vervolgens weer wordt gestart. Dit is geregeld via artikel 7.0a, achtste en negende lid, van de Netcode.

6.2 De aanvrager

6.2.1 Het aanvraagproces
  • 277. Met artikel 7.0a van de Netcode wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de limitatief opgesomde partijen in tabel 1 tot en met 3 van bijlage 22 bij de Netcode in aanmerking kunnen komen voor prioriteit.

  • 278. Het aanvraagproces start op het moment dat een aanvrager een prioriteringsverzoek indient bij de netbeheerder.

6.2.2 De bewijsstukken
  • 279. De bewijslast voor prioriteit ligt bij de aanvrager. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient de aanvrager een volledig, juist en naar waarheid ingevuld prioriteringsverzoek in bij de netbeheerder. Daarbij dient hij ook de juiste bewijsstukken aan te leveren.

Categorie 1

  • 280. Voor categorie 1. ‘Congestieverzachters’ geldt dat de verzoekende partij contractuele afspraken overeenkomstig de Netcode met de netbeheerder dient te maken waaruit het congestieverzachtende gedrag volgt. Deze afspraken vormen de bewijslast.

Categorie 2 en 3 – algemeen

  • 281. Voor categorie 2. ‘Veiligheid’ en categorie 3. ‘Basisbehoeften’ geldt dat de verzoekende partij een verklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode dient te overleggen namens de bestuurder van de verzoekende partij (voor de functie ‘woonbehoefte’ kan daarbij een aanvullende verklaring als bedoeld in artikel 7.0a, vierde lid, van de Netcode vereist zijn). In deze verklaring neemt de bestuurder een solide motivering op waaruit blijkt dat terecht op dit moment met prioriteit transportcapaciteit wordt verzocht, inclusief een verklaring dat de gevraagde capaciteit nodig is om te voorzien in de functie en niet in de functie kan worden voorzien buiten de piekmomenten, bijvoorbeeld via alternatieve transportrechten of congestiemanagement afspraken (zie artikel 7.0a, derde lid, onderdeel b, van de Netcode).

  • 282. De bestuurder die de verklaring overlegt, dient overeen te komen met de bestuurder die staat vermeld op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) dat de verzoekende partij tevens dient aan te leveren. Voor de waterschappen geldt dat deze verklaring ook kan worden gegeven door of namens de dijkgraaf.96 Voor Rijkswaterstaat geldt dat die verklaring ook kan worden gegeven door of namens de bestuurder van Rijkswaterstaat, de directeur-generaal Rijkswaterstaat. Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan één maand te zijn. Daarmee wordt geborgd dat de informatie op het KvK-uittreksel actueel is.

  • 283. Verder dient de verzoekende partij de overige bewijsstukken die zijn genoemd in tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode te sturen aan de netbeheerder. Het volledige overzicht van de benodigde bewijsstukken per (sub)functie uit de categorieën 2 en 3 volgt uit tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode. De ACM heeft deze objectieve bewijsstukken opgenomen om eventueel misbruik van het kader zoveel mogelijk te voorkomen en om te borgen dat het evenredig is dat de verzoekende partij met prioriteit transportcapaciteit toegekend krijgt. De ACM wijst erop dat fraude met bewijsstukken onder voorwaarden strafbaar is.

  • 284. De ACM heeft de functies in categorieën 2 en 3 zoveel als mogelijk gekoppeld aan specifieke bewijsstukken waarover alleen specifieke partijen kunnen beschikken, zoals de aanwijzing van een netbeheerder of drinkwaterbedrijf, verleende concessies en verleende vergunningen van warmteleveranciers of exportcontrolevergunningen of bestuurlijke rechtsoordelen van de Douane of het Bureau Toetsing investeringen voor bedrijven die actief zijn op het gebied van zeer sensitieve technologieën.97 Aanvullend of indien deze specifieke stukken niet beschikbaar zijn, heeft de ACM de functies gekoppeld aan de standaard bedrijfsindeling (SBI-codes) die onder meer de KvK en het Centraal Bureau voor de Statiek gebruiken bij het indelen van economische activiteiten. De ACM gaat daarbij uit van de herziene SBI-codes 2025.98 Deze SBI-codes worden door diverse bedrijven en de overheid voor verschillende doeleinden gebruikt. Iedere partij die zich inschrijft in het handelsregister van de KvK krijgt één of meerdere SBI-codes om zijn bedrijfsactiviteiten mee aan te duiden. Partijen zijn zelf verantwoordelijk voor het vermelden van de juiste bedrijfsomschrijving.99 De herziene SBI-codes 2025 zijn vanaf september 2025 toegekend.100

  • 285. Een partij dient bij zijn prioriteringsverzoek aan te tonen dat zijn bedrijfsactiviteiten staan ingeschreven bij de KvK met de SBI-code uit tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode. Dit kunnen zowel de eerste twee cijfers of het gehele getal van de vermelde SBI-code in het uittreksel zijn. Indien de SBI-code van de partij niet overeenkomt met de vereiste SBI-code in tabel 4, wordt in ieder geval niet voldaan aan de voorwaarden voor een aanvraag.

Categorie 2 en 3 – specifieke bewijsstukken

  • 286. In aanvulling op deze algemene bewijsstukken heeft de ACM voor een aantal sectoren en functies specifieke bewijsstukken opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om concessies bij openbaar vervoer, crisisplannen en/of Wtza-vergunningen bij gezondheidszorg, omgevingsvergunningen bij woningbouw en exportvergunningen bij zeer sensitieve technologieën. Dit zijn objectieve bewijsstukken die aantonen dat de partij bevoegd is om een specifieke activiteit te verrichten. Daarnaast geldt voor een aantal specifieke sectoren en functies dat de bestuursverklaring wordt afgegeven door een specifieke partij. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verschillende veiligheidsdiensten, vormen van verkeersveiligheid en waterbeheer en woonbehoefte (zie hierna). Voor deze specifieke sectoren en functies is de bestuurder die uit een eventueel KvK-uittreksel volgt niet automatisch degene die verantwoordelijk is voor de beslissingen van die partij of organisatie.

Categorie 2 en 3 – gezamenlijke aanvraag

  • 287. Voor alle categorieën in het prioriteringskader is het mogelijk om een gezamenlijke aanvraag te doen. Het initiatief voor een gezamenlijke aanvraag ligt bij de partij binnen het prioriteringskader. Alleen deze partij kan een prioriteringsverzoek indienen, omdat daarvan de maatschappelijke functie vast staat. Via de gezamenlijke aanvraag kan een partij transportcapaciteit aanvragen die nodig is voor het uitvoeren van zijn activiteit, maar die de partij niet zelf uitvoert. Via de gezamenlijke aanvraag kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met keteneffecten of afwijkende eigendomssituaties.

  • 288. Een gezamenlijke aanvraag is bijvoorbeeld mogelijk in geval van een verhuur- of beheersituatie. Indien een partij in het prioriteringskader een locatie huurt en voor deze locatie een prioriteringsaanvraag wil doen, dan dient zij deze aanvraag samen met de eigenaar van de locatie in te dienen. Als er een beheersituatie is, dan dient de partij in het prioriteringskader de aanvraag gezamenlijk in met de eigenaar dan wel beheerder van het pand waarvoor met prioriteit transportcapaciteit wordt verzocht. Het is in deze situaties niet mogelijk dat alleen de eigenaar of beheerder een verzoek indient, omdat zij niet in het prioriteringskader staan.

  • 289. Een gezamenlijke aanvraag is ook mogelijk voor de eigenaar van bijvoorbeeld een warmtebron of een andere warmte installatie die van belang is voor de levering van warmte, maar niet in eigendom is van de warmtenetbeheerder of de warmteleverancier valt. Deze partij kan via een warmtenetbeheerder of warmteleverancier een prioriteringsverzoek indienen, indien de warmtebron of -installatie nodig is voor het transport en de levering van warmte, maar de warmtebron of -installatie niet in eigendom is van de warmteleverancier of warmtenetbeheerder.101 Ook voor bijvoorbeeld datacenters geldt dat zij via een partij binnen het prioriteringskader in aanmerking kunnen komen voor prioriteit, zolang kan worden geborgd dat de aangevraagde transportcapaciteit alleen wordt gebruikt voor de partij binnen het prioriteringskader.

Categorie 3 woonbehoefte en onderwijs – de rol van de gemeente

  • 290. De ACM heeft voor woonbehoefte en basis- en voortgezet onderwijs binnen categorie 3. ‘Basisbehoeften’ specifieke bewijsstukken opgenomen voor de gemeente. De bewijstukken hiervoor zijn een KvK-uittreksel van de gemeente met SBI-codes voor openbaar bestuur en een bestuursverklaring van het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur bestaat uit het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.

  • 291. Vanuit ruimtelijke ordening is de gemeente actief betrokken bij de planning en start van bouwprojecten voor woonbehoefte en voor primair en voortgezet onderwijs. Bij de start van deze projecten is het omgevingsplan vaak nog niet aangepast, zijn in de regel nog geen omgevingsvergunningen verleend of is er nog geen schoolbestuur in beeld, terwijl aannemelijk is dat deze projecten gerealiseerd gaan worden. Om ervoor te zorgen dat woningen en scholen voor basis- en voortgezet onderwijs worden gerealiseerd, kan de gemeente de netbeheerder vroeg in het proces om prioriteit verzoeken. Voor woonbehoefte geldt dit zowel voor algemene woonbehoefte als voor collectieve woonvormen waarbij de gemeente betrokken is.

  • 292. Voor het verlenen van prioriteit is het daarbij van groot belang dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat het project zal starten. De ACM sluit daarom aan bij de (civiele) overeenkomst die wordt gesloten tussen de gemeente en de projectontwikkelaar/initiatiefnemers waarin concrete afspraken zijn vastgelegd over de te bouwen woonbehoefte, eventuele collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten en, indien nodig, wijzigingen van het omgevingsplan. Het type overeenkomst dat het startpunt is van een bouwproject verschilt per gemeente en is daarnaast afhankelijk van de vraag of de woonbehoefte wordt gerealiseerd op gemeentegrond of grond van een derde. Het is dus niet mogelijk om een limitatieve opsomming te maken van overeenkomsten die het hiervoor genoemde startpunt markeren. Er is grofweg onderscheid te maken tussen drie situaties waarin het vanuit de gemeente redelijkerwijs aannemelijk is dat het bouwproject start:

    • Als de gemeente grondeigenaar is en de grond verkoopt, sluit de gemeente een koopovereenkomst met de ontwikkelaar. Daarin worden afspraken gemaakt over de te ontwikkelen woonbehoefte en de verkoop van de grond.

    • Als de gemeente grondeigenaar is en de grond is belast met een erfpachtrecht, maakt de gemeente afspraken over het herzien van de erfpacht en de te ontwikkelen woonbehoefte en sluit een intentieovereenkomst.

    • Als de gemeente geen eigenaar is van de grond, sluit de gemeente een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar op basis waarvan afspraken worden gemaakt over de te ontwikkelen woonbehoefte en de wijziging van het omgevingsplan.

  • 293. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat deze overeenkomstvormen in de praktijk andere namen (kunnen) hebben, terwijl zij hetzelfde beogen. Afspraken uit een koopovereenkomst kunnen bijvoorbeeld worden vastgelegd in een optieovereenkomst102 of tenderovereenkomst. Afspraken uit een intentieovereenkomst kunnen terugkomen in exclusiviteitsovereenkomst of een zogenoemde afsprakenbrief. Afspraken uit een anterieure overeenkomst kunnen terugkomen in een samenwerkingsovereenkomst. Het is aan de gemeente om aannemelijk te maken dat het bouwproject start. De naam of vorm van de overeenkomst is daarbij niet doorslaggevend. Het gaat erom dat het doel dat met de overeenkomst wordt nagestreefd overeenkomt met de drie hierboven genoemde situaties.

  • 294. Indien de hiervoor genoemde overeenkomsten niet beschikbaar zijn voor een bouwproject voor woonbehoefte (algemeen woonbehoefte en collectieve woonvormen), valt de gemeente terug op het omgevingsplan als bewijsstuk voor woonbehoefte. In die situatie moet uit het omgevingsplan blijken dat op de specifieke locatie woonbehoefte is voorzien.

  • 295. Voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs dient de gemeente het integraal huisvestingsplan te overleggen waaruit blijkt dat op de specifieke locatie een school zit of komt. Indien een school is opgenomen in het integraal huisvestingsplan, is aannemelijk dat deze school er zal komen. Deze mogelijkheid bestaat niet voor middelbaar beroepsonderwijs, omdat de gemeente vanuit ruimtelijke ordening hierbij geen sturende rol heeft. Indien een locatie niet is opgenomen in het integraal huisvestingsplan, valt de gemeente terug op het omgevingsplan als bewijsstuk voor onderwijs. In deze situatie moet uit het omgevingsplan blijken dat op de specifieke locatie een onderwijsvorm uit het prioriteringskader is voorzien.

Categorie 3 woonbehoefte – bewijsstukken voor individuele woningen

  • 296. Binnen de categorie woonbehoefte geldt een specifieke bewijslast voor het aanvragen en uitbreiden van aansluitingen voor individuele woningen met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A.

  • 297. Voor een nieuwbouwwoning geldt de omgevingsvergunning als bewijsstuk. Uit deze vergunning blijkt dat op de desbetreffende locatie een woning wordt gebouwd.

  • 298. Voor het verzwaren van aansluitingen geldt dat aangetoond dient te worden dat het object een woonfunctie heeft. Dit volgt uit het gebruiksdoel van het adres in de basisregistratie adressen en gebouwen van het kadester.103 Uit dit openbare register blijkt of het desbetreffende object een woonfunctie heeft.

  • 299. Het proces voor het verlenen van prioriteit voor verzwaringen van aansluitingen met een doorlaatwaarde tot en met 3x35A kan worden geautomatiseerd door de netbeheerder. Dit is mogelijk omdat de woonfunctie blijkt uit een voor iedereen en dus ook voor de netbeheerder openbaar register. Indien de netbeheerder het proces voor het doen van een prioriteringsverzoek automatiseert, is het niet nodig voor individuele verzwaringen een los prioriteringsverzoek in te dienen. Een verzoek om een verzwaring van de aansluiting volstaat. De netbeheerder doet de rest. Alleen indien de woonfunctie niet uit het basisregistratie adressen en gebouwen van het kadester blijkt, is een zelfstandig prioriteringsverzoek nodig. De netbeheerder informeert de aanvrager hierover.

6.3 De netbeheerder

  • 300. De netbeheerder is verplicht om ingediende prioriteringsverzoeken te beoordelen. Bij de beoordeling en behandeling van prioriteringsverzoeken dient de netbeheerder het proces te volgen dat is voorgeschreven in artikel 7.0a van de Netcode. Voor congestieverzachters geldt een ander proces dan voor partijen die een verzoek indienen voor de categorieën 2. ‘Veiligheid’ of 3. ‘Basisbehoeften’.

6.3.1 Beoordelingsproces algemeen
  • 301. Indien is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a en b, van de Netcode kent de netbeheerder prioriteit toe aan deze partij en schuift het transportverzoek van de desbetreffende partij naar voren op de wachtrij voor transportverzoeken. De netbeheerder informeert een partij schriftelijk of het prioriteringsverzoek voldoet aan de prioriteringsvoorwaarden van dit besluit. Dit is vastgelegd in artikel 7.0a, zevende lid, van de Netcode.

  • 302. De netbeheerder biedt een partij die prioriteit toegekend heeft gekregen transportcapaciteit aan op het moment dat er transportcapaciteit beschikbaar is. Het is aan de netbeheerder om te bepalen op welk moment transportcapaciteit beschikbaar komt, bijvoorbeeld op basis van de (geschatte) datum waarop nettechnische maatregelen of congestiemaatregelen effectief zijn.

  • 303. Verder volgt uit artikel 7.0a, zevende lid, van de Netcode dat de netbeheerder het verzoek om prioritering afwijst als de verzoeker onvolledige of onjuiste bewijsstukken overlegt. Op grond van artikel 7.0c, tweede lid, van de Netcode neemt de netbeheerder de met prioriteit verleende transportcapaciteit af, indien na toekenning van transportcapaciteit op basis van een prioriteringsverzoek blijkt dat de verzoeker bij zijn verzoek om prioriteit onjuiste informatie heeft verschaft of heeft gefraudeerd. Ook indien congestieverzachters zich niet houden aan de afspraken met de netbeheerder, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit af, zo volgt uit artikel 7.0c, eerste lid, van de Netcode.

  • 304. De netbeheerder meldt de gevallen waarin hij capaciteit afneemt bij de ACM, aldus artikel 7.0c, vierde lid, van de Netcode. Uit derde lid volgt dat de netbeheerder een partij van wie de met prioriteit toegekende transportcapaciteit is afgenomen, wel in staat dient te stellen om een nieuw transportverzoek en prioriteringsverzoek in te dienen. Een partij kan zijn algemene recht op nettoegang namelijk niet worden ontzegd.

6.3.2 Beoordelingsproces voor categorie 1
  • 305. Bij het beoordelingsproces voor categorie 1 is er zorgvuldige afstemming nodig tussen de partij die aangemerkt wil worden als congestieverzachter en de netbeheerder over het benodigde congestieverzachtende netgebruik. Die afstemming kost tijd en verschilt per geval. Daarom stelt de ACM vast dat de netbeheerder dit beoordelingsproces binnen een redelijke termijn dient af te ronden. De redelijke termijn houdt rekening met het feit dat de beoordeling van een congestieverzachter stationsspecifiek en complex is, prikkelt de netbeheerder om proactief met congestieverzachters aan de slag te gaan en geeft potentiële congestieverzachters houvast dat de beoordeling van hun verzoek niet langer duurt dan nodig.

  • 306. De netbeheerder bepaalt op basis van de flexibiliteit die een partij te bieden heeft en de zo actueel mogelijke gegevens uit bijlage 14, eerste lid, van de Netcode of het toekennen van transportcapaciteit aan de congestieverzachter ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit (als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, van de Netcode) voor overige partijen toeneemt. Dit beoordelingsproces dient de netbeheerder op grond van artikel 7.0a, vijfde lid, van de Netcode binnen een redelijke termijn te doorlopen.

  • 307. Zodra een netbeheerder heeft vastgesteld dat een partij kwalificeert als congestieverzachter, leggen de netbeheerder en de desbetreffende partij het benodigde congestieverzachtende gedrag waardoor de congestie wordt verminderd en meer partijen nettoegang kunnen krijgen, contractueel vast. Dit gedrag wordt vastgelegd op basis van de mogelijkheden die de Netcode hiertoe biedt. Daarbij is van belang dat de contractuele eisen niet verder gaan dan nodig om het congestieverzachtende gedrag te borgen en de netbeheerder een reële vergoeding biedt voor het congestieverzachtende gedrag als dat wordt geleverd via congestiemanagement.

  • 308. Indien het congestieverzachtende gedrag niet of onvoldoende kan worden geborgd via contractuele afspraken, wijst de netbeheerder het verzoek om prioriteit gemotiveerd schriftelijk af. Prioritering is dan namelijk onevenredig, omdat niet kan worden vastgesteld dat andere partijen, en daarmee de maatschappij, voordeel hebben bij het geven van prioriteit.

  • 309. Om ervoor te zorgen dat netbeheerders werk maken van congestieverzachters, geldt voor hen tot slot een inspanningsverplichting om actief op zoek te gaan naar congestieverzachtend vermogen. Dit is opgenomen in artikel 7.0a, vijfde lid, van de Netcode. De ACM vereist dat netbeheerders binnen congestiegebieden actief op zoek gaan naar congestieverzachters. Dit kunnen netbeheerders bijvoorbeeld doen door tijdig en uit eigen beweging een (markt)uitvraag te doen naar vooraf duidelijk gespecificeerd congestieverzachtend gedrag, waaronder het benodigde vermogen, de momenten van inzet, de duur van de inzet en het moment van afroepen. De ACM legt geen aantallen congestieverzachters of hoeveelheden congestieverzachtend vermogen op, omdat mogelijkheden tot congestieverzachting stationsafhankelijk zijn en daarmee deels buiten de invloedsfeer liggen van de netbeheerders.

  • 310. Bij het uitgeven van transportcapaciteit aan congestieverzachters hanteert de netbeheerder geen FCFS, maar geeft prioriteit aan de meest doelmatige congestieverzachter of congestieverzachters. Dit is geregeld in artikel 7.0b, vijfde lid, van de Netcode. Het is aan de netbeheerder om congestieverzachters te beoordelen aan de hand van in ieder geval de criteria genoemd in artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode en onderling te wegen op basis van doelmatigheid. Daarbij is van belang dat de netbeheerder objectief, transparant en non-discriminatoir handelt. Verder is van belang dat de netbeheerder transparant is over de toetsingscriteria en de uitwerking daarvan. Dit betekent onder andere dat de netbeheerder de keuze voor congestieverzachters op een deugdelijke en voor partijen kenbare manier dient te motiveren.104 Tot slot is van belang dat de netbeheerder duidelijk communiceert over het uiterlijke moment dat congestieverzachters zich bij de netbeheerder kunnen melden. Ook dit moment is opgenomen in artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode.

6.3.3 Beoordelingsproces voor categorie 2 en 3
  • 311. Het beoordelingsproces voor de categorieën 2 en 3 bestaat uit een toets op compleetheid van het verzoek en een toets of het verzoek voldoet aan de vereisten van dit besluit. Het gehele beoordelingsproces dient binnen maximaal twintig werkdagen afgerond te zijn.

  • 312. Indien het priorteringsverzoek incompleet is, bijvoorbeeld omdat stukken ontbreken, laat de netbeheerder weten welke informatie ontbreekt. Dit is niet nodig indien de betrokken netbeheerder een digitaal aanvraagformulier hanteert waarbij een incompleet verzoek niet ingediend kan worden. In dat geval dient uit het digitale aanvraagformulier te blijken welke documenten ontbreken, zodat de verzoeker die kan aanvullen om een compleet prioriteringsverzoek in te dienen.

  • 313. Als het prioriteringsverzoek compleet is, toetst de netbeheerder of de aanvrager in aanmerking komt voor prioriteit. Dit is een beperkte toets. De netbeheerder controleert of de aanvraag voldoet aan de vereisten uit het prioriteringskader. Hij voert een controle uit om te zien of alle bewijsstukken zijn ingediend, of zij compleet zijn en of de motivering in de bestuursverklaring overeenkomt met de functie in het prioriteringskader. Hiermee beoogt de ACM de uitvoeringslasten voor de netbeheerder zo klein mogelijk te houden en tegelijk de kans op misbruik van het prioriteringskader te verkleinen.

  • 314. In dat verband gaat de netbeheerder na of het KvK-uittreksel dat een aanvrager heeft overgelegd bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder is dan één maand; of de SBI-code die is vermeld op het uittreksel uit het handelsregister van de KvK overeenkomt met de SBI-code in het prioriteringskader; of de bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid (en indien relevant: vierde lid), van de Netcode is gegeven namens de bestuurder die is vermeld op het uittreksel uit het handelsregister van de KvK; of die bestuursverklaring gemotiveerd en volledig ingevuld is; en, voor zover relevant, of de overige bewijsstukken zijn overgelegd die zijn genoemd in de nieuwe tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode.

  • 315. De netbeheerder wijst een prioriteringsverzoek alleen toe indien een verzoeker heeft aangetoond dat hij onder het prioriteringskader valt en voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in artikel 7.0a, tweede, derde en eventueel vierde lid, van de Netcode. Indien een partij niet voldoet aan de vereisten van het prioriteringskader, wijst de netbeheerder het verzoek om prioritering gemotiveerd schriftelijk af.

  • 316. Binnen de categorieën 2 en 3 geldt dat de volgorde wordt bepaald in lijn met FCFS op basis van de datum waarop partijen hun transportverzoek hebben ingediend (artikel 7.0b, vijfde lid, van de Netcode). Dit doet recht aan de bestaande wachtrijpositie van afnemers, ook als de ACM het prioriteringskader aanpast.

6.4 De ACM

6.4.1 Geen formele rol bij aanvraag- en beoordelingsproces
  • 317. De ACM heeft geen formele rol bij het aanvraag- en beoordelingsproces van prioriteringsverzoeken. De ACM kan bij eventuele onduidelijkheid over het prioriteringskader en prioriteringsproces wel uitleg geven aan partijen. De ACM verwacht dat deze informerende rol met name in de beginperiode na inwerkingtreding van dit besluit relevant zal zijn. Ze wijst er daarbij op dat zij geen inhoudelijke betrokkenheid heeft bij individuele prioriteringsverzoeken.

6.4.2 Geschilbeslechting
  • 318. Indien de aanvrager van mening is dat de netbeheerder ten onrechte geen prioriteit heeft gegeven, of op een andere wijze in strijd heeft gehandeld met zijn wettelijke taken en verplichtingen, kan de aanvrager daarover een verzoek om geschilbeslechting indienen bij de ACM.105

6.4.3 Evalueren van het prioriteringskader
  • 319. Verder monitort de ACM de werking van het prioriteringskader en prioriteringsproces op jaarlijkse basis. Voor het monitoren zijn de netbeheerders op grond van artikel 7.0d van de Netcode verplicht jaarlijks uiterlijk op 31 maart aan de ACM een rapportage toe te zenden over hun verzorgingsgebied. Die rapportage dient een overzicht te bevatten van het aantal prioriteringsverzoeken dat elke netbeheerder heeft ontvangen, toegewezen en afgewezen en het totaal transportvermogen dat de netbeheerder met prioriteit heeft toegewezen. Daarnaast dient de rapportage het aantal transportverzoeken te bevatten waarvoor de netbeheerder nog geen aanbod voor transportcapaciteit heeft gedaan en de doorlooptijden van de behandeling van transportverzoeken. De ACM maakt de inhoud van deze rapportages op haar website openbaar.

  • 320. Ook is de ACM voornemens het besluit, de activiteiten en de (sub)functies in het prioriteringskader periodiek te evalueren. De eerste evaluatie vindt uiterlijk binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit plaats. De ACM kan dan het effect van het prioriteringskader beoordelen en vaststellen of aanpassing van het kader nodig is. Met de evaluatie kan de ACM ook rekening houden met eventuele (onvoorziene) gevallen die niet zijn opgenomen in het prioriteringskader, activiteiten of (sub)functies die niet langer in het prioriteringskader thuishoren, wijzigingen in wetgeving en de veranderende maatschappelijke en dynamische context van netcongestie.

7 Het prioriteringskader en de wettelijke vereisten

  • 321. De ACM heeft het prioriteringskader opgesteld in lijn met de wettelijke vereisten daarvoor. De ACM licht in dit hoofdstuk toe op welke wijze zij rekening heeft gehouden met het non-discriminatiebeginsel en met de belangen uit artikel 36, eerste lid, van de E-wet.

7.1 Het non-discriminatiebeginsel

  • 322. Voor elektriciteit is het Europese non-discriminatiebeginsel vervat in artikel 3, aanhef en onder q, van de Elektriciteitsverordening en artikel 32, tweede lid, van de Elektriciteitsrichtlijn. Het non-discriminatiebeginsel is ook opgenomen in artikel 24, derde lid, van de E-wet.

  • 323. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) vereist het non-discriminatiebeginsel dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij een dergelijk verschil objectief gerechtvaardigd is. Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd indien het berust op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door de betrokken wetgeving nagestreefd wettelijk toelaatbaar doel, en dit verschil evenredig is aan het tot het met de betrokken behandeling nagestreefde doel, aldus vaste rechtspraak van het HvJ EU.106

  • 324. Zoals vermeld in randnummer 24 van deze toelichting, is het doel van dit besluit het zo goed mogelijk realiseren van voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren. Hiermee beoogt de ACM te voorkomen dat maatschappelijke functies door een gebrek aan transportcapaciteit in de knel komen dan wel de gevolgen van het in de knel komen van die functies zoveel mogelijk te beperken, en daarmee ernstige hinder voor de maatschappij zoveel mogelijk te beperken.

  • 325. Het doel dat de ACM nastreeft met dit besluit kan het beste worden bereikt door een aantal maatschappelijke functies voorrang te geven op andere functies bij de behandeling van verzoeken om transportcapaciteit voor elektriciteit ingeval van schaarste daarvan. Het geven van voorrang aan (slechts) deze functies is objectief geschikt en evenredig aan dat doel. Bij schaarste aan transportcapaciteit kan namelijk niet elke functie transportcapaciteit krijgen.

  • 326. Om te beginnen heeft de ACM congestieverzachters prioriteit gegeven. Zij zorgen ervoor dat de bestaande transportcapaciteit efficiënter wordt benut en er transportcapaciteit vrij komt op het net voor bestaande afnemers en nieuwe partijen. Daarmee wordt bijgedragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid voor alle afnemers op het elektriciteitsnet en in algemene zin ook aan de efficiëntere benutting van het bestaande net. De ACM kan dit type partijen dan ook gerechtvaardigd voorrang geven op andere partijen als het gaat om het verkrijgen van extra schaarse transportcapaciteit.107

  • 327. In de tweede plaats heeft de ACM prioriteit verleend aan een aantal functies dat maatschappelijk zeer belangrijk is. Daarin heeft zij een rangorde aangebracht. Functies die zien op veiligheid krijgen voorrang op basisbehoeften, omdat veiligheid een randvoorwaarde is voor het functioneren van de maatschappij. Ook in dat opzicht heeft de ACM rekening gehouden met de evenredigheid.

  • 328. Het aanbrengen van verschil tussen afnemers die aanvullende of nieuwe transportcapaciteit aanvragen in congestiegebieden is evenredig aan het nagestreefde doel van dit besluit. Indachtig de evenredigheid van het besluit heeft de ACM het aantal partijen binnen het prioriteringskader zo beperkt mogelijk gehouden. Hiermee voorkomt de ACM onevenredige effecten op partijen buiten het prioriteringskader.

  • 329. Met het verplicht stellen van een bestuursverklaring als bewijsmiddel bij het doen van een prioriteringsverzoek, heeft de ACM daarnaast geborgd dat geprioriteerde transportcapaciteit in concrete gevallen daadwerkelijk wordt gebruikt voor de realisatie van een groot algemeen belang. De ACM wijst er daarbij op dat de netbeheerder geprioriteerde transportcapaciteit afneemt, indien blijkt dat de bestuursverklaring onjuist is.

  • 330. Aanvullend wijst de ACM erop dat de netbeheerder ongebruikte transportcapaciteit kan afnemen en opnieuw toewijzen op grond van artikel 7.13 van de Netcode, indien blijkt dat de afnemer de geprioriteerde transportcapaciteit redelijkerwijs niet of niet volledig gebruikt. Partijen, waaronder partijen die binnen het prioriteringskader vallen, worden hiermee geprikkeld om hun transportcapaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

  • 331. Naar het oordeel van de ACM kan het doel dat zij met dit besluit nastreeft niet op een andere, minder verstrekkende wijze worden bereikt. De ACM concludeert dat het in dit besluit gemaakte onderscheid tussen partijen die vallen binnen en buiten het prioriteringskader in lijn is met de vereisten van het non-discriminatiebeginsel.

7.2 Artikel 36, eerste lid, van de E-wet

  • 332. De ACM dient bij een besluit tot wijziging van de Netcode de belangen in acht te nemen die zijn genoemd in artikel 36, eerste lid, van de E-wet. Daarbij merkt de ACM op dat artikel 7.0b, tweede lid, van de Netcode enkel een verplaatsing betreft van een bestaande bepaling en reeds is afgewogen in een eerder besluit.108 De ACM toetst in deze paragraaf daarom alleen de overige onderdelen van de nieuwe artikelen 7.0a tot en met 7.0d en bijlage 22 bij de Netcode aan de belangen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de E-wet.

  • 333. Voor de netbeheerders komen deze belangen erop neer dat zij in staat moeten worden gesteld om hun wettelijke taken, zoals neergelegd in artikel 16 van de E-wet, op een doelmatige wijze uit te voeren, terwijl de veiligheid van de netten geborgd blijft. De ACM stelt vast dat deze belangen worden geborgd met de wijzigingen van de Netcode in dit besluit. De nieuwe artikelen 7.0a tot en met 7.0d en bijlage 22 bij de Netcode hebben betrekking op de volgorde van de toekenning van transportverzoeken en gaan daarmee over de uitvoering van de transporttaak. Die komt niet in het geding wanneer bepaalde categorieën afnemers voorrang krijgen op andere categorieën afnemers. Daarom is dit besluit in lijn met de belangen van de netbeheerders als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de E-wet.

  • 334. Binnen de taakuitoefening van de netbeheerders raakt dit besluit verder aan de verplichting om non-discriminatoir te handelen (zoals ook is opgenomen in artikel 24, derde lid, van de E-wet). Uit de voorgaande paragraaf volgt dat de ACM hiervoor oog heeft en het besluit hiermee in overeenstemming is.

  • 335. Door voorrang te verlenen aan congestieverzachters kunnen uiteindelijk meer partijen toegang krijgen tot het net. Dit draagt bij aan de belangen van afnemers. Het verlenen van voorrang aan bepaalde categorieën afnemers raakt niet aan het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening.

  • 336. De ACM constateert verder dat dit besluit los staat van de overige belangen die zijn genoemd in artikel 36, eerste lid, van de E-wet. Met het besluit wordt aldus geen afbreuk gedaan aan die belangen.

  • 337. Alles overziend stelt de ACM vast dat dit besluit in lijn is met artikel 36, eerste lid, van de E-wet.

’s-Gravenhage, 2 december 2025

Autoriteit Consument en Markt, namens deze: M.R. Leijten bestuurslid

BIJLAGE – REACTIE OP ZIENSWIJZEN

1 Inleiding

  • 1. In deze bijlage behandelt de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) de zienswijzen die zijn ingediend op het ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken 2025 (hierna: ontwerpbesluit).109

  • 2. De ACM geeft in hoofdstuk 2 een overzicht van partijen die een zienswijze hebben ingediend. In hoofdstuk 3 tot en met 7 behandelt de ACM de zienswijzen per onderwerp. De ACM geeft per onderwerp een samenvatting op hoofdlijnen van de ontvangen zienswijzen, een reactie daarop en zij laat weten of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het besluit. De volledige zienswijzen heeft de ACM separaat gepubliceerd op haar website.

  • 3. De ACM heeft voor deze opzet gekozen om op een zo overzichtelijk mogelijke wijze weer te geven waarover verschillende partijen al dan niet standpunten delen en in hoeverre de zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit.

2 Ontvangen zienswijzen

  • 4. De ACM heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing verklaard op de totstandkoming van dit besluit. Vanaf 26 juni 2025 heeft de ACM een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen.110 Om het besluit zorgvuldig te kunnen voorbereiden, heeft de ACM de oproep gedaan om zienswijzen binnen zes weken in te dienen. Dit neemt niet weg dat de ACM alle zienswijzen die binnen de formele wettelijke termijn van twaalf weken zijn ingediend, heeft betrokken bij de vaststelling van het definitieve codebesluit.

  • 5. De ACM heeft in totaal 106 zienswijzen ontvangen van111:

    • Zorgbrancheorganisaties ActiZ, de Nederlandse ggz en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (hierna tezamen en in enkelvoud: ActiZ)112;

    • Aedes vereniging van woningcorporaties (hierna: Aedes)113;

    • Stichting de Alliantie (hierna: Alliantie)114;

    • Energiecoöperatie Almeerse Wind (hierna: Almeerse Wind)115;

    • Belastingdienst116;

    • Koninklijk Bouwend Nederland (hierna: Bouwend Nederland)117;

    • Metropoolregio Eindhoven / Brainport Development N.V. (hierna: Brainport Development)118;

    • Chief Information Officer Rijk (hierna: CIO Rijk)119;

    • Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA)120;

    • Consumentenbond121;

    • Dutch Data Center Association (hierna: DDA)122;

    • Vereniging Deltalinqs (hierna: Deltalinqs)123;

    • Demir Onroerende Zaken B.V. (hierna: Demir)124;

    • Samenwerkingsverband van decentrale OV-autoriteiten (hierna: DOVA)125;

    • EBN B.V. (hierna: EBN)126;

    • Eindhoven Airport N.V. (hierna: Eindhoven Airport)127;

    • Emmett Green B.V. (hierna: Emmett Green)128;

    • Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging Holland Solar, landelijke branchecoöperatie EnergieSamen en branchevereniging Nedzero (hierna tezamen en in enkelvoud: Energie-Nederland)129;

    • ENGIE Energie Nederland N.V. (hierna: ENGIE)130;

    • Equans Infra & Mobility (hierna: Equans)131;

    • Equinix Netherlands B.V. (hierna: Equinix)132;

    • Energy Storage NL (hierna: ESNL)133;

    • Essent N.V. (hierna: Essent)134;

    • Eurofiber Nederland (hierna: Eurofiber)135;

    • Nederlandse branchevereniging voor Energie uit Water (hierna: EWA)136;

    • Fastned B.V. (hierna: Fastned)137;

    • G40 Stedennetwerk (hierna: G40)138;

    • N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie)139;

    • Gemeente Amsterdam140;

    • Gemeente Deventer141;

    • Gemeente Enschede142;

    • Gemeente Hengelo143;

    • Gemeente Heusden144;

    • Gemeente Rotterdam145;

    • Gemeente Zwolle146;

    • Geothermie Nederland147;

    • Goodman Netherlands B.V., haar dochtervennootschappen en overige entiteiten die aan haar zijn gelieerd (hierna tezamen en in enkelvoud: Goodman)148;

    • Google149;

    • GVB Veren B.V. en GVB Holding N.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: GVB)150;

    • Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: Havenbedrijf Rotterdam)151;

    • Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO)152;

    • Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (hierna: KNMI)153;

    • KPN B.V. (hierna: KPN)154;

    • Lelystad Airport B.V. (hierna: Lelystad Airport)155;

    • Limburgse woningcorporaties156;

    • Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (hierna: LTO Nederland)157;

    • Landelijke Vereniging van Crematoria (hierna: LVC)158;

    • Maastricht Aachen Airport B.V. (hierna: Maastricht Airport)159;

    • Metropoolregio Eindhoven160;

    • Metropoolregio Utrecht, gedragen door gemeenten (U10 en regio Amersfoort) en de provincie Utrecht, onderschreven door regio Foodvalley (hierna tezamen en in enkelvoud: Metropoolregio Utrecht)161;

    • Microsoft162;

    • Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: Minister van BZ)163;

    • Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: Minister van IenW)164;

    • Minister van Onderwijs en Wetenschap (hierna: Minister van OCW)165;

    • Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: Minister van VRO)166;

    • De Nationale Agenda Laadinfrastructuur (hierna: NAL)167;

    • Netbeheer Nederland (hierna: NBNL)168;

    • Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (hierna: NEPROM)169;

    • Nederlandse Federatie van UMC’s (hierna: NFU) en Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (hierna: NVZ)170;

    • Branchevereniging NLconnect (hierna: NLconnect)171;

    • Nederlandse Omroep Stichting (hierna: NOS)172;

    • Stichting Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO)173;

    • NS Reizigers B.V. (hierna: NS)174;

    • Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (hierna: NVDE)175;

    • Koninklijke Nederlandse vereniging voor publieke afval- en reinigingsdiensten (hierna: NVRD)176;

    • Odido Netherlands B.V. (hierna: Odido)177;

    • Gemeenten Berkelland, Schouwen-Duiveland, Opsterland, Westerveld, Borger-Odoorn, Hof van Twente, Hollands Kroon, Ooststellingwerf, Peel en Maas, Sluis, Hulst, Aa en Hunze, Bronckhorst, Medemblik, Goeree-Overflakkee, Midden-Drenthe, Twenterand, De Fryske Marren, Het Hogeland, Horst aan de Maas, Westerkwartier, Altena, Dinkelland, Tubbergen, West Betuwe, Leudal, De Wolden, Noardeast-Fryslân, Weststellingwerf, Veere, Dalfsen, Buren en Tholen (hierna tezamen en in enkelvoud: P10)178;

    • Aedes, Bouwend Nederland, G40, Interprovinciaal Overleg, IVBN, NEPROM, NVM, Vastgoed Belang, Vereniging Eigen Huis, VNG, WoningBouwersNL, Woonbond (hierna tezamen: Partijen Uitvoeringsagenda Wonen)179;

    • Platform Groen Gas (hierna: PGG)180;

    • Privépersoon 181;

    • Prorail B.V. en Railinfratrust B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Prorail)182;

    • Provincie Drenthe183;

    • Provincie Gelderland, ondersteund door de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, RES FruitDelta Rivierenland en RES Noord Veluwe (hierna tezamen en in enkelvoud: provincie Gelderland)184;

    • Provincie Noord-Brabant mede namens RES-regio West-Brabant, REKS-regio Hart van Brabant, RES-regio Noordoost Brabant, RES-regio Metropoolregio Eindhoven, Brabantse Waterschappen (hierna tezamen en in enkelvoud: provincie Noord-Brabant)185;

    • Dienst Wegverkeer (hierna: RDW)186;

    • Regio Stedendriehoek187;

    • Regionale Energie- en Klimaatstrategie regio Hart van Brabant (hierna: REKS-regio Hart van Brabant)188;

    • Regionale Energie Strategie regio West-Brabant (hierna: RES West-Brabant)189;

    • Rijksvastgoedbedrijf190;

    • Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM), Rijksvastgoedbedrijf, MEET RIVM CBG B.V. en MEET Strukton B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: RIVM)191;

    • Rotterdam Airport B.V. (hierna: Rotterdam Airport)192;

    • Sanquin Bloedvoorziening (hierna: Sanquin)193;

    • Schiphol Nederland B.V. (hierna: Schiphol)194;

    • Key region Leiden195;

    • Stroom mee196;

    • Samenwerkende Woningbouwcorporaties Eemland en Gelderse Vallei (hierna: SWEV)197;

    • Samenwerkende Woningcorporaties Rivierenland (hierna: SWR)198;

    • Ondernemersvereniging Techniek Nederland (hierna: Techniek Nederland)199;

    • Vereniging Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN)200;

    • TNO201;

    • TotalEnergies Charging Solutions Nederland B.V. (hierna: TotalEnergies)202;

    • Ubitricity member of the Shell group (hierna: Ubitricity)203;

    • Unie van Waterschappen204;

    • Universiteiten van Nederland (hierna: UNL)205;

    • Vattenfall N.V. (hierna: Vattenfall)206;

    • Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH)207;

    • Vereniging Energie voor Mobiliteit en Industrie (hierna: VEMOBIN)208;

    • Vereniging voor Energie, Milieu en Water (hierna: VEMW)209;

    • Vereniging Afvalbedrijven210;

    • Dutch Organisation for Electric Transport (hierna: Vereniging DOET)211;

    • Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (hierna: Vewin)212;

    • Vereniging Gasopslag Nederland (hierna: VGN)213;

    • Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG)214;

    • VNO-NCW en MKB-Nederland215;

    • VodafoneZiggo Group B.V., Vodafone Libertel B.V. en Ziggo B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: VodafoneZiggo)216;

    • Nederlandse Woonbond (hierna: Woonbond)217.

3 De consultatievragen

  • 6. In dit hoofdstuk behandelt de ACM alle zienswijzen die zijn binnengekomen op de drie vragen die de ACM heeft gesteld bij de consultatie van het ontwerpbesluit.218

3.1 Consultatievraag 1: hardheidsclausule

3.1.1 Ontvangen zienswijzen

Hardheidsclausule voor partijen die (nog) niet in het prioriteringskader staan

  • 7. Het merendeel van de partijen dat op consultatievraag 1 heeft gereageerd, ziet geen noodzaak tot het opnemen van een hardheidsclausule voor partijen die niet in het prioriteringskader zijn opgenomen. Partijen kunnen zich vinden in de periodieke evaluatie en reguliere codewijzigingsprocedure ter ondervanging hiervan.

  • 8. Alleen Havenbedrijf Rotterdam en DDA zijn voorstander van een hardheidsclausule voor partijen die niet in het prioriteringskader staan. Ook de Alliantie meent dat de reguliere codewijzigingsprocedure lang duurt en betwijfelt of die de gewenste flexibiliteit aan het prioriteringskader geeft. Zij pleit daarom voor een aanvullend mechanisme naast de bestaande cyclus dat sneller doorlopen zou kunnen worden.

  • 9. NBNL ziet een eenmalige uitzonderingsmogelijkheid voor zich, zonder dat een bepaalde activiteit of functie structureel aan het prioriteringskader hoeft te worden toegevoegd. Ook zien NBNL en PGG een mogelijkheid voor het toepassen van een hardheidclausule in situaties waarin toekenning van transportcapaciteit aan een partij, niet zijnde een congestieverzachter, leidt tot vermindering van congestie.

Hardheidsclausule voor partijen in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader – voorstanders

  • 10. Het merendeel van de partijen dat op consultatievraag 1 heeft gereageerd is positief over het opnemen van een hardheidsclausule voor partijen in de categorieën 2 en 3 van het prioriteringskader.

  • 11. De gemeente Amsterdam meent dat de toepassing van een hardheidsclausule daarnaast ook mogelijk zou moeten maken dat een partij in een lagere categorie voorrang krijgt op een hogere categorie, omdat er situaties kunnen zijn waarbij een project in categorie 3 maatschappelijk urgenter is dan een project in categorie 2.

  • 12. Volgens de Unie van Waterschappen zou er een spoedprocedure moeten komen voor vitale publieke functies met een wettelijke taak.

  • 13. Voor de inhoud van een hardheidsclausule geldt dat breed wordt gedeeld dat de hardheidsclausule beperkte reikwijdte zou moeten hebben. Vrijwel alle partijen geven aan dat een hardheidsclausule slechts zou moeten worden ingezet in zeer uitzonderlijke, onvoorziene en urgente gevallen. VNO-NCW en MKB-Nederland geeft daarbij aan dat het niet zou moeten gaan om een heronderhandeling per geval. De Minister van VRO vindt het belangrijk dat de hardheidsclausule juridisch voldoende onderbouwd is.

  • 14. Het betrachten van transparantie over de beoordelingscriteria dan wel de besluitvorming vinden de Minister van VRO, VNO-NCW en MKB-Nederland, de Alliantie, de gemeenten Heusden, Enschede en Amsterdam, de Unie van Waterschappen, Eurofiber, DDA, NVRD en VodafoneZiggo belangrijk. Metropoolregio Utrecht vindt dat zowel het advies als het besluit over toepassing van de hardheidsclausule openbaar moeten zijn en DDA wijst op het belang van een openbare rapportage.

  • 15. Vooraf opgestelde, scherp afgebakende, objectieve en toetsbare voorwaarden of criteria, mede ter voorkoming van willekeur, vinden de provincie Gelderland, de gemeenten Heusden en Amsterdam, het IPO, de Alliantie, de Unie van Waterschappen, NLconnect, Odido, Eurofiber, VodafoneZiggo, DDA en Prorail belangrijk.

  • 16. Veel partijen doen suggesties over deze voorwaarden of criteria. Zo geeft Prorail de ACM mee om de maatschappelijke urgentie, de schadelijke gevolgen, de vraag of er alternatieven zijn en de (beperkte) impact op andere partijen te betrekken.

  • 17. Het IPO suggereert drie hoofdcriteria en drie deelcriteria die tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Als hoofdcriteria stelt het voor: (a) concreet geval, (b) niet voorzienbaar bij opstellen prioriteringskader zelf, en (c) onverkorte toepassing van het kader is niet redelijk en billijk gelet op de doelstellingen van het prioriteringskader zelf en heeft onvoorziene en ongewilde consequenties. Als deelcriteria stelt het voor: (1) de individuele belangen die spelen bij de desbetreffende partij op de wachtrij waaraan voorrang wordt verleend, (2) de noodzaak dan wel urgentie voor het verlenen van voorrang aan die partij, gelet op het te dienen grotere belang voor de samenleving op lokaal, regionaal of nationaal niveau, en (3) de wijze waarop en in hoeverre overige partijen op de wachtrij in hun individuele belangen worden geschaad door een langere wachttijd. De provincie Gelderland ondersteunt deze zienswijze.

  • 18. De Alliantie stelt voor om te toetsen op maatschappelijke schade bij vertraging, beleidsmatige urgentie, omvang en impact op de regionale woningmarkt.

  • 19. Eurofiber stelt voor dat toetsing geschiedt aan de hand van functionele ketenbijdrage en risico bij uitstel.

  • 20. Metropoolregio Utrecht doet de suggestie dat voor de categorieën 2 en 3 een eis zou kunnen zijn dat de ontwikkeling die voorrang krijgt, randvoorwaardelijk is voor het mogelijk maken van de ontwikkeling die voorrang moet verlenen.

  • 21. De provincie Drenthe meent dat de uitvoerbaarheid van projecten moet worden meegewogen.

  • 22. De Regio Stedendriehoek stelt voor dat netbeheerders in categorie 3 een netvriendelijkheidsscore zouden kunnen introduceren en iedere aanmelder/wachtrijklant zouden kunnen scoren op basis van de verwachte gemiddelde bijdrage in kW tijdens de 10% hoogste belastingpieken op het onderstation in kW waar die klant op wordt aangesloten. Een betere score leidt tot een betere plek op de wachtrij.

  • 23. De gemeente Amsterdam doet de suggestie om voorafgaand al kaders op te stellen voor de praktische toepassing. Bijvoorbeeld maximaal x% van de jaarlijkse capaciteit mag via de hardheidsclausule worden toegewezen. Of maximaal x partijen mogen door de hardheidsclausule worden ingehaald, of de hardheidsclausule mag maximaal x keren per jaar worden ingezet.

  • 24. Voorts zijn er procedurele wensen en suggesties over de opname van een eventuele hardheidsclausule. Zo pleit de gemeente Heusden voor een aanvraagproces dat uniform en toegankelijk is voor alle partijen, ongeacht omvang of sector. De beoordeling dient wat haar betreft enkel plaats te vinden op inhoudelijke gronden. DDA vraagt om een gedefinieerd beoordelingsproces met daarin verwerkt een heldere bewijslast. VNG ziet winst in snelle besluitvorming. NVRD meent dat alle belanghebbenden gedurende het gehele besluitvormingsproces actief moeten worden betrokken.

  • 25. Equinix meent dat een hardheidsclausule zou moeten kunnen worden toegepast op een gemotiveerd verzoek van een betrokken partij of in ketenverband met een geprioriteerde partij. DDA deelt dit en acht het cruciaal dat de hardheidsclausule prioritering voor ondersteunende diensten moet toestaan, mits hun directe en essentiële link met de kern geprioriteerde functie is aangetoond.

  • 26. De provincie Drenthe, de gemeenten Enschede en Amsterdam, G40, de Regio Stedendriehoek en NVRD menen dat toepassing van de hardheidsclausule het meest effectief is op lokaal niveau, omdat regio’s in Nederland onderling verschillen en daardoor variaties kunnen ontstaan in de wijze waarop prioriteit wordt gegeven aan de verdeling van energie. Decentrale overheden zouden hierin een rol moeten hebben.

  • 27. Ook P10 vindt dat voor de uitzonderlijke gevallen eerst overleg of advisering moet plaatsvinden tussen overheden en netbeheerders, bijvoorbeeld via energyboards, energieregio’s of RES regio’s.

  • 28. De gemeente Amsterdam meent dat de toepassing van de hardheidsclausule uitsluitend mogelijk zou moeten zijn via een formeel verzoek van één of meerdere regionale overheden, voorzien van onderbouwing en ondertekend door één of meerdere betrokken bestuurders. De clausule zou uitsluitend toepasbaar zijn voor aantoonbaar maatschappelijk urgente projecten en voor projecten die randvoorwaardelijk zijn voor een gebiedsontwikkeling bestaande uit meerdere functies.

  • 29. De gemeente Amsterdam vindt verder dat expliciet geregeld moet worden dat projecten die worden ingehaald, geen individueel bezwaar kunnen maken tegen de rangverschuiving binnen de wachtrij, zolang transparantie, motivering en gelijke spelregels gewaarborgd zijn.

  • 30. Volgens Deltalinqs en Eurofiber kan de toepassing van een hardheidsclausule in een evaluatie leiden tot aanpassing van het prioriteringskader.

  • 31. Over de vraag wie over een hardheidsclausule zou moeten beslissen zijn de meningen verdeeld. NVRD, havenbedrijf Rotterdam en de gemeente Amsterdam menen dat besluiten door een neutrale of onafhankelijke partij of op onafhankelijke basis zouden moeten worden genomen.

  • 32. De Minister van VRO vindt dat besluitvorming over een hardheidsclausule bij het Rijk dient te liggen. VNO-NCW en MKB-Nederland zien de beoordeling bij voorkeur liggen bij vakdepartementen die betrokken zijn bij nationale veiligheid.

  • 33. De gemeente Heusden stelt een onafhankelijke beoordelingscommissie voor, bestaande uit vertegenwoordigers van de ACM, netbeheerders, het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (hierna: Ministerie van KGG), maatschappelijke organisaties en lokale overheden.

  • 34. DDA meent dat de beslissing over de toepassing van de hardheidsclausule zou moeten liggen bij een entiteit die in staat is tot genuanceerde beoordelingen, mogelijk in overleg met relevante sectorspecifieke ministeries of expertorganen.

  • 35. Volgens NBNL, de Unie van Waterschappen, VNG, Goodman en Eurofiber is de ACM de aangewezen partij om hierover een beslissing te nemen. De Unie van Waterschappen en Eurofiber zien graag dat de ACM verzoeken beoordeelt in overleg met relevante stakeholders of op voordracht van de netbeheerder.

  • 36. Volgens Prorail en de gemeente Enschede zou de ACM een toetsingskader moeten opstellen dat de netbeheerder kan toepassen. De ACM zou deze toepassing vervolgens moeten kunnen toetsen, aldus Prorail.

  • 37. NBNL ziet in het beoordelingsproces geen rol voor de netbeheerders. NLconnect vraagt zich ook af of netbeheerders de aangewezen partij zijn om hierover te beslissen aangezien zij geen bestuursorganen zijn.

  • 38. Metropoolregio Utrecht stelt voor dat de Minister van KGG besluit over toepassing van een hardheidsclausule, bijvoorbeeld op voordracht van het college van Gedeputeerde Staten na consultatie van de Energy Board. Besluitvorming moet volgens haar plaatsvinden op basis van een duidelijk advies met een standaard opbouw waarbij onder andere wordt ingegaan op de argumentatie waarom de betreffende partij voorrang zou moeten krijgen ten opzichte van de andere partijen die op de wachtrij staan.

  • 39. Het IPO meent dat als een project in een voedingsgebied van één gemeente ligt en geen significante vermindering van beschikbare transportcapaciteit bij andere gemeenten tot gevolg heeft, het volstaat om het college van burgemeester en wethouders de beslissing hierover te laten nemen. Als een project gemeente-overstijgend is, dan zou de bevoegdheid volgens het IPO moeten liggen bij het college van Gedeputeerde Staten. In beide gevallen dient eerst advies gevraagd te worden bij de netbeheerder. Als de hardheidsclausule in categorie 2 wordt toegepast, dient de relevante veiligheidsregio te worden geraadpleegd, aldus het IPO. De provincie Gelderland ondersteunt deze zienswijze.

  • 40. De Alliantie pleit voor een onafhankelijke afweging binnen een regionale structuur, waarin de netbeheerder en de regionale overheid vertegenwoordigd zijn, en waarin maatschappelijke partijen, zoals gemeenten en woningcorporaties, via een adviserende rol hun inzichten kunnen inbrengen.

  • 41. Tot slot meent de Regio Stedendriehoek dat voor het afwijken van FCFS in categorie 2 iedere bestuurslaag met een aantoonbaar acuut veiligheidsbelang een onderbouwd besluit zou kunnen nemen. Daarbij zou samenwerking tussen bestuurslagen het uitgangspunt moeten zijn, en het huis van Thorbecke de escalatie (en een besluit) borgt. Voor categorie 3 ziet de Regio Stedendriehoek een rol voor lokale overheden.

Hardheidsclausule voor partijen in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader – tegenstanders

  • 42. Ook zijn er partijen die geen voorstander zijn van het opnemen van een hardheidsclausule voor de categorieën 2 en 3 in het prioriteringskader. Volgens Vewin, NFU en NVZ, ActiZ, de gemeente Rotterdam, REKS-regio Hart van Brabant, Metropoolregio Eindhoven, Energie-Nederland, Vattenfall, ENGIE, VEMW en de NVDE is zo’n clausule niet nodig omdat een codewijzigingsprocedure voldoende flexibiliteit aan het prioriteringskader geeft.

  • 43. NS acht het onlogisch dat een hardheidsclausule noodzakelijk is voor categorie 2, omdat al bekend is welke maatschappelijke functies van belang zijn voor de nationale veiligheid.

  • 44. Vewin vraagt aandacht voor de Aanwijzingen voor de regelgeving219 waaruit volgt dat hardheidsclausules niet de voorkeur verdienen.

  • 45. Goodman vraagt zich af in hoeverre een hardheidsclausule bruikbaar is wanneer het verlenen van prioriteit gelet op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet (hierna: E-wet) altijd via een codewijzigingsprocedure zou moeten plaatsvinden. Goodman vraagt zich af of de netbeheerder hierin iets kan betekenen, zij ziet daarin voor- maar ook nadelen.

  • 46. Vewin, REKS-regio Hart van Brabant en Metropoolregio Eindhoven wijzen op het belang van een duidelijk kader en de transparantie daarvan. NEPROM meent dat een hardheidsclausule afbreuk doet aan de rechtszekerheid. Ook NFU en NVZ, ActiZ, Energie-Nederland, Vattenfall, ENGIE en VEMW vinden het onwenselijk dat de onzekerheid over het verkrijgen van transportcapaciteit wordt vergroot door een hardheidsclausule.

  • 47. NEPROM, Vewin, REKS-regio Hart van Brabant en Metropoolregio Eindhoven vragen aandacht voor het gelijkheidsbeginsel en het voorkomen van willekeur.

  • 48. Een hardheidsclausule zou volgens NEPROM en Vattenfall uitvoeringslasten met zich meebrengen. Vewin ziet praktische problemen in de beoordeling van hardheidsverzoeken. De vraag of een partij voorrang verdient kan volgens haar pas adequaat worden beantwoord in relatie tot andere projecten op die wachtrij. Het lijkt haar onvermijdelijk dat elke beoogde toepassing van een hardheidsclausule tot een tamelijk ingewikkelde en tijdrovende herschikking van projecten op de wachtrij zal (moeten) leiden. Ook NEPROM meent dat uitzonderingsgevallen moeilijk objectiveerbaar zijn. Zij wijst erop dat elk toegekend verzoek onvermijdelijk anderen benadeelt.

  • 49. Vattenfall acht aanvullende prioritering binnen reeds geprioriteerde categorieën erg complex op objectieve en navolgbare wijze te operationaliseren. Ook ENGIE en Energie-Nederland vinden het lastig om beoordelingscriteria voor hardheidsclausules robuust te formuleren en toe te passen.

  • 50. De gemeente Rotterdam vermoedt dat in de praktijk vaak een beroep op een hardheidsclausule zal worden gedaan. Vewin en ENGIE menen dat een hardheidsclausule juridische procedures in de hand werkt. Ook Energie-Nederland vreest een oneindige lobby en discussie uitmondend in (niet-)juridische trajecten.

  • 51. Mocht de ACM toch een hardheidsclausule overwegen, dan pleiten NEPROM en de gemeente Rotterdam voor een uiterst beperkte variant. NEPROM wijst op een clausule uitsluitend voor uitzonderlijke situaties die samenhangen met de nationale veiligheid of openbare orde, op verzoek van een bevoegd bestuursorgaan, met publicatieplicht en motivering. De gemeente Rotterdam meent dat de toepassing van een hardheidsclausule op nationaal en eventueel provinciaal niveau zou moeten worden ingestoken. Volgens Vewin zou de besluitvorming in dat geval bij de ACM moeten liggen.

Hardheidsclausule voor partijen in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader – specifieke varianten

  • 52. Tot slot ziet een aantal partijen graag opname van een hardheidsclausule in het prioriteringskader, maar dan enkel voor een specifieke functie. Zo stellen SWR, Aedes en de Limburgse woningcorporaties voor om woningbouw structureel voorrang te geven op andere functies in categorie 3 gelet op het zwaarwegend maatschappelijk belang van (betaalbare) woningbouw. Het prioriteringskader doet wat hen betreft onvoldoende recht aan de urgentie hiervan. De Consumentenbond deelt deze zorg. Ook de Alliantie signaleert dat de publieke woonopdracht wordt geschaad als woningbouwprojecten achter minder urgente aanvragen komen te staan op de wachtrij.

  • 53. LVC ziet ruimte voor een specifieke hardheidsclausule of uitzonderingsmogelijkheid in de categorieën 2 of 3 voor crematoria, omdat zij in uitzonderingssituaties zoals pandemieën, rampen of massale incidenten een vitale rol hebben en bijdragen aan publieke rust en stabiliteit. Ook zijn crematoria een structurele maatschappelijke basisvoorziening, aldus LVC.

  • 54. TLN verzoekt de ACM om een hardheidsclausule of uitzonderingsmogelijkheid op te nemen in categorie 3 voor transportbedrijven.

  • 55. RDW meent dat er een hardheidsclausule of uitzonderingsmogelijkheid moet worden opgenomen in het prioriteringskader voor de wettelijke taken die zij behartigt en die de nationale verkeersveiligheid raken.

3.1.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 56. Met het merendeel van de partijen die een zienswijze heeft ingediend, constateert de ACM dat er binnen de reguliere codesystematiek voldoende ruimte bestaat om partijen die niet in het prioriteringskader staan opgenomen, alsnog daarin op te nemen als dat nodig is.

  • 57. De ACM voert periodieke evaluaties uit, de eerste keer in ieder geval binnen twee jaar na inwerkingtreding van het prioriteringskader. Op dat moment kan zij mede aan de hand van signalen uit het werkveld toetsen of bepaalde activiteiten of functies alsnog aan het kader moeten worden toegevoegd. In geval van grotere urgentie kan de ACM ervoor kiezen om al eerder (op verzoek of ambtshalve) een specifieke afweging te maken om een activiteit of functie op korte termijn toe te voegen aan het prioriteringskader.

  • 58. Gelijk aan overige wijzigingen van de Netcode elektriciteit (hierna: Netcode), vindt toevoeging van een activiteit of functie aan het prioriteringskader plaats met gebruik van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Hiermee waarborgt de ACM een zorgvuldige en toetsbare afweging van belangen en geeft zij betrokkenen ruimte om met een zienswijze te reageren op de voorgenomen toevoeging.

  • 59. Alhoewel een codewijziging tijd kan kosten, deelt de ACM niet de zorg van de Alliantie dat deze werkwijze onvoldoende flexibiliteit met zich meebrengt. Een codewijziging kan in korte tijd worden voorbereid en ingevoerd. Daarnaast kunnen netbeheerders waar nodig vooruit lopen op aankomende codewijzigingen. In dit verband wijst de ACM ook op haar besluiten van 26 september 2024220 en 14 november 2024221 waar zichtbaar was dat dit proces relatief snel kan worden doorlopen.

  • 60. Met het codewijzigingsproces ziet de ACM dus voldoende flexibiliteit om in te kunnen spelen op de dynamische problematiek van netcongestie als het gaat om partijen die niet in het prioriteringskader staan.

  • 61. Dit is wat de ACM betreft mogelijk anders waar het gaat om partijen die al wél in het prioriteringskader staan opgenomen. Denkbaar is de situatie dat een partij die in het prioriteringskader staat, door onvoorziene toekomstige omstandigheden en gelet op het doel van het prioriteringskader ineens eerder aan de beurt zou moeten komen dan volgens zijn positie op de wachtrij.

  • 62. De ACM stelt vast dat de huidige codesystematiek hiervoor weinig handvatten biedt. Gelet op de omstandigheid dat de problematiek van netcongestie nog lang aanhoudt en dynamisch van aard is, acht de ACM het wenselijk om te verkennen in hoeverre in de Netcode een uitzonderingsmogelijkheid op het prioriteringskader kan worden opgenomen waarmee in urgente gevallen voorrang kan worden gegeven aan een specifieke partij op andere partijen op de wachtrij. De ACM realiseert zich evenwel dat het treffen van een dergelijke uitzonderingsmogelijkheid niet maakt dat een partij daarmee automatisch de aangevraagde aanvullende of nieuwe transportcapaciteit op korte termijn zal krijgen. Het prioriteringskader ordent immers slechts de wachtrij van transportverzoeken, maar kent niet aan partijen de gevraagde transportcapaciteit toe.

  • 63. Met het merendeel van de ingediende zienswijzen is de ACM het eens dat het opnemen van een uitzonderingsmogelijkheid slechts bedoeld zal zijn voor zeer uitzonderlijke gevallen en hier terughoudend mee zal moeten worden omgegaan. De ACM overweegt een uitzonderingsmogelijkheid voor situaties waarin het doel van het prioriteringskader in gevaar komt. Met zo’n mogelijkheid beoogt de ACM uitdrukkelijk geen onderhandelmoment voor partijen in het kader te bieden om hoger op de wachtrij te worden geplaatst als er geen onvoorziene, prangende en uitzonderlijke omstandigheden zijn.

  • 64. Naar het oordeel van de ACM kan de praktijk het beste uitwijzen of zich gevallen voordoen die vanuit maatschappelijk oogpunt eerder transportcapaciteit zouden moeten krijgen dan hun plek op de wachtrij. Ook kan de praktijk het beste uitwijzen op welke wijze het beste met zo’n situatie kan worden omgegaan. Dit volgt ook uit de uiteenlopende reacties op de consultatievraag, zowel wat betreft de noodzaak van een uitzonderingsmogelijkheid als de invulling ervan waarbij uitdrukkelijk wordt gewezen op het belang voor een zorgvuldig en transparant kader en beoordelingsproces om een uitzondering te kunnen maken. Als zowel de noodzaak als de mogelijke invulling van een uitzonderingsmogelijkheid duidelijk zijn, zal de ACM die zorgvuldig, juridisch en praktisch uitwerken. Gelet daarop neemt de ACM op dit moment geen uitzonderingsmogelijkheid op in het prioriteringskader. Uiterlijk bij haar eerste evaluatie van het prioriteringskader zal de ACM terugkomen op dit punt.

3.1.3 Conclusie
  • 65. Alhoewel de ACM zich de wenselijkheid kan voorstellen van het opnemen van een uitzonderingsmogelijkheid in de Netcode voor onvoorziene omstandigheden bij reeds geprioriteerde partijen, doet zij dat op dit moment nog niet. Eerst wil de ACM ervaring opdoen met het prioriteringskader. De zienswijzen leiden daarom niet tot een aanpassing van het besluit.

3.2 Consultatievraag 2: FCFS congestieverzachters

3.2.1 Ontvangen zienswijzen

Loslaten van FCFS voor categorie 1 van het prioriteringskader – voorstanders

  • 66. Het overgrote deel van de partijen222 dat op consultatievraag 2 heeft gereageerd, vindt het wenselijk of zelfs noodzakelijk om het principe van ‘first come, first served’ (hierna: FCFS) voor congestieverzachters los te laten.

  • 67. Regio Stedendriehoek meent dat congestieverzachters no-regret zijn, altijd bijdragen aan ‘Beter Benutten’ en daarom niet op een wachtrij horen. Indien het gaat om grote getallen of grote projecten met veel impact dan is afwijken van FCFS volgens haar wellicht opportuun.

  • 68. Techniek Nederland, de gemeente Hengelo en NS wijzen erop dat niet elke congestieverzachter gelijkwaardig is, congestieverzachters er in vele soorten en (ruimtelijke) maten zijn en niet iedere congestieverzachter evenveel transportcapaciteit op het net oplevert. REKS-regio Hart van Brabant wijst op het belang om rekening te houden met de gewenste flexibiliteit van het netwerk en specifieke onderdelen daarvan. De gemeenten Enschede en Rotterdam vinden het wenselijk om congestieverzachters aan te sluiten die het meeste ruimte bieden op het netwerk binnen afzienbare tijd.

  • 69. Emmett Green vindt dat congestieverzachters die meer congestieverzachtend vermogen kunnen inbrengen voorrang moeten kunnen krijgen op congestieverzachters die minder congestieverzachtend vermogen kunnen inbrengen. Equinix meent dat wanneer een congestieverzachtende partij aantoonbaar meer transportcapaciteit vrijmaakt, of dit doet op een locatie waar de congestie het grootst is, het in het belang van het gehele energiesysteem is dat deze partij voorrang krijgt. Stroom mee vindt het een goed idee om FCFS los te laten en iedere congestieverzachter de mogelijkheid te geven tot toegang tot vermogen omdat er weldegelijk ook van positieve effecten moet worden uitgegaan als een congestieverzachter een bijdrage levert die algemeen te verwachten is als positief (bijvoorbeeld meer afname van capaciteit in de nacht, minder in de ochtend en avondpiek).

  • 70. Essent en ESNL vinden dat de oplossing die het meeste bijdraagt aan een betrouwbaar, betaalbaar en onafhankelijk toekomstbestendig energiesysteem voorrang zou moeten krijgen. DDA wijst erop dat loslaten van FCFS effectieve congestieverlichting stimuleert. RES West-Brabant vindt kostenefficiëntie, vrijkomend transportvermogen en flexibiliteitsbehoefte van belang. Ook het Havenbedrijf Rotterdam vindt de effectiviteit van de congestieverzachters een zeer belangrijk ordeningsprincipe. Prorail en Deltalinqs menen dat congestieverzachters die het meeste transportcapaciteit opleveren voor andere partijen moeten voorgaan op andere congestieverzachters. Ook de Minister van VRO wijst op het bevorderen van een meer efficiënte inzet van congestieverzachters. P10 stelt voor dat congestieverzachters minimaal geprioriteerd worden naar bijdrage aan oplossingen vanuit het congestiemanagementonderzoek, waarbij de ontwikkeling te allen tijde congestieverzachtend moet zijn.

  • 71. Aedes, Metropoolregio Utrecht, het IPO en RES West-Brabant menen dat afwijking van FCFS binnen categorie 1 moet zorgen voor meer ruimte voor aanvragers uit categorie 2 en 3. De Alliantie vindt dat het loslaten van FCFS bij congestieverzachters niet mag leiden tot een onbedoelde verdringing van andere maatschappelijke functies, zoals woningbouw in categorie 3.

  • 72. NVDE is voorstander om het loslaten van FCFS te verkennen omdat het verlenen van voorrang aan partijen die een grotere bijdrage leveren aan congestieverzachting afnemers kan prikkelen extra te investeren in flexibiliteit. Het is volgens NVDE zinnig dat de ACM een uitspraak doet over de wenselijkheid daarvan, omdat marktpartijen hiermee in feite de taak van de netbeheerder op zich nemen.

  • 73. Google meent dat loslaten van FCFS nodig is omdat projecten die speculatief en niet gereed zijn jarenlang een plek op de wachtrij bezet houden waardoor andere projecten geen doorgang kunnen vinden.

  • 74. Ubitricity vindt het noodzakelijk om de maatschappelijke waarde van publieke laadinfrastructuur optimaal te benutten en stelt dat FCFS een doelgerichte inzet van netcapaciteit voor toepassingen met aantoonbare net-ondersteunende werking belemmert.

  • 75. Het IPO meent dat congestieverzachters moeten worden geplaatst op een plek waar de bijdrage aan prioritaire ontwikkelingen het grootst kan zijn, de bijdrage aan verlichting op het net het noodzakelijkst is en de schadelijke effecten van uitstoot en geluid en de impact op natuur en landschap het kleinst zijn. Het ziet daarom graag ook een ruimtelijk en maatschappelijk afwegingskader voor de beoordeling van congestieverzachters. Ook VNG vindt dat het verlenen van een aansluiting aan een congestieverzachter kan nádat het bevoegd gezag een positief ruimtelijk advies heeft gegeven. Zij plaatst verder de kanttekening dat de congestieverzachter duurzaam dient te zijn en derhalve dient bij te dragen aan zowel Europese als Nederlandse wettelijk verplichte klimaatdoelstellingen en een plek in de (schaarse) ruimte dient te krijgen.

  • 76. De gemeente Zwolle verzoekt dat netbeheerders alleen verzoeken van congestieverzachters met een positief advies van de gemeente in behandeling te nemen en dat de netbeheerders vervolgens een afweging maken die louter is gebaseerd op netwerkaspecten.

  • 77. De provincie Drenthe meent dat de huidige focus op kWh-productievolume onvoldoende recht doet aan de bijdrage van initiatieven die het net ontlasten, balanceren of juist optimaliseren. De netbeheerder zou in samenwerking met het Drents Actieprogramma Netcongestie (via de ‘Energy board Drenthe’) criteria moeten opstellen hiervoor.

  • 78. NBNL is voorstander van het loslaten van FCFS en wijst daarbij op verschillende nadelen van FCFS, zoals dat de partij met het oudste verzoek in een goede onderhandelingspositie ten opzichte van de netbeheerder zou verkeren, netbeheerders dan niet de meest efficiënte congestieverzachter kunnen kiezen en dat de netbeheerder slechts één verzoek in behandeling kan nemen. NBNL benadrukt met klem dat toebedeling van capaciteit op basis van andere objectieve en transparante criteria leidt tot betere uitkomsten (dan FCFS) en werkt daarbij een aantal criteria uit.

Criteria voor volgordebepaling categorie 1 van het prioriteringskader en door wie te bepalen

  • 79. Meerdere partijen zoals DDA, Eurofiber, NLconnect, Odido, VNO NCW en MKB Nederland ondersteunen het loslaten van FCFS mits dit gebeurt op basis van objectieve, transparante en toetsbare criteria.

  • 80. Techniek Nederland noemt als criteria: het type en moment van invoeding, de prijs voor het beschikbaar stellen van invoeding, de fysieke locatie in het net waar invoeding plaatsvindt en de koppeling met geprioriteerde functies in het prioriteringskader. Zij meent dat de doorlooptijd en aanpasbaarheid aan toekomstige omstandigheden ook moeten worden meegewogen.

  • 81. Volgens ESNL moeten de criteria transparant en objectief zijn, maar er moet ook ruimte zijn voor maatwerk per station. ESNL stelt een aantal criteria voor het prioriteren van congestieverzachters voor, waaronder de effectiviteit, kosten van vrijgemaakte MW/Mwh, potentieel van CO2-reductie, duur van inzetbaarheid, locatie ten opzichte van het knelpunt, mate van stuurbaarheid en realisatiesnelheid van het project.

  • 82. De Alliantie pleit voor transparante en heldere definities van de categorieën en voor een uniforme set van beoordelingscriteria, gericht op meetbare aspecten van congestieverzachting, zoals: hoeveelheid vrijgemaakte capaciteit, snelheid van inzet, kosteneffectiviteit en lokale relevantie.

  • 83. De Unie van Waterschappen meent dat netbeheerders criteria moeten opstellen die vooraf openbaar zijn, rekeninghouden met maatschappelijke meerwaarde en technische effectiviteit.

  • 84. De Minister van IenW meent dat netbeheerders in samenwerking met provincies en met gedegen (proces)ondersteuning volgens landelijk gelijke kaders transparante en objectieve criteria moeten vaststellen op basis waarvan zij op non-discriminatoire wijze de volgorde bepalen waarin transportcapaciteit kan worden verleend aan congestieverzachters. Ook Ubitricity pleit voor landelijke, uniforme criteria die in samenwerking met netbeheerders, provincies en marktpartijen worden vastgesteld om willekeur en versnippering te voorkomen en te zorgen voor een transparant en voorspelbaar proces.

  • 85. Fastned stelt dat de netbeheerders zelf transparante criteria kunnen vaststellen die voor het gehele netwerk gelden en die objectief meetbaar zijn, zoals de grootte van het vrijgespeelde volume en de snelheid waarmee de realisatie kan plaatsvinden. Voorts meent Fastned dat een tenderproces niet de meest geschikte werkwijze is om transportcapaciteit te verlenen aan congestieverzachters.

  • 86. Volgens Essent dienen er transparante en objectieve criteria te worden gehanteerd en vastgelegd in een publiek kader, waarbij input van de markt essentieel is. Voorwaarden moeten gesteld worden die de executie verhogen. Voor elk station moet vooraf helder zijn wat er technisch mogelijk is aan congestieverzachting.

  • 87. Emmett Green meent dat de praktische uitwerking van de congestieverzachter dient te gebeuren via het bestaand handelsplatform GOPACS en bijbehorende producten zoals een CBC of Redispatchcontract, zodat het aantal producten en de procedures overzichtelijk blijft.

  • 88. Prorail meent dat de netbeheerder de partij is die het beste weet welke congestieverzachter ‘het meest’ oplevert.

  • 89. Havenbedrijf Rotterdam is er van overtuigd dat de netbeheerders als eerstverantwoordelijk moeten worden aangewezen voor de (objectieve en non-discriminatoire) prioritering van de toewijzing van congestieverzachters op basis van door de ACM opgestelde kaders.

  • 90. Deltalinqs vindt dat de netbeheerders als eerste verantwoordelijk moeten zijn voor de volgorde van prioritering van congestieverzachters. Het voortouw ligt bij de ACM om in nauwe samenwerking met de netbeheerders de volgorde van prioritering van congestieverzachters te bepalen.

  • 91. De Minister van VRO acht netbeheerders goed in staat om transparante en objectieve criteria op te stellen en vindt het wel essentieel dat dit op uniforme wijze gebeurt in afstemming met de regionale overheden die goed zicht hebben op de ruimtelijke plannen en waar een congestieverzachter uitkomst kan bieden.

  • 92. Metropoolregio Utrecht meent dat de beoordeling van prioritering bij congestieverzachters nauwe samenwerking tussen regionale overheden, netbeheerders en marktpartijen vraagt en een ruimtelijk en maatschappelijk afwegingskader voor prioritering voor deze congestieverzachters nodig is, naast een meer technische analyse door de netbeheerder.

  • 93. De gemeente Amsterdam meent dat netbeheerders zelf kunnen afwegen welk type congestieverzachter op welke plek in het net het meest gewenst is, afhankelijk van de specifieke netsituatie. Netbeheerders zouden wel de afstemming moeten zoeken met de decentrale overheden in het desbetreffende verzorgingsgebied.

  • 94. De gemeente Rotterdam meent dat de netbeheerder de aangewezen partij is om beoordelingscriteria op te stellen en de keuze te onderbouwen. Qua systematiek is het van belang dat er een bepaalde periode is waarin congestieverzachters zich kunnen aanmelden, waarna beoordeling en selectie plaatsvindt. Dit proces dient periodiek herhaald te worden indien er nog ruimte is voor additionele congestieverzachters.

  • 95. P10 stelt dat de afweging voor aansluiting van congestieverzachters ingebed dient te zijn in een integrale visie op het energiesysteem dan wel de energievoorziening. Als deze beschikbaar is, adviseert P10 deze leidend te maken voor de weging van wenselijkheid van congestieverzachters. Hierbij wordt ook de weging van regionale overheden geborgd in de afweging over congestieverzachters.

  • 96. Volgens Almeerse Wind dienen de netbeheerder en de provincie gezamenlijk de prioriteit te bepalen en de contracten toe te kennen aan congestieverzachters. Nationaal belang en maatschappelijk belang zouden daarbij als beoordelingscriteria moeten gelden, naast hoeveelheid extra vrijgespeeld vermogen en de kosten voor congestiemanagementdiensten.

  • 97. G40 meent dat de netbeheerders transparante en objectieve criteria moeten vaststellen voor wenselijke systeemopslag in samenwerking met gemeenten. Openbare en techniek-neutrale tenders kunnen een goede manier zijn, waarbij de ruimtelijke ordeningsafweging vanuit de gemeenten worden opgenomen.

  • 98. Volgens NVDE dienen de netbeheerders in samenspraak met stakeholders de criteria voor een andere rangschikking dan FCFS te bepalen. De criteria dienen eenduidig en goed meetbaar te zijn en moeten recht doen aan de doelen van het prioriteringskader en categorie 1. De criteria mogen niet leiden tot ongewenst strategisch gedrag dat in strijd is met de uitgangspunten van het prioriteringskader.

  • 99. Metropoolregio Eindhoven acht het moeilijk inschatten in hoeverre de netbeheerders in staat zijn om invulling te geven aan meer ruimte bij het prioriteren van congestieverzachters op basis van transparante en objectieve criteria.

  • 100. De gemeente Enschede vindt het van belang dat de ACM op hoofdlijnen uniforme richtlijnen vaststelt voor de criteria waarmee netbeheerders de volgorde van congestieverzachters bepalen, om zo te waarborgen dat beoordelingskaders objectief, controleerbaar en onderling vergelijkbaar zijn en toepassing ervan op transparante en non-discriminatoire wijze geschiedt.

  • 101. Stroom mee vindt het van belang dat netbeheerders bij congestieverzachters de ruimte bieden om tot maatwerk te komen.

  • 102. NBNL stelt voor artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode zo aan te passen dat expliciet wordt dat de netbeheerders binnen de categorie congestieverzachters als eerste een aanbod voor transportvermogen kunnen doen aan de efficiëntste congestieverzachter, waarbij potentiële verzachters geselecteerd worden die goed scoren op criteria zoals: effectiviteit, prijs, locatie, gunstige verhouding congestieverzachting en gevraagd vermogen. Volgens NBNL kunnen in de Netcode in algemene zin beoordelingscriteria worden opgenomen. Zij stelt voor netbeheerders vervolgens de ruimte te geven om te bepalen welke partij als meest efficiënte congestieverzachter moet worden aangemerkt.

Loslaten van FCFS voor categorie 1 congestieverzachters – tegenstanders

  • 103. Ook zijn er partijen die geen voorstander zijn van het loslaten van FCFS bij congestieverzachters. NEPROM raadt de ACM af om FCFS los te laten voor congestieverzachters omdat dit tot willekeur, strategisch gedrag en verhoogde druk op netbeheerders zou leiden. Bovendien zouden de transparantie en de rechtsgelijkheid hiermee verdwijnen. NEPROM pleit voor versterking van de randvoorwaarden zoals standaardcontracten, actieve informatievoorziening en versnelling van toetsing.

  • 104. Bouwend Nederland is geen voorstander van een rangordening binnen de categorie congestieverzachters door netbeheerders, omdat dit zou leiden tot onduidelijkheid, onvoorspelbaarheid en potentiële willekeur. Heldere en uniforme toepassing van het kader is essentieel.

  • 105. De NFU en NVZ en ActiZ vinden FCFS ook bij congestieverzachters op zijn plaats, omdat perverse prikkels kunnen ontstaan als prioritering binnen categorie 1 wordt overgelaten aan de netbeheerders. Omdat het ontlasten van het net juist een kenmerk is van deze categorie, dient een congestieverzachter altijd transportcapaciteit te krijgen en is het niet wenselijk dat een wachtrij ontstaat voor congestieverzachters.

  • 106. Energie-Nederland vindt het loslaten van FCFS bij de categorie congestieverzachters niet wenselijk, omdat het energiesysteem groter is dan het net en het loslaten van FCFS vanuit de brede systeemgedachte inefficiënt kan zijn.

  • 107. ENGIE vindt het niet wenselijk om FCFS voor congestieverzachters los te laten. Zonder de kosten en baten van het loslaten van FCFS voor congestieverzachters goed te begrijpen, beveelt zij de ACM aan om vooral robuustheid en duidelijkheid voor de netgebruikers voor te laten gaan.

  • 108. Vattenfall beschouwt het loslaten van FCFS voor congestieverzachters als onwenselijk omdat dit tot een onzekere situatie leidt. De voorwaarden om als congestieverzachter te worden aangemerkt moeten volgens Vattenfall helder, transparant, navolgbaar en realiseerbaar zijn voor de markt en door de ACM, netbeheerders en marktpartijen in gezamenlijkheid worden opgesteld en geëvalueerd. Als een partij als congestieverzachter wordt gekwalificeerd, zou de noodzaak tot prioritering overbodig moeten zijn.

  • 109. VEMW is geen voorstander van het loslaten van FCFS bij congestieverzachters. Een congestieverzachter dient altijd transportvermogen te verkrijgen. Het is vrijwel onmogelijk dat er een wachtrij ontstaat voor congestieverzachters. FCFS hoeft dan ook niet losgelaten te worden.

3.2.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 110. De ACM stelt vast dat het overgrote deel van de partijen dat op consultatievraag 2 heeft gereageerd voorstander is van het loslaten van het principe van FCFS voor congestieverzachters in categorie 1 van het prioriteringskader. Zij verwachten dat hiermee de congestieverzachting effectiever zal zijn. Deze partijen vinden dat netbeheerders de transportcapaciteit aan congestieverzachters moeten vergeven op basis van vooraf vastgestelde, objectieve, non-discriminatore en transparante criteria. Veel van deze partijen menen dat de netbeheerders het beleid hierover dienen vorm te geven, waarbij afstemming plaats dient te vinden met relevante stakeholders, zoals regionale overheden, marktpartijen en de ACM. Tegenstanders van het loslaten van FCFS geven aan dat het afwijken van FCFS kan leiden tot willekeur, onduidelijkheid, onvoorspelbaarheid, strategisch gedrag en verhoogde druk op de netbeheerders.

  • 111. Artikel 6, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn en artikel 24, eerste en derde lid, van de E-wet bepaalt dat de netbeheerder bij het geven van nettoegang en het uitgeven van transportcapaciteit non-discriminatoir dient te handelen. Dit betekent dat de netbeheerder gelijke gevallen gelijk dient te behandelen. FCFS is een invulling van het non-discriminatiebeginsel bij nettoegang. FCFS houdt geen rekening met verschillen tussen partijen. Om te bepalen of er verschillen zijn tussen partijen, dient gebruik gemaakt te worden van transparante en objectieve criteria. Als er objectieve verschillen zijn, is een verschil in behandeling mogelijk.

  • 112. Objectieve criteria om verschillen tussen congestieverzachters te bepalen, zijn in elk geval de locatie van de congestieverzachter ten opzichte van het knelpunt, de aangeboden hoeveelheid congestieverzachtend vermogen, het moment waarop het congestieverzachtende vermogen nodig en beschikbaar is, de periode dat het congestieverzachtende vermogen beschikbaar is en de totale kosten in €/Mwh voor de te leveren congestiediensten.

  • 113. De (beoogde) locatie van de congestieverzachter ten opzichte van het knelpunt is direct relevant voor het bepalen van de effectiviteit van een congestieverzachter. Daarbij geldt in de regel dat een congestieverzachter het meest effectief is indien hij is of wordt gevestigd nabij een specifiek capaciteitsknelpunt. De aangeboden hoeveelheid congestieverzachtend vermogen kan feitelijk worden vastgesteld, bijvoorbeeld in aantallen MW, en is te koppelen aan de tekorten in afname en invoeding binnen een congestiegebied. Het moment waarop en de periode waarbinnen het congestieverzachtende vermogen beschikbaar is, zijn te koppelen aan het moment waarop de netbeheerder het vermogen nodig verwacht te hebben en de verwachte looptijd van de congestie in het gebied. Ook deze factoren zijn direct relevant om de effectiviteit van congestieverzachters te bepalen en onderling tegen elkaar af te wegen. De prijs voor congestieverzachtend vermogen kan worden uitgedrukt in €/MWh congestieverzachtend vermogen. Prijs is een objectief criterium om de kostenefficiëntie van een congestieverzachter te bepalen en congestieverzachters onderling te vergelijken. Het uitgangspunt daarbij is een vergelijking op basis van de totale kosten van de te leveren congestiemanagementdiensten in €/MWh en niet alleen een vergelijking op basis van de variabele kosten van de inzet van het regelbaar vermogen.

  • 114. Aan de hand van deze criteria is het mogelijk onderlinge verschillen tussen congestieverzachters vast te stellen en congestieverzachters te rangschikken op doelmatigheid. Deze verschillen kan de netbeheerder vervolgens gebruiken bij het verlenen van non-discriminatoire nettoegang. In plaats van FCFS, kan de netbeheerder prioriteit geven aan de meest doelmatige congestieverzachter of congestieverzachters. Een vergelijkbare systematiek is bijvoorbeeld gebruikelijk bij het beoordelen van aanbestedingen, waarbij non-discriminatoire gunning plaatsvindt op basis van beste prijs-kwaliteitverhouding.

  • 115. In het licht van het voorgaande en gezien de ontvangen zienswijzen laat de ACM FCFS los voor categorie 1. De ACM geeft de netbeheerders de ruimte om bij het uitgeven van transportcapaciteit congestieverzachters aan de hand van in ieder geval de hierboven genoemde criteria te beoordelen en onderling te wegen op basis van doelmatigheid. Bij het uitgeven van transportcapaciteit geeft de netbeheerder daarbij prioriteit aan de doelmatigste congestieverzachter of congestieverzachters. Dit is wenselijk voor partijen binnen en buiten het prioriteringskader, omdat hierdoor op korte termijn zoveel mogelijk extra vermogen op het net beschikbaar komt.

  • 116. Bij het kiezen van congestieverzachters dienen netbeheerders transparant en non-discriminatoir te handelen. Dit is geborgd via artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode. In dit artikellid zijn de hierboven genoemde criteria en de belangrijkste randvoorwaarden van de beoordeling van congestieverzachters op doelmatigheid vastgelegd. Dit biedt partijen duidelijkheid over de criteria waar de netbeheerder ten minste rekening mee dient te houden en het beoordelingsproces dat de netbeheerder doorloopt.

  • 117. Om tot een transparante weging van congestieverzachters te komen, kan de netbeheerder per congestieverzachter scores toekennen op basis van de verschillende criteria. Op basis van de toegekende scores kan de netbeheerder congestieverzachters op een transparante, objectieve en non-discriminatoire manier beoordelen, tegen elkaar afwegen en bepalen welke congestieverzachter of congestieverzachters hij prioriteit geeft bij een specifiek knelpunt. Deze keuze dient de netbeheerder deugdelijk te kunnen motiveren ten opzichte van andere partijen die achter datzelfde station ook aangemerkt wensen te worden als congestieverzachter, bijvoorbeeld door inzicht te geven in geanonimiseerde scores van aangemelde congestieverzachters. Een soortelijke systematiek geldt bij de gunning van aanbestedingen.

  • 118. Voor de volledigheid merkt de ACM nog op dat de netbeheerder niet alle congestieverzachters binnen een gebied hoeft aan te sluiten. Of een congestieverzachter kan worden aangesloten is namelijk ook afhankelijk van de transportcapaciteit die beschikbaar is op dalmomenten. Het standpunt van VEMW dat er altijd ruimte is voor congestieverzachters volgt de ACM daarmee niet.

  • 119. De ACM meent dat zij met het opnemen van de criteria die zijn vervat in artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode en de uitwerking van de wijze waarop de netbeheerder deze criteria hanteert tegemoet komt aan de zienswijzen van partijen die op dit punt ingaan.

3.2.3 Conclusie
  • 120. Voorgaande heeft geleid tot aanpassing van het besluit. De ACM laat FCFS los voor categorie 1 van het prioriteringskader en past artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode alsook de toelichting op dit punt aan.

3.3 Consultatievraag 3: telecommunicatiesector

3.3.1 Ontvangen zienswijzen

Opname van de activiteit telecommunicatie in het prioriteringskader – voorstanders

  • 121. Bij de consultatie van het ontwerpbesluit heeft de ACM de vraag gesteld of partijen menen dat de activiteit telecommunicatie – los van de specifieke veiligheidsdiensten die de ACM reeds in het ontwerpbesluit had opgenomen – in het prioriteringskader moet komen, en zo ja, in welke categorie. Van de partijen die in hun zienswijzen hebben gereageerd op deze vraag, is het merendeel voor het opnemen van de activiteit telecommunicatie in het prioriteringskader. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze activiteit in categorie 2 dan wel in categorie 3 opgenomen dient te worden.

  • 122. KPN en VodafoneZiggo benadrukken dat het maatschappelijke belang van telecommunicatie breder is dan veiligheid.223 Telecommunicatie is een randvoorwaarde voor vrijwel elke vitale maatschappelijke activiteit; alle communicatiediensten zijn afhankelijk van een robuust en redundant netwerk. Volgens Eurofiber onderstreept het opnemen van telecommunicatiediensten in categorie 2 het belang van digitale connectiviteit voor de continuïteit van vitale processen in Nederland.

  • 123. Volgens KPN, NLconnect, Odido en VodafoneZiggo dient de ACM telecommunicatie in zijn geheel in het prioriteringskader op te nemen in categorie 2. Ze geven aan dat apps en radio- en televisiedoorgifte voor veiligheid, zoals 112, NL-Alert en ambulancediensten, gebruik maken van openbare elektronische communicatienetwerken. Zij geven aan dat het juridisch niet is toegestaan om telecommunicatieactiviteiten op het openbare elektronische communicatienetwerk die ten dienste staan van veiligheid te onderscheiden van de overige telecommunicatieactiviteiten op dat netwerk. Aanbieders van internettoegangsdiensten mogen op basis van Verordening (EU) 2015/2120224 geen onderscheid maken in de behandeling van dataverkeer op basis van inhoud, toepassing, dienst of eindgebruiker. Telecommunicatieaanbieders zijn daarom verplicht al het telecommunicatieverkeer gelijk te behandelen, ongeacht het maatschappelijk belang van de betreffende dienst.

  • 124. Het is volgens KPN, NLconnect, Odido en VodafoneZiggo ook technisch onmogelijk om telecommunicatieactiviteiten op het openbare elektronische communicatienetwerk die ten dienste staan van veiligheid te onderscheiden van de overige telecommunicatieactiviteiten op dat netwerk. Voor een ononderbroken levering van vitale telecommunicatiediensten is de volledige netwerkstructuur noodzakelijk.

  • 125. Volgens KPN, NLconnect, Odido en VodafoneZiggo is het ook niet nodig onderscheid te maken tussen verschillende soorten dataverkeer, omdat het uitsluiten van minder relevant dataverkeer niet zou leiden tot een lagere elektriciteitsbehoefte. De hoeveelheid transportcapaciteit die nodig is om een openbaar elektronisch communicatienetwerk operationeel te houden, is volgens hen immers (vrijwel) niet gerelateerd aan de hoeveelheid die of het soort (data)verkeer dat wordt getransporteerd. Het elektriciteitsverbruik in een vast telecommunicatienetwerk wordt in hoofdzaak bepaald door het feit dat het netwerk continu beschikbaar en actief moet zijn en door de gekozen netwerkarchitectuur.

  • 126. KPN, NLconnect, Odido en VodafoneZiggo geven ook aan dat telecommunicatie relatief een steeds lagere elektriciteitsbehoefte heeft. Wel groeit het dataverkeer in telecommunicatienetwerken gestaag. Om dat dataverkeer te kunnen blijven faciliteren, zijn voortdurend lokale aanpassingen nodig die soms lokaal zorgen voor extra vraag naar transportcapaciteit, terwijl op andere locaties juist de vraag naar transportcapaciteit kan worden verminderd. Op nationaal niveau leiden deze aanpassingen vrijwel altijd tot een efficiënter netwerk. Volgens KPN is de extra benodigde transportcapaciteit die lokaal nodig is voor de aanpassingen in het telecommunicatienetwerk doorgaans niet meer dan enkele tientallen kilowatt.

  • 127. Om bij een prioriteitsverzoek discussies met netbeheerders te voorkomen, pleit KPN er verder voor om in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode twee zinsneden te schrappen, namelijk voor de subfunctie 112 de zinsnede ‘voor zover dat nodig is om de ononderbroken toegang tot de noodhulpdiensten en een ononderbroken transmissie van waarschuwingen aan het publiek te waarborgen’ en voor de subfunctie NL-Alert de zinsnede ‘voor zover dat nodig is om een goede uitvoering van de alarmeringsdienst NL-Alert te waarborgen’. In het verlengde daarvan pleit KPN ervoor dat in de toelichting op het besluit wordt verduidelijkt dat bij een verzoek om prioriteit voor telecommunicatie enkel hoeft te worden onderbouwd dat een partij voor één of meer subcategorieën voldoet aan de omschrijving zoals opgenomen in voornoemde tabel 2 (minus de zinsneden hiervoor genoemd). Voor alle betrokken partijen moet duidelijk zijn dat niet hoeft te worden aangetoond dat aanvullende of nieuwe transportcapaciteit enkel ten dienste zal zijn van bijvoorbeeld 112, aldus KPN.

  • 128. VodafoneZiggo geeft aan dat uitbreiding van het telecommunicatienet noodzakelijk is om de totale behoefte aan data op te vangen. Daarvoor is onder meer de benodigde transportcapaciteit essentieel, aldus VodafoneZiggo. Zij verzoekt subsidiair om telecommunicatie op te nemen in categorie 3 van het prioriteringskader.

  • 129. DDA beveelt de ACM ten stelligste aan om algemene openbare telecommunicatienetwerken op te nemen in het prioriteringskader, waarbij hun onderlinge afhankelijkheid met datacentra wordt erkend. Daarnaast beveelt DDA de ACM aan om praktische mechanismen te ontwikkelen om te waarborgen dat geprioriteerde capaciteit wordt gericht op functies van het grootste maatschappelijke belang.

  • 130. Volgens NFU en NVZ en ActiZ is telecommunicatie, en met name het internet, een noodzakelijke randvoorwaarde voor het op functioneel niveau in stand houden van de veiligheid. Het wel of niet prioriteren van telecommunicatie heeft dus ook gevolgen voor de zorgsector. Volgens NFU en NVZ betekent de omstandigheid dat de veiligheidsvoorzieningen van telecommunicatie wel zijn opgenomen omdat een (groot) deel van hun activiteiten van groot maatschappelijk belang zijn, ook dat telecommunicatie en openbare netwerken opgenomen dienen te worden in categorie 3 of zelfs in categorie 2 van het prioriteringskader.

  • 131. Ook VEMW stelt zich op het standpunt dat telecommunicatie en openbare netwerken opgenomen dienen te worden in het prioriteringskader. Een groot deel van hun activiteiten is immers van groot maatschappelijk belang voor het functioneren van andere partijen die in het prioriteringskader zijn opgenomen. Dat functies die prioriteit krijgen deels gebruikt worden voor diensten die van minder groot belang zijn voor de Nederlandse samenleving, is volgens VEMW niet problematisch en bovendien niet alleen bij telecommunicatie aan de orde. Zo worden de diensten van de netbeheerder ook gebruikt voor het spelen van computerspellen, wordt de drinkwatervoorziening gebruikt voor het nemen van een bad of het bewateren van planten en houdt de rechtspraak zich deels bezig met zaken als scheidingen of burengeschillen over een schutting, aldus VEMW.

  • 132. Regio Stedendriehoek vindt het te rechtvaardigen om telecommunicatie en de openbare netwerken op te nemen in categorie 3. ‘Basisbehoeften’. Dat een deel van de toegevoegde waarde (arbitrair) niet van groot belang is voor de Nederlandse samenleving, doet niets af aan de overige functies van telecommunicatie die wél cruciaal zijn. Daarnaast is het volgens Regio Stedendriehoek interessant om uit te zoeken of en hoe de telecommunicatiesector door voortdurende innovatie ook onderdeel kan zijn van de oplossing in de zin van slimmer omgaan met energie.

  • 133. De Unie van Waterschappen meent dat bij toekenning van transportcapaciteit aan aanbieders van algemene netwerken voorrang dient te worden gegeven aan díe delen van de infrastructuur die van wezenlijk belang zijn voor vitale functies – zoals die voor de besturing van gemalen, monitoring van watergegevens of alarmering bij calamiteiten. Zij adviseert de ACM om bij toekenning een onderscheid te maken tussen functionele doeleinden, bijvoorbeeld door in het aanvraagproces te eisen dat een deel van de capaciteit specifiek en aantoonbaar wordt ingezet voor publieke en vitale taken.

Opname van de activiteit telecommunicatie in het prioriteringskader – tegenstanders

  • 134. Volgens Aedes, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, Bouwend Nederland, het IPO, de Limburgse woningcorporaties, Metropoolregio Eindhoven, NEPROM, ProRail en VNG zou de ACM de activiteit telecommunicatie niet moeten opnemen in het prioriteringskader. De nationale veiligheid is al gewaarborgd door het opnemen van specifieke delen van telecommunicatie die ten dienste staan aan veiligheid. Het opnemen van telecommunicatie in categorie 3 maakt het kader te breed en andere belangen, zoals woningbouw, vinden partijen belangrijker.

  • 135. Volgens Bouwend Nederland zou telecommunicatie hooguit in het prioriteringskader moeten worden opgenomen als vierde categorie ‘wenselijke voorzieningen’, indien telecommunicatie als maatschappelijk relevante functie een plek zou moeten krijgen.

  • 136. Volgens NBNL is het niet aan de netbeheerders om te beoordelen of (een deel van) de openbare telecommunicatienetwerken onder een maatschappelijk relevante functie zouden moeten vallen. Het is voor netbeheerders niet mogelijk om bij een transportverzoek onderscheid te maken of het gevraagde vermogen voor openbare netwerken gebruikt zal worden voor essentiële communicatie of voor minder maatschappelijke relevante doeleinden. Als de ACM telecommunicatie opneemt in het prioriteringskader en daarbij de toekenning van extra transportcapaciteit wil beperken tot essentiële communicatie, zal dit onderscheid bij de aanvraag expliciet aangetoond moeten worden.

3.3.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 137. In paragraaf 5.19 van de toelichting op dit besluit heeft de ACM telecommunicatie gedefinieerd als elektronische communicatienetwerken en aanbieders van elektronische communicatiediensten. De ACM heeft een onderscheid gemaakt tussen niet-openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatienetwerken.

  • 138. C2000, GMS, NCV en NAFIN maken voor hun dienstverlening gebruik van niet-openbare elektronische communicatienetwerken. De ACM heeft deze communicatienetwerken en -diensten getoetst aan de beoordelingscriteria en geoordeeld dat ze eraan voldoen. De ACM heeft die netwerken en diensten daarom opgenomen in het prioriteringskader en geplaatst in categorie 2.

  • 139. Onder de openbare elektronische communicatienetwerken vallen openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet en voor zover op grond van artikel 2.1 van de Telecommunicatiewet melding is gedaan bij de ACM. Ten tijde van het ontwerpbesluit kon de ACM zich onvoldoende een oordeel vormen over de vraag of die netwerken voldoen aan de beoordelingscriteria en als gevolg daarvan in het prioriteringskader moeten worden opgenomen. Daarom heeft zij consultatievraag 3 gesteld. Mede op basis van de zienswijzen die partijen hebben ingediend in reactie op die consultatievraag, komt de ACM tot het volgende oordeel.

  • 140. De ACM had in het ontwerpbesluit de alarmdiensten 112 en NL-Alert apart opgenomen in categorie 2. Die alarmdiensten maken gebruik van openbare (tele)communicatienetwerken. De ACM stelt mede op basis van de zienswijzen vast dat er geen onderscheid kan en mag worden gemaakt in datastromen op openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken. De dienstverlening van 112 en NL-Alert is door de wetgever geborgd via de Telecommunicatiewet.225 De ACM neemt deze diensten daarom niet zelfstandig op in het prioriteringskader. Deze diensten vallen samen met de openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken.

  • 141. Openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken zijn een randvoorwaarde voor een goed functionerende digitale maatschappij. Partijen binnen en buiten het prioriteringskader zijn voor hun functioneren en dienstverlening aan mensen en bedrijven afhankelijk van deze netwerken. In algemene zin, en bij noodsituaties zoals via 112 en NL-Alert, vindt communicatie (berichten en spraak) tussen mensen, bedrijven en andere organisaties plaats via deze netwerken. Deze netwerken worden ook gebruikt om muziek en video te streamen, om te gamen en voor sociale media. Zoals in het voorgaande randnummer is opgemerkt, is het technisch niet mogelijk en juridisch niet toegestaan om onderscheid te maken tussen deze verschillende gebruiksdoelen. Uit de zienswijzen blijkt ook dat het energieverbruik van de netwerken niet afhankelijk is van de hoeveelheid dataverkeer die over het netwerk gaat.

  • 142. Mede dit maakt dat de ACM het niet aannemelijk acht dat de nationale veiligheid ernstig dreigt te worden geschaad indien openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Dit zou mogelijk anders zijn voor de dienstverlening van 112 en NL-Alert. Op dit punt stelt de ACM evenwel vast dat deze dienstverlening is geborgd via voorzieningen in de Telecommunicatiewet.

  • 143. Voor de Nederlandse maatschappij zijn goed functionerende openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken evenwel zeer belangrijk. De samenleving wordt namelijk steeds digitaler en goed functionerende netwerken zijn daarbij een randvoorwaarde. Volgens de ACM is daarom aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de activiteit telecommunicatie ertoe leidt dat de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium, onder c. Hoewel het niet mogelijk is deze activiteit zo af te bakenen dat de transcapaciteit voor deze netwerken enkel wordt gebruikt voor gebruiksdoelen die van groot belang zijn voor de Nederlandse samenleving, wijst de ACM erop dat het energieverbruik van de netwerken niet afhankelijk is van de hoeveelheid dataverkeer die over het netwerk gaat. Het gebruik van de netwerken voor andere functies die niet in het prioriteringskader zijn opgenomen, heeft op zich dus geen invloed op de behoefte aan transportcapaciteit van deze netwerken. Die behoefte was een aandachtpunt voor de ACM dat de basis vormde voor de derde consultatievraag bij het ontwerpbesluit.226

  • 144. De ACM heeft in het ontwerpbesluit reeds uiteengezet dat openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken voldoen aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 145. Alles overwegend, komt de ACM tot de conclusie komt dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken opgenomen dienen te worden in het prioriteringskader. Omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM die aanbieders op in categorie 3 van het prioriteringskader. Anders dan in het ontwerpbesluit, zal de ACM alarmdiensten 112 en NL-Alert niet apart opnemen in categorie 2 van het prioriteringskader.

  • 146. De ACM ziet geen aanleiding om een extra categorie 4 voor wenselijke voorzieningen toe te voegen en aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken daarin eventueel op te nemen, zoals Bouwend Nederland voorstelt. Naar het oordeel van de ACM leidt het toevoegen van een extra categorie op dit moment niet tot een beter kader. De ACM ziet ook geen reden om aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken een lagere prioriteit toe te kennen dan een basisvoorziening.

3.3.3 Conclusie
  • 147. Voorgaande heeft geleid tot aanpassing van het besluit. Namelijk, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare telecommunicatienetwerken worden in hun geheel opgenomen in categorie 3 van het prioriteringskader. Verder worden veiligheidsdiensten 112 en NL-Alert niet apart opgenomen in categorie 2 van het prioriteringskader.

4 Het prioriteringskader

  • 148. In dit hoofdstuk behandelt de ACM alle zienswijzen die zien op het prioriteringskader an sich. Van de partijen die een zienswijze hebben ingediend, onderschrijft het merendeel het ontwerpbesluit en kan het merendeel zich vinden in een groot gedeelte van de gemaakte keuzes. Hoewel de ACM veel complimenten heeft ontvangen over de zorgvuldige totstandkoming en inhoudelijke overwegingen in het ontwerpbesluit, worden daarbij ook kritische noten geplaatst en zien veel partijen een aanscherping van het ontwerpbesluit voor zich.

  • 149. Die wens tot aanscherping is divers en zit in verschillende vertrekpunten, waaronder de indeling in categorieën en de wijze van prioritering daarbinnen, maar ook in aanvullende beoordelingscriteria of punten waarmee de ACM rekening zou moeten houden. Een aantal partijen heeft specifieke wensen als het gaat om het prioriteringsproces of de transparantie van het prioriteringskader.

  • 150. In de navolgende paragrafen heeft de ACM deze zienswijzen kernachtig samengevat en waar mogelijk geclusterd weergegeven. De volledige zienswijzen heeft de ACM gepubliceerd op haar website. De ACM reageert vervolgens op de zienswijzen en geeft daarbij aan of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit en zo ja, welke aanpassing.

4.1 Vertrekpunten en beoordelingscriteria

4.1.1 Ontvangen zienswijzen
  • 151. Bijna alle partijen die een zienswijze hebben ingediend, waarderen het dat de ACM gebruik maakt van haar bevoegdheid om een prioriteringskader op te stellen teneinde bij te dragen aan de breed gevoelde problematiek van netcongestie. Alleen privépersoon meent dat het opstellen van een prioriteringskader buiten de bevoegdheid van de ACM ligt en aan de Rijksoverheid toebehoort.

  • 152. Microsoft waardeert duidelijkheid over de onderliggende wettelijke basis van het legitieme doel dat de ACM gebruikt om beoordelingscriteria op te stellen.

  • 153. NBNL, VNO-NCW en MKB-Nederland, VNG, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en de Minister van OCW menen dat het prioriteringskader niet te breed moet worden. Volgens hen zou het prioriteringskader zijn kracht verliezen als dit te ver wordt opgerekt.

  • 154. VNO-NCW en MKB-Nederland en Energie-Nederland verzoeken de ACM om het prioriteringskader en de aanvraagprocedure zo eenvoudig en uitvoerbaar mogelijk te houden, nu de maatschappelijke opgave bij netcongestie vraagt om snelheid. De beoordeling door netbeheerders moet volgens hen helder, eenduidig en praktisch zijn. Voorkomen moet worden dat voorbij wordt gegaan aan efficiëntie en doelmatigheid in de uitvoering.

  • 155. VNG heeft twijfels over de praktische toepasbaarheid van de opgestelde beoordelingscriteria en de werkbaarheid daarvan. Ze signaleert dat de criteria ruimte geven aan subjectiviteit, erg ‘hoog over’ zijn geformuleerd en aanscherping verdienen.

  • 156. DDA stelt voor om in het prioriteringskader expliciet ruimte te maken voor een aanvullende hoogste categorie waarin van rijkswege voorrang kan worden toegekend aan projecten met bijzondere maatschappelijke of economisch-strategische waarde. Deze categorie zou projecten moeten omvatten die aantoonbaar bijdragen aan nationale beleidsdoelen. Volgens DDA is het noodzakelijk om flexibiliteit te behouden op nationaal niveau.

  • 157. VEMW meent dat het doelmatigste, objectiefste en eerlijkste prioriteringskader alleen prioriteit wordt gegeven aan congestieverzachters en de overige aanvragen volgens het FCFS-principe worden behandeld. VEMW stelt vast dat het niet verkrijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit er niet voor zorgt dat geprioriteerde partijen hun bestaande activiteiten niet of minder kunnen uitvoeren. Daarmee blijft het negatieve effect op de maatschappij volgens haar beperkt.

  • 158. Gasunie, Deltalinqs, VNG, Havenbedrijf Rotterdam, VEMW, ENGIE, NAL en NVDE moedigen de ACM aan om zo spoedig mogelijk een categorie toe te voegen aan het prioriteringskader gericht op partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving. Partijen wijzen daarbij op het realiseren van klimaatdoelstellingen. Zij raden de ACM aan deze categorie sterk af te bakenen en daarbij te kijken naar de reductie van CO2-uitstoot en een stations- of gebiedsgerichte benadering aan te houden. ENGIE geeft hierbij specifiek aan dat groen gas wat haar betreft thuis hoort in deze categorie.

  • 159. Emmett Green stelt voor een categorie 4 in te voegen voor aanvragen voor transportcapaciteit die congestieneutraal is, wat betekent dat de aanvrager enkel transportcapaciteit krijgt voor afname of invoeding op tijdsblokken dat er geen congestie is geprognosticeerd volgens het congestieonderzoek van het desbetreffende netvlak. Met deze categorie zal slechts gebruik worden gemaakt van de ruimte op het net die overblijft op het moment dat er zo goed mogelijk invulling is gegeven aan alle maatschappelijk essentiële functies.

  • 160. Het IPO wijst erop dat in gebieden met geen tot weinig beschikbare transportcapaciteit de kans bestaat dat vrijwel alle beschikbare transportcapaciteit wordt toegekend aan activiteiten uit de categorieën 1 en 2 wanneer het prioriteringskader in werking treedt, waardoor activiteiten uit categorie 3 of activiteiten die niet zijn geprioriteerd moeten wachten op netuitbreiding.

  • 161. NBNL stelt voor om herzieningen van het kader volgens een gestructureerd proces op vaste momenten te doen en vraagt de ACM om netbeheerders vroegtijdig te betrekken bij evaluaties, zodat netbeheerders zich kunnen voorbereiden op implementatie van mogelijke wijzigingen.

  • 162. Vewin acht de benadering om periodiek het kader te herijken aan de hand van de beoordelingscriteria in het definitieve besluit een aanvaardbare aanpak die transparant is en belanghebbende partijen voldoende rechtsbescherming biedt. Vewin vraagt wel om een toelichting op de zin ‘netbeheerders kunnen met het ontwerpbesluit alvast vooruitlopen op een definitief besluit als snelle(re) invoering nodig is’.

  • 163. Metropoolregio Eindhoven constateert dat de wachtrijen voor grootverbruikers alleen maar zijn gegroeid en dat het toekennen van prioriteit vooralsnog weinig verschil zal maken voor partijen die op de wachtrij staan.

  • 164. VNG leest in de toelichting op het ontwerpbesluit dat keteneffecten beperkt zijn tot de ondersteunende diensten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de functies in het kader. VNG vraagt de ACM te verhelderen hoe een en ander wordt vastgesteld of gedefinieerd met het oog op de integrale keten.

  • 165. NBNL vraagt de ACM om de mogelijkheid voor een gezamenlijke aanvraag en de toegestane keteneffecten expliciet en objectief toetsbaar te maken en duidelijke spelregels te bieden om meeliften te voorkomen. Voor NBNL is onduidelijk op basis waarvan een gezamenlijke aanvraag kan worden gedaan en welke reikwijdte de keteneffecten precies hebben.

  • 166. De gemeenten Deventer en Zwolle stellen vast dat de bewijslast sterk verschilt tussen categorieën, hetgeen volgens hen leidt tot ongelijke behandeling.

  • 167. De provincie Drenthe, VNG, gemeenten Deventer, Zwolle en Hengelo, Metropoolregio Utrecht en G40 stellen vast dat het ontwerpbesluit geen ruimte biedt voor lokaal of regionaal maatwerk of sturing op netcapaciteit, hetgeen volgens hen haaks staat op de inzet van de regering. Zij doen meerdere suggesties om regionaal maatwerk of sturing op netcapaciteit wel te verankeren in het prioriteringskader.

  • 168. VNG wijst op het decentrale en meer integrale energiesysteem waar Nederland naartoe werkt. Dit systeem is nodig voor het tegengaan van klimaatverandering en is volgens haar een maatschappelijk belang an sich dat bij de inrichting van het prioriteringskader (meer) zou moeten worden meewogen. VNG vraagt aandacht voor integrale planvorming en de rol van duurzaam netbewust handelen en ontwikkelingen hierin. Verder geeft zij de ACM in overweging te kijken naar de maximale aansluitwaarden per activiteit of functie en op welke manier die een plek zouden kunnen krijgen in het prioriteringskader.

  • 169. NBNL, Metropoolregio Utrecht, de provincie Gelderland, het IPO en de gemeente Enschede stellen voor om in het prioriteringskader eisen op te nemen die netbewuste oplossingen stimuleren, waardoor meer partijen transportcapaciteit zouden kunnen krijgen. Hierbij wordt onder andere gewezen op lopende initiatieven om netbewust handelen juridisch te borgen, bijvoorbeeld via de energietoets en de NEN-normen die in ontwikkeling zijn. NBNL geeft hierbij aan dat zij bekend is met de juridische complexiteit bij het prioriteren van netbewuste initiatieven en vraagt zij de ACM om samen met haar, ministeries, provincies, gemeenten en andere belanghebbenden te onderzoeken hoe zij samen netbewuste ontwikkelingen kunnen stimuleren, wanneer de ACM geen mogelijkheid ziet tot het verwerken hiervan in het prioriteringskader.

  • 170. Vewin pleit voor aanpassing van het ontwerpbesluit in de zin dat de vraag of een functie voorziet in een mensenrecht onderdeel moet uitmaken van de beoordelingscriteria. Volgens haar moeten de functies in categorie 2 die aan dit criterium voldoen, prioriteit krijgen op de functies die daar niet aan voldoen. Dit zou kunnen door binnen categorie 2 twee groepen te maken en enkel binnen zo’n groep het FCFS-beginsel te hanteren.

  • 171. Microsoft en Google steunen mechanismen die speculatieve aansluitaanvragen ontmoedigen en mechanismen die de gereedheid van een project belonen.227 Volgens hen zou niet een volledige sector of technologie voorrang moeten krijgen, maar dient er beoordeeld te worden op gereedheid van een project om te voorkomen dat projecten die niet gereed zijn een plek op de wachtrij bezet houden ten opzichte van projecten die wel gereed zijn.

  • 172. Verder zou een codewijziging als hier aan de orde volgens Microsoft kritieke infrastructuur of processen prioriteit moeten geven en rekening moeten houden met de omstandigheid dat sommige kaders of criteria de datacentrumsector ontmoedigen om in een regio te investeren. Microsoft wijst verder op het opstellen van regionale doelstellingen voor het aantal projecten op het gebied van hernieuwbare energie en batterijen, gebaseerd op scenariomodellen voor energie.

  • 173. Volgens Google kan er prioriteit worden gegeven aan aansluitingen gebaseerd op hun bijdrage aan de overschakeling op duurzame energie en andere strategische doelen, zoals digitalisering. De criteria hiervoor moeten zorgvuldig worden vormgegeven om hinder te voorkomen voor partijen met projecten die gereed zijn.

  • 174. Volgens de provincie Drenthe dient realistische uitvoerbaarheid te worden meegewogen en dienen netbeheerders in dat verband een adviserende rol te hebben bij ruimtelijke planvorming door middel van een ‘energietoets’. Ook meent de provincie Drenthe dat de ACM stimulatie van systeemoptimalisatie en netbalans alsook energiehubs prioriteit moet verlenen.

  • 175. Het IPO ziet graag geëxpliciteerd dat het prioriteringskader geldt voor alle netvlakken: laagspanning, middenspanning en hoogspanning.

  • 176. Voor de Unie van Waterschappen is procedureel en juridisch onduidelijk hoe prioritering van transportverzoeken zich verhoudt tot groepstransportovereenkomsten bij netcongestie.

  • 177. De gemeente Amsterdam voert aan dat partijen met alternatieve transportrechten ook prioriteit zouden moeten krijgen en niet enkel partijen met vaste transportrechten. Partijen met vaste transportrechten zouden dan als eerste prioriteit moeten krijgen en als er na het vergeven van daarvan nog transportcapaciteit te vergeven is, zouden netbeheerders transportcapaciteit moeten aanbieden aan partijen met alternatieve transportrechten.

  • 178. NBNL constateert dat in de toelichting op het ontwerpbesluit op sommige punten geen, minder of een andere toelichting is opgenomen dan in de toelichting bij het prioriteringskader 2024 dat het CBb heeft vernietigd. Zij verzoekt de ACM om volledig te zijn in de toelichting van bepalingen en te verklaren wanneer de toelichting afwijkt van het vernietigde besluit. Verder geeft NBNL tot slot aan dat er implementatietijd nodig is voor het nieuwe prioriteringskader. Ondanks dat netbeheerders al werken aan implementatiestappen, lukt het hen niet om per 1 januari 2026 alle operationele processen ingericht te hebben conform het nieuwe prioriteringskader.

4.1.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 179. In reactie op de zienswijze van privépersoon dat de ACM niet bevoegd zou zijn om een prioriteringskader vast te stellen, verwijst de ACM naar de uitspraak van het CBb van 11 maart 2025 (hierna: de uitspraak van het CBb) waarin het oordeelde dat de ACM bevoegd is om een prioriteringskader op te stellen en hierin eigen keuzes te maken.228 De ACM dient volgens het CBb een zelfstandige, zorgvuldig gemotiveerde afweging te maken van alle betrokken belangen. Deze afweging ligt niet bij de Rijksoverheid.

  • 180. Over de zienswijze van Microsoft merkt de ACM op dat de wettelijke basis van het prioriteringskader is gelegen in voornoemde bevoegdheid van de ACM om regels te stellen over de voorwaarden die betrekking hebben op het transport van elektriciteit over het net. De ACM verwijst ook hier naar de uitspraak van het CBb (rechtsoverweging 3.3) en naar artikel 59, zevende lid, onderdeel a, van de Elektriciteitsrichtlijn en de artikelen 32, tweede lid, en artikel 36 van de E-wet. Het doel van dit besluit is het zo goed mogelijk realiseren van de voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren. Dat doel is gerechtvaardigd en niet in strijd met enig recht. De ACM heeft aldus een expliciete wettelijke grondslag en de opstelling van het prioriteringskader is legitiem.

  • 181. Met NBNL, VNO-NCW en MKB-Nederland, VNG, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en de Minister van OCW meent de ACM dat het prioriteringskader beperkt dient te blijven om effectief en werkbaar te zijn. Gelet daarop heeft de ACM vertrekpunt 4, een zo strak mogelijk afbakening van het prioriteringskader geformuleerd. Bij het opstellen van het prioriteringskader alsook bij de beoordeling van de binnengekomen zienswijzen heeft de ACM dit vertrekpunt steeds in ogenschouw genomen.

  • 182. Ook deelt de ACM de wens van VNO-NCW en MKB-Nederland en Energie-Nederland om het prioriteringskader en de aanvraagprocedure zo eenvoudig en uitvoerbaar mogelijk te houden. De ACM heeft bij het opstellen van het prioriteringskader en de daarbij aangehouden vertrekpunten steeds de efficiëntie en doelmatigheid van het kader in ogenschouw genomen. Bij haar beoordeling van de zienswijzen heeft de ACM uitvoeringslasten voor betrokkenen expliciet meegewogen.

  • 183. In reactie op de zienswijze van VNG over de beoordelingscriteria merkt de ACM op dat zij heeft getracht zo objectief mogelijke criteria op te stellen die het doel van het besluit dienen en consistent kunnen worden toegepast. Aangezien deze toetsing geen binaire exercitie betreft, zijn deze criteria naar hun aard enigszins abstract of ‘hoog over’ geformuleerd. Dit heeft tot gevolg dat de ACM een beoordeling dient te maken bij de toepassing van de beoordelingscriteria in het concrete geval. Alhoewel enige subjectiviteit daarbij niet kan worden uitgesloten, heeft de ACM deze beoordeling systematisch en consistent toegepast. De ACM verwijst hiervoor naar hoofdstuk 4 van de toelichting op dit besluit. In de zienswijze van VNG ziet de ACM geen specifieke aanscherpingsvoorstellen en de ACM ziet uit eigen beweging ook geen aanscherping van de beoordelingscriteria die het doel van het besluit beter dient.

  • 184. De ACM stemt niet in met het voorstel van DDA om een aanvullende hoogste categorie toe te voegen aan het prioriteringskader voor projecten die aantoonbaar bijdragen aan nationale beleidsdoelen. Alhoewel de ACM het belang van die projecten onderkent, ziet zij niet waarom deze projecten met de hoogste prioriteit aanvullende of nieuwe transportcapaciteit dienen te krijgen. Er staat immers niet vast dat deze projecten daarmee automatisch voldoen aan de beoordelingscriteria die de ACM heeft gehanteerd om te bepalen wie in het prioriteringskader wordt opgenomen.229 Daarbij komt dat de ACM de maatschappelijke en economisch-strategische waarde van activiteiten waarop DDA wijst, reeds heeft meegewogen in haar beoordeling. De ACM heeft immers bij de invulling van de categorieën 2 en 3 een breed palet aan activiteiten getoetst voortkomend uit wettelijke lijsten met vitale activiteiten die in het kader van een maatschappelijk doel door de Nederlandse of Europese wetgever zijn opgesteld. Aan de hand van de beoordelingscriteria heeft de ACM vervolgens bezien of deze maatschappelijk relevante activiteiten specifiek voor dit besluit relevant zijn en in het prioriteringskader moeten worden opgenomen.

  • 185. Ook in reactie op de zienswijze van VEMW wijst de ACM op het doel van het besluit, namelijk het zo goed mogelijk realiseren van voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren en daarmee ernstige hinder voor de maatschappij zoveel mogelijk te beperken. Dat doel kan niet worden bereikt door slechts congestieverzachters voorrang te geven en alle andere aanvragen om transportcapaciteit volgens het FCFS-principe te behandelen. Op deze wijze is namelijk niet geborgd dat ernstige hinder voor de maatschappij zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 186. De ACM deelt de wens van Gasunie, Deltalinqs, VNG, Havenbedrijf Rotterdam, VEMW en NVDE van snelheid bij het uitwerken van de categorie die ziet op partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving. Tegelijkertijd ziet de ACM een complex vraagstuk dat zorgvuldige afbakening verdient. Zoals bij vertrekpunt 1 in de toelichting op het besluit vermeld, streeft de ACM ernaar het onderzoek maar de afbakening van deze categorie af te ronden voorafgaand aan de eerste evaluatie van het prioriteringskader. Onderdeel van zo’n onderzoek is de vraag of en hoe groen gas past in een dergelijke categorie, zoals ENGIE stelt.

  • 187. In reactie op de zienswijze van Emmett Green merkt de ACM op dat het niet nodig is om congestie- of netneutrale partijen prioriteit te geven. Indien een partij congestie- of netneutraal is, dan is er ruimte voor deze partij op het net. De netbeheerder is op grond van artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel b, van de Netcode verplicht om partijen die niet in het prioriteringskader staan een aanbod voor transport te doen op basis van de volgorde van binnenkomst van het transportverzoek. Na het doen van een aanbod, kan de netbeheerder door naar de volgende partij op de wachtrij. Dit is een dynamisch proces, waarbij de netbeheerder redelijkerwijs niet hoeft te wachten op het aanvaarden van het aanbod. Wachten zou de wachtrij onnodig kunnen bevriezen en andere partijen in de weg staan aan hun nettoegang. Via de (oorspronkelijke) aanpassing van artikel 7.0b, eerste lid, van de Netcode heeft de ACM bevriezing voorkomen en daar staat de ACM nog steeds achter.230 Daarbij merkt de ACM op dat voor congestie- of netneutrale partijen in de regel ruimte is, omdat zij het net niet op de piekmomenten, maar alleen op de dalmomenten gebruiken. Partijen dienen hun congestie- of netneutrale gedrag vast te leggen met de netbeheerder. Dit kan bijvoorbeeld via een capaciteitssturingscontract, een capaciteitsbeperkingscontract en/of een alternatief transportrecht. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat er ook een grens aan congestie- of netneutrale partijen zit, aangezien de dalmomenten zich in de praktijk ook opvullen.

  • 188. De zorgen van het IPO en Metropoolregio Eindhoven over de bestaande wachtrijen en de kans dat partijen die in categorie 3 van het prioriteringskader staan mogelijk geen transportcapaciteit zullen krijgen, raken direct aan de brede problematiek rondom netcongestie. De ACM herkent die zorgen, maar kan deze niet wegnemen. Het prioriteringskader draagt bij aan het beperken van de gevolgen van netcongestie voor de maatschappij als geheel, maar kan het probleem van netcongestie zelf en de gevolgen daarvan niet oplossen.

  • 189. Herzieningen van het prioriteringskader zal de ACM volgens een transparant en gestructureerd proces uitvoeren, namelijk met de reguliere codewijzigingsprocedure. Conform vertrekpunt 3 herziet de ACM in beginsel op een vast moment, namelijk bij haar evaluatie. Zoals NBNL verzoekt, zal de ACM de netbeheerders vroegtijdig betrekken bij evaluaties, zodat netbeheerders zich kunnen voorbereiden op implementatie van mogelijke wijzigingen.

  • 190. In reactie op de zienswijze van Vewin licht de ACM toe dat zij bedoelt dat wanneer een ontwerpbesluit is genomen, netbeheerders op basis daarvan alvast vooruit kunnen lopen op de nieuwe situatie die zal worden vastgelegd in het definitief besluit indien snelle(re) invoering nodig is.

  • 191. Over de verduidelijking van (functies in relatie tot en de gezamenlijke aanvraag bij) keteneffecten die VNG en NBNL wensen, merkt de ACM op dat functies zo strak als mogelijk worden afgebakend om te voorkomen dat het prioriteringskader te breed en daarmee ineffectief wordt (zie vertrekpunt 4 in de toelichting op dit besluit). Dit neemt niet weg dat de functies die in het prioriteringskader staan opgenomen goed moeten kunnen worden uitgevoerd. Uit vertrekpunt 5 in de toelichting op dit besluit volgt dat prioriteit wordt verleend voor alles dat nodig is om de opgenomen functie uit te voeren. Partijen dienen op grond van artikel 7.0a van de Netcode in hun bestuursverklaring te motiveren waarom zij prioriteit vragen voor de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit. Een gedetailleerdere beschrijving voor dit generieke uitgangspunt en van de reikwijdte van keteneffecten is lastig, aangezien een keteneffect context gebonden is. Gelet daarop ziet de ACM niet hoe zij ten algemene regels kan opstellen hiervoor. Wel zal de ACM in de toelichting op dit besluit wijzen op de verantwoordelijkheid van partijen in het kader om zorgvuldig om te gaan met het verzoeken van prioriteit voor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit.

  • 192. De ACM herkent de verschillen in bewijslast tussen categorieën in het prioriteringskader die de gemeenten Deventer en Zwolle opwerpen niet. Wel erkent de ACM dat er verschillen bestaan tussen de bewijslast per functie. Dit komt voort uit het feit dat iedere functie haar eigen bewijs vergt; hierin zitten door de aard van de functie logischerwijs verschillen.231 Dit maakt echter niet dat automatisch een ongerechtvaardigde of onrechtmatige ongelijke behandeling is; het betreft immers geen gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.

  • 193. Het verzoek van meerdere partijen om een lokale of regionale weging dan wel een mogelijkheid tot decentrale sturing op te nemen in de boordelingscriteria of elders in het prioriteringsproces, neemt de ACM niet over omdat zij daartegen juridische bezwaren ziet. Uit de uitspraak van het CBb volgt dat het aan de ACM is om een zorgvuldig gemotiveerde afweging te maken van alle betrokken belangen bij het prioriteringskader. De netbeheerder en lokale of regionale overheden hebben die bevoegdheid niet. De ACM kan zo’n bevoegdheid ook niet scheppen met een codebesluit. Bovendien verhoudt het maken van lokale of regionale keuzes zich niet goed tot het non-discriminatiebeginsel. Een decentrale weging zonder volledig overzicht van de landelijke belangen die daarbij ook betrokken zijn, kan leiden tot ongewenste uitkomsten of discriminatie. De ACM onderkent dat de problematiek van netcongestie dynamisch van aard is en per regio kan verschillen, maar constateert tegelijkertijd dat het opnemen van lokale of regionale aspecten in het prioriteringskader zeer complex is en al snel onuitvoerbaar wordt.

  • 194. Het voorstel van VNG om het maatschappelijke belang van een meer geïntegreerd energiesysteem dat bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering (meer) mee te wegen bij de inrichting van het prioriteringskader, kan de ACM volgen. De ACM onderkent ook het belang daarvan. Tegelijkertijd, ook in reactie op de zienswijzen van Metropoolregio Utrecht, de provincie Gelderland, het IPO en de gemeente Enschede die ervoor pleiten om via het prioriteringskader netbewust handelen te stimuleren, wijst de ACM erop dat het prioriteringskader zo is vormgegeven dat het prioriteit geeft aan functies die een bepaald maatschappelijk belang dienen. Deze keuze brengt met zich mee dat geen prioriteit wordt gegeven aan bepaald gedrag dat beïnvloed of gestimuleerd wordt of moet worden voor het dienen van een maatschappelijk belang. De ACM ziet ook andere instrumenten om dit netbewust handelen te stimuleren, zoals het stellen van eisen via omgevingsverordeningen of de opname van eisen in NEN-normen voor warmtepompen. De ACM moedigt overheden aan om binnen hun omgevings- en vestigingsbeleid rekening te houden met de gevolgen van transportschaarste en netcongestie. De ACM verwijst in dit verband ook naar randnummer 12 van de toelichting op dit besluit en neemt de suggestie van partijen niet over.

  • 195. De suggestie van VNG om per activiteit of functie maximale aansluitwaarden vast te leggen in het prioriteringskader neemt de ACM niet over. Alhoewel deze suggestie energiebesparing kan stimuleren, ziet de ACM inpassing hiervan in het kader niet goed voor zich. Het type aansluiting en de energiebehoefte zullen namelijk verschillen per functie en per partij binnen die functie in het prioriteringskader, afhankelijk van het type partij en de aard van de locatie waarvoor transportcapaciteit wordt verzocht. Het is aan partijen om dit voor zover mogelijk te betrekken bij hun aanvraag voor transportcapaciteit, bijvoorbeeld via alternatieve transportrechten. Het prioriteringskader stuurt hierop via de bewijslast. Verder wijst de ACM erop dat provincies en gemeenten op dit punt ook sturing kunnen geven via omgevings- en vestigingsbeleid. De ACM verwijst in dit verband naar randnummer 12 van de toelichting op dit besluit.

  • 196. De ACM neemt de suggestie van Vewin niet over om de vraag of een functie voorziet in een mensenrecht onderdeel te maken van de beoordelingscriteria en van de wijze van verlenen van voorrang binnen categorieën. Of een functie voorziet in een mensenrecht, is niet bepalend bij de vraag of zij met prioriteit extra transportcapaciteit dient te verkrijgen. Dit element staat immers los van het doel dat de ACM met het prioriteringskader beoogt te bereiken. Ook maatschappelijke functies die niet voorzien in een mensenrecht kunnen een zodanige bijdrage leveren aan het algemeen belang dat zij voorrang dienen te krijgen op andere op de wachtrij. In de praktijk ziet de ACM evenwel dat meerdere functies in categorieën 2 en 3 voorzien in mensenrechten; in zoverre wordt het punt van Vewin ondervangen.

  • 197. Het verzoek van Microsoft en Google om in het beoordelingsproces geen functies, maar de gereedheid van projecten centraal te stellen, neemt de ACM niet over. Aangezien het doel van het besluit ziet op het beschermen van voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies, neemt zij die functies als uitgangspunt. De gereedheid van projecten is in zoverre in het proces betrokken, dat een partij bij het doen van een prioriteringsverzoek een bestuursverklaring dient te overleggen waaruit blijkt dat zij de gevraagde transportcapaciteit op korte termijn met prioriteit nodig heeft (artikel 7.0a, derde lid, onderdeel c, van de Netcode). Bovendien is in bestaande regelgeving een waarborg ingebouwd voor gecontracteerde, maar niet gebruikte transportcapaciteit (bijvoorbeeld omdat een project nog niet gereed is), namelijk GOTORK.232 De netbeheerder kan hiermee transportvermogen die aangeslotenen onnodig hebben gecontracteerd beperken en beschikbaar stellen aan andere netgebruikers.

  • 198. De ACM is het met Microsoft eens dat in het prioriteringskader oog moet zijn voor kritieke infrastructuur of processen. Wat de ACM betreft heeft zij dit voldoende ondervangen met de opgestelde vertrekpunten en beoordelingscriteria, alsook met haar werkwijze.

  • 199. De suggestie van Google om prioriteit te geven aan aansluitingen gebaseerd op hun bijdrage aan de overschakeling op duurzame energie en andere strategische doelen zoals digitalisering, neemt de ACM niet over. De ACM buigt zich op een later moment over de vraag of zij een prioriteringscategorie voor partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving duidelijk en scherp kan afbakenen. Strategische doelen van de Rijksoverheid zijn niet bepalend bij de vraag wie met prioriteit aanvullende of nieuwe transportcapaciteit dient te verkrijgen. Dit element staat immers los van het doel dat de ACM met het prioriteringskader beoogt te bereiken. Ook maatschappelijke functies die niet voorzien in een strategisch doel van de Rijksoverheid kunnen een zodanige bijdrage leveren aan het algemeen belang dat zij voorrang dienen te krijgen op andere op de wachtrij.

  • 200. De realistische uitvoerbaarheid van projecten die de provincie Drenthe naar voren brengt, acht de ACM al voldoende in het prioriteringskader opgenomen via de bewijslast (artikel 7.a, derde lid, onderdeel c, van de Netcode). Hiervoor verwijst de ACM naar haar overweging in reactie op de zienswijze van Microsoft en Google (zie randnummer 197 van deze zienswijzebijlage).

  • 201. De ACM volgt het voorstel van de provincie Drenthe om voorrang te verlenen aan energiehubs niet. Het uitgangspunt van het prioriteringskader is het verlenen van voorrang aan maatschappelijke functies. Een energiehub is een groep bedrijven die hun netbelasting onderling optimaal afstemt. Die afstemming biedt ruimte voor groei en zorgt voor een betere benutting van het bestaande net. Dat het net beter wordt benut is geen reden voor prioriteit. Een energiehub kan alleen in aanmerking komen voor prioriteit indien hij kan worden aangemerkt als congestieverzachter of indien één of meer partijen binnen de energiehub in het prioriteringskader zijn opgenomen.

  • 202. Naar aanleiding van de zienswijze van de Unie van Waterschappen geeft de ACM aan dat groepsovereenkomsten ook in congestiegebieden kunnen worden afgesloten. Denkbaar is dat een partij uit het prioriteringskader onderdeel uitmaakt van zo’n groepsovereenkomst. Indien deze partij met prioriteit transportcapaciteit nodig heeft, kan zij daartoe een verzoek indienen zolang de partij voldoet aan de eisen en bewijslast uit het prioriteringskader. Dit kan leiden tot een verhoging van het gecontracteerd transportvermogen van de groep. Daarbij ligt het voor de hand dat de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit die met prioriteit is toegekend, primair wordt gebruikt door de partij of partijen die zijn opgenomen in het prioriteringskader.

  • 203. Wat betreft het verzoek van het IPO merkt de ACM op dat het prioriteringskader geldt voor alle netvlakken. Dit volgt uit het feit dat het kader van toepassing is op de landelijke en regionale netbeheerders en op klein- en grootverbruikers.

  • 204. In reactie op de zienswijze van de gemeente Amsterdam merkt de ACM op dat het prioriteringskader op basis van artikel 7.0b van de Netcode geldt voor transportverzoeken als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de E-wet. Op basis van artikel 7.1, derde lid, van de Netcode zijn er verschillen transportrechten. Het prioriteringskader geldt voor alle transportrechten als bedoeld in artikel 7.1, derde lid, van de Netcode.

  • 205. In reactie op de zienswijze van NBNL over de volledigheid van de toelichting bij het besluit geeft de ACM aan dat het prioriteringskader 2024 is vernietigd en de toelichting daarop niet meer geldt. De toelichting bij het nieuwe besluit is leidend. Aangezien de ACM een geheel nieuw besluit heeft opgesteld vanuit andere vertrekpunten, is de toelichting anders en vernummerd, zelfs als de nieuwe bepalingen in de Netcode gelijk zijn aan de bepalingen uit het prioriteringskader 2024.

  • 206. Tot slot constateert de ACM in reactie op de zienswijze van NBNL dat de uitspraak van het CBb geen ruimte geeft voor een implementatietermijn. Het priorteringskader geldt daarom per 1 januari 2026.

4.1.3 Conclusie
  • 207. Alles overziend leiden de ingediende zienswijzen over de vertrekpunten en beoordelingscriteria niet tot wijziging van het besluit. Wel past de ACM naar aanleiding van deze zienswijzen op een aantal punten de toelichting op dit besluit aan. Zo zal de ACM in de toelichting op vertrekpunt 4 wijzen op de verantwoordelijkheid van partijen in het prioriteringskader om zorgvuldig om te gaan met het verzoeken van prioriteit voor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit.

4.2 Het prioriteringsproces

4.2.1 Ontvangen zienswijzen
  • 208. Het RIVM meent dat de mogelijkheden voor het doen van een verzoek om prioriteit verruimd moeten worden. Niet alle gevallen worden volgens hem afgedekt door artikel 7.0a, eerste lid, onder b, van de Netcode in het ontwerpbesluit en de toelichting daarop. Het RIVM verzoekt de ACM het kader zodanig te verduidelijken dat de partij die de aansluit- en transportovereenkomst met de netbeheerder sluit samen met de partij die is opgenomen in bijlage 22 van de Netcode een prioriteitsverzoek kan indienen.

  • 209. P10 verzoekt de ACM om uit te werken waarop de deugdelijke motivering zoals opgenomen in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode getoetst wordt. VNG verzoekt de ACM helderheid te verschaffen over de beperkte toets die netbeheerders moeten doen op de inhoud van prioriteringsverzoeken. De gemeente Amsterdam roept de ACM op om met NBNL afspraken te maken over een zo veel mogelijk eenduidige toepassing van het prioriteringskader en -proces, teneinde ongewenste regionale verschillen te voorkomen.

  • 210. Deltalinqs stelt zich op het standpunt dat een partij een verzoek om prioritering uitsluitend gelijktijdig met een verzoek om transportcapaciteit zou mogen doen, in plaats van op elk gewenst moment. Verder meent zij dat een netbeheerder binnen een bepaalde termijn zou moeten beslissen op een prioriteringsverzoek.

  • 211. Bouwend Nederland benadrukt dat de beoordelingstermijn van prioriteringsverzoeken van 20 werkdagen bindend moet zijn zonder mogelijkheid tot verlenging.

  • 212. Vanwege ongewenste ruimte voor interpretatie verzoekt NBNL de ACM om het laatste gedeelte van artikel 7.0b, zesde lid, van de Netcode aan te passen naar ‘tot de dag voorafgaand aan de formele aankondiging door de netbeheerder van beschikbaar komen van (firm) transportcapaciteit middels publicatie op de website van de netbeheerder’.

  • 213. NBNL geeft tot slot aan dat het aantal prioriteringsverzoeken toeneemt wanneer ook kleinverbruikersaanvragen worden meegenomen op de wachtrij en de prioritering. Hierdoor zal het percentage van 25% van de transportverzoeken genoemd in artikel 7.0a, achtste lid, van de Netcode sneller worden behaald. NBNL stelt voor een percentage van het totale vermogen van de wachtrij van een netbeheerder vast te stellen als de ACM een dergelijke bepaling wil behouden.

4.2.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 214. De ACM maakt uit de ingediende zienswijzen op dat het prioriteringsproces op hoofdlijnen voor veel partijen goed werkt. Wel worden enkele wijzigingen en verduidelijking gevraagd.

  • 215. In randnummer 240 van de toelichting bij het ontwerpbesluit geeft de ACM aan dat het indienen van een gezamenlijk prioriteringsverzoek mogelijk is. Hiermee heeft de ACM beoogd dat functies die in het prioriteringskader staan maar niet zelfstandig beschikken over de locatie waarvoor transportcapaciteit wordt gevraagd, toch een prioriteitsverzoek kunnen indienen bij de netbeheerder. De situatie die het RIVM noemt in zijn zienswijze valt hier ook onder. In dat geval kunnen de partij die een functie uitoefent die in het prioriteringskader staat opgenomen, de eigenaar van het pand en degene die het pand beheert een gezamenlijke aanvraag indienen. Ter voorkoming van verwarring, verduidelijkt de ACM dit punt in de toelichting op dit besluit.

  • 216. Bij het indienen van een prioriteringsverzoek dient een bestuursverklaring overgelegd te worden die een deugdelijke motivering bevat op meerdere punten. In reactie op de zienswijzen van P10 en VNG merkt de ACM op dat deze motivering contextafhankelijk is en beoogt dat bestuurders een solide motivering opnemen in hun verklaring waaruit kortgezegd blijkt dat voor het gevraagde punt terecht met prioriteit transportcapaciteit wordt gevraagd.

  • 217. De netbeheerder toetst vervolgens of de ingediende prioriteringsverzoeken compleet zijn en voldoen aan de vereisten van het prioriteringskader. Het betreft een beperkte (enge) toets waarbij de netbeheerder een controle uitvoert of alle bewijsstukken zijn ingediend, of zij compleet zijn en of de motivering in de bestuursverklaring overeenkomt met de functie in het prioriteringskader. Hiermee beoogt de ACM de uitvoeringslasten voor de netbeheerder zo klein mogelijk te houden en tegelijk de kans op misbruik van het prioriteringskader te verkleinen. De ACM verduidelijkt dit punt in de toelichting op dit besluit. Met deze beperkte toets acht de ACM de kans op regionale verschillen klein. Zij ziet op dit moment dan ook geen noodzaak voor aanvullende afspraken met de gezamenlijke netbeheerders op dit punt.

  • 218. De datum waarop het transportverzoek bij de netbeheerder is ingediend, is leidend voor de plaats op de wachtrij. Het verzoek om prioritering kan tegelijk met het verzoek om transportcapaciteit, maar ook nadien worden ingediend. De suggestie van Deltalinqs om alleen bij de aanvraag van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit een prioriteringsverzoek te kunnen indienen (en niet meer daarna) volgt de ACM niet. Dit zou immers kunnen leiden tot de perverse prikkel om ‘voor de zekerheid’ ieder transportverzoek met prioriteit aan te vragen. De ACM wijst juist op de verantwoordelijkheid van partijen in het prioriteringskader om slechts een prioriteringsverzoek in te dienen als dat echt nodig is (vgl. randnummer 42 van de toelichting op dit besluit). Daarbij komt dat partijen bij het indienen van een verzoek om aanvullende of nieuwe transportcapaciteit soms nog geen prioriteringsverzoek kunnen indienen, bijvoorbeeld omdat er op dat moment nog geen netcongestie is of omdat zij nog niet alle bewijsstukken kunnen aanleveren die nodig zijn voor het indienen van een prioriteringsverzoek.

  • 219. Verder verwijst de ACM in reactie op de zienswijzen van Deltalinqs en Bouwend Nederland naar artikel 7.0a, zesde lid, van de Netcode waarin is opgenomen dat de netbeheerder binnen 20 werkdagen dient te beslissen op een binnengekomen prioriteringsverzoek voor categorie 2 en 3. In de codetekst is geen verlengingsmogelijkheid opgenomen op deze beoordelingstermijn van de netbeheerder.

  • 220. NBNL verzoekt de ACM om het moment van het vrijkomen van transportcapaciteit als bedoeld in artikel 7.0b, zesde lid, van de Netcode te verduidelijken. De ACM gaat niet mee in dit verzoek. De netbeheerders zijn zelf het beste in staat om te bepalen op welk moment transportcapaciteit vrijkomt. De uitwerking die NBNL voorstelt pas binnen de bewoording van het artikellid, maar een andere werkwijze die transparant en duidelijk is voor netgebruikers acht de ACM ook mogelijk.

  • 221. Tot slot neemt de ACM de suggestie van NBNL over om het percentage ontvangen prioriteringsverzoeken aan te passen en te vervangen door een ander criterium. De ACM wijzigt artikel 7.0a, achtste lid, van de Netcode en sluit aan bij het doel van het artikel om tijdig te kunnen signaleren of er reden is om toepassing van het priorteringskader tijdelijk te staken in geval van een vermoeden van oneigenlijk gebruik of het niet goed functioneren van het prioriteringskader.

4.2.3 Conclusie
  • 222. De ACM wijzigt het besluit vanwege een deel van de zienswijzen van partijen. De ACM past artikel 7.0a, achtste lid, van de Netcode aan. Daarnaast verduidelijkt ze in hoofdstuk 6 van de toelichting op dit besluit de gezamenlijke prioriteringsverzoeken en de toets van de netbeheerder op ingediende prioriteringsverzoeken. De overige zienswijzen die zien op het prioriteringsproces neemt de ACM niet over.

4.3 Transparantie

4.3.1 Ontvangen zienswijzen
  • 223. Bouwend Nederland ziet voor het maatschappelijk vertrouwen in de werking van het prioriteringskader graag dat in het definitieve besluit nadere transparantie wordt geboden over de omvang en aard van reeds toegekende aansluit- en transportovereenkomsten binnen congestiegebieden.

  • 224. De gemeenten Deventer en Zwolle constateren dat het ontwerpbesluit geen inzicht biedt in de verwachte verdeling van capaciteit over de categorieën.

  • 225. VNG en de gemeente Amsterdam zien in het kader van transparantie graag dat netbeheerders niet alleen jaarlijks het aantal afgewezen prioriteringsverzoeken aan de ACM dienen te overleggen, maar ook de motivering daarvan dan wel die inzichtelijk te maken aan lokale overheden.

  • 226. VNO-NCW en MKB-Nederland, de gemeente Enschede en VNG verzoeken de ACM om meer inzicht in de wachtrijen, zodat consequenties van prioriteringskeuzes helder zijn en bij de afwegingen kunnen worden meegenomen. Dit stelt partijen in staat om waar nodig een gemotiveerd beroep te doen op de hardheidsclausule of uitzonderingsmogelijkheden en voorkomt dat urgente ontwikkelingen onnodig vertragen door gebrek aan transparantie.

  • 227. De Alliantie maakt uit het ontwerpbesluit op dat capaciteitstoewijzing naar regionaal niveau is verlegd. Zij verzoekt de ACM om transparantie over de keuzes over de uitvoering van maatschappelijke prioritering in de regio, zodat voor alle partijen inzichtelijk is hoe en waarom een bepaald project prioriteit krijgt.

4.3.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 228. Uit de ontvangen zienswijzen maakt de ACM op dat transparantie wordt verzocht over de omvang en aard van de toegekende prioriteringsverzoeken, het aantal afgewezen prioriteringsverzoeken en de motivering daarvan, de wachtrijen en de verdeling van capaciteit over de verschillende categorieën in het prioriteringskader.

  • 229. In het ontwerpbesluit en de toelichting daarop is reeds aandacht voor transparantie. Zo volgt uit artikel 7.0d van de Netcode dat netbeheerders de ACM jaarlijks informeren over het aantal ontvangen en toegewezen prioriteringsverzoeken, het totaal toegewezen transportvermogen, het aantal afgewezen prioriteringsverzoeken, het totaal aantal prioriteringsverzoeken waarvoor de netbeheerder nog geen aanbod voor transportcapaciteit heeft gedaan en de doorlooptijden van de behandeling van prioriteringsverzoeken. Verder geeft randnummer 275 van de toelichting op dit besluit aan dat de verzoekende partij haar netbeheerder kan vragen om inzicht in haar (geprioriteerde) plek op de wachtrij. Daarbij kan de verzoekende partij vragen hoeveel transportvermogen er nog voor haar op de wachtrij staat.

  • 230. Met voornoemd artikel en voornoemde toelichting beoogt de ACM te bewerkstelligen dat partijen die transportcapaciteit aanvragen een beeld hebben bij hun plek op de wachtrij en de ACM voldoende informatie heeft voor haar evaluatie van het prioriteringskader. Uit diverse zienswijzen blijkt echter dat meer transparantie is gewenst en de ACM kan zich hier iets bij voorstellen. Het probleem van netcongestie wordt breed gevoeld en partijen willen hier meer beeld bij hebben teneinde dit te betrekken bij hun organisatie- en beleidskeuzes.

  • 231. Het betrachten van zoveel mogelijk openheid is een kernwaarde van de ACM en zij staat hier in beginsel positief tegenover. Daarom zal de ACM in de toelichting bij het besluit opnemen dat zij de jaarlijks door de netbeheerder aangeleverde informatie openbaar zal maken op haar website. Daarbij neemt de ACM in ogenschouw dat dit voor de netbeheerder geen extra uitvoeringslasten met zich meebrengt.

  • 232. De transparantie die de gemeenten Deventer en Zwolle wensen over de verdeling van capaciteit over de categorieën en de motivering die VNG en de gemeente Amsterdam wensen van afgewezen prioriteringsverzoeken is daarmee nog niet gegeven. De netbeheerders leveren deze informatie niet bij de ACM aan en de ACM heeft hier ook niet op een andere wijze inzicht in. De ACM ziet niet hoe transparantie op dit punt bijdraagt aan de werking van het prioriteringskader of partijen helpt bij het maken van organisatie- of beleidskeuzes. Bovendien zou het beschikbaar maken van deze informatie aanzienlijke uitvoeringslasten bij de netbeheerder neerleggen, hetgeen de ACM wil voorkomen. Gelet daarop neemt de ACM deze punten uit de zienswijzen niet over.

4.3.3 Conclusie
  • 233. Een deel van de zienswijzen van partijen leidt tot wijziging van het besluit. De ACM vult in paragraaf 6.4.3 van de toelichting bij het besluit aan dat zij de informatie die de netbeheerders op grond van artikel 7.0d van de Netcode aanleveren openbaar maakt op haar website.

4.4 Overige punten buiten scope

4.4.1 Ontvangen zienswijzen
  • 234. Tot slot wijst een aantal partijen in hun zienswijzen op punten die indirect in enige vorm raken aan het onderwerp netcongestie of het prioriteringskader, maar feitelijk buiten de reikwijdte van het ontwerpbesluit vallen.

  • 235. Zo verzoekt VNG de ACM bijvoorbeeld om te verduidelijken waar vrijgekomen ruimte op basis van alternatieve contracten naar toe gaat. Vewin verzoekt de ACM om ook een prioriteringskader voor aansluitverzoeken op te stellen. De NAL verzoekt de ACM om snel afspraken te maken binnen het LAN om alternatieve contractvormen voor kleinverbruik-aansluitingen mogelijk te maken. Metropoolregio Utrecht pleit ervoor om ook ruimte te behouden voor uitzonderingen voor initiatieven die de netimpact verlagen, bijvoorbeeld bij pilots van netbeheerders en/of bijzondere contactvormen. Metropoolregio Eindhoven verzoekt de ACM om tempo te maken met het ontwikkelen van instrumenten die op korte termijn wel soelaas kunnen bieden voor netcongestie, zoals het zo breed mogelijk maken van een ‘buurtbudget’. Verder wijzen veel partijen in hun zienswijzen op de huidige werkwijze van de netbeheerders om (in weerwil van het prioriteringskader 2024) transportcapaciteit te reserveren voor kleinverbruikers en doen zij suggesties aan de ACM op dit punt (zie ook paragraaf 6.14 onder Reserveren voor woningbouw).

4.4.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 236. De ACM heeft kennis genomen van de genoemde zienswijzen. Alhoewel die nuttige input en vragen bevatten, gaan zij de reikwijdte van dit besluit te buiten. Daarom komt de ACM niet toe aan een beoordeling of beantwoording daarvan in dit besluit. De ACM verwijst in dat verband ook naar randnummer 12 van de toelichting op dit besluit.

4.4.3 Conclusie
  • 237. Geen van de in dit verband naar voren gebrachte zienswijzen leidt tot wijziging van het besluit.

5 Congestieverzachters

  • 238. In dit hoofdstuk behandelt de ACM alle zienswijzen die zien op congestieverzachters.

5.1.1 Ontvangen zienswijzen

Omschrijving congestieverzachter

  • 239. Geothermie Nederland meent dat congestieverzachting onvoldoende is uitgewerkt en de categorie congestieverzachter onvoldoende hanteerbaar. Het mogelijke opslagdeel van geothermieprojecten is onvoldoende geborgd in bijlage 14 en zou aanvulling behoeven.

  • 240. Emmett Green meent dat de grens die op dit moment geldt bij netbeheerders om aangemerkt te kunnen worden als congestieverzachter verlaagd dient te worden naar 500 kW, zodat meer aansluitingen aangemerkt kunnen worden als congestieverzachter. Ook de duur waarin congestieverzachters hun vermogen moeten kunnen afgeven dient te worden verlaagd naar twee uur. Met deze aanpassingen kan sneller, goedkoper en meer congestie worden verzacht en ontstaat er meer liquiditeit in de markt.

  • 241. Volgens TLN zorgt de definitie van een congestieverzachter ervoor dat een groot deel van de MKB-bedrijven dat actief is in het elektrisch goederenvervoer, niet als congestieverzachter kan worden aangemerkt. TLN ziet hiervoor graag een oplossing.

  • 242. Fastned dringt erop aan dat de netbeheerder het congestieverzachtend potentieel van meerdere gebundelde aansluitingen erkent. Door een verregaande flexibilisering te stimuleren, kan nog een enorme reserve aan netcapaciteit beschikbaar worden gesteld volgens Fastned.

  • 243. Volgens het IPO is het onzeker wanneer een installatie kwalificeert als congestieverzachter. Het verzoekt de ACM dit punt nader uit te werken in het codebesluit in samenwerking met de netbeheerders. Hierbij ziet het IPO graag dat expliciet wordt benoemd dat congestieverzachters van toepassing kunnen zijn bij zowel afnamecongestie als bij terugleveringscongestie.

  • 244. Volgens Google moeten er aparte wachtrijen zijn voor afname en voor opwek en opslag, om te voorkomen dat een afnemer achteraan komt te staan omdat een project voor opwek of opslag voorrang krijgt. Verder moet de definitie van congestieverzachter worden verruimd om ervoor te zorgen dat afnemers met een profiel dat bijdraagt aan afname van congestie ook als congestieverzachter kan worden aangemerkt. Ook moet er meer duidelijkheid komen over de oorzaak van congestie, wanneer die plaatsvindt en welke maatregelen de congestie zouden kunnen verlichten, zodat invoeders en afnemers kunnen helpen congestie te verlichten.

  • 245. Gasunie pleit voor een ruimere invulling van de definitie congestieverzachter, zodat de huidige omschrijving ruimte biedt voor activiteiten die in indirecte zin een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan oplossingen voor netcongestie (zoals het omzetten van groene stroom in waterstof door middel van elektrolyse en warmtetransportnetten).

  • 246. Energie-Nederland en Vattenfall verzoeken de ACM om te verduidelijken aan welke objectieve criteria warmteoplossingen moeten voldoen om als congestieverzachter te worden erkend.

  • 247. De provincie Gelderland vraagt zich af of er voldoende waarborgen zijn dat een congestieverzachter ook daadwerkelijk de transportcapaciteit zal doen laten toenemen en noemt hierbij het voorbeeld van een capaciteitsbeperkingscontract. Daarnaast is zij het eens met de techniekneutrale omschrijving, al kan die volgens haar verder verduidelijkt worden.

  • 248. VNG meent dat het prioriteringskader en de toelichting daarop een verduidelijking van de definitie van congestieverzachter behoeft met de nodige ruimte voor innovatie en ontwikkeling. Hierbij dient de langere termijn in combinatie met een meer integrale beoordeling van die congestieverzachter binnen het energiesysteem te worden meegenomen. VNG vraagt verder aandacht voor meer transparantie over het beleid voor congestieverzachters.

  • 249. SWEV verzoekt de ACM om de categorie ‘congestieverzachters’ zo vorm te geven dat het gelijke speelveld landelijk is dan wel blijft gewaarborgd en dezelfde maatregelen en eisen gelden voor alle ontwikkelaars en vastgoedbeheerders. Volgens SWEV mag het niet zo zijn dat congestieverzachters zo kunnen worden ingezet dat deze leiden tot regionale verschillen in bijvoorbeeld duurzaamheidseisen dan wel meerkosten van woningbouw voor corporaties. SWEV acht een landelijke compensatie- of subsidieregeling voor meerkosten en pilots wenselijk.

  • 250. NBNL stelt voor de definitie van congestieverzachter aan te scherpen met de schuingedrukte tekst hieronder: Een congestieverzachter is een partij waarvan de netbeheerder vaststelt, gebaseerd op de zo actueel mogelijke gegevens uit bijlage 14, eerste lid, dat het toekennen van transportcapaciteit aan deze partij ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit, als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, voor overige partijen toeneemt en niet leidt tot toename van congestie in de andere richting (invoeding<>afname), in een ander netdeel bij de netbeheerder of in het net van een andere netbeheerder.

  • 251. G40 stelt voor om de definitie van congestieverzachter in tabel 1 als volgt aan te passen: ‘Een congestieverzachter is een partij waarvan op transparante wijze is onderbouwd en geborgd dat er extra transportcapaciteit voor andere partijen beschikbaar komt, en niet leidt tot afname van transportcapaciteit bij een andere netbeheerder. Een congestieverzachter mag op geen enkel moment leiden tot hogere netbelasting voor invoeding of afname’.

  • 252. Daarnaast doet G40 nog (tekst)voorstellen voor paragraaf 6.3.2 van de toelichting op dit besluit. Zo stelt zij voor toe te voegen dat opslag netcongestie kan verlichten of verergeren, congestieverzachtend gedrag niet alleen kan worden geborgd via contractuele afspraken (tenzij 100% van de capaciteit altijd afroepbaar is) en andere factoren onderdeel moeten zijn van de beoordeling. Daarnaast stelt G40 voor toe te voegen dat decentrale overheden op de hoogte worden gesteld van dan wel betrokken zijn bij lopende prioriteringsverzoeken en dat bij maatschappelijke prioritering maatschappelijke transparantie hoort. Tot slot doet zij suggesties voor benodigde bewijsstukken voor categorie 1, zoals een verplichte bestuursverklaring als bewijsmiddel en borging dat geprioriteerde transportcapaciteit in concrete gevallen daadwerkelijk leidt tot toename van beschikbare regionale transportcapaciteit voor andere netgebruikers en op geen enkel moment leidt tot hogere netbelasting. Het voorgaande moet worden aangevuld met bewijsstukken voor de onderbouwing die de netbeheerder dient te beoordelen.

Expliciete kwalificatie als congestieverzachter

  • 253. De gemeenten Deventer en Zwolle, P10 en VNG menen dat collectieve warmtenetten (tenminste als onderdeel van nieuwbouw) expliciet aangemerkt dienen te worden als congestieverzachters. Collectieve warmtenetten verlagen de elektriciteitsvraag op de (middel)lange termijn en zorgen ervoor dat de noodzaak tot netverzwaring in de toekomst wordt verkleind. G40 en de gemeente Hengelo zijn het hiermee eens en menen daarbij dat de warmteproductie, -opslag en -distributie als keten dient te worden beoordeeld. De gemeente Enschede meent juist dat collectieve warmtenetten niet als congestieverzachters moeten worden aangemerkt, omdat de netbeheerders, en niet de ACM, de situatieafhankelijke beoordeling van congestieverzachters (op maat) moeten maken. Daarnaast meent de gemeente Enschede dat een collectief warmtenet niet op korte termijn congestieverzachtend werkt.

  • 254. De gemeenten Hengelo en Zwolle, RES West-Brabant, de provincie Drenthe, VNG, P10 en G40 menen dat (de productie en distributie van) groen gas (op termijn) als congestieverzachter dient te worden geclassificeerd. Het gebruik van groen gas voorkomt een toename van het elektriciteitsgebruik en daarmee verdergaande verzwaring van het netwerk. P10 en G40 verzoeken de ACM om ook biogasproducenten expliciet aan te merken als congestieverzachters

  • 255. De gemeenten Hengelo en Zwolle verzoeken de ACM de productie en distributie van waterstof als congestieverzachter te classificeren. Het gebruik van waterstof voorkomt volgens deze gemeenten een toename van het elektriciteitsgebruik en daarmee de noodzaak tot verdergaande verzwaring van het net. RES West-Brabant ziet elektrolysers als congestieverzachtend voor het energiesysteem en wil graag in gesprek om te verkennen of, en op welke wijze elektrolyse kan worden opgenomen in het nieuwe codebesluit. Ook de provincie Drenthe meent dat waterstof kan helpen om netcongestie te verzachten.

  • 256. G40 verzoekt de ACM om energiehubs en energiegemeenschappen die slim gebruikmaken van het elektriciteitsnet expliciet aan te merken als congestieverzachters. Collectief energiemanagement op straat-, buurt- en wijkniveau en bedrijventerreinen levert namelijk een belangrijke bijdrage aan congestieverlichting. Ook VNG adviseert om collectieve lokale energie-oplossingen die het elektriciteitsnet kunnen ontzien aan te merken als congestieverzachter.

  • 257. Equans, de Minister van IenW (namens de NAL), TotalEnergies, Ubricity en Vattenfall verzoeken de ACM om publieke laadinfrastructuur aan te merken als congestieverzachter. Nieuwe publieke laadinfrastructuur is standaard uitgerust met een of meer vormen van slim laden, waarmee netcongestie kan worden verminderd. Volgens TotalEnergies moet de publieke laadinfrastructuur wel beschikken over een capaciteitsbeperkend contract. Metropoolregio Utrecht verzoekt de ACM mee te denken over een oplossing om windenergie in deze regio als congestieverzachter te kunnen prioriteren. Ook de provincie Drenthe meent dat het gebruik van windenergie kan helpen om netcongestie te verzachten.

  • 258. LTO Nederland verzoekt de ACM om collectieve monomestvergisting expliciet te erkennen als congestieverzachtende toepassing en een subcategorie binnen de categorie ‘congestieverzachters’ toe te voegen waarin energietoepassingen worden opgenomen die aantoonbaar leiden tot een lager verbruik van elektriciteit op piekmomenten, gebruik maken van bestaande gasinfrastructuur en bijdragen aan klimaat- en milieudoelen. Tot slot verzoekt LTO Nederland de ACM om samen met netbeheerders en relevante overheden in overleg te treden over de kaders voor aansluiting van vergistingsinstallaties op plekken waar zij kunnen bijdragen aan netbalans en leveringszekerheid.

  • 259. RES West-Brabant ziet (systeem-)batterijen als congestieverzachtend voor het energiesysteem. De gemeente Hengelo en G40 verzoeken de ACM om batterijsysteemopslag nader te definiëren en te komen met een onderbouwing en borging om als batterijsysteemopslag aangemerkt te kunnen worden als congestieverzachter onder categorie 1. Daarnaast verzoeken zij de ACM om een batterijsysteemopslag alleen te prioriteren als congestieverzachter als deze bijdraagt aan een toename van beschikbare transportcapaciteit voor andere netgebruikers, netcongestie verlicht en niet verergert en niet leidt tot afname van transportcapaciteit bij een andere netbeheerder, en onder de randvoorwaarde dat een (omgevings)vergunning is of wordt afgegeven. De gemeente Hengelo stelt nog voor om als voorwaarde toe te voegen dat een batterijsysteemopslag geen averechtste effecten mag geven. Zij betoogt verder dat voorkomen moet worden dat andere netgebruikers worden benadeeld en maatschappelijke kosten onnodig oplopen. G40 geeft nog aan dat een congestieverzachter op geen enkel moment mag leiden tot een hogere netbelasting, zowel op invoeding als op afname.

  • 260. Geothermie Nederland meent dat geothermieprojecten met flexibele inzet duidelijker moeten worden erkend als potentiële congestieverzachters.

5.1.2 Reactie ACM op zienswijzen

Omschrijving congestieverzachter

  • 261. Een congestieverzachter dient ervoor te zorgen dat er extra transportcapaciteit beschikbaar komt voor andere partijen (zie ook vertrekpunt 1 van het codebesluit). De netbeheerder verschaft potentiële congestieverzachters daartoe zo actueel mogelijke gegevens uit bijlage 14, eerste lid, van de Netcode. Congestieverzachters dienen de piekbelasting op het net actief en structureel te verminderen, waardoor er extra ruimte op het net ontstaat. Dat kan bij afname- en invoedingscongestie, zoals het IPO ook opmerkt.

  • 262. De netbeheerder bepaalt op basis van de flexibiliteit die een partij te bieden heeft en de zo actueel mogelijke gegevens uit bijlage 14, eerste lid, van de Netcode, dat het toekennen van transportcapaciteit aan de congestieverzachter ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit, als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, van de Netcode, voor overige partijen toeneemt. Verder is van belang dat het gedrag van de congestieverzachter niet zorgt voor een toename van congestie op andere plekken. Dat kan gaan om andere plekken in het net van de netbeheerder waarop de congestieverzachter is aangesloten en/of het net van een andere netbeheerder, zoals NBNL en in andere woorden G40 in hun zienswijzen opmerken met het voorstel om de definitie van congestieverzachter aan te passen. De ACM verduidelijkt dit punt in het besluit.

  • 263. Zoals opgemerkt in reactie op consultatievraag 2 is het binnen de randvoorwaarden die de ACM stelt aan de netbeheerder om binnen een redelijke termijn (zie hierna randnummer 269) te bepalen of een partij kwalificeert als congestieverzachter. De techniek waarmee het congestieverzachtende vermogen wordt geleverd, is daarbij niet relevant. Het gaat om het gedrag.

  • 264. Zodra een netbeheerder heeft vastgesteld dat een partij kwalificeert als congestieverzachter, leggen partijen het benodigde congestieverzachtende gedrag contractueel vast waardoor de congestie wordt verminderd en meer partijen toegang tot het net kunnen krijgen. Dit gedrag wordt vastgelegd op basis van de mogelijkheden die de Netcode hiertoe biedt. Aanvullende bewijsstukken waar de G40 om vraagt, acht de ACM hiervoor niet nodig met het oog op dit besluit. Het gaat om congestiemanagementcontracten zoals capaciteitssturings-, capaciteitsbeperkings- of redispatch-contracten en vormen van alternatieve transportrechten.

  • 265. De ACM merkt op dat van belang is dat de contractuele eisen die de netbeheerder oplegt niet verder gaan dan nodig. De ACM krijgt bijvoorbeeld signalen dat netbeheerders redispatch-contracten verplichten voor congestieverzachters. Een redispatch-contract is geen hard vereiste om te kwalificeren als congestieverzachter. Voor de netbeheerder zijn redispatch-maatregelen nuttig, omdat op basis hiervan flexibel vermogen op de dag zelf, in plaats van één dag van tevoren, ingeroepen kan worden. Voor de congestieverzachtende partij is zo’n contract beperkend, omdat de partij dit vermogen dan niet op een andere manier kan inzetten. Een verplichte bieding tot redispatch beperkt partijen in hun netgedrag en verdienvermogen. Daarmee wordt het aantal potentiële congestieverzachters onnodig beperkt en wordt congestieverzachtend vermogen duurder. Dat acht de ACM onwenselijk.

  • 266. Indien de netbeheerder redispatch-vermogen binnen een congestiegebied wenselijk acht, dan dient de netbeheerder hier transparant over te zijn en te kunnen motiveren dat er binnen een gebied onvoldoende redispatch-vermogen is. Als er onvoldoende redispatch-vermogen in een congestiegebied is, ligt het voor de hand dat de netbeheerder partijen binnen het congestiegebied verzoekt om tegen een redelijke vergoeding redispatch-diensten te leveren. Deze diensten kunnen door congestieverzachters worden geleverd, maar ook door andere partijen binnen het congestiegebied.

  • 267. Indien het congestieverzachtende gedrag niet of onvoldoende kan worden geborgd via contractuele afspraken is prioritering niet aan de orde, omdat niet kan worden vastgesteld dat andere partijen, en daarmee de maatschappij, voordeel hebben bij het geven van prioriteit. Verder wijst de ACM erop dat een netbeheerder de met prioriteit toegekende transportcapaciteit kan afnemen indien de congestieverzachter de afspraken in het contract niet nakomt. De ACM heeft de grondslag hiervoor opgenomen in artikel 7.0c, eerste lid, van de Netcode.

  • 268. Gezien de congestieproblemen in Nederland en wachtrijen die daarvan het gevolg zijn, vindt de ACM het onwenselijk dat er tot nu toe nog geen congestieverzachters actief zijn. De ACM legt de netbeheerders daarom in artikel 7.0a, vijfde lid, van de Netcode een inspanningsverplichting op om actief op zoek te gaan naar congestieverzachtend vermogen. De ACM vereist dat binnen congestiegebieden netbeheerders zich inspannen om congestieverzachters te vinden en toegang te geven tot hun net. Dit kunnen netbeheerders bijvoorbeeld doen via een uitvraag naar zo duidelijk mogelijk gespecificeerd congestieverzachtend gedrag. Partijen binnen en buiten de wachtrij kunnen hierop reageren. Op basis van de aanmeldingen van partijen kiezen de netbeheerders op grond van objectieve, transparante en non-discriminatoire criteria (zie artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode) de partij of partijen die het beste aansluit op de vraag en behoefte van de netbeheerders. De ACM legt geen aantallen congestieverzachters of hoeveelheden congestieverzachtend vermogen op, omdat mogelijkheden tot congestieverzachting stationsafhankelijk zijn en daarmee deels buiten de invloedsfeer liggen van de netbeheerders.

  • 269. Verder vangt de ACM onder meer uit de zienswijzen signalen op dat het lang duurt voordat netbeheerders een partij aanmerken als congestieverzachter. De ACM vindt het onwenselijk dat het proces van toelating lang duurt, omdat de congestieverzachter extra ruimte geeft op het volle elektriciteitsnet. Hierdoor kunnen meer partijen gebruik maken van het net. De ACM heeft begrip voor het feit dat het beoordelingsproces tijd kost voor de netbeheerder. De beoordeling is stationsafhankelijk en vraagt specifieke data over netbelasting. Daarnaast kan de beoordeling van congestieverzachtend gedrag in de praktijk complex zijn. Potentiële congestieverzachters dienen tegelijkertijd niet langer te wachten dan nodig. Zij hebben duidelijkheid nodig of zij in aanmerking kunnen komen voor prioriteit. De ACM wijzigt daarom het besluit zodat de netbeheerder binnen een redelijke termijn moet toetsen of een partij een congestieverzachter is. Hiertoe voegt de ACM de woorden ‘redelijke termijn’ toe in artikel 7.0a, vijfde lid, van de Netcode. Een redelijke termijn houdt rekening met het feit dat de beoordeling van een congestieverzachter stationsspecifiek en complex is, prikkelt de netbeheerder om proactief met congestieverzachters aan de slag te gaan en geeft potentiële congestieverzachters houvast dat deze beoordeling van hun verzoek niet langer duurt dan nodig. Als partijen hier twijfels over hebben, dan kunnen zij, na contact met de netbeheerder, een verzoek om geschilbeslechting doen bij de ACM.

  • 270. De ACM gaat niet mee met de suggesties van G40 voor verduidelijking van paragraaf 6.3.2 van de toelichting over congestieverzachters. Deze aanpassingen zijn niet nodig om congestieverzachters en congestieverzachtend gedrag te beschrijven. Dit blijkt namelijk al uit de functionele beschrijving van een congestieverzachter in dit besluit. Ook gaat de ACM niet mee in het verzoek van partijen om congestieverzachtend gedrag nader te specificeren via bijvoorbeeld vermogensgrenzen of tijdsduur. Congestieverzachtend gedrag is context- en stationsafhankelijk. De netbeheerder bepaalt of een partij kwalificeert als congestieverzachter. Daarbij geeft de netbeheerder congestieverzachters op een transparante en non-discriminatoire wijze nettoegang in lijn met artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode.

  • 271. De ACM is het eens met de G40 dat bij maatschappelijke prioritering transparantie hoort. Voor congestieverzachters is dit expliciet opgenomen in artikel 7.0b, vierde lid, van de Netcode. De ACM ziet geen noodzaak om de netbeheerder te verplichten decentrale overheden te betrekken bij lopende prioriteringsverzoeken over congestieverzachters. Een dergelijke verplichting is niet nodig om een gesprek tussen netbeheerder en de decentrale overheid te faciliteren.

  • 272. Het prioriteringskader werkt met een integrale wachtrij (artikel 7.0b, derde lid, van de Netcode). Bij congestieverzachters kan er afname en invoeding zijn. Beide kunnen onder andere worden geleverd door partijen die actief zijn op het gebied van opslag. Voor de partijen binnen de categorieën 2 en 3 geldt dat alleen om prioriteit kan worden verzocht voor afname (artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, onder 3, van de Netcode). De ACM gaat daarmee voorbij aan de zienswijze van Google dat er aparte wachtrijen moeten zijn voor afname, opwek en opslag.

Expliciete kwalificatie als congestieverzachter

  • 273. Meerdere partijen verzoeken de ACM om partijen vooraf aan te merken als congestieverzachter. Door het sterk casuïstische karakter van de congestieverzachter is het niet mogelijk om specifieke partijen vooraf aan te merken als congestieverzachter. Of een partij een congestieverzachter is, hangt af van het benodigde congestieverzachtende gedrag achter een specifiek station, de afspraken die worden gemaakt tussen afnemers en netbeheerders over congestieverzachtend gedrag en de contractuele borging van deze afspraken. Daarbij maakt het niet uit of het congestieverzachtende gedrag wordt geleverd door een individuele afnemer of (via een Congestion Service Provider, ook wel: CSP) door een groep van afnemers zoals laadpalen.233 Verder is de techniek waarmee het congestieverzachtende gedrag wordt geleverd voor de ACM niet relevant (‘techniekneutraliteit’).

  • 274. Daarnaast merkt de ACM op dat netneutrale partijen niet kwalificeren als congestieverzachter. Zij maken namelijk geen extra transportcapaciteit beschikbaar voor andere partijen. Zij maken zichzelf passend via flexibel gedrag dat de piekbelasting van het net niet verergert, maar ook niet vermindert. Daarnaast zijn partijen die de toekomstige energievraag beperken ten opzichte alternatieve opties die het net meer zouden belasten geen congestieverzachters. Warmte- en gasnetten vragen bijvoorbeeld minder elektriciteit dan volledig elektrische oplossingen met individuele warmtepompen, maar warmte- en gasnetten hebben zelf ook elektriciteit nodig, zodat de belasting van het net alsnog toeneemt. Dat de netbelasting minder hard toeneemt dan bij andere, vanuit het net minder gunstige scenario’s is positief maar maakt deze partijen geen congestieverzachter, zoals de gemeente Enschede ook terecht opmerkt.

5.1.3 Conclusie
  • 275. Voorgaande heeft er niet toe geleid dat een partij vooraf expliciet wordt aangemerkt als congestieverzachter. Wel heeft de ACM naar aanleiding van de ontvangen zienwijzen de definitie van congestieverzachters en het beoordelings- en toegangsproces voor congestieverzachters in het besluit en in de toelichting verduidelijkt, zoals hiervoor vermeld.

6 Activiteiten in het ontwerpbesluit

  • 276. In dit hoofdstuk behandelt de ACM alle zienswijzen over activiteiten die in het ontwerpbesluit staan opgenomen (op alfabetische volgorde).

6.1 Afvalstoffenbeheer

6.1.1 Ontvangen zienswijzen
  • 277. De Vereniging Afvalbedrijven verzoekt de ACM te verduidelijken welke afvalstromen onder (grove) huishoudelijk afval vallen. Volgens haar lijkt de toelichting op het ontwerpbesluit voornamelijk te doelen op restafval, terwijl de inzameling van andere huishoudelijke afvalstromen, zoals gft-afval, ook aan de criteria voldoet. De Vereniging Afvalbedrijven wijst er verder op dat voor het inzamelen van bedrijfsafval (ook wel kantoor-, winkel en dienstenafval) hetzelfde geldt als voor de inzameling van (grove) huishoudelijk afval. Tot slot voert de Vereniging Afvalbedrijven aan dat de ACM enkel oog lijkt te hebben gehad voor de verwerking (verbranding) van restafval. Veel overige afvalstromen mogen niet verbrand worden en daarnaast wordt in Nederland ingezet op meer hergebruik en recycling van afvalstromen en op vermindering van de hoeveelheid afval. Daarom dient de ACM per type afvalstroom de verwerkingsmethode te toetsen aan de beoordelingscriteria.

  • 278. NBNL geeft aan dat de ervaring leert dat nieuw aangevraagde transportcapaciteit voor het ophalen van afval met name zal worden gebruikt voor het opladen van elektrische afvalwagens. Het betreft volgens haar geen capaciteit die noodzakelijk is voor het uitvoeren van het ophalen van afval, maar voor duurzaamheidsdoelstellingen. Op grond van vertrekpunt 7 in het ontwerpbesluit is dit wat NBNL betreft geen zelfstandige reden voor opname in het prioriteringskader.

  • 279. De NVRD verzoekt de ACM om te borgen dat de bewijsvoering toepasbaar is voor de verschillende manieren waarop gemeenten de inzameling van huishoudelijk afval via uiteenlopende organisatiestructuren organiseren, zoals in situaties met gedelegeerde taken, gemeenschappelijke regelingen en aanbestedingen.

  • 280. De Minister van IenW verzoekt tot slot om een verruiming van de geldigheidsduur van het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel te verlengen van één maand naar zes maanden.

6.1.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 281. In de toelichting op het ontwerpbesluit heeft de ACM gewezen op de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer waaruit volgt dat de gemeente een zorgtaak heeft bij het inzamelen van (grove) huishoudelijk afval. Huishoudelijke afvalstoffen zijn in de Wet milieubeheer gedefinieerd als ‘afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen’.234 De ACM heeft niet beoogd een type huishoudelijk afval, zoals gft-afval, uit te zonderen. Zij ziet dit onderscheid ook niet terug in de Wet milieubeheer. Zoals verzocht door de Vereniging Afvalbedrijven zal de ACM dit verduidelijken in de toelichting op het besluit.

  • 282. Wat betreft bedrijfsafval onderkent de ACM dat het niet inzamelen daarvan in binnensteden vergelijkbare risico’s geeft als bij het niet-inzamelen van (grove) huishoudelijk afval. Anders dan bij de inzameling van (grove) huishoudelijk afval, constateert de ACM echter dat het inzamelen van bedrijfsafval geen bij wet vastgelegde zorgtaak is en dat er meerdere aanbieders zijn die bedrijfsafval en gevaarlijk afval (mogen) inzamelen. Daarom is niet aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien die aanbieders geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Aan het eerste beoordelingscriterium wordt dus niet voldaan. Voor de inzameling van bedrijfsafval kunnen partijen daarnaast een andere aanbieder kiezen, zowel binnen als buiten Nederland. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 283. Het is juist dat de ACM bij de afvalverwerking- en verbranding in het algemeen heeft getoetst aan de beoordelingscriteria en daarbij niet apart heeft gekeken naar verwerkingsmethoden per type huishoudelijke afvalstroom, zoals bijvoorbeeld voor gft-afval. Ook hier wijst de ACM erop dat afvalverwerking geen wettelijke taak is en door meerdere aanbieders kan worden uitgevoerd. Zij acht het daarom niet aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien die aanbieders geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Aan het eerste beoordelingscriterium is daarmee niet voldaan. Ook voor afvalverwerking- en verbranding zijn er meerdere aanbieders, zowel binnen als buiten Nederland. Daarmee is ook niet aan het tweede en derde beoordelingscriterium voldaan.

  • 284. Wat betreft de zienswijze van NBNL wijst de ACM op vertrekpunt 4 en merkt zij het volgende op. Partijen die om prioriteit verzoeken bij de netbeheerder moeten een bestuursverklaring met deugdelijke motivering overleggen waaruit blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is voor de desbetreffende taak. De ACM wijst hier op de verantwoordelijkheid van partijen in het prioriteringskader om zorgvuldig om te gaan met het indienen van prioriteringsverzoeken. Als uit de bestuursverklaring blijkt dat (grove) huishoudelijk afval in zero-emissiezones slechts met elektrische vrachtwagens kan worden ingezameld en het elektrisch laden van deze vrachtwagens alleen mogelijk is met (extra) capaciteit – en bijvoorbeeld niet ‘s nachts voldoende kunnen opladen via een alternatief transportrecht – dan is het verzoek gerechtvaardigd.

  • 285. De ACM meent met de NVRD dat gemeenten, ongeacht de gekozen uitvoeringsstructuur, in aanmerking moeten kunnen komen voor het aanvragen van prioriteit voor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de inzameling van (grove) huishoudelijk afval. Naar het oordeel van de ACM is dat voldoende geborgd via de opgenomen bewijslast in Tabel 4 in bijlage 22 bij de Netcode. De gemeente kan verklaren dat zij zelf huishoudelijk afval inzamelt of een partij moet een afschrift kunnen overleggen waaruit blijkt dat de gemeente haar heeft aangewezen als inzameldienst zoals bedoeld in de afvalstoffenverordening of het omgevingsplan. Hierbij zijn verder geen voorwaarden opgenomen over de uitvoeringsstructuur. Die staat dus los van op welke manier die aanwijzing is vormgegeven. De ACM ziet dan ook geen reden om op dit punt het besluit aan te passen.

  • 286. De Minister van IenW heeft zijn verzoek om een verruiming van de geldigheidsduur van het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van één maand naar zes maanden niet nader toegelicht. De ACM wijst op het belang van een actueel uittreksel om bij de aanvraag om prioriteit te kunnen vaststellen dat de indiener van een prioriteringsverzoek daadwerkelijk in het prioriteringskader staat en nog bestaat. De ACM ziet dan ook geen reden om op dit punt het besluit aan te passen.

6.1.3 Conclusie
  • 287. Voorgaande leidt deels tot aanpassing van het besluit. In de toelichting bij het besluit verduidelijkt de ACM dat alle vormen van huishoudelijk afval (conform de definitie uit de Wet milieubeheer) onder de functie (grove) huishoudelijk afval vallen.

6.2 Datacentra

6.2.1 Ontvangen zienswijzen
  • 288. DDA, Equinix, Eurofiber en Microsoft voeren aan dat datacentra in het prioriteringskader moeten worden opgenomen aangezien zij (onderdeel van) de digitale ruggengraat van Nederland zijn. Partijen wijzen daarbij op de impact van datacentra op nationale veiligheid, openbare dienstverlening en maatschappelijke stabiliteit. Eurofiber voegt hieraan toe dat datacentra essentieel zijn voor de energietransitie.

  • 289. DDA meent dat datacentra voldoen aan de beoordelingscriteria van de ACM. Zo wordt voldaan aan het eerste beoordelingscriterium, onder meer omdat er communicatieproblemen kunnen ontstaan voor defensie, politie en veiligheidsdiensten als datacentra niet tijdig aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Datacentra dienen ook in Nederland te staan om hier diensten te verlenen. Volgens DDA ondermijnt uitsluiting van datacentra van het prioriteringskader de bredere Europese doelstellingen rond digitale soevereiniteit en strategische autonomie. Door datacentra in Nederland onvoldoende prioriteit te geven bij transportcapaciteit, wordt het risico vergroot dat essentiële digitale functies niet verder kunnen uitbreiden en in een spagaat belanden, omdat migreren naar buiten Nederland door regelgeving en latency veelal niet mogelijk is. Niet opnemen van datacentra in het prioriteringskader druist in tegen het streven naar digitale autonomie en brengt een beperking van de economische groei en strategische kwetsbaarheden met zich mee, met name voor vitale sectoren en overheidsdiensten.

  • 290. Voorts voert DDA aan dat datacentra niet slechts ondersteunende diensten zijn, maar onmisbare onderdelen van de primaire processen van geprioriteerde functies. Het is volgens DDA onbegrijpelijk en inconsistent waarom een ketenbeoordeling niet kan en zal worden gemaakt voor datacentrumdiensten, terwijl zo’n beoordeling aantoonbaar wel kan in andere contexten zoals warmtenetbeheerders, groene gasleveranciers, en commerciële plinten. Het enkel toekennen van prioriteit als een datacentrum kan aantonen dat transportcapaciteit uitsluitend wordt gebruikt voor een geprioriteerde functie, is volgens DDA zeer restrictief en onpraktisch voor multi-tenant omgevingen die van nature een mix van essentiële en niet-essentiële diensten ondersteunen.

  • 291. Volgens DDA is de aanpak van de ACM inconsistent met het GOTORK-besluit dat netbeheerders toestaat om de gecontracteerde transportcapaciteit te verminderen om congestie te mitigeren, maar een uitzondering bevat voor vitale processen, waaronder datacentra. De asymmetrie tussen het prioriteringskader en het GOTORK-besluit ondermijnt zowel beleidsconsistentie als leveringszekerheid van vitale functies, aldus DDA. Volgens haar zou het aansluiten bij de NIS2- en CER-richtlijnen perfect passen bij de maatschappelijke wens tot prioritering. De ACM gebruikt die richtlijnen inconsistent en selectief, hetgeen bijdraagt aan de willekeur in de categorieën van het kader. Voorts stelt de DDA dat er een inconsistentie is met het huidige planningsbeleid waarin specifieke gebieden in Nederland zijn aangewezen voor datacentra. Volgens de DDA benadrukken deze beleidslijnen impliciet hun strategisch belang en de nationale erkenning van hun fundamentele rol voor vitale maatschappelijke en economische functies. Daarom is het volgens de DDA binnen dit nationale kader noodzakelijk dat datacentra in aangewezen gebieden prioriteit krijgen. Een proces voor het toevoegen van nieuw aan te wijzen gebieden voor datacentra moet in dit kader worden opgenomen, aldus DDA.

  • 292. Eurofiber wijst erop dat ook geprioriteerde activiteiten afhankelijk zijn van hoogwaardige connectiviteit, colocatie- en clouddiensten in professionele datacentra. Indien deze organisaties gedwongen worden om hun IT terug te halen naar eigen locaties, leidt dit volgens Eurofiber tot verhoogde netcongestie, verlies aan energie-efficiëntie, schaalvoordelen en redundantie en verhoogde kwetsbaarheid van vitale processen. Verder stelt Eurofiber dat datacentra niet alleen technologische innovatie ondersteunen, maar ook faciliteren, zoals voor kunstmatige intelligentie, machine learning, big data en ‘smart grid’. Deze ontwikkelingen vereisen enorme rekenkracht en dataverwerking, die alleen in moderne datacentra beschikbaar zijn. Door datacentra buiten de prioriteringscategorie te houden, wordt hun rol in de digitale transitie en economische groei onderschat, aldus Eurofiber. Het kader kent daarnaast een perverse prikkel om eerst datacentrumdiensten aan te bieden aan klanten die geen prioriteit hebben totdat de transportcapaciteit is opgebruikt en daarna pas klanten uit categorie 2 en 3 datacentrumdiensten aan de bieden.

  • 293. Volgens Microsoft leidt het niet met prioriteit kunnen krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit tot een verstoring van het functioneren van de Nederlandse samenleving zoals bedoeld in het eerste beoordelingscriterium. Voorts betoogt Microsoft dat de manier waarop de ACM datacentra heeft getoetst aan de drie criteria niet de realiteit van de markt in Nederland weerspiegelt. Hyperscale datacentra leveren essentiële diensten aan private en publieke partijen die niet gescheiden kunnen worden binnen de datacentrum-cloud-architectuur. Meerdere klanten delen de IT-infrastructuur daarvan en volgens Microsoft is dit een efficiënter gebruik van de server- en opslagmiddelen. Een onbedoeld gevolg van de benadering van de ACM kan volgens Microsoft zijn dat toekomstige cloudopslag zich verplaatst naar on-premise datacentra voor een aansluiting met prioriteit in categorie 2 en 3.

  • 294. Equinix wijst erop dat in datacentra niet enkel data worden opgeslagen, maar daarin ook primaire processen zoals applicaties draaien. Datacentra voldoen aan het eerste beoordelingscriterium. Bij onvoldoende transportcapaciteit komt de cyberveiligheid in gevaar, kan publieke dienstverlening op nationaal en regionaal niveau worden ondermijnd en is er een reëel risico op maatschappelijke ontwrichting. Datacentra zijn ook onmisbaar om de Nederlandse Digitaliseringsstrategie235 te verwezenlijken. Verder voldoen datacentra aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Datacentra moeten in Nederland worden gevestigd, vanwege strenge eisen uit onder meer de Algemene Verordening Gegevensbescherming en regels voor cyberbeveiliging en digitale autonomie. Alternatieven in de Europese Unie (hierna: EU) bestaan theoretisch wel, maar zijn in de praktijk uiterst onwenselijk, vanwege juridische risico’s, verschillen in toezichtregimes en compliance-vereisten. Verder is er ook elders in de EU congestie.

  • 295. Equinix onderschrijft dat de telecommunicatiesector en de openbare netwerken een essentieel onderdeel vormen van de digitale samenleving. Zij voegt hieraan toe dat het onderscheid tussen telecommunicatie en datacentra in de praktijk nauwelijks nog scherp te trekken is. Tegenwoordig is immers vrijwel alle communicatie in de telecommunicatiesector op het internet gebaseerd en daarmee in hoge mate afhankelijk van datacentra. Ook datacentra moeten daarom worden aangemerkt als essentieel of als basisbehoefte. Een andere keuze is mogelijk discriminatoir, omdat een connectiviteitsprovider met een eigen datacentrum wel voorrang krijgt, terwijl een zelfstandig datacentrum met vergelijkbare maatschappelijke toepassingen geen voorrang zou krijgen, terwijl beide even onmisbaar zijn voor de maatschappij.

  • 296. Hetgeen Equinix heeft opgemerkt in het algemeen over datacentra, geldt volgens haar nog meer voor overheidsdatacentra (hierna: ODC’s), omdat die specifiek voor de Nederlandse overheid vitale activiteiten en publieke functies faciliteren die in het prioriteringskader zijn opgenomen. Daarnaast zijn de risico’s op ongewenste meelifteffecten beperkt en wegen die niet op tegen de reële en substantiële risico’s op ernstige schade aan de nationale veiligheid, verstoring van de publieke dienstverlening en maatschappelijke ontwrichting bij uitval van ODC’s. Daarnaast is het des te meer van belang dat ODC’s in Nederland zijn gevestigd met het oog op datasoevereiniteit, cybersecurity en compliance.

  • 297. Equinix verzoekt de ACM verder om in de Netcode zelf op te nemen dat ondersteunende diensten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van functies in het prioriteringskader, waaronder datacentra, onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor prioriteit, met objectieve criteria of concrete handvatten. Daarmee wordt het risico op rechtsonzekerheid en willekeur in de uitvoering door netbeheerders voorkomen.

  • 298. CIO Rijk voert aan dat de ACM ten onrechte ODC’s niet heeft opgenomen in het prioriteringskader. De redenering waarom datacentra geen prioriteit krijgen, gaat niet op voor ODC’s die uitsluitend overheidsdiensten ondersteunen. Daarnaast is het kerndoel van ODC’s dat Nederland digitaal autonoom kan optreden, voor zowel de nationale veiligheid als de operationele betrouwbaarheid van kritieke overheidsdiensten. Daarom wil de Nederlandse overheid haar data in Nederland vestigen en niet elders in de EU. Daarnaast kan er in geval van colocatie een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen transportcapaciteit uitsluitend bestemd voor overheidsdiensten en transportcapaciteit voor commerciële klanten. Digitale autonomie is een essentieel onderdeel van nationale veiligheid, vergelijkbaar met energiezekerheid. Daarom moeten overheidsdata geplaatst worden in categorie 2. ‘Veiligheid’. Daarnaast moeten colocatiepartners in aanmerking komen voor prioritering wanneer zij kunnen aantonen dat de aanvullende of nieuwe transportcapaciteit exclusief wordt ingezet voor overheidsdatacentrumdoeleinden.

  • 299. Volgens het IPO bestaat het risico dat een datacentrum in eerste instantie een partij bedient die binnen het prioriteringskader valt en daarom prioriteit krijgt, maar later ook partijen bedient die geen recht hebben op prioriteit. Niet duidelijk is hoe dit meelifteffect wordt voorkomen. Het IPO verzoekt de ACM nader toe te lichten hoe het meelifteffect wordt voorkomen en anders randnummer 82 van het ontwerpbesluit niet op te nemen in het definitieve besluit.

6.2.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 300. De ACM merkt allereerst op dat zij de verschillende richtlijnen en het GOTORK-besluit niet selectief heeft gebruikt. In hoofdstuk 4 van de toelichting op dit besluit heeft zij toegelicht op welke wijze zij het kader heeft vastgesteld. De eerste stap was het vaststellen van beoordelingscriteria, de tweede het nalopen van alle lijsten die zij kende uit wet- en regelgeving en daaruit activiteiten destilleren, de derde het groeperen van die activiteiten tot overkoepelende samenhangende groepen van activiteiten en de vierde het toetsen van die groepen van activiteiten aan de beoordelingscriteria. De ACM is daarbij systematisch te werk gegaan.

  • 301. Alle lijsten waaruit de ACM activiteiten heeft gedestilleerd, hebben een andere wettelijke achtergrond en een ander doel dan het doel dat de ACM nastreeft met het prioriteringskader. De ACM kan daarom de opmerking van DDA niet plaatsen dat er asymmetrie is tussen het prioriteringskader en de GOTORK-lijst, enkel omdat op beide niet dezelfde functies voorkomen.

  • 302. Wat betreft het betoog van DDA en Equinix en in bepaalde mate ook van Eurofiber, Microsoft en CIO Rijk dat datacentra voldoen aan het eerste beoordelingscriterium, merkt de ACM het volgende op. De ACM heeft onderkend dat datacentra diensten kunnen leveren voor functies die zij heeft opgenomen in het prioriteringskader. Datacentra kunnen echter ook diensten leveren voor functies die de ACM niet in het kader heeft opgenomen en ook voor functies die vanuit maatschappelijk oogpunt van minder belang zijn. Juist vanwege de combinatie van mogelijkheden, is het naar het oordeel van de ACM niet aannemelijk dat datacentra in hun algemeenheid voldoen aan het eerste beoordelingscriterium. Een van de redenen hiervoor is dat er ook datacentra kunnen zijn die in het geheel geen diensten leveren aan functies die staan in het prioriteringskader. In zo’n geval acht de ACM het in het geheel niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien zo’n datacentrum geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit krijgt.

  • 303. Los van het voorgaande, voldoen datacentra naar het oordeel van de ACM niet aan het tweede en derde beoordelingscriterium, in weerwil van de zienswijzen van DDA en Equinix en in bepaalde mate ook van Eurofiber, Microsoft en CIO Rijk.

  • 304. Datacentra kunnen zich redelijkerwijs op verschillende plekken in de EU vestigen, omdat de data in zo’n datacentrum door middel van een telecommunicatienetwerk vanaf elke plek bereikbaar zijn. In de EU gelden ook dezelfde verordeningen en richtlijnen, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de CER- en NIS2-richtlijnen. Er gelden dus dezelfde of in ieder geval zeer vergelijkbare juridische kaders, toezichtregimes en compliance-vereisten. Daarmee zijn de juridische risico’s van de gebruikers van de data juist beperkt, anders dan in de zienswijzen wordt betoogd.

  • 305. Hoewel het gebruik van datacentra buiten Nederland ertoe kan leiden dat er enige vertraging is bij het transport van data, ook wel latency genoemd, valt niet in te zien dat datacentra daarom in Nederland moeten staan om hier een groot algemeen belang te dienen dan wel dat er geen redelijk alternatief is in de EU. Daarvoor zou in zijn algemeenheid aannemelijk gemaakt moeten worden dat maatschappelijke belangen ernstig in gevaar dreigen te komen door die vertraging. Gezien de verknooptheid van het wereldwijde web, is die situatie naar de ACM niet voorshands aannemelijk.

  • 306. Omdat er redelijkerwijs alternatieven bestaan in de EU en binnen de EU vergelijkbare regelgeving geldt, staat voor de ACM niet vast dat de (mogelijke) Europese en of nationale doelstellingen voor datasoevereiniteit en strategische autonomie zouden worden ondermijnd. Daarbij speelt ook mee dat de discussie over datasoevereiniteit en strategische autonomie pas recent is gestart en de gevolgen daarvan nog niet goed zijn te overzien.

  • 307. De ACM wijst er verder op dat functies die zijn opgenomen in het prioriteringskader, wel met prioriteit transportcapaciteit kunnen aanvragen als die nodig is voor het uitvoeren van de functie. Dit geldt zowel voor het geval een datacentrum in eigen beheer is of zal komen, als voor het geval het datacentrum in het beheer van een derde is. Voor dat laatste geval moeten meelifteffecten voorkomen kunnen worden, zie vertrekpunt 5. Dit betekent dat bijvoorbeeld defensie, politie en veiligheidsdiensten met prioriteit transportcapaciteit kunnen aanvragen voor datacentrumdiensten van derden die zij nodig hebben. De ACM heeft dit verduidelijkt in de toelichting op het besluit. Uit de zienswijze van Equinix blijkt dat deze werkwijze in de praktijk mogelijk en uitvoerbaar is, aangezien Equinix al een prioriteringsverzoek heeft ingediend voor geoormerkte transportcapaciteit voor datadiensten voor een specifieke partij in het kader. Naar het oordeel van de ACM is er in het licht van het voorgaande geen reden om te veronderstellen dat het niet opnemen van datacentra als functie in het prioriteringskader zal leiden tot bijvoorbeeld communicatieproblemen voor defensie, politie en veiligheidsdiensten. De mogelijkheid om met prioriteit transportcapaciteit aan te vragen voor functies in het kader, betekent ook dat voor veel functies er Nederlandse digitale autonomie is.

  • 308. Gelet op de verscheidenheid aan gebruikers van datacentrumdiensten, heeft de ACM op de wijze als vermeld in het voorgaande randnummer voldoende rekening gehouden met keteneffecten. De functies in het kader kunnen immers met prioriteit transportcapaciteit krijgen voor al hetgeen zij nodig hebben voor het vervullen van die functies. De ACM heeft niet alle commerciële activiteiten in een woningbouwproject geprioriteerd, maar enkel de activiteiten die noodzakelijk zijn voor het project. Op dezelfde wijze is het niet nodig om datacentra in het algemeen prioriteit te verlenen om de functies te laten functioneren die reeds prioriteit hebben op grond van het kader.

  • 309. Voor zover Eurofiber heeft opgemerkt dat de benadering van de ACM leidt tot een perverse prikkel, merkt de ACM op dat het doel van het prioriteringskader is het zo goed mogelijk realiseren van voorzienings- en leveringszekerheid van maatschappelijke functies door bij de volgorde van toekenning van schaarse transportcapaciteit rekening te houden met de bijdrage die zij aan het algemeen belang leveren. Als de ACM datacentra in zijn algemeenheid zou opnemen in het kader, zou de gestelde perverse prikkel mogelijk worden vermeden, maar zou het doel minder goed worden bereikt. Schaarse transportcapaciteit zou dan immers met prioriteit ook worden vergeven aan functies die vanuit maatschappelijk oogpunt minder belangrijk zijn, omdat die capaciteit dan zou worden verleend voor datacentrumdiensten voor functies die niet in het kader staan.

  • 310. De opmerking van het IPO ligt in het verlengde hiervan. De ACM merkt hierover op dat aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor een datacentrum dat niet in eigen beheer is, moet worden aangevraagd door de functie in het prioriteringskader die van het datacentrum gebruik maakt en de beheerder dan wel eigenaar van het datacentrum. Als een datacentrum dus diensten levert aan een functie in het kader en uit de voeten kan met de transportcapaciteit die het al heeft en vervolgens aanvullende of nieuwe transportcapaciteit wenst omdat hij ook diensten gaat leveren aan een functie die niet in het kader staat, kan die aanvullende of nieuwe transportcapaciteit niet met prioriteit worden aangevraagd. Immers, aan de functie in het kader worden al diensten verleend en de aanvullende of nieuwe capaciteit is nodig voor de nieuwe functie zonder prioriteit.

  • 311. Anders dan Equinix naar voren brengt, is het onderscheid dat de ACM maakt tussen datacentra en connectiviteitsproviders niet discriminatoir. De ACM begrijpt een connectiviteitsprovider als een aanbieder van een openbaar communicatienetwerk dan wel een openbaar elektronisch communicatienetwerk. Voor zover die op grond van het prioriteringskader met prioriteit transportcapaciteit kan aanvragen voor een datacentrum, geldt dat die transportcapaciteit wel ten dienste moet staan van de functie waarvoor prioriteit is verleend. Zo’n aanbieder kan dus geen datacentrumdiensten aanbieden aan derden, omdat dat geen functie is waaraan de ACM prioriteit heeft gegeven.

  • 312. De ACM ziet een verschil tussen datacentra en ODC’s. ODCs leveren alleen datacentrumdiensten aan de Nederlandse overheid en zijn dus nodig voor het goed functioneren van Nederlandse overheidsdiensten. Het kader voorziet in het borgen van datacentrumdiensten voor zover deze nodig zijn voor een functie die is opgenomen in het prioriteringskader. Met oog op de huidige en lopende discussies over digitale autonomie, weerbaarheid en soevereiniteit is het voor de ACM nu niet duidelijk in hoeverre datacentrumdiensten voor overheidsfuncties die niet zijn opgenomen in het prioriteringskader enkel in Nederland moeten plaatvinden (zie ook randnummer 306). De uitkomst van deze discussie is voor de ACM op dit moment dan ook ongewis. Daarnaast zijn verschillende overheidsdiensten die raken aan de nationale veiligheid en die van belang zijn voor basisbehoeften geborgd via een gezamenlijke aanvraag. In lijn met vertrekpunt 4 (de ACM bakent het prioriteringskader zo strak mogelijk af) neemt de ACM daarom ODC’s niet zelfstandig op in het prioriteringskader. Opnemen in het kader zonder duidelijk te overzien of er een noodzaak is om ze op te nemen in het prioriteringskader is onzorgvuldig en onevenredig voor anderen partijen binnen en buiten het prioriteringskader. Zoals aangegeven in randnummer 37 en verder, kunnen maatschappelijke omstandigheden wijzigen. Voor de ACM kan dat aanleiding zijn om een activiteit opnieuw te toetsen aan de beoordelingscriteria die ten grondslag liggen aan dit besluit. De lopende discussie over digitale autonomie, weerbaarheid en soevereiniteit kan zo’n aanleiding zijn.

6.2.3 Conclusie
  • 313. Voorgaande heeft geleid tot aanpassing van de toelichting van het besluit ten aanzien van de gezamenlijke aanvraag. Voor het overige hebben de zienswijzen niet geleid tot aanpassing van het besluit.

6.3 Drinkwater

6.3.1 Ontvangen zienswijzen
  • 314. Vewin verzoekt de ACM in de toelichting op dit besluit te verduidelijken dat ook de nooddrinkwaterlevering onder de openbare drinkwatervoorziening valt.

  • 315. De Minister van IenW geeft aan dat hij geen aanwijzingsbesluiten neemt over drinkwaterbedrijven, maar voor ieder distributiegebied een drinkwaterbedrijf heeft vastgesteld in bijlage 1 bij de Drinkwaterregeling. Gelet daarop pleit hij ervoor om drinkwaterbedrijven die staan opgenomen in deze bijlage gebruik te laten maken van het prioriteringskader zonder overlegging van specifieke documentatie.

  • 316. Verder verzoekt de Minister van IenW de ACM om ook partijen die op grond artikel 1, vierde lid, van de Drinkwaterwet zijn aangewezen (met overlegging van het aanwijzingsbesluit) van het prioriteringskader gebruik te laten maken. Het gaat dan om bedrijven die de Minister van IenW heeft gelijkgesteld met drinkwaterbedrijven.

6.3.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 317. Drinkwaterbedrijven kunnen een prioriteringsverzoek indienen bij de netbeheerder als zij aanvullende of nieuwe transportcapaciteit nodig hebben voor de uitoefening van hun functie. De nooddrinkwaterlevering maakt op grond van artikel 35, derde lid, van de Drinkwaterwet gelezen in verbinding met artikel 48, tweede lid, van het Drinkwaterbesluit onderdeel uit van het takenpakket van de drinkwaterbedrijven en is daarmee onderdeel van de functie. Ter voorkoming van verwarring op dit punt, expliciteert de ACM dit in de toelichting op dit besluit.

  • 318. Uit tabel 4 van bijlage 22 van de Netcode (‘benodigde bewijsstukken’) blijkt dat de verzoekende partij een document dient te overhandigen waaruit blijkt dat hij door de Minister van IenW is aangewezen als drinkwaterbedrijf. Het drinkwaterbedrijf kan dit doen door in een document te verklaren dat het is opgenomen in bijlage 1 bij de Drinkwaterregeling. Met deze verklaring voorkomt de ACM dat de netbeheerder uit eigen beweging de bijlage bij de Drinkwaterregeling dient te raadplegen om zeker te stellen dat slechts de door de Minister van IenW aangewezen drinkwaterbedrijven prioriteitsverzoeken indienen. Dit zou ongewenste extra uitvoeringslasten voor de netbeheerder met zich meebrengen. Bovendien zou dit afwijken van de bewijssystematiek die de ACM aanhoudt bij alle functies in het kader.

  • 319. Ook bedrijven die de Minister van IenW heeft gelijkgesteld met drinkwaterbedrijven vallen onder de functie openbare drinkwatervoorziening en kunnen dus prioriteringsverzoeken indienen voor zover dat nodig is voor de uitoefening van de functie in het kader. Uit de toelichting op artikel 1, vierde lid, van de Drinkwaterwet blijkt dat het hier gaat om bedrijven die water winnen en (gedeeltelijk) zuiveren tot grondstof en dit vervolgens leveren aan een drinkwaterbedrijf dat er drinkwater van maakt.236 Die vallen binnen de definitie die de ACM in het besluit geeft aan deze functie. De ACM voegt aan drinkwaterbedrijven gelijkgestelde bedrijven daarom toe aan het prioriteringskader en aan de toelichting daarop.

6.3.3 Conclusie
  • 320. Een deel van de zienswijzen leidt tot wijziging van het besluit. De ACM verduidelijkt in de toelichting op dit besluit dat de nooddrinkwaterlevering en de aan drinkwaterbedrijven gelijkgestelde bedrijven ook binnen het prioriteringskader vallen. Voor de gelijkgestelde bedrijven past de ACM tabel 4 in bijlage 22 van de Netcode aan.

6.4 Energie: elektriciteit

6.4.1 Ontvangen zienswijzen
  • 321. EWA meent dat er in het ontwerpbesluit te weinig aandacht is voor de omstandigheid dat er naast congestie voor afname, ook veel congestie is bij invoeding en teruglevering. Daarnaast geeft EWA aan dat er voor de productie, levering en opslag van en handel in elektriciteit weliswaar veel aanbieders zijn, maar heeft de ACM zich volgens haar ten onrechte op het standpunt gesteld dat daarom niet is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. De producenten leveren namelijk niet allemaal een vergelijkbaar product. Volgens EWA moet er binnen de productie van duurzame elektriciteit gedifferentieerd worden naar energiebron en productieprofiel en moet er prioriteit worden geboden aan projecten die een hogere mate van complementariteit hebben ten opzichte van zon en wind, zoals de productie van energie uit water. Door een betere benutting van beschikbare netcapaciteit en een betere locatiekeuze om benodigde netuitbreiding te beperken, kan de energietransitie volgens EWA beter en kostenefficiënter.

  • 322. Volgens ENGIE moeten investeringen in leveringszekerheidsassets en de uitgifte van schaarse transportproducten, waaronder bijvoorbeeld tijdsduurgebonden transportrechten, ook prioriteit krijgen. Leveringszekerheid is sterk gekoppeld aan de aanwijzingslocaties voor grootschalige elektriciteitsproductie onder het Programma Energiehoofdstructuur. Eventuele voorbereidingskosten en voorinvesteringen door netbeheerders zullen beperkt blijven. Volgens ENGIE is de behoefte aan en de potentie van flex en opslag dermate groot, dat een prioritering van enkele aanwijzingslocaties beperkt invloed zal hebben op de gemiddelde businesscase in Nederland en onder de streep maatschappelijke baten tot gevolg zal hebben.

6.4.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 323. Zoals toegelicht in randnummer 204 van deze zienswijzebijlage, ziet het prioriteringskader ook op alternatieve transportrechten, zoals tijdsduurgebonden transportrechten. Voor zover ENGIE beoogt te betogen dat de ACM prioriteit zou moeten geven aan partijen die gebruik maken van dergelijke transportrechten, verwijst de ACM naar randnummer 187 van deze zienswijzebijlage.

  • 324. De ACM onderkent dat er ook congestie bij invoeding en teruglevering kan bestaan. Zij heeft zich met dit besluit echter gericht op congestie bij afname, omdat daarbij de urgentie momenteel het grootst is.

  • 325. Naar het standpunt van de ACM is het voorts niet passend om binnen de productie van elektriciteit een nader onderscheid te maken naar energiebron en productieprofiel. De ACM onderkent dat projecten een verschillende bijdrage kunnen leveren aan een betere benutting van beschikbare netcapaciteit. Dit is echter niet de vraag die in dit besluit aan de orde is. Dit besluit is gebaseerd op activiteiten en functies die in aanmerking kunnen komen voor prioriteit. De ACM acht deze activiteiten en functies van groot maatschappelijk belang. In deze context is van belang dat er meerdere aanbieders zijn van een bepaalde functie, waardoor het minder waarschijnlijk is dat de uitvoering van de hele functie in gevaar komt indien een bepaalde partij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit krijgt. Voor zover EWA beoogt te betogen dat bepaalde elektriciteitsproductie netbewust of congestieverzachtend is, verwijst de ACM naar paragraaf 5.1 van de toelichting op dit besluit. EWA en ENGIE hebben ook niet toegelicht op welke wijze hun voorstellen voldoen aan de beoordelingscriteria die de ACM heeft gehanteerd.

  • 326. De ACM gaat daarom niet mee met de zienswijzen van EWA en ENGIE.

6.4.3 Conclusie
  • 327. Voorgaande heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

6.5 Energie: gas

6.5.1 Ontvangen zienswijzen
  • 328. Gasunie vindt dat een functie ‘infrastructuur ten behoeve van de landelijk gasvoorziening’ apart moet worden opgenomen in categorie 2 van het prioriteringskader. Ze doelt op het landelijke gastransportnet, de aangewezen gasopslagen, de aangewezen LNG-terminals en de aangewezen gasinterconnector. Deze infrastructuren zijn volgens Gasunie cruciaal voor de Nederlandse gasleveringszekerheid. Als één van deze infrastructuren niet meer goed kan functioneren, dan kan een noodsituatie of crisissituatie ontstaan met maatschappij-ontwrichtende gevolgen.

  • 329. Volgens VGN heeft de ACM ten onrechte geen prioriteit toegekend aan gasopslagen. Gasopslagen zijn cruciaal voor de landelijke gasvoorziening. Het belang van gasopslagen is recentelijk in diverse rapporten aan de orde gesteld, onder andere in een advies van GTS over leveringszekerheid en in recente Kamerbrieven.

  • 330. PGG vraagt de ACM om ook de productie en invoeding van groen gas op te nemen in het prioriteringskader. Het is van mening dat transportverzoeken die de totale vraag naar elektriciteit in de toekomst verminderen, prioriteit zouden moeten krijgen.

6.5.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 331. In reactie op de zienswijze van Gasunie merkt de ACM allereerst op dat de afbakening van gasnetten in tabel 3 van bijlage 22 van de Netcode niet is beperkt tot het landelijke gastransportnet, maar ziet op gasnetten beheerd door netbeheerders als bedoeld in artikel 2 van de Gaswet. Hieronder vallen dus ook de regionale gasnetten.

  • 332. Naar aanleiding van het verzoek van Gasunie heeft de ACM de activiteiten van LNG-terminals en de aangewezen gasinterconnector getoetst aan de drie beoordelingscriteria. Het gaat hier om infrastructuur die gebruikt wordt voor de in- en uitvoer van gas, in geval van LNG-terminals in vloeibare vorm. In- en uitvoer van gas vindt ook plaats via grensoverschrijdende verbindingen van het landelijke gastransportnet met het gastransportnet van buurlanden. Dit betekent dat gas via meerdere routes naar Nederland aangevoerd kan worden. De ACM acht het daarom niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht, indien deze bestaande activiteiten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Er is dus niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. De gasinterconnector is locatie-gebonden, namelijk aan Nederlandse zijde bij Balgzand, en geleverde diensten moeten daarom (deels) in Nederland plaatsvinden. Daarom is voor deze gasinterconnector deels voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. LNG-terminalactiviteiten zijn niet gebonden aan een locatie in Nederland en kunnen ook elders in buurlanden plaatsvinden. Voor LNG-terminalactiviteiten is daarom niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 333. De ACM heeft naar aanleiding van de zienswijzen van Gasunie en VGN ook gekeken naar de activiteiten van gasopslagen en deze opnieuw getoetst aan de drie beoordelingscriteria. De ACM merkt op dat in Nederland meerdere gasopslagen beschikbaar zijn, waaronder gasopslagen die voorzien in seizoensflexibiliteit voor gas en een gasopslag die gebruikt wordt voor het borgen van de pieklevering van gas. Uit onder meer de analyse van GTS, de netbeheerder van het landelijke gastransportnet, volgt dat deze gasopslagen in Nederland een minimale vulgraad moeten halen om de gasleveringszekerheid ook bij een koude winter te kunnen borgen.237 Dit geeft aan dat deze gasopslagen een cruciale rol spelen bij het borgen van de gasleveringszekerheid in Nederland en er daarvoor geen alternatieven voorhanden zijn. Daarom acht de ACM het aannemelijk dat de samenleving ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht, indien deze gasopslagen die essentieel zijn voor de borging van de leveringszekerheid voor gas in Nederland geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Binnen de EU zijn in beperkte mate alternatieve gasopslagen beschikbaar, maar deze kunnen geen directe bijdrage leveren aan het borgen van de leveringszekerheid voor gas in Nederland. De desbetreffende opslagen moeten daarvoor in Nederland zijn of direct verbonden aan het Nederlandse gassysteem. Daarom is voor deze Nederlandse opslagactiviteiten ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt gasopslagen die nodig voor de borging van gasleveringszekerheid in Nederland daarom op in het prioriteringskader en wel in categorie 3. Er is namelijk niet voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a.

  • 334. De ACM gaat niet mee in het betoog van Gasunie dat het landelijk gastransportnet in categorie 2 van het prioriteringskader moet worden opgenomen. De ACM betwist niet dat bepaalde processen zo essentieel kunnen zijn voor de Nederlandse samenleving dat uitval of verstoring tot een bedreiging kan vormen voor de nationale veiligheid. Bij het stellen van prioriteit voor capaciteit op het elektriciteitsnet gaat het evenwel niet om de gevolgen in geval van tijdelijke uitval of verstoring, maar om de gevolgen van een situatie waarin structureel geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan worden verkregen en wat daarvan de gevolgen zijn. Anders dan wat Gasunie lijkt te concluderen uit de verwijzing in randnummer 22 van de toelichting op het ontwerpbesluit naar de Veiligheidsstrategie van Nederland uit 2023, is het enkele feit dat een aanbieder of functie als vitaal proces is aangemerkt of in dit geval genoemd wordt in de Veiligheidsstrategie van Nederland, onvoldoende om opgenomen te worden in het prioriteringskader (zie ook vertrekpunt 2).

  • 335. Wat betreft de zienswijze van PGG merkt de ACM allereerst op dat zij bij het ontwerpbesluit is ingegaan op de productie van gas. Daar heeft de ACM al geconcludeerd dat de productie van gas niet voldoet aan alle drie beoordelingscriteria. Dit is niet anders voor specifiek de productie van groen gas. Dat de productie van groen gas de totale vraag naar elektriciteit in de toekomst kan verminderen, zoals PGG stelt, speelt hierbij geen rol. De ACM neemt de productie van groen gas dan ook niet op in het prioriteringskader.

6.5.3 Conclusie
  • 336. Voorgaande leidt tot aanpassing van het besluit en de toelichting daarop. De ACM neemt gasopslaginstallaties voor seizoensflexibiliteit op in categorie 3 van het prioriteringskader. De ACM past de tabellen 3 en 4 in bijlage 22 van de Netcode en de toelichting op dit besluit hierop aan.

6.6 Energie: warmte

6.6.1 Ontvangen zienswijzen
  • 337. Volgens de gemeenten Deventer en Zwolle en Metropoolregio Utrecht dient de ACM de bewoording ‘de warmtebron als integraal onderdeel van het warmtenet’ [onderstreping ACM] nader toe te lichten.

  • 338. P10, het IPO, provincie Gelderland en VNG verzoeken de ACM om warmtebronnen op te nemen in categorie 3 van het prioriteringskader. Volgens het IPO voldoen warmtebronnen aan de criteria die de ACM heeft gehanteerd. Bij gebrek aan een warmtebron kan een warmtenet geen warmte leveren, waardoor de samenleving ernstig kan worden verstoord. Verder moeten warmtebronnen in Nederland staan om Nederlandse warmtenetten van warmte te voorzien en daarmee het Nederlandse belang te dienen. En warmtebronnen zijn lokaal, waardoor er elders in de EU geen alternatief is.

  • 339. Volgens P10 zijn er in plattelandsgemeenten geen alternatieve aanbieders van warmte. Hij verzoekt daarom om een onderscheid te maken tussen warmtenetten waarbij meerdere bronnen meedingen om de levering en warmtenetten waarbij de bron niet uitwisselbaar is voor een ander initiatief in de regio.

  • 340. Energie-Nederland en Vattenfall verzoeken de ACM om een helder toetsingskader om vast te stellen wanneer er geen reëel alternatief bestaat in de zin van randnummer 120 van het ontwerpbesluit.

  • 341. Volgens Energie-Nederland en Vattenfall is een warmtebron veelal in handen van een andere partij of wordt die ontwikkeld door een andere partij dan het warmtebedrijf of de warmtenetbeheerder. Zij verzoeken de ACM daarom om in het kader ook op te nemen dat de eigenaar of beheerder van een warmtebron, en ook piek- en back-upbronnen, een prioriteringsverzoek kan dan wel kunnen indienen vanaf de start van hun ontwikkeling.

  • 342. NVDE en Geothermie Nederland verzoeken de ACM ook de warmteproducent prioriteit toe te kennen, omdat de warmtebron noodzakelijk is voor de leveringszekerheid. Het eigendom van de warmtebron staat namelijk los van het integrale karakter van het warmtenet en de leveringsverplichting die op het warmtebedrijf rusten.

  • 343. Volgens EBN dient de ACM niet enkel prioriteit toe te kennen aan een warmtebron die onderdeel is van een warmtenet, maar ook aan een warmtebron waarnaar onderzoek wordt gedaan of die wordt ontwikkeld. Het ontwikkelen van een duurzame warmtebron, zoals geothermie, is volgens EBN namelijk een essentieel onderdeel van een integraal warmtesysteem. Het niet meenemen van de warmtebron als cruciaal onderdeel van een warmtenet in het prioriteringskader legt volgens EBN bovendien een rem op de ontwikkeling van warmtenetten.

  • 344. Ook Geothermie Nederland en Vattenfall verzoeken de ACM om te verduidelijken op welke wijze een duurzame warmtebron, die aantoonbaar onderdeel uitmaakt van een toekomstig integraal systeem, alsnog prioriteit kan verkrijgen.

  • 345. Volgens Geothermie Nederland en Vattenfall vergt het ontwikkelen van een warmtebron, zoals geothermie, doorgaans zes tot tien jaar, is de bron locatiegebonden en vereist die vrijwel altijd een nieuwe elektriciteitsaansluiting. Het vervangen van een bron kan dus niet eenvoudig of snel. Daarnaast kunnen bestaande warmtebronnen onverwacht wegvallen en mogen sommige bronnen, zoals gascentrales, niet langer als basislast worden ingezet. Daarom zijn nieuwe warmtebronnen nodig. Zonder erkenning van álle warmtebronnen als basisbehoefte, komt de warmtelevering aan circa 600.000 afnemers ernstig onder druk te staan. Daardoor wordt ernstig afbreuk gedaan aan de publieke dienstverlening.

  • 346. Geothermie Nederland verzoekt de ACM verder om te bevestigen dat uitbreidingen van bestaande warmtesystemen ook geprioriteerd zijn.

  • 347. Metropoolregio Eindhoven en REKS-regio Hart van Brabant geven de ACM in overweging om een aparte prioriteitscategorie te maken met een hogere prioriteit dan basisbehoeften voor activiteiten die de autonome groei van het elektriciteitsgebruik beperken, zoals warmtenetten.

  • 348. Ter voorkoming van onduidelijkheid verzoekt Gasunie de ACM om aan tabel 3 van bijlage 22 van de Netcode ‘warmtetransportnetbeheer’ als subfunctie toe te voegen onder de functie warmtevoorziening. In artikel 1.1 van het wetsvoorstel Wet Collectieve Warmte wordt namelijk gesproken van Warmtetransportnetbeheerder en niet van Warmtenetbeheerder.

6.6.2 Reactie ACM
  • 349. Naar aanleiding van de zienswijzen, merkt de ACM allereerst het volgende op. Uit de zienswijzen van partijen blijkt dat het in de praktijk niet mogelijk is om een onderscheid te maken tussen het warmtenet en een warmtebron. De productie, het transport en de levering van warmte vallen in de praktijk samen, anders dan bij gas en elektriciteit. Een warmtenet wordt vaak ook ontwikkeld vanuit een beschikbare bron.

  • 350. De ACM benadert de warmtevoorziening dan ook integraal. De centrale vraag daarbij is of een activiteit of technische installatie/voorziening nodig is voor het transport en de levering van warmte. Eigendom speelt daarbij geen doorslaggevende rol. De warmteproducent of de eigenaar van een warmtebron en de eigenaar van een warmtenet zijn in de praktijk namelijk niet altijd dezelfde partij. Ook in deze situatie dient de warmtelevering te worden geborgd. Om te waarborgen dat de aanvullende transportcapaciteit wordt gebruikt voor het leveren van warmte, bepaalt de ACM dat de warmteleverancier of de warmtenetbeheerder samen met de eigenaar van de warmtebron of een warmteproducent een aanvraag kan indienen voor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de warmtebron of de warmteproducent. De warmtebron of warmteproducent is namelijk nodig voor de levering van warmte.238 Deze mogelijkheid bestaat ook voor andere warmtevoorzieningen, zoals ontvangstations, die nodig zijn voor het transport en de levering van warmte, maar niet in eigendom zijn van de warmtenetbeheerder of de warmteleverancier. Het initiatief voor het prioriteringsverzoek ligt bij de warmteleverancier of de warmtenetbeheerder. Deze partijen borgen het transport en de levering van warmte en zijn daarom opgenomen in het prioriteringskader. De eigenaar van een warmtebron, een technische voorziening/installatie of een individuele warmteproducent kan zelfstandig geen verzoek om prioriteit indienen. In deze situatie is namelijk niet geborgd dat het verzoek is gekoppeld aan het transport of de levering van warmte.

  • 351. De ACM gaat niet mee in de zienswijzen waarin wordt verzocht om ook het onderzoek naar, of de ontwikkeling van een warmteborn op te nemen in het prioriteringskader. Bij het onderzoek naar en de ontwikkeling van een warmtebron is nog niet zeker of vanuit de desbetreffende bron uiteindelijk warmte zal worden geleverd. De voorzienings- en leveringszekerheid van warmte is daarmee niet in gevaar. Daarom is niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau of de samenleving op andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden. Er is dus niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Ten overvloede merkt de ACM op dat voor het onderzoek naar of de ontwikkeling van een warmtebron gebruik gemaakt kan worden van bijvoorbeeld een tijdelijke aansluiting.

  • 352. De ACM heeft verder geen onderscheid gemaakt tussen het opzetten van een warmtenet dan wel het uitbreiden van een bestaand warmtenet. Beide gevallen vallen onder het prioriteringskader.

  • 353. Anders dan bij congestieverzachters, verlichten de activiteiten waarop Metropoolregio Eindhoven en REKS-regio Hart van Brabant doelen de druk op het elektriciteitsnet niet. Zij zorgen er juist voor dat dat net zwaarder wordt belast. Hierbij komt dat de activiteiten die de autonome groei van het elektriciteitsgebruik beperken zeer uiteenlopend kunnen zijn. Er kan daarom niet in zijn algemeenheid worden bepaald dat die activiteiten hogere prioriteit dienen te krijgen dan bijvoorbeeld basisbehoeften of andere activiteiten die de ACM niet in het kader heeft opgenomen. Daarbij komt dat basisbehoeften en andere activiteiten nog later transportcapaciteit kunnen krijgen als de ACM activiteiten die de autonome groei van het elektriciteitsgebruik beperken, zou opnemen in een aparte categorie boven categorie 3. ‘Basisbehoeften’. De ACM acht dit gevolg in strijd met het doel van het kader en gaat dan ook niet mee in het verzoek van Metropoolregio Eindhoven en REKS-regio Hart van Brabant.

  • 354. De ACM is uitgegaan van de regelgeving zoals die luidt ten tijde van het besluit. In een voetnoot van het besluit heeft de ACM gewezen op de bepalingen van het wetsvoorstel Wet Collectieve Warmte.

6.6.3 Conclusie
  • 355. Voorgaande heeft geleid tot aanpassing van de toelichting op het besluit. De ACM verduidelijkt dat de eigenaar van het warmtenet en de eigenaar van de warmtebron op initiatief van de eigenaar van het warmtenet gezamenlijk een aanvraag kunnen indienen voor aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de warmtebron of de warmteproducent. De overige punten uit de zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het besluit.

6.7 Energie: waterstof

6.7.1 Ontvangen zienswijze
  • 356. Gasunie verzoekt de ACM om de infrastructuur voor nationaal waterstoftransport op te nemen in categorie 3 van het prioriteringskader. Zij doelt hierbij op het waterstoftransportnet, waterstofopslagfaciliteiten en importterminals voor waterstof (dan wel ammoniak). Gasunie meent dat de tijdige ontwikkeling van een nationaal waterstoftransportnetwerk cruciaal is voor Nederland om haar duurzaamheidsdoelstellingen te behalen. Vertraging in die ontwikkeling als gevolg van het moeten wachten op noodzakelijke transportcapaciteit, acht Gasunie vanuit algemeen belang gezien zeer onwenselijk.

6.7.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 357. De ACM onderkent dat de tijdige ontwikkeling van waterstofinfrastructuur van belang is voor de ontwikkeling van de waterstofstofketen die op zijn beurt kan bijdragen aan het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen. Diverse samenhangende maatregelen zijn nodig om de waterstofmarkt op gang te helpen.239 Daarmee is naar het oordeel van de ACM niet aannemelijk dat het niet verkrijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor de aanleg of het beheer van het waterstoftransportnet, waterstofopslagfaciliteiten en importterminals voor waterstof ertoe dreigt te leiden dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Voor zover deze waterstofinfrastructuur al aanwezig is en gebruikt wordt, is het transport, de invoer en de opslag van waterstof fysiek verbonden aan deze infrastructuur in Nederland en daarvoor is ook redelijkerwijs geen alternatief in de EU. In zoverre is voor waterstofinfrastructuur wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Aangezien niet is voldaan aan alle drie de beoordelingscriteria, neemt de ACM waterstofinfrastructuur niet op in het prioriteringskader.

6.7.3 Conclusie
  • 358. Voorgaande heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

6.8 Gezondheidszorg

6.8.1 Ontvangen zienswijzen
  • 359. Sanquin meent dat zij ook in het prioriteringskader moet worden opgenomen. Vanwege haar maatschappelijke rol en wettelijke taak die haar verantwoordelijk maakt voor de gehele Nederlandse bloedketen, dient zij een groot maatschappelijk belang. Sanquin betoogt dat zij voldoet aan de drie beoordelingscriteria. Zo wijst Sanquin er onder meer op dat zij wettelijk belast is met het waarborgen van een veilige en tijdige bloedvoorziening in Nederland. Volgens Sanquin is er binnen de EU redelijkerwijs geen alternatief omdat elke lidstaat een eigen inrichting van de bloedvoorziening heeft en de invoer van bloedproducten uit andere Europese landen verboden is, op enkele uitzonderingen na. Volgens Sanquin sluiten haar activiteiten nauw aan bij de doelstellingen van het prioriteringskader en zijn deze vergelijkbaar met de voorrang die wordt toegekend aan de activiteiten van andere medische dienstverleners, zoals transplantatieteams.

  • 360. NFU en NVZ voeren aan dat medische voorzieningen zonder een acuut karakter, zoals dialyse en beademing, ontbreken in categorie 2, terwijl die ook van groot belang zijn voor de veiligheid. Vanwege de complexe structuur van een ziekenhuisorganisatie is het niet mogelijk om per bouwdeel een onderscheid te maken tussen functies voor het verbruik van elektriciteit. Dit betekent dat geen onderscheid gemaakt kan worden tussen elektriciteitsverbruik voor de acute medisch specialistische zorg en de zorg waarbij elektriciteit van levensbelang is voor patiënten. Alle behandelingen die in een ziekenhuis plaatsvinden, zijn vanuit het Uitvoeringsbesluit Wet, Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (hierna: Uitvoeringsbesluit Wkkgz) per definitie noodzakelijk. NFU en NVZ verzoeken de ACM daarom om ziekenhuizen als één organisatie in categorie 2 van het prioriteringskader op te nemen.

  • 361. Ook ActiZ meent dat bepaalde voorzieningen met een niet-acuut karakter ontbreken in categorie 2 van het prioriteringskader. Zij wijst op ziekenhuizen en geestelijke gezondheidszorg voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen, vaak in combinatie met verslaving en/of lichte verstandelijke beperkingen. Zij verzoekt de ACM om deze aan categorie 2 van het prioriteringskader toe te voegen.

  • 362. Verder zijn er volgens NFU en NVZ ook gevallen van verblijf als bedoeld in de artikelen 1.1.1 en 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet langdurige zorg die onder categorie 2 van het prioriteringskader moeten vallen. Dit betreft met name organisaties waar mensen beademd worden vanuit de zorgverzekeringswet. ActiZ deelt dit standpunt.

  • 363. VNG pleit ervoor om alle huisartsen op te nemen in het prioriteringskader. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen huisartsen die acute zorg verlenen in categorie 2 enerzijds, en huisartsen die basiszorg verlenen in categorie 3 anderzijds.

  • 364. G40 verzoekt de ACM om maatschappelijke opvangvoorzieningen die vallen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning binnen het begrip ‘zorg’ of ‘zorginstellingen’ in de zin van het ontwerpbesluit toe te voegen aan categorie 2 van het prioriteringskader. Maatschappelijke opvangvoorzieningen richten zich op mensen zonder stabiele woonplek, vaak met meervoudige psychosociale problematiek. Hun functies zijn sterk verwant aan andere zorgfuncties.

  • 365. Metropoolregio Utrecht vraagt de ACM om ook voor zorgfuncties gemeentelijke producten uit de vroege planfase, zoals een verklaring van het college van burgemeester en wethouders, op te nemen als benodigde bewijsstukken. Zo zijn projecten tijdig in beeld bij de netbeheerder om tijdig prioriteit te kunnen krijgen.

6.8.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 366. In reactie op het verzoek van Sanquin om toegevoegd te worden aan het prioriteringskader heeft de ACM de activiteiten van Sanquin getoetst aan de drie beoordelingscriteria. Sanquin is door de Minister van VWS op grond van artikel 3 van de Wet inzake de bloedvoorziening (hierna: Wibv) aangewezen als de enige partij die bevoegd is om bloed in te zamelen, bloedproducten te bewerken en zorg te dragen voor de beschikbaarheid ervan. Dit betekent dat deze partij een essentiële en unieke rol vervult binnen de Nederlandse gezondheidszorg en dat voor het borgen van een betrouwbare en doelmatige bloedvoorziening in Nederland redelijkerwijs geen alternatief bestaat. Als deze partij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen voor het uitvoeren van haar wettelijke taak, dan dreigt dat ertoe te leiden dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig wordt geschaad. Zonder tijdige bloedvoorziening door Sanquin is het namelijk mogelijk dat aanbieders van gezondheidszorg hun activiteiten niet meer kunnen uitvoeren wat de fysieke veiligheid van patiënten in gevaar brengt. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Daarnaast verplicht artikel 3 van de Wibv de aangewezen instantie die bevoegd is de betrouwbare en doelmatige bloedvoorziening te borgen, in Nederland gevestigd te zijn. Ook geldt er een verbod op de invoer van bloedproducten uit andere landen, enkele uitzonderlijke omstandigheden daargelaten. Daarmee moeten deze activiteiten in Nederland plaatsvinden en is er redelijkerwijs geen alternatief voor Sanquin binnen de EU. Dat betekent dat ook is voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt Sanquin daarom op in het prioriteringskader. Omdat is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

  • 367. Naar aanleiding van de zienswijzen van NFU en NVZ en ActiZ erkent de ACM dat zij naast de aanbieders van acute zorg ook de overige categorieën zorgaanbieders in artikel 8a.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz die zorg verlenen om een onnodig beroep op de acute zorg te voorkomen, had moeten toetsen aan de beoordelingscriteria. Concreet zijn dit de aanbieders van huisartsenzorg anders dan in huisartsenposten, aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die geen acute zorg verlenen, aanbieders van medisch-specialistische zorg anders dan traumacentra en anders dan aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, apotheken anders dan apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden, aanbieders van verloskundige zorg, aanbieders van wijkverpleging, aanbieders van eerstelijnsverblijf, aanbieders van Wlz-zorg en aanbieders van geriatrische gezondheidszorg.

  • 368. De ACM constateert dat een aantal categorieën van de zorgaanbieders die van belang zijn om een beroep op de acute zorg te voorkomen, (deels) ziet op zorg voor mensen die (tijdelijk) niet (meer) zelfstandig kunnen of mogen wonen, bijvoorbeeld vanwege langdurige psychiatrische klachten, verslavingsproblemen, een verstandelijke beperking of andere lichamelijke of geestelijke kwetsbaarheid. De ACM kwalificeert dergelijke zorg(aanbieders) als ‘verblijfszorg’. Concreet betreft dit de volgende soorten zorg:

    • geestelijke gezondheidszorg die geen acute zorg betreft, voor zover dit ziet op verblijf in een accommodatie voor personen met ernstige psychiatrische aandoeningen op grond van artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b en artikel 3:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, of op basis van artikel 1, onderdeel b, en artikel 21, eerste lid, ofwel artikel 1, onderdeel b, en artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten;

    • eerstelijnsverblijf voor zover het gaat om verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg op grond van artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering;

    • Wlz-zorg voor zover dit ziet op verblijf in een instelling voor mensen die blijvend zijn aangewezen op 24 uur per dag zorg nabij of permanent toezicht op grond van artikel 1.1.1, onder 1, en artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wlz; en

    • geriatrische revalidatiezorg voor zover dit ziet op verblijf in een instelling waarbij integrale en multidisciplinaire revalidatiezorg zoals specialisten ouderengeneeskunde die plegen te bieden in verband met kwetsbaarheid en complexe multimorbiditeit met als doel herstel of verbetering van het functioneren en de participatie in de maatschappij van de verzekerde op grond van artikel 2.5c van het Besluit zorgverzekering.

  • 369. De ACM zal de collectieve woonvormen voor verblijfszorg genoemd in het voorgaande randnummer niet toetsen aan de beoordelingscriteria onder de functie ‘gezondheidszorg’. Verblijfszorg valt volgens de ACM onder de functie ‘woonbehoefte’, omdat verblijfszorg ook een belangrijke (tijdelijke) woonvoorziening is voor kwetsbare personen met een doorlopende zorgbehoefte. De ACM wijst erop dat zij ook voorzieningen voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen opneemt in het prioriteringskader, zoals ActiZ verzoekt in haar zienswijze. Deze voorzieningen vallen onder de collectieve woonvoorzieningen. Anders dan ActiZ verzoekt, worden deze voorzieningen opgenomen in categorie 3 van het prioriteringskader omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a.

  • 370. De ACM zal ook de overige categorieën zorgaanbieders die zijn aangewezen op grond van artikel 8a.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en die zorg verlenen om een onnodig beroep op de acute zorg te verlenen,240 hierna toetsen aan de beoordelingscriteria.241

  • 371. Er zijn in Nederland veel (particuliere) aanbieders van algemene huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg die geen acute zorg verlenen, reguliere apothekersdiensten, verloskundige zorg, wijkverpleging, Wlz-zorg die (deels) thuis geboden wordt en ambulante geriatrische revalidatiezorg. Voor al deze groepen zorgaanbieders geldt dat er regionaal meerdere reële alternatieven beschikbaar zijn. Voor al deze categorieën zorgaanbieders, behoudens de aanbieders van wijkverpleging en Wlz-zorg die thuis geboden wordt, geldt daarnaast dat deze zorg in ziekenhuizen aangeboden wordt. De ACM heeft daarom geen reden om aan te nemen dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, dat er ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of dat de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht, als deze activiteiten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Dat betekent dat deze categorieën zorgaanbieders niet aan het eerste beoordelingscriterium voldoen. Al deze zorg moet wel in Nederland plaatsvinden om het Nederlands algemeen belang te dienen en hiervoor bestaan redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU. Daarmee is voor al deze zorgaanbieders wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Omdat deze aanbieders niet voldoen aan alle beoordelingscriteria, ziet de ACM geen grond om deze activiteiten op te nemen in het prioriteringskader. De ACM gaat dus niet mee in de zienswijze van VNG die ervoor pleit om alle huisartsen op te nemen in het prioriteringskader.

  • 372. Aanbieders van medisch-specialistische zorg die van belang zijn om een beroep op de acute zorg te voorkomen vormen een brede groep waaronder veel uiteenlopende zorginstellingen vallen.242

  • 373. Algemene en categorale ziekenhuizen verlenen zowel acute zorg als bedoeld in artikel 8a.5 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in het geval van crisissituaties als meer generieke niet-acute patiëntenzorg. Voor patiënten is het van groot belang dat algemene en categorale ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om zo goed mogelijk patiëntenzorg aan te bieden in spoedeisende en niet-spoedeisende situaties. Indien deze zorg niet regionaal geborgd is moeten patiënten verder reizen of langer wachten op een behandeling. De ACM acht het aannemelijk dat de fysieke veiligheid van personen op regionaal niveau hierdoor ernstig in gevaar dreigt te komen als deze ziekenhuizen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen voor het uitvoeren van hun taken. Daarmee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Deze ziekenhuizen moeten zich in Nederland bevinden en hiervoor bestaat redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is ook voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. De ACM neemt algemene en categorale ziekenhuizen als zelfstandige subfunctie op in het prioriteringskader. Omdat algemene en categorale ziekenhuizen voldoen aan criterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie op in categorie 2. ‘Veiligheid’. Dat betekent dat de ACM het eens is met de zienswijzen van NFU en NVZ en ActiZ dat ziekenhuizen aan alle beoordelingscriteria voldoen en daarmee in het prioriteringskader horen, niet enkel ziekenhuizen die acute zorg verlenen.

  • 374. De overige zorginstellingen die medisch-specialistische zorg die van belang is om een beroep op de acute zorg te voorkomen243 aanbieden, neemt de ACM niet op in het prioriteringskader. Deze medisch-specialistische zorg wordt door meerdere aanbieders aangeboden, waaronder ook door algemene en categorale ziekenhuizen die de ACM al opneemt in het prioriteringskader. De ACM acht het daarom niet aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor dit type zorgaanbieder ertoe dreigt te leiden dat de nationale veiligheid ernstig wordt geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of dat de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht. Daarmee wordt niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Van patiënten die dergelijke zorg nodig hebben, kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat zij hiervoor naar een andere lidstaat in de EU reizen om deze zorg te krijgen. Daarmee is wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 375. In reactie op de zienswijze van G40 die verzoekt om zorginstellingen die vallen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning op te nemen in categorie 2 van het prioriteringskader, wijst de ACM erop dat beschermd wonen zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning in het prioriteringskader is opgenomen als collectieve woonvorm in categorie 3 van het prioriteringskader in de functie ‘woonbehoefte’, omdat dit verblijfszorg betreft. Omdat niet is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM deze functie die valt onder woonbehoefte, niet op in categorie 2. ‘Veiligheid’.

  • 376. In reactie op het voorstel van de Metropoolregio Utrecht om prioriteitsaanvragen voor collectieve woonvormen met een zorgfunctie in een eerder stadium van de gemeentelijke planfase mogelijk te maken, verwijst de ACM naar haar reactie in paragraaf 6.14.2 van deze zienswijzenbijlage. Overige zorgfuncties kunnen zelfstandig een aanvraag indienen als zij in het priorteringskader staan.

6.8.3 Conclusie
  • 377. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het besluit. De ACM past de toelichting op het besluit aan onder ‘gezondheidszorg’ en neemt de bloedvoorzieningsorganisatie die is aangewezen door de Minister van VWS en de algemene en categorale ziekenhuizen op in categorie 2 van het prioriteringskader. Daarnaast neemt de ACM eerstelijnsverblijfszorg, verblijfszorg voor personen met ernstige psychiatrische aandoeningen en geriatrische revalidatiezorg voor zover dit ziet op verblijf in een instelling op onder collectieve woonvormen voor kwetsbare personen in de functie ‘woonbehoefte’ in categorie 3 van het prioriteringskader.

6.9 Nucleair

6.9.1 Ontvangen zienswijze
  • 378. Gelet op het belang van de borging van de veiligheid van nucleaire activiteiten, pleit de Minister van IenW voor opname van radioactief afval in categorie 2. De opslag van radioactief afval gebeurt nu tijdelijk (voor honderd jaar) bij COVRA, maar het afval moet uiteindelijk in een eindberging komen. Besluitvorming daarover is nu voorzien in 2050.

6.9.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 379. Met de Minister van IenW meent de ACM dat de veiligheid van nucleaire activiteiten moet zijn geborgd. Tegelijkertijd merkt de ACM op dat hoewel er een (toekomstig) belang kan bestaan om (nieuwe) nucleaire activiteiten te kunnen uitvoeren, de ACM op dit moment geen aanleiding ziet om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen, er ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien partijen die deze activiteiten uitvoeren geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Uit de zienswijze van de Minister van IenW begrijpt de ACM namelijk dat de opslag van radioactief afval vooralsnog is belegd bij COVRA en er pas in 2050 nadere besluitvorming is voorzien over de eindbestemming van dit afval. Tegen de tijd dat extra transportcapaciteit met prioriteit nodig is en voor zover er op dat moment nog netcongestie is, kunnen partijen zich met een gemotiveerd verzoek tot de ACM wenden. Op dat moment kan de ACM (als onderdeel van haar evaluatie) bezien of de opname van deze activiteit in het prioriteringskader nodig is.

  • 380. De ACM heeft in de toelichting bij het besluit reeds toegelicht dat ook niet aan het tweede en derde beoordelingscriterium wordt voldaan.

6.9.3 Conclusie
  • 381. Voorgaande heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

6.10 Onderwijs

6.10.1 Ontvangen zienswijzen
  • 382. De Minister van OCW verzoekt de ACM om het hoger onderwijs (hbo en wo) op te nemen in het prioriteringskader met verwijzing naar zijn publieke taak, wettelijke grondslag en maatschappelijke functie. Het niet opnemen van hoger onderwijs leidt tot ongelijkheid tussen mbo- en hoger onderwijsinstellingen. Het hoger onderwijs wordt bovendien in andere relevante wet- en regelgeving als maatschappelijke en kwetsbare sector erkend, hetgeen volgens de Minister van OCW zou moeten doorwerken in het prioriteringskader. De onderwijswetten, waarin de publieke taak en status is vastgelegd, zouden volgens de Minister van OCW een objectief en uitvoerbaar criterium opleveren om hbo- en wo-instellingen in te passen.

  • 383. UNL meent dat de ACM universiteiten ten onrechte niet heeft opgenomen in het prioriteringskader als basisbehoefte. Zij wijst erop dat universiteiten niet alleen onderwijsinstellingen zijn, maar ook publieke onderzoeksorganisaties met een wettelijke taak. Zij hebben een maatschappelijke rol en impact op publieke dienstverlening en nationale veiligheid. Het onderzoek van universiteiten is van groot maatschappelijk belang en vereist betrouwbare energievoorziening. Verder staan ontwikkelingen om faciliteiten te vervangen, verbeteren en verduurzamen onder druk bij gebrek aan transportcapaciteit voor elektriciteit.

  • 384. Het IPO en Metropoolregio Utrecht wijzen er tot slot op dat in tabel 4 van bijlage 22 een verklaring van de verantwoordelijk wethouder als bewijsstuk wordt genoemd, maar dat enkel het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om besluiten te nemen.

6.10.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 385. In reactie op de zienswijzen van de Minister van OCW en UNL onderkent de ACM dat het hoger onderwijs en het door universiteiten uitgevoerde onderzoek een publieke taak, wettelijke grondslag en maatschappelijke functie betreft. Ook ziet de ACM dat deze activiteiten in meerdere wettelijke regelingen terugkomen als kwetsbare sector. Dit maakt echter niet dat hbo- en wo-onderwijsinstellingen automatisch in het prioriteringskader moeten worden opgenomen. Hiervoor is namelijk vereist dat aan de drie beoordelingscriteria wordt voldaan.

  • 386. In het ontwerpbesluit is reeds toegelicht dat hbo en wo geen wettelijk verplicht onderwijs is. Alhoewel de ACM erkent dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit maatschappelijk onwenselijk is, acht de ACM het niet aannemelijk dat het niet krijgen hiervan ertoe leidt dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden. Dit geldt ook voor de onderzoeksactiviteiten van universiteiten. Voor het hoger onderwijs neemt de ACM ook in ogenschouw dat er verschillende hogescholen en universiteiten aanwezig zijn in Nederland; er zijn daarmee reële alternatieve aanbieders van hoger onderwijs binnen Nederland. Bovendien is het niet nodig dat het hoger onderwijs binnen Nederland plaatsvindt om een groot belang in Nederland te dienen en zijn er redelijkerwijs voldoende alternatieve aanbieders hiervan binnen de EU. Hiermee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Voor onderzoeksactiviteiten wijst de ACM nog op de functie zeer sensitieve technologieën; bepaalde onderzoeksactiviteiten kunnen in die functie zijn ondervangen (zie paragraaf 5.25 van de toelichting op dit besluit).

  • 387. De ACM erkent dat mbo-instellingen op basis van het prioriteringskader voorrang kunnen krijgen en hbo- en wo-instellingen niet. Alhoewel deze situatie niet ideaal is vanuit onderwijsperspectief, maakt dit de toetsing aan de beoordelingscriteria niet anders. Naar het oordeel van de ACM is enkel aannemelijk dat er ernstig afbreuk aan de goede publieke dienstverlening op regionaal en nationaal niveau dreigt, indien partijen die onder de Leerplichtwet verplichte onderwijsvormen aanbieden geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Zodoende hebben jongeren met een leer- en/of kwalificatieplicht voldoende keuzeruimte om aan hun wettelijke onderwijsplicht te kunnen voldoen. Hbo- en wo-instellingen bieden dergelijk wettelijk verplicht onderwijs niet aan. Daarom acht de ACM het niet aannemelijk dat er ernstig afbreuk aan de goede publieke dienstverlening op regionaal en nationaal niveau dreigt indien hbo- en wo-instellingen niet met prioriteit aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Ook acht de ACM het niet aannemelijk dat de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als die instellingen niet met prioriteit aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarom neemt de ACM hbo- en wo-instellingen niet in het prioriteringskader op en neemt de ACM de zienswijzen van de Minister van OCW en UNL niet over.

  • 388. Het verzoek van het IPO en Metropoolregio Utrecht volgt de ACM wel. Aangezien slechts het college van burgemeester en wethouders op grond van de Gemeentewet bevoegd is om besluiten te nemen als het gaat om onderwijs, sluit de ACM hier in tabel 4 van bijlage 22 bij aan. De ACM past dit punt aan in het besluit.

6.10.3 Conclusie
  • 389. Een deel van de zienswijzen leidt tot wijziging van het besluit. In tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode wijzigt de ACM ‘de verantwoordelijk wethouder voor onderwijs’ in ‘het college van burgemeester en wethouders’. De overige zienswijzen leiden niet tot wijziging van het ontwerpbesluit.

6.11 Vervoer: openbaar vervoer

6.11.1 Ontvangen zienswijzen
  • 390. De gemeente Amsterdam en GVB stellen zich op het standpunt dat een gedegen afbakening en werkbare bewijslast ontbreekt voor veerponten. Veerponten worden op vergelijkbare wijze als het andere openbaar vervoer georganiseerd. Zij worden echter niet geëxploiteerd op grond van een concessie, maar op basis van een dienstenovereenkomst tussen de gemeente en GVB.

  • 391. Daarnaast verzoekt GVB om naast artikel 20 van de Wp2000, ook artikel 63a van de Wp2000 en artikel 36b van het Bp2000 op te nemen als concessiegrondslag in het overzicht van benodigde bewijsstukken van tabel 4. In vervoersregio Amsterdam en in Metropoolregio Rotterdam Den Haag hebben GVB, RET en HTM namelijk via die grondslag de concessie.

  • 392. De Minister van IenW pleit ervoor om de verwijzingen naar artikel 44 van de Wp2000 in tabel 3 van het besluit te schrappen, omdat dit artikel gaat over het opstellen van een Programma van Eisen en niet over de verlening van een concessie. Daarnaast vraagt de Minister van IenW zich af hoe de definitie van openbaar vervoer in de toelichting van het ontwerpbesluit zich verhoudt tot de definitie zoals weergegeven in bijlage 22 die onderdeel is van het ontwerpbesluit. De Minister van IenW stelt verder voor de aanbieder van openbaar vervoer in tabel 3 te definiëren als ‘partij aan wie door een bevoegd bestuursorgaan op grond van artikel 20 van de Wp2000 of het Bp2000 een concessie, of een daarmee gelijkgestelde overeenkomst, is verleend respectievelijk gesloten’. Hij stelt voor om in de toelichting aan te duiden dat hiermee ook het vervoer dat plaatsvindt op grond van de artikelen 6, 7 en 7a van het Bp2000 onder de prioritering valt, zodat hiermee ook openbaar vervoer op afroep, voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per passagiersschip en de Waddenveren onder de prioritering vallen. Daarnaast brengt de Minister van IenW de TESO onder de aandacht die niet valt onder de reikwijdte van het Wp2000 en Bp2000, maar wel binnen de kaders van openbaar vervoer valt.

  • 393. DOVA en de Minister van IenW verzoeken de ACM om de concessieverlener als partij toe te voegen aan bijlage 22, tabel 3, zodat zowel de concessiehouder als de concessieverlener in aanmerking komen bij een aanvraag om prioriteit. In de praktijk verwerft de decentrale overheid die verantwoordelijk is voor het verlenen van de concessie steeds vaker de laadlocaties met netaansluiting voor de concessiehouder voorafgaand aan de aanbesteding. Beide partijen moeten daarom prioriteit kunnen aanvragen.

  • 394. NBNL geeft aan dat door openbaar vervoer te prioriteren voor alle partijen die concessies hebben, ook de capaciteit voor verduurzaming van openbaar vervoer (bijvoorbeeld de elektrificatie van busvervoer) prioriteit krijgt. Volgens NBNL is dit in strijd met vertrekpunt 7 dat stelt dat duurzaamheidsverplichtingen geen reden zijn voor het verkrijgen van prioriteit.

6.11.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 395. De ACM stelt voorop dat zij veerponten bij de toelichting in het ontwerpbesluit reeds onder de definitie van het openbaar vervoer heeft opgenomen. De gemeente Amsterdam en GVB merken in hun zienswijzen echter terecht op dat de afbakening en bewijslast in het ontwerpbesluit onvolledig was. De ACM voegt daarom een zelfstandige functieomschrijving en bewijslast toe voor veerponten aan respectievelijk tabel 3 en 4 van bijlage 22 bij de Netcode.

  • 396. Naar aanleiding van de zienswijze van GVB voegt de ACM de verwijzing naar artikel 63a van de Wp2000 en artikel 36b van het Bp2000 toe in tabel 3 en 4 van bijlage 22 bij de Netcode.

  • 397. Verder volgt de ACM de aanvullingen en verduidelijkingen die de Minister van IenW in zijn zienswijze aandraagt over openbaar vervoer. Dit betekent dat zij een verwijzing naar het openbaar vervoer zoals geregeld in de artikelen 6, 7 en 7a van het Bp2000 als subfunctie toevoegt aan de tabellen 3 en 4 van bijlage 22 bij de Netcode als ‘regionaal OV anders dan per trein – algemeen’. Hieronder vallen bijvoorbeeld belbussen en de Waddenveren. Verder schrapt de ACM op basis van de zienswijze de verwijzing naar artikel 44 van de Wp2000 uit de omschrijving in de tabellen 3 en 4. Daarnaast verduidelijkt de ACM in de omschrijving van de subfunctie ‘Regionaal OV anders dan per trein – algemeen’ in de tabellen 3 en 4 en in paragraaf 5.21 van de toelichting op dit besluit dat naast partijen met een concessie ook partijen die een daarmee gelijkgestelde overeenkomst met een bestuursorgaan hebben, vallen onder openbaar vervoer. Tevens neemt zij de activiteit van TESO separaat op in de tabellen 3 en 4 omdat deze niet onder de reikwijdte valt van het Bp2000244, maar wel eenzelfde soort openbaar vervoersdienst uitvoert als de Waddenveren zoals bedoeld in artikel 7a van het Bp2000.

  • 398. DOVA en de Minister van IenW verzoeken om ook de decentrale overheid die de concessie verleent voor openbaar vervoer op te nemen in het prioriteringskader. Voor de ACM is niet duidelijk op welke wijze zij de concessieverlener kan opnemen in het kader en hoe dit gekoppeld kan worden aan de (te verlenen) concessie. De ACM neemt de concessieverlener daarom niet zelfstandig op. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat de continuïteit van de dienstverlening geborgd kan worden door in de concessievoorwaarden op te nemen dat concessiehouders verplicht zijn om de aansluitingen en de daarop beschikbare transportcapaciteit die nodig is voor de uitvoering van de concessie, over te dragen aan opvolgende concessiehouders. Zo kan de concessieverlener voorkomen dat de nieuwe concessiehouder door transportschaarste geen transportcapaciteit heeft om de concessie uit te voeren.

  • 399. Wat betreft de zienswijze van NBNL wijst de ACM op vertrekpunt 4 en merkt zij het volgende op. Partijen die om prioriteit verzoeken bij de netbeheerder moeten een bestuursverklaring met deugdelijke motivering overleggen waaruit blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is voor de desbetreffende taak. Als uit de concessie bijvoorbeeld ondubbelzinnig volgt dat het openbaar vervoer met elektrische voertuigen moet worden uitgevoerd, dan is dat een gegeven voor de concessiehouder. Er is in deze situatie geen strijd met vertrekpunt 4. Wel is het in deze situatie mogelijk dat de voertuigen bijvoorbeeld ’s avonds of ’s nachts geladen kunnen worden via een alternatief transportrecht. Deze overweging is onderdeel van de bestuursverklaring.

6.11.3 Conclusie
  • 400. Voorgaande heeft geleid tot de hierboven genoemde aanpassingen van het dictum en de toelichting bij het besluit.

6.12 Vervoer: verkeersveiligheid

6.12.1 Ontvangen zienswijzen

Luchtvaart

  • 401. Volgens de Minister van IenW dient Eurocontrol (ook wel het Maastricht Upper Area Control Centre, of MUAC) als verlener van luchtverkeersdiensten in Nederland naast LNVL prioriteit te krijgen. Eurocontrol vervult een kritieke rol voor de verkeersveiligheid in het hoger gelegen luchtruim. Eurocontrol wil vanaf 2027 een nieuwe OPS Room bouwen die in 2029 of 2033 operationeel zal zijn. Daarvoor is een zwaardere elektriciteitsaansluiting nodig. Het niet krijgen van meer transportcapaciteit is een serieus risico voor dit project.245 Verder moet de ACM volgens de Minister van IenW ook prioriteit verlenen aan de partijen die verantwoordelijk zijn voor het proces van veilige vliegtuigafhandeling ‘op de grond’. Daarmee zouden zowel de kritieke processen aan de luchtzijdige, als aan de landzijdige afwikkeling van het vlucht- en vliegtuigproces zijn geborgd.

  • 402. Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol verzoeken de ACM om in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode onder de categorie 'Verkeersveiligheid luchtverkeer' het borgen van vlucht- en vliegtuigafhandeling op te nemen. Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport en Rotterdam Airport verzoeken de ACM subsidiair om luchthavens van nationale betekenis op te nemen onder de (sub)categorie ‘Verkeersveiligheid luchtverkeer’. Schiphol verzoekt de ACM subsidiair om Mainport Schiphol op te nemen onder de (sub)categorie ‘Verkeersveiligheid luchtverkeer’. Ter motivering van hun verzoeken, voeren Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol het volgende aan.

  • 403. De ACM heeft vitale processen uitgesloten van de verplichte deelname aan congestiemanagement. Diezelfde uitzondering zou volgens Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol ook moeten gelden voor het prioriteringskader. Zowel onder normale omstandigheden als in geval van onvoorziene omstandigheden, dreigingen en calamiteiten moet er immers voldoende transportcapaciteit beschikbaar zijn om veilige en betrouwbare vlucht- en vliegtuigafwikkeling te garanderen. Het goed functioneren van Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol is hiervoor een randvoorwaarde. Als additioneel transportvermogen niet tijdig beschikbaar kan worden gesteld, kan de veiligheid en betrouwbaarheid van de vlucht- en vliegtuigafwikkeling niet worden gegarandeerd. Tevens komt het maatschappelijk belang in het geding door mogelijke verstoringen op Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol. Uiteindelijk kan dit ertoe leiden dat de nationale veiligheid (mogelijk) in het gedrang komt. Het is daarom noodzakelijk dat in het prioriteringskader een uitzonderingsgrond wordt opgenomen voor vlucht- en vliegtuigafhandeling.

  • 404. Volgens Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol miskent de ACM dat voor vlucht- en vliegtuigafhandeling geen alternatieven in de EU bestaan. Ten eerste wijkt de ACM met haar standpunt af van dat van de NCTV, die heeft vastgesteld dat de nationale veiligheid door een verstoring van de vlucht- en vliegtuigafhandeling kan worden geschaad. Ten tweede hebben buitenlandse vliegvelden minder belang bij het waarborgen van de Nederlandse nationale veiligheid. Ten derde zijn de processen die LNVL borgt en die ook betrekking hebben op een veilige vlucht- en vliegtuigafhandeling, wel opgenomen in het prioriteringskader. In zoverre erkent de ACM dus dat een veilige vlucht- en vliegtuigafhandeling geen alternatief kent in de EU en een uitzonderingspositie verdient binnen het prioriteringskader, aldus Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol.

  • 405. Maastricht Airport voert verder nog aan dat zij een regionale luchthaven is met een aanwijzing als luchthaven van nationale betekenis als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet luchtvaart en in deze hoedanigheid een aantal maatschappelijk en strategisch relevante functies vervult die opname in het prioriteringskader rechtvaardigen. Daarnaast vinden op en rondom het luchthaventerrein activiteiten plaats die verband houden met opdrachten van nationaal defensiebelang. De elektriciteitsvraag op het luchthaventerrein zal toenemen als gevolg van verduurzaming van voertuigen en operationele processen. Daarnaast vereist de aanleg van een zonnepark voldoende teruglevercapaciteit. Zonder deze infrastructuur kunnen duurzame opwek en afstemming op het net niet veilig of effectief plaatsvinden. Dit staat haaks op de nationale duurzaamheidsdoelstellingen en de wettelijke verplichting om schadelijke emissies structureel te reduceren, aldus Maastricht Airport.

Scheepvaart

  • 406. De Minister van IenW verzoekt de ACM nogmaals te toetsen of alle vitale processen in volledigheid zijn meegenomen. Zo is volgens hem bij scheepvaart de scope van het vitale proces soms te nauw en dus niet altijd in het geheel meegenomen. Als voorbeeld wijst de Minister van IenW op het vitale proces scheepvaartafwikkeling. Volgens hem worden havens gemist, terwijl deze wel een cruciale schakel zijn en daarmee onderdeel zijn van het vitale proces.

Overige onderwerpen

  • 407. De Minister van IenW verzoekt de omschrijving bij ‘Verkeersveiligheid wegen’, ‘Rijkswegen’, in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode aan te passen naar: ‘Het directoraat-generaal Rijkswaterstaat dat op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat 2013, artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, sub 3°, van de Omgevingswet, artikel 15 van de Wegenwet en artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de taak heeft om de staat en de werking van wegen te beschermen, en derhalve zorg te dragen voor de veiligheid op de wegen, die in beheer zijn bij het Rijk’.

  • 408. Verder verzoekt de Minister van IenW om in tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode op te nemen dat de bestuurder van Rijkswaterstaat, de directeur-generaal Rijkswaterstaat, de bestuursverklaring overlegt. In het uittreksel uit het handelsregister van de KvK van Rijkswaterstaat wordt de Staat namelijk als rechtspersoon genoemd.

  • 409. Tot slot vraagt de Minister van IenW aandacht voor een technisch punt bij de definiëring van de beheerder van lokale spoorweginfrastructuur en pleit hij ervoor om het tweede deel van de omschrijving in tabel 2 hiervan te schrappen en alleen te verwijzen naar de aanwijzing als beheerder. Dat is ook hoe het in dezelfde tabel wordt gedaan ten aanzien van het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur en zou anders (bij te strenge uitleg) problematisch zijn bij aanleg van nieuwe infrastructuur.

6.12.2 Reactie ACM op zienswijzen

Luchtvaart

  • 410. De Minister van IenW heeft de ACM verzocht om Eurocontrol (ook wel: MUAC) op te nemen in het kader. Eurocontrol vervult taken die vergelijkbaar zijn met de taken van LVNL, zij het voor het hogere deel van het Nederlandse luchtruim. Dit doet het ook voor het Belgische, Duitse en Luxemburgse luchtruim. De ACM zal het ontwerpbesluit daarom aanpassen en Eurocontrol opnemen in de tabellen 2 en 4 van bijlage 22 bij de Netcode.

  • 411. Wat betreft de verzoeken van de Minister van IenW, Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol om ook prioriteit te verlenen aan de partijen die verantwoordelijk zijn voor het proces van veilige vliegtuigafhandeling ‘op de grond’ dan wel die luchthavens op te nemen in het kader, reageert de ACM als volgt.

  • 412. De ACM heeft bij het toetsen van de verkeersveiligheid voor luchtvaart een onderscheid gemaakt tussen veiligheid en uitbreiding van vervoersactiviteiten. Voor vervoer door de lucht bestaan namelijk alternatieven. Personen en bedrijven die gebruik willen maken van luchtvervoer, kunnen gebruik maken van luchthavens in Nederland, maar ook van luchthavens in het buitenland. Dit is anders bij vervoer over de weg of over het water. Wegen en waterwegen zijn bedoeld voor vervoer binnen of door Nederland, terwijl luchtvervoer in overwegende mate bedoeld is voor vervoer naar het buitenland.

  • 413. De verzoeken van de Minister van IenW, Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol, te weten het verlenen van prioriteit aan de landzijde van de vliegtuigafhandeling, zien niet op veiligheid, maar kunnen leiden tot uitbreiding van vervoersactiviteiten. Anders dan Eindhoven Airport, Lelystad Airport, Maastricht Airport, Rotterdam Airport en Schiphol, is het naar het oordeel van de ACM niet aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit ertoe leidt dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht. Bestaande dienstverlening kan immers blijvend worden verleend, nu bestaande transportcapaciteit niet wordt afgenomen. Daarmee is de veiligheid geborgd.

  • 414. Voor zover Maastricht Airport naar voren brengt dat zij activiteiten verricht die verband houden met het nationale defensiebelang en zij daarom in aanmerking komt voor prioriteit, geldt dat defensie al dan niet tezamen met Maastricht Airport kan verzoeken om prioriteit voor aanvullende transportcapaciteit als die transportcapaciteit noodzakelijk is voor de nationale veiligheid. Er is daarom geen reden om Maastricht Airport prioriteit toe te kennen. Voor zover Maastricht Airport prioriteit wenst te krijgen voor verduurzaming, wijst de ACM op vertrekpunt 7 in het besluit.

Scheepvaart

  • 415. Op het verzoek van de Minister van IenW om nogmaals te toetsen of alle vitale processen in volledigheid zijn meegenomen, reageert de ACM als volgt.

  • 416. Zoals uiteengezet in het ontwerpbesluit alsmede in randnummer 232 van dit besluit, heeft de ACM een onderscheid gemaakt tussen onderdelen die bedoeld zijn voor enkel veiligheid en onderdelen die zien of tevens zien op uitbreiding van vervoersactiviteiten. Daarbij heeft zij alle vitale processen in volledigheid meegenomen.

  • 417. Hetgeen de Minister van IenW voorstelt, ziet op uitbreiding van vervoersbewegingen en niet op veiligheid. Zoals uiteengezet in het ontwerpbesluit, is het volgens de ACM niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of dat de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als vervoersactiviteiten over het water geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarom is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 418. De omstandigheid dat elektrificatie van havens snel gaat en de afhankelijkheid van elektriciteit als onderdeel van een vitaal proces daarmee steeds groter wordt, zoals de Minister van IenW aanvoert, leidt er niet toe dat daarmee toch wordt voldaan aan dat beoordelingscriterium. De Minister van IenW maakt niet inzichtelijk op welke activiteiten die elektrificatie ziet en (mede gelet daarop) ziet de ACM niet in waarom het aannemelijk zou zijn dat het niet kunnen krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit ertoe leidt dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of dat de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht.

Overige onderwerpen

  • 419. De ACM kan zich vinden in het verzoek om de omschrijving bij ‘Verkeersveiligheid wegen’, subfunctie ‘Rijkswegen’, in tabel 2 aan te passen. De ACM kan zich eveneens vinden in het verzoek om op te nemen dat de directeur-generaal Rijkswaterstaat de verklaring overlegt. Tot slot kan de ACM zich vinden in het verzoek om het tweede deel van de omschrijving in tabel 2 van de beheerder van lokale spoorweginfrastructuur te schrappen. De ACM zal het besluit op deze punten aanpassen.

6.12.3 Conclusie
  • 420. Voorgaande heeft geleid tot aanpassing van het besluit. De ACM heeft Eurocontrol opgenomen in de tabellen 2 en 4 van bijlage 22 bij de Netcode. De ACM heeft voorts de omschrijving bij ‘Verkeersveiligheid wegen’, subfunctie ‘Rijkswegen’, in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode aangepast. Ook heeft de ACM het tweede deel van de omschrijving in tabel 2 van de beheerder van lokale spoorweginfrastructuur geschrapt.

6.13 Waterbeheer

6.13.1 Ontvangen zienswijzen
  • 421. De Unie van Waterschappen verzoekt de ACM om een expliciete vermelding en toelichting van de functies die vallen onder waterschappen. Ook ziet zij graag geëxpliciteerd dat prioritering geldt voor zowel de aanleg als het beheer van rioolwaterzuiveringsinstallaties en -keringen. Verder verzoekt zij de ACM om voor bestuursorganen zoals waterschappen gebruik te maken van een vereenvoudigd bewijsregime, bijvoorbeeld bestaande uit een standaardformat voor de bestuursverklaring, het slechts eenmaal hoeven indienen van een bestuursverklaring en een eenmalige verificatie per type installatie.

  • 422. De Vereniging Afvalbedrijven stelt zich op het standpunt dat rioleringsbeheer aangemerkt moet worden als keteneffect van de subfunctie ‘derden belast met waterbeheer’. De inzameling en het transport van stedelijk afvalwater zijn namelijk noodzakelijk om stedelijk afvalwater te zuiveren. Op grond van artikel 2.16 van de Omgevingswet is de gemeenteverantwoordelijk voor het rioleringsstelstel in een gemeente. Als de ACM de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater niet ziet als keteneffect, dan verzoekt de Vereniging Afvalbedrijven de ACM om onder de functie ‘waterbeheer’ een subfunctie op te nemen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Naast het voorkomen van vervuiling, is een goed functionerend rioleringsstelsel van groot belang om wateroverlast te voorkomen bij hevige regenbuien, dan wel de gevolgen ervan te beperken.

6.13.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 423. In reactie op de zienswijze van de Unie van Waterschappen merkt de ACM op dat de functies in het prioriteringskader voor de taken die zij uitvoeren een prioriteringsverzoek kunnen indienen. De ACM ziet geen reden of noodzaak om per functie expliciet uit te werken welke taken daaronder vallen. Het is aan de partij die een prioriteringsverzoek indient om in de bestuursverklaring uit te leggen dat de gevraagde aanvullende of nieuwe transportcapaciteit nodig is voor de uitoefening van de functie. Waterschappen kunnen dus bij hun prioriteringsverzoek aangeven dat zij de aangevraagde aanvullende of nieuwe transportcapaciteit vragen gelet op hun taak bij het beheer van primaire en regionale waterkeringen en gemalen, of voor de aanleg en het beheer van rioolwaterzuiveringsinstallaties (hierna: rwzi’s).

  • 424. Aangezien in de toelichting op het ontwerpbesluit slechts het beheer van rwzi’s stond opgenomen, kan de ACM zich wel voorstellen dat daarmee onduidelijk is dat ook de aanleg van rwzi’s hieronder valt. Ter voorkoming van verwarring zal de ACM in de toelichting op dit besluit expliciteren dat ook voor de aanleg van rwzi’s prioriteit voor transportcapaciteit kan worden verzocht.

  • 425. Het verzoek van de Unie van Waterschappen tot opname van een vereenvoudigd bewijsregime neemt de ACM niet over. De opname van een functie in het prioriteringskader betekent niet dat ieder verzoek om transportcapaciteit automatisch altijd prioriteit nodig heeft. Op partijen in het prioriteringskader rust de verantwoordelijkheid om bij iedere nieuwe aanvraag voor transportcapaciteit na te gaan of voor die specifieke aanvraag prioriteit nodig is. In de bestuursverklaring dient de noodzaak per aanvraag te worden onderbouwd. Een vereenvoudigd bewijsregime, waarbij slechts eenmalig namens de partij een bestuursverklaring wordt afgegeven voor alle toekomstige aanvragen, sluit hierbij niet aan. Het staat partijen uiteraard vrij om een standaardformat op te stellen voor de bestuursverklaring die per aanvraag gespecificeerd kan worden ingevuld.

  • 426. In reactie op de zienswijze van de Vereniging Afvalbedrijven constateert de ACM dat de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater op grond van artikel 2.16 van de Omgevingswet bij de gemeente ligt. Het gaat hier om de inzameling van afvloeiend hemelwater en de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Het rioleringsbeheer betreft een publieke taak die essentieel is voor de volksgezondheid en stedelijke functionaliteit door afval- en regenwater veilig af te voeren naar zuiveringsinstallaties van de waterschappen en daarmee de verspreiding van ziektes te voorkomen. Indien gemeenten geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit krijgen voor hun taken op het gebied van een goed werkend rioleringsstelsel, acht de ACM het aannemelijk dat dat ertoe dreigt te leiden dat de nationale veiligheid ernstig wordt geschaad. Indien gemeenten afval- en regenwater niet veilig naar zuiveringsinstallaties brengen, kan dat de fysieke en ecologische veiligheid in Nederland in het geding brengen, omdat er ook geen andere manier is om in deze functie te voorzien. Het rioleringsstelsel moet in Nederland worden uitgevoerd om groot algemeen belang in Nederland te dienen en hiervoor bestaat binnen de EU redelijkerwijs geen alternatieven.

  • 427. Met het voorgaande stelt de ACM vast dat rioleringsbeheer aan alle drie de beoordelingscriteria voldoet en daarmee zelfstandig in het prioriteringskader moet worden opgenomen. De doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater en de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater is een taak van de gemeente en nauw verbonden met waterbeheer. De ACM schaart deze taak van de gemeenten daarom als subfunctie onder de functie ‘waterbeheer’ en past het prioriteringskader en de toelichting daarop aan.

6.13.3 Conclusie
  • 428. Het voorgaande heeft geleid tot aanpassing van het besluit. De ACM expliciteert in de toelichting bij het besluit dat de aanleg van rwzi’s onder de functie waterbeheer valt en voegt de subfunctie doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater en de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater door gemeenten, toe aan de functie waterbeheer.

6.14 Woonbehoefte

6.14.1 Ontvangen zienswijzen

Hogere prioriteit voor woningbouw

  • 429. Bouwend Nederland vindt dat het ontwerpbesluit onvoldoende recht doet aan het maatschappelijke belang van woningbouw en op onderdelen leidt tot onduidelijkheid, uitvoeringsproblemen en vertraging. Ze vindt het maatschappelijk niet uitlegbaar en daarmee onaanvaardbaar dat de functie ‘woonbehoefte’ de facto een lagere prioriteit krijgt dan nu het geval is, vanwege het feit dat in het voorliggende ontwerpbesluit een groot aantal partijen/functies is toegevoegd aan categorie 2.

  • 430. VNG neemt een voorschot op een mogelijke oplossing door te wijzen op de flexibiliteit over de categorieën heen waardoor woningbouw en ondersteunende voorzieningen op basis van een uitzonderingsmogelijkheid voorrang kunnen krijgen op aanvragen uit categorie 2.

Woonbehoefte als subcategorie binnen categorie 3

  • 431. De Woonbond acht het gezien de woningcrisis volkomen terecht dat het aansluiten van (nieuwbouw)woningen prioriteit krijgt. Hij acht het wenselijk om voor de functie woonbehoefte altijd extra capaciteit voor transportverzoeken achter de hand te houden. Een alternatief is volgens de Woonbond om vast te stellen dat binnen categorie 3 ‘basisbehoefte’ de functie woonbehoefte voor gaat op alle overige basisbehoeften.

  • 432. SWEV en de Alliantie vragen de ACM om de indeling in de drie categorieën te heroverwegen en het beoordelingskader zo aan te passen dat op basis van volkshuisvestelijke urgentie structureel prioriteit kan worden gegeven aan woningbouw binnen categorie 3. Daarbij vraagt de Alliantie ook aandacht voor woningbouwprojecten die collectief worden gerealiseerd en waarbinnen een groot aantal kleinverbruikersaansluitingen is.

Reserveren voor woningbouw

  • 433. De gemeenten Deventer, Hengelo en Zwolle verzoeken de ACM om de maatschappelijke waarde van woningbouw expliciet te betrekken in de capaciteitsafweging, te verduidelijken hoe nieuwe woningbouwprojecten op de wachtrij worden geplaatst (of zij achteraan komen ten opzichte van reeds aangemelde grootverbruikers) en om netbeheerders de mogelijkheid te geven om capaciteit te reserveren voor reeds geplande, maar nog niet vergunde woningbouwprojecten.

  • 434. Ook Metropoolregio Utrecht, de Woonbond, de Minister van VRO, het IPO, de provincies Gelderland en Noord-Brabant, de Partijen Uitvoeringsagenda Wonen, SWR, SWEV, de Limburgse woningcorporaties en NBNL verzoeken de ACM om het reserveren van capaciteit voor toekomstige aanvragen met maatschappelijke prioriteit, in de meeste van deze zienswijzen specifiek voor woningbouw, mogelijk te maken. Dit om maatschappelijke functies, met name woningbouw, te kunnen blijven realiseren. Ook de gemeente Amsterdam, Techniek Nederland, de Consumentenbond en VNG vragen hier aandacht voor.

  • 435. Aedes stelt voor om binnen de categorieën minimale reserveringsruimte in te stellen en binnen het jaarlijks toe te wijzen transportvolume per categorie ‘schotten’ te maken zodat (een deel van de) woningbouw altijd een gegarandeerde kans op transportcapaciteit heeft, onafhankelijk van de doorlooptijd van procedures in andere sectoren. Doet de ACM dat niet, dan zal voor woonruimte geen transportcapaciteit meer resteren, omdat woningbouw een lange doorlooptijd heeft en daardoor pas laat in het proces een aanvraag voor transportcapaciteit kan worden gedaan. Zelfs met het vervroegen van het moment zoals zij ook heeft voorgesteld246, zal woningbouw achter het net vissen, aldus Aedes.

  • 436. Het IPO verzoekt de ACM duidelijkheid te scheppen over het reserveren van capaciteit en, in die context, niet te streng te zijn over de implementatie van het nieuwe kader door netbeheerders, zodat provincies, samen met gemeenten en netbeheerders, de impact van het nieuwe prioriteringskader kunnen analyseren en kunnen voorkomen dat woningbouw in delen van Nederland op slot gaat.

  • 437. Voordat het prioriteringskader wordt ingevoerd, moet helder kunnen worden vastgesteld hoeveel capaciteit per categorie gereserveerd moet worden om een algehele aansluitstop te voorkomen, aldus Metropoolregio Utrecht. Indien dit inzicht op 1 januari 2026 ontbreekt, zou in de metropoolregio Utrecht nog geen capaciteit moeten worden uitgegeven aan partijen uit bepaalde (sub)functies van categorie 3 en uit de categorie ‘overige’.

  • 438. TNO wijst erop dat zolang een partij nog geen transportverzoek heeft ingediend er voor dat (nieuwbouw)project geen capaciteit wordt gereserveerd op basis van het ontwerpbesluit.

  • 439. De Minister van VRO ziet het vervroegd aanvragen van transportprioriteit voor woningbouw niet als een oplossing voor het voorkomen van een aansluitstop voor woningbouw, omdat de benodigde uitbreiding van het elektriciteitsnet vele malen langer zal duren. Gezien de verstrekkende gevolgen die invoering van het prioriteringskader kan hebben, verzoekt de Minister van VRO een tijdelijke gedoogconstructie in het ontwerpbesluit op te nemen, mocht de oplossing voor het geschetste probleem nog niet beslecht zijn in het definitieve besluit.

Netbewuste nieuwbouw en netbewuste gebiedsontwikkelingen

  • 440. De gemeenten Deventer, Hengelo en Zwolle menen dat het ontwerpbesluit onvoldoende waarborgen biedt voor woningbouw en andere gebiedsontwikkeling die niet expliciet onder de categorieën 2 of 3 vallen. Ook missen zij een structurele stimulans voor netbewuste gebiedsontwikkeling.

  • 441. Volgens Techniek Nederland dient netbewuste woningbouw voorrang te krijgen bij aansluitingen voor woningbouw. Het niet geven van prioriteit hieraan staat haaks op de urgente opgaven waarvoor Nederland staat.

  • 442. De Minister van VRO verzoekt de ACM om een stimulans voor netbewust bouwen toe te voegen aan het Ontwerpbesluit.

  • 443. Bouwend Nederland pleit ervoor netbewuste woningbouwprojecten op te nemen in categorie 1 van het prioriteringskader. Volgens haar moet ook verkend worden hoe op landelijk niveau afspraken kunnen worden gemaakt over capaciteitsallocatie op basis van woningbouwprognoses of gebiedsgerichte programmering. Het maken van dergelijke afspraken dient plaats te vinden onder heldere nationale kaders en in samenwerking met netbeheerders en overheden. Indien opname in categorie 1 niet mogelijk blijkt, zou volgens Bouwend Nederland binnen categorie 3 een begrensde uitzonderingsmogelijkheid kunnen worden opgenomen voor projecten met een aantoonbare congestieverzachtende werking. Dit vereist een helder en uniform toetsingskader gebaseerd op landelijk uniforme, technische en objectief toetsbare netverlichtende kenmerken, zoals beperking van gelijktijdige piekbelasting via slimme sturing of inzet van collectieve opslag.

  • 444. Verder verzoekt Bouwend Nederland om parkeervoorzieningen en laadinfrastructuur standaard te erkennen als integraal onderdeel van de woonfunctie, omdat deze vaak verplicht zijn op basis van het Besluit bouwwerken leefomgeving of het omgevingsplan, respectievelijk wettelijk zijn vereist bij nieuwbouw met meer dan tien parkeervakken. Zij vindt dat de ACM de ontwikkeling rondom laadinfrastructuur als basisvoorziening voor toekomstbestendige woningbouw moet erkennen en laadinfrastructuur, mits gekoppeld aan de woonfunctie en binnen dezelfde bouwvergunning gerealiseerd, structureel moet opnemen in de prioritering.

Collectieve voorziening en kleinschalig onlosmakelijk verbonden activiteiten

  • 445. De gemeenten Deventer en Zwolle, de provincie Gelderland, Metropoolregio Utrecht, Bouwend Nederland, VEH, het IPO en VNG verzoeken om een nadere toelichting op het begrip ‘kleinschalig en onlosmakelijk verbonden’ in de omschrijving van de functie woonbehoefte. Wanneer de ACM dat begrip niet nader toelicht, vraagt NBNL ruimte voor de netbeheerders om hiervoor beleid vast te stellen en te communiceren aan afnemers.

  • 446. NBNL vraagt de ACM om duidelijkheid over de doeleinden waarvoor ‘collectieve voorzieningen die direct zijn gekoppeld aan de woonbehoefte’ mogen worden ingevuld. Netbeheerders zien in de praktijk dat ook andere faciliteiten dan degene die als voorbeeld worden genoemd in het ontwerpbesluit worden aangemerkt als collectieve voorzieningen.

  • 447. Bouwend Nederland stelt voor om explicieter te maken dat ook grootschalige woningbouwprojecten met een collectieve aansluiting voor prioritering in aanmerking kunnen komen, mits de transportbehoefte aantoonbaar noodzakelijk is voor de realisatie van woonbehoefte en daaraan direct verbonden collectieve woonvoorzieningen. Bouwend Nederland acht het disproportioneel en onpraktisch als collectieve voorzieningen boven een doorlaatwaarde van 3x35A alleen geprioriteerd kunnen worden bij het overleggen van een bestuursverklaring en aanvullende motivering. Collectieve voorzieningen zoals warmtepompen, liften, ventilatiesystemen en WKO-installaties zijn essentieel voor het functioneren van woongebouwen en zouden integraal onder de woonbehoefte moeten vallen, ongeacht het aansluitvermogen, mits gekoppeld aan een omgevingsvergunning.

  • 448. Daarnaast vraagt Bouwend Nederland de ACM kleinschalige functies in plinten van woongebouwen automatisch mee te prioriteren als zij onderdeel uitmaken van dezelfde omgevingsvergunning als de woningbouw. Dit voorkomt leegstand en draagt bij aan inclusieve gebiedsontwikkeling. De gemeente Hengelo vraagt de ACM om nutsvoorzieningen voor woningbouwontwikkelingen integraal te programmeren, zodat deze allemaal tijdig beschikbaar zijn.

  • 449. Het Rijksvastgoedbedrijf verzoekt de ACM om te expliciteren dat gemengd-gebruik-projecten onder de functie woonbehoefte vallen. Dat zijn woonvoorzieningen die afhankelijk zijn van of uitsluitend in samenhang met een andere functie kunnen worden gerealiseerd.

  • 450. Volgens Techniek Nederland is onduidelijk of verzoeken om transportcapaciteit op middenspannings- en laagspanningsniveau binnen één project worden gezien als één verzoek of als twee afzonderlijke verzoeken. Onderscheid maken tussen beide kan grote impact hebben op de voortgang van dergelijke projecten.

Collectieve woonvormen

  • 451. Demir, REKS-regio Hart van Brabant en VNG voeren aan dat huisvesting voor arbeidsmigranten prioriteit dient te krijgen en wel als een collectieve woonvorm. Ook NBNL ziet huisvesting voor arbeidsmigranten niet terugkomen in het kader en vraagt de ACM of dat de bedoeling is.

  • 452. Het COA stelt op prijs dat collectieve woonvormen, waaronder ook asielzoekerscentra, zijn opgenomen in het prioriteringskader.

  • 453. Volgens de Woonbond ontbreken ‘wooncoöperaties’ als collectieve woonvorm in de opsomming onder randnummer 210 van het ontwerpbesluit. Hij adviseert de ACM om die op te nemen als wooncoöperaties zoals bedoeld in Artikel 18a van de Woningwet.

Gelijkstellingsregeling voor ruimtelijke ontwikkelingen

  • 454. Volgens de gemeente Amsterdam moeten bedrijven die moeten verplaatsen omdat woningen gepland zijn op hun locatie, dezelfde prioriteit krijgen als de woningen zelf of als andere maatschappelijke voorzieningen waarvoor zij moeten verplaatsen. Op die wijze kan stagnatie van woningbouw worden verminderd.

Aansluitcapaciteit voor woningen 3x35A of 3x25A?

  • 455. Het IPO, Metropoolregio Utrecht en NBNL verzoeken de ACM om de maximale doorlaatwaarde van aansluitingen vast te stellen op 3x25A voor huishoudens (in plaats van 3x35A). Met uitzondering van NBNL verzoeken zij de ACM verder de maximale doorlaatwaarde van aansluitingen voor (basis)scholen vast te stellen op 3x80A. Met die doorlaatwaarden kan netbewust handelen worden gestimuleerd. Volgens NBNL is een doorlaatwaarde van 3x25A toereikend voor een woonfunctie met daarbij ruimte om te verduurzamen. Een zwaardere aansluiting zal ten koste gaan van schaarse transportcapaciteit.

Individuele verzwaringen

  • 456. De Consumentbond verzoekt de ACM in het nieuwe kader een voorziening te treffen om individuele aanvragen voor prioriteit voor transportcapaciteit voor zwaardere kleinverbruikersaansluitingen vaker mogelijk te maken, bijvoorbeeld in de categorie partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving die later wordt ingevuld.

  • 457. Techniek Nederland verzoekt de ACM om individuele verzwaringen van woningen tot een doorstroomaansluiting van 3x25A uit te zonderen van het prioriteringskader. Het plaatsen van dergelijke verzoeken op een wachtrij brengt belangrijke maatschappelijke opgaven zoals woningbouw, verduurzaming en mobiliteit ernstig in gevaar.

  • 458. Volgens de gemeente Rotterdam dienen de verzwaringen van individuele woningen niet opgenomen te worden in het prioriteringskader, aangezien deze niet voldoen aan de beoordelingscriteria. Mocht er in de toekomst een ‘categorie milieu en klimaat’ komen, dan kunnen verzwaringen die aantoonbaar tot verduurzaming leiden in deze categorie worden opgenomen, aldus de gemeente Rotterdam.

  • 459. VNO-NCW en MKB-Nederland vragen zich af of het verzwaren van bestaande aansluitingen altijd wordt gezien als basisbehoefte, of enkel als de verzwaring ziet op verduurzaming. Voor hen is in dat geval de bewijslast onduidelijk en zij vragen zich af wat de ACM zich op de hals haalt als individuele woningen individueel getoetst moeten worden.

Recreatieparken

  • 460. NBNL vraagt de ACM om te bevestigen dat recreatiepanden op recreatie- en vakantieparken die niet permanent bewoond mogen worden, uitgesloten zijn van prioriteit onder de functie woonbehoefte, behalve wanneer die panden een woonbestemming hebben. Daarvoor zou een aanvrager van prioriteit bewijs moeten overleggen.

Geen onderscheid tussen aansluit- en transportverzoek en afname en invoeding bij kleinverbruik

  • 461. NBNL vraagt de ACM om in het prioriteringskader en de toelichting op te nemen dat het aansluitverzoek en transportverzoek voor kleinverbruik hetzelfde zijn en gelijktijdig plaatsvinden.

  • 462. NBNL verzoekt de ACM om in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, sub 3, van de Netcode kleinverbruikers uit te zonderen van de voorwaarde dat er enkel afname mag zijn, omdat op kleinverbruikersaansluitingen zowel afname als invoeding mogelijk is.

Bewijslast algemeen en aanvraagmoment prioriteit

  • 463. NBNL verzoekt de ACM om te verduidelijken wat bedoeld wordt in tabel 4 van bijlage 22 met de start van de bouw en de termijn waarbinnen gestart moet worden, dan wel gebruik gemaakt moet worden van de aangevraagde transportcapaciteit.

  • 464. Bouwend Nederland acht de set bewijsstukken en motiveringen voor reguliere woningbouwprojecten een onevenredige last en stelt voor om bij de indiening van de omgevingsvergunning een integrale verklaring van gemeente en ontwikkelaar voldoende te achten voor de prioritering, zodat de administratieve lasten beperkt blijven.

  • 465. Aedes, de Alliantie, het IPO, de Limburgse woningcorporaties, de Partijen Uitvoeringsagenda Wonen, SWEV en SWR verzoeken de ACM om het moment waarop voor woningbouw kan worden verzocht om prioriteit te vervroegen naar het moment waarop bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst is getekend. De Limburgse woningcorporaties en SWR verzoeken subsidiair om het moment te vervroegen naar het moment dat een (gewijzigd) bestemmingsplan is vastgesteld. Een vroeger moment biedt zekerheid en voorkomt vertragingen en kosten die daarmee gemoeid zijn. Met een later moment worden projectontwikkelaars terughoudender dan nodig vanwege investeringsrisico’s of worden projecten vertraagd of geannuleerd.

  • 466. VNG verzoekt de ACM de koppeling met het omgevingsplan waaruit het woningbouwproject volgt los te laten en het moment van aanvragen te vervroegen naar het raadsbesluit, omdat er in de vroege projectfasen nog geen omgevingsplan is.

  • 467. Volgens de gemeente Amsterdam zou een openbaar raadsbesluit volstaan als bewijsstuk voor scholen of woningbouwprojecten, ongeacht of er al een omgevingsrechtelijke voorziening is getroffen. Als alternatief zou de gemeente in een bestuursverklaring kunnen toelichten dat een omgevingsplanwijziging voor het woningbouwproject aanstaande is. Bij woningbouwprojecten worden omgevingsvergunningen doorgaans relatief laat in het planproces aangevraagd. Ook is niet altijd een koppeling met een omgevingsplan mogelijk, omdat een gemeenteraad al een investeringsbesluit neemt over een gebiedsontwikkeling, terwijl het omgevingsplan nog niet is gewijzigd of voorbereid.

  • 468. Het Rijksvastgoedbedrijf stelt voor in de bewijslast voor woonbehoefte te verduidelijken dat prioritering niet alleen afhankelijk is van het kunnen overleggen van een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, maar ook een wijziging van het omgevingsplan of bestemmingsplan.

  • 469. Metropoolregio Utrecht vraagt de ACM om voor onder andere de activiteit wonen gemeentelijke producten uit de vroege planfase op te nemen als benodigde bewijsstukken, zodat projecten tijdig in beeld zijn bij de netbeheerder en op basis daarvan geprioriteerd kunnen worden.

  • 470. Wat betreft de mogelijkheid voor overheden en projectontwikkelaars om een vroege aanvraag te doen voor de functie woonbehoefte en ook de functie primair en voortgezet onderwijs, verwacht NBNL dat overheden en projectontwikkelaars in dat stadium de gevraagde gedetailleerde informatie nog niet tot hun beschikking hebben en daarom niet in staat zijn vroegtijdig prioriteit te krijgen. Zij wijst erop dat het aanvragen van maatschappelijke prioriteit iets anders is dan het aanvragen van transportcapaciteit.

  • 471. Metropoolregio Utrecht en het IPO wijzen erop dat in de Gemeentewet alleen het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om besluiten te nemen.

Bewijslast collectieve woonvormen

  • 472. NBNL verzoekt de ACM in tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode de bewijslast voor de individuele aanvrager voor een collectieve woonvorm bij de categorie woonbehoefte op te nemen, want die ontbreekt nu. Daardoor is voor de netbeheerders niet duidelijk welke documenten aangeleverd moeten worden door deze groep afnemers, bijvoorbeeld voor de bewijslast van de zorginstelling of de vluchtelingenorganisatie. Ook verzoekt NBNL de ACM om te verduidelijken wat wordt bedoeld in tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode met de zin: ‘Indien sprake is van een collectieve woonvorm, een document waaruit blijkt dat sprake is van collectieve woonvorm zoals afgebakend in tabel 3 onder woonbehoefte’.

Bewijslast voor individuele woningen en verzwaringen

  • 473. NBNL verzoekt de ACM de bewijslast voor kleinverbruikers-aanvragen voor de bouw van nieuwe woningen en voor verzwaringen van aansluitingen voor bestaande woningen zo eenvoudig en eenduidig mogelijk te maken. Zodoende hebben de netbeheerders de mogelijkheid om de beoordeling van deze verzoeken te automatiseren, mogelijk aangevuld met steekproeven of controles achteraf.

  • 474. Daarnaast geeft NBNL aan dat ook huurders/verhuurders en installateurs een aanvraag moeten kunnen indienen, aangezien deze partijen aanvragen doen en niet altijd de eigenaar of gebruiker van het object zijn. Het is volgens NBNL van belang dat wordt aangetoond dat het object voor wonen wordt gebruikt en niet dat de aanvrager het object gaat gebruiken.

  • 475. NBNL en de Minister van VRO verzoeken de ACM in tabel 4 van bijlage 22 de bewijslast voor de individuele aanvrager van een individuele woning bij de categorie woonbehoefte toe te voegen. De ACM ziet de aanvraag en uitbreiding van vermogensbehoefte van individuele woningen wel als prioriteit, maar heeft geen bewijslast daarvoor bepaald. VEH vraagt zich af of particuliere opdrachtgevers die een bouwkavel kopen bij de gemeente en hierop zelf een woning bouwen of laten bouwen zelf om prioriteit kunnen verzoeken of dat de gemeente in dat geval moet verzoeken om prioritering.

6.14.2 Reactie ACM op zienswijzen

Hogere prioriteit voor woningbouw

  • 476. Bouwend Nederland vindt het prioriteringskader onvoldoende recht doet aan het belang van woningbouw. Doordat categorie 2. ‘Veiligheid’ is uitgebreid, zou woningbouw in de praktijk een lagere prioriteit krijgen dan nu het geval is. VNG wijst erop dat er via de uitzonderingsmogelijkheid mogelijk ruimte is om woningbouw voorrang te geven op partijen binnen categorie 2.

  • 477. Op voorhand en in algemene zin merkt de ACM op dat zij het maatschappelijk belang van woningbouw expliciet onderkent in het besluit. De ACM verwijst naar paragraaf 5.24 van de toelichting op dit besluit. De ACM heeft woonbehoefte in brede zin opgenomen in het prioriteringskader, zodat woningbouw zo goed mogelijk door kan gaan ondanks transportschaarste. Om woningbouw zo goed mogelijk te borgen, geeft de ACM gemeenten verder ruimte om eerder prioriteit aan te vragen voor de bouw van nieuwbouwprojecten. De ACM gaat hier verder op in in randnummer 532 en verder van deze zienswijzebijlage.

  • 478. De ACM volgt het standpunt van Bouwend Nederland niet. Woningbehoefte valt opnieuw in categorie 3 van het prioriteringskader. De positie op de wachtrij is afhankelijk van de partijen die transportcapaciteit hebben aangevraagd en prioriteit krijgen achter een specifiek station. Dat het aantal partijen in categorie 2 is uitgebreid, betekent niet dat woningbouw lagere prioriteit krijgt. Verder merkt de ACM op dat partijen in categorie 2 veiligheid van direct belang zijn voor het borgen van de nationale veiligheid. Nationale veiligheid is een randvoorwaarde voor het functioneren van de samenleving (zie vertrekpunt 1). Om deze randvoorwaarde te borgen, krijgen de partijen in categorie 2 hogere prioriteit. Deze systematiek acht de ACM terecht en de ACM ziet geen reden om deze systematiek aan te passen op basis van de zienswijze van Bouwend Nederland. Verder verwijst de ACM naar haar reactie op de zienswijzen om woonbehoefte als aparte subcategorie op te nemen (zie hierna).

  • 479. De ACM neemt de uitzonderingsmogelijkheid waar VNG op wijst nog niet op in dit besluit. De ACM loopt niet vooruit op de invulling hiervan (zie randnummer 39 van de toelichting bij het besluit).

  • 480. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

Woonbehoefte als subcategorie binnen categorie 3

  • 481. De Woonbond, de Alliantie en SWEV verzoeken de ACM om de functie woonbehoefte binnen categorie 3 absolute prioriteit te geven.

  • 482. De ACM ziet geen reden om woonbehoefte een hogere positie te geven binnen categorie 3. Anders dan voor het onderscheid tussen de twee categorieën zelf, ziet de ACM geen mogelijkheid om binnen deze categorieën op een zorgvuldige manier een nader onderscheid tussen functies aan te brengen. Voor het bepalen van de volgorde binnen categorie 3 vindt de ACM FCFS het meest geschikte mechanisme. De ACM verwijst hierbij ook naar vertrekpunt 6.

  • 483. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat zij het punt van de Alliantie over een aparte uitwerking binnen het prioriteringskader voor woningbouwprojecten die collectief worden gerealiseerd niet goed kan plaatsen. Woningbouwprojecten vallen binnen het prioriteringskader, los van de omvang van het project. Ook projecten waarbij veel kleinverbruikaansluitingen en dus individuele woningen worden gerealiseerd, vallen onder het kader. Een aparte categorie is hier niet voor nodig.

  • 484. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

Reserveren voor woningbouw

  • 485. Meerdere partijen stellen dat er transportcapaciteit gereserveerd zou moeten worden voor woningbouw.

  • 486. De ACM merkt op dat het prioriteringskader gaat over welke partijen met prioriteit transportcapaciteit kunnen krijgen bij transportschaarste. Het gaat niet over het reserveren van transportcapaciteit voor toekomstige ontwikkelingen, zoals woningbouw. De desbetreffende zienswijzen vallen dus buiten de reikwijdte van het besluit en leiden dus niet tot een wijziging van het besluit.

  • 487. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat zij samen met de Ministers van KGG en VRO, het IPO, VNG en NBNL onderzoekt hoe moet worden omgegaan met de reserveringen die de netbeheerders op dit moment hebben gemaakt. Zoals uit de bijlage bij de Kamerbrief van 6 oktober 2025 blijkt, worden de door de netbeheerders gemaakte reserveringen niet op 1 januari 2026 vrijgegeven.247

  • 488. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

Netbewuste nieuwbouw en netbewuste gebiedsontwikkelingen

  • 489. Meerdere partijen stellen dat het prioriteringskader moet prikkelen tot netbewust nieuwbouwwoningen en netbewuste gebiedsontwikkeling.

  • 490. Onder netbewuste nieuwbouw verstaat de ACM energiezuinige woningen die bijvoorbeeld zelf elektriciteit opwekken en (individueel of collectief) een batterij hebben. De woningen hebben een beperkte transportvraag en die vraag van de woningen is deels flexibel en (aan)stuurbaar. Hierdoor kunnen de woningen rekening houden met de belasting van het elektriciteitsnet. Doordat de transportvraag van de woningen beperkt en flexibel is, kunnen er meer woningen worden aangesloten op het elektriciteitsnet dan het geval zou zijn bij niet-netbewuste woningen. De ACM verstaat onder netbewuste gebiedsontwikkeling dat bij gebiedsontwikkeling in bredere zin rekening wordt gehouden met de impact daarvan op het elektriciteitsnet.

  • 491. De ACM onderschrijft dat het wenselijk is om bij nieuwbouw en gebiedsontwikkeling zo goed mogelijk rekening te houden met de impact daarvan op het elektriciteitsnet. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat er ondanks transportschaarste zoveel mogelijk woningen kunnen worden gebouwd. De ACM is positief over deze ontwikkeling. Netbewuste nieuwbouw en netbewuste gebiedsontwikkeling gaan over ruimtelijke ontwikkelingen. De overheid, in het bijzonder provincies en gemeenten, is via het omgevingsbeleid verantwoordelijk voor het mogelijk maken van netbewuste ruimtelijke ontwikkelingen. Provincies en gemeenten kunnen hier dus zelf op sturen en de ACM vindt het wenselijk dat zij dit zo goed mogelijk doen. De ACM gaat niet over ruimtelijke ontwikkelingen en heeft hier geen bevoegdheid (zie ook randnummer 12 van de toelichting op het besluit).

  • 492. De netbeheerder kan via financiële vergoedingen op basis van congestiemanagement prikkels geven tot netbewust gedrag. Dit kan ook bij groepen kleinverbruikers.248 Netbewust gedrag kan dus al worden beloond.

  • 493. Tot slot merkt de ACM op dat dit besluit is gebaseerd op sectoren en functies die in aanmerking kunnen komen voor prioriteit. De ACM acht deze sectoren en functies van groot maatschappelijk belang. Netbewuste nieuwbouw en netbewuste gebiedsontwikkelingen zijn geen functies of sectoren.

  • 494. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijziging van het besluit.

Collectieve voorziening en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten

  • 495. Meerdere partijen vragen de ACM om te verduidelijken wat bij woonbehoefte valt onder collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten. Daarbij merken de netbeheerders op dat zij zonder deze verduidelijking zelf beleid zullen vaststellen op dit gebied.

  • 496. De ACM kan op voorhand n iet definiëren wat precies valt onder collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten. Wat daaronder valt, verschilt per bouwproject en is dus casuïstisch.

  • 497. Collectieve voorzieningen zijn gekoppeld aan de woonfunctie van een gebouw, zoals liften, centrale verlichting of een collectieve warmtevoorziening. Bij hoogbouw is een lift belangrijk voor de bereikbaarheid, de centrale verlichting is noodzakelijk voor de veiligheid en de collectieve warmtevoorziening is nodig voor de verwarming van de woningen. Een collectieve batterij kan ook vallen onder collectieve voorzieningen als de batterij bijvoorbeeld wordt ingezet voor flexibiliteit binnen de energiebehoefte van de woningen. De collectieve voorzieningen zijn gekoppeld aan en randvoorwaardelijk voor de woonfunctie van een gebouw. De 3x35A-grens geldt niet voor de collectieve voorzieningen. Netbeheerders stellen dat in de praktijk ook een collectief laadplein, een gezamenlijke fitness en/of wellness of een zwembad zouden worden aangemerkt als collectieve voorziening. Deze activiteiten staan los van de woonfunctie van het gebouw en zijn dus niet randvoorwaardelijk voor de woonfunctie. Dergelijke activiteiten zijn dus geen collectieve voorziening in de zin van het prioriteringskader.

  • 498. Kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten staan los van de woonfunctie van een gebouw. Kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten zijn gekoppeld aan de realisatie van een specifiek woningbouwproject. De 3x35A-grens geldt niet voor de kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten.

  • 499. Kleinschalig betekent dat de hoofdfunctie van een gebouw of project het voorzien in woningen is. De eventuele andere kleinschalige activiteiten die in hetzelfde project daarbij worden ontwikkeld, hebben een duidelijk ondergeschikt karakter aan de woonfunctie. Dit kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit het aantal te realiseren woningen afgezet tegen deze andere activiteiten. De vermogensvraag van de kleinschalige activiteiten ten opzichte van de woningen kan daarbij ook een indicatieve rol spelen. Zogenoemde gemengd-gebruik-projecten waarnaar het Rijksvastgoedbedrijf verwijst, vallen niet onder kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten, omdat deze projecten worden ontwikkeld voor verschillende doelen, waaronder woningen. Het hoofddoel van deze projecten is dus niet het realiseren van woningen.

  • 500. De kleinschalige activiteiten dienen randvoorwaardelijk te zijn voor de realisatie van een woningbouwproject. Van belang is dat voorzien in woonbehoefte het hoofddoel van een project is en dat zonder de onlosmakelijk verbonden activiteiten niet wordt gestart met het bouwproject. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om commerciële functies, zoals een supermarkt, café of restaurant, of maatschappelijke functies, zoals een buurthuis, bibliotheek, huisartsen- of andere zorgpraktijk. Dit kan bijvoorbeeld in een zogenaamde ‘plint’ bij hoogbouw. Via de bestuursverklaring dient dit aangetoond te worden.

  • 501. De ACM verlangt via de bestuursverklaring van partijen die woonbehoefte realiseren dat zij zorgvuldig omgaan met deze ruimte die wordt geboden via collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten. Alleen indien vaststaat dat de collectieve voorzieningen en kleinschalig onlosmakelijk verbonden activiteiten daadwerkelijk nodig zijn, kunnen zij in aanmerking komen voor prioriteit. Met het oog op netcongestie ligt het daarbij voor de hand om te kiezen voor zo efficiënt mogelijke collectieve voorzieningen en de vermogensvraag van kleinschalige activiteiten beperkt te houden. Daarbij is het nuttig om vooraf in gesprek te gaan met de netbeheerders over de gewenste activiteiten, zodat zij een inschatting kunnen maken van de vermogens en de netbelastingprofielen. Als in de praktijk blijkt dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de geboden ruimte, dan dienen de netbeheerders de transportcapaciteit af te nemen die is verleend met prioriteit (zie artikel 7.0c van de Netcode).

  • 502. In reactie op de zienswijze van Techniek Nederland merkt de ACM op dat onderscheid wordt gemaakt tussen transportverzoeken en prioriteringsverzoeken. Voor collectieve voorzieningen en/of kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten geldt de beperking van de doorlaatwaarde van de aansluiting tot en met 3x35A niet. Het kan dus zijn dat deze voorzieningen en activiteiten op een ander spanningsniveau worden aangesloten dan de woningen. Verder zullen in de regel losse transportverzoeken worden gedaan voor woonbehoefte en voor kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten en collectieve voorzieningen. Deze activiteiten vallen allemaal onder het prioriteringsverzoek voor woonbehoefte. Aangezien collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten gekoppeld zijn aan de bouw van woonbehoefte, gaat de ACM ervan uit dat de transportverzoeken daarvoor op hetzelfde moment worden ingediend bij de netbeheerder. Als dat niet het geval is, ligt het voor de hand om de datum van het transportverzoek voor de woonbehoefte als uitgangspunt te nemen.

  • 503. In het licht van deze zienswijzen heeft de ACM de toelichting op het besluit aangepast en verduidelijkt wat wordt verstaan onder collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijke verbonden activiteiten.

Collectieve woonvormen

  • 504. Demir, REKS-regio Hart van Brabant, VNG en NBNL verzoeken de ACM om collectieve huisvesting voor arbeidsmigranten op te nemen in het prioriteringskader. Het belang van deze collectieve woonvorm volgt volgens hen uit regeringsbeleid zoals de nationale woon- en bouwagenda. Verder merkt de Minister van VRO op dat collectieve woonvormen met één grote aansluiting vanuit het net bezien efficiënter kunnen zijn dan individuele aansluitingen.

  • 505. De ACM neemt huisvesting voor arbeidsmigranten op als collectieve woonvorm in het prioriteringskader.

  • 506. De collectieve woonvormen in het besluit zijn wettelijk afgebakende collectieve woonvormen. Hierbij is helder wat het doel van de woonvorm is en wie daarvoor verantwoordelijk is. De ACM merkt daarbij op dat het gaat om woonvormen waarbij de bewoners niet kwalificeren als (huishoudelijk) eindafnemer. De eindafnemer is in deze situatie het asielzoekerscentrum, de opvanglocatie, de (zorg)instelling in de zin van de WMO, Wlz en de Jeugdwet die een collectieve woonvorm aanbiedt, of de eigenaar van studentenwoningen. Deze partijen kopen energie in voor het verlenen van hun diensten aan de bewoners en kwalificeren dus als eindafnemer.

  • 507. Huisvesting voor arbeidsmigranten valt onder het prioriteringskader. Huisvesting voor arbeidsmigranten wordt geregeld in het omgevingsplan van de gemeente. In het omgevingsplan wijst de gemeente specifieke locaties aan voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Op basis van het omgevingsplan verleent de gemeente een omgevingsvergunning voor de huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarnaast kan sprake zijn van een buitenplanse omgevingsvergunning. In deze situatie is een activiteit niet voorzien in het omgevingsplan, maar wordt de activiteit toch toegestaan. Uit de omgevingsvergunning blijkt wie verantwoordelijk is voor de huisvesting. De omgevingsvergunning voor de huisvesting voor arbeidsmigranten is onderdeel van de bewijslast. Via deze weg is huisvesting voor arbeidsmigranten wettelijk afgebakend. Verder wordt de woonruimte voor arbeidsmigranten aangeboden en beheerd door de vergunninghouder. De vergunninghouder is daarbij ook verantwoordelijk voor de inkoop van energie als onderdeel van de huisvesting. De vergunningshouder kwalificeert dus als eindafnemer. De bewoners zijn dat niet.

  • 508. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat een collectieve woonvorm niet mogelijk is als de bewoner is aan te merken als eindafnemer. Eindafnemers zouden in deze situatie namelijk worden beperkt in hun rechten, zoals het recht op een eigen aansluiting en de vrije leverancierskeuze. Dat een collectieve woonvorm met een gezamenlijke aansluiting mogelijk efficiënter zou kunnen zijn vanuit het net, zoals de Minister van VRO stelt, is daarbij niet relevant. Als er een eigen individuele aansluiting is, kan via een individuele aanvraag bij woonbehoefte om prioriteit worden verzocht.

  • 509. De Woonbond stelt (zonder onderbouwing) dat wooncoöperaties zoals bedoeld in artikel 18a van de Woningwet ook opgenomen zouden moeten worden als collectieve woonvorm. Uit artikel 18a, eerste lid, van de Woningwet blijkt dat een wooncoöperatie ‘een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [is] die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig te voorzien in het beheer en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en de direct daaraan grenzende omgeving’. In artikel 18a, tweede lid, van de Woningwet is bepaald: ‘Eigenaren of huurders van ten minste vijf in elkaars nabijheid gelegen woongelegenheden die financieel, administratief, bouwtechnisch, stedenbouwkundig of anderszins een eenheid vormen, kunnen een wooncoöperatie oprichten’. In het licht van het voorgaande meent de ACM dat sprake is van zelfstandige woningen of woonruimten die via de wooncoöperatie worden beheerd en onderhouden.249 De ACM acht het niet aannemelijk dat in deze situatie sprake is van een collectieve woonvorm met een gezamenlijke aansluiting zoals bedoeld in dit besluit. De ACM neemt wooncoöperaties daarom niet op als collectieve woonvorm.

  • 510. Deze zienswijzen hebben deels geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM neemt huisvesting voor arbeidsmigranten op als collectieve woonvorm in het prioriteringskader.

Gelijkstellingsregeling voor ruimtelijke ontwikkelingen

  • 511. De gemeente Amsterdam verzoekt de ACM om de gelijkstellingsregeling voor ruimtelijke ontwikkelingen opnieuw te overwegen. Deze regeling was opgenomen in het ontwerpbesluit van 13 juli 2023 betreffende het eerste prioriteringskader.250 De gelijkstellingsregeling kwam erop neer dat een partij buiten het prioriteringskader die haar locatie opgeeft voor een functie in het prioriteringskader, prioriteit voor transportcapaciteit kon krijgen bij het vinden van een nieuwe locatie. De ACM heeft de gelijkstellingsregeling uiteindelijk niet opgenomen in het priorteringskader 2024.251

  • 512. De ACM neemt de gelijkstellingsregeling niet op in het besluit. Met de gelijkstellingsregeling kan een sector of functie die niet in het prioriteringskader staat, toch in aanmerking kan komen voor prioriteit. Dit is niet in lijn met de uitgangspunten voor het prioriteringskader. Om een groot algemeen belang te dienen, kunnen alleen de sectoren en functies die zijn opgenomen in het prioriteringskader in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 513. De zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het besluit.

Aansluitcapaciteit voor woningen: 3x35A of 3x25A?

  • 514. Meerdere partijen roepen de ACM op om de doorlaatwaarde van de aansluiting van een woning te verlagen van 3x35A naar 3x25A.

  • 515. De ACM constateert dat Liander, Enexis, Stedin, Westland en Coteq via hun website aangeven dat een 3x35A-aansluiting een grote huisaansluiting is.252 Dat 3x35A-aansluitingen voor huishoudelijk gebruik zijn, volgt ook uit de zienswijze van NBNL.253 Daarmee staat voor de ACM vast dat de maximale aansluitwaarde voor een woning 3x35A is.

  • 516. Hoewel er onder meer bij overheidspartijen (de Minister van VRO, VNG, het IPO en individuele gemeenten) en netbeheerders draagvlak lijkt voor het verlagen van de grenswaarde, verlaagt de ACM de grenswaarde niet. Via het prioriteringskader geeft de ACM maatschappelijke functies prioriteit. Eén van die functies is woonbehoefte. 3x35A-aansluitingen worden gebruikt om te voorzien in deze behoefte. Verder is het niet aan de ACM om een prikkel te geven tot netbewust gedrag bij woningen door de doorlaatwaarde van aansluitingen te beperken. Overheden zoals gemeenten kunnen dit soort netbewuste ontwikkelingen sturen via eisen in het omgevingsbeleid (zie hiervoor onder netbewuste nieuwbouw en netbewuste gebiedsontwikkelingen en zie ook randnummer 12 van de toelichting op het besluit). Daartoe hebben zij ook een prikkel, omdat dan meer woningen gebouwd kunnen worden. Het is aan de lokale overheid om deze keuzes te maken en daarbij rekening te houden met de energievraag van de woningen. Daarbij zal in veel gevallen een 3x25A-aansluiting volstaan. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat zij het positief en wenselijk vindt dat rekening wordt gehouden met de belasting van het net van bijvoorbeeld nieuwbouwwoningen en dat de lokale overheid hierop stuurt via het omgevingsbeleid.

  • 517. Tot slot wijst de ACM erop dat prioriteit voor woonbehoefte is gekoppeld aan bewijsstukken op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de aanvraag wordt gedaan voor een woning. Een 3x35A-aansluiting of kleinere aansluiting komt dus alleen in aanmerking voor prioriteit als er daadwerkelijk een woonfunctie is.

  • 518. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

Individuele verzwaringen

  • 519. De gemeente Rotterdam wijst erop dat individuele verzwaringen niet onder het prioriteringskader dienen te vallen, omdat deze verzwaringen in de regel worden gebruikt voor verduurzaming van een woning en losstaan van de woonfunctie. VNO-NCW en MKB-Nederland wijzen eveneens op dit punt.

  • 520. Hoewel het klopt dat verzwaringen aangevraagd kunnen worden voor de verduurzaming van woningen, betekent dat niet automatisch dat alle verzwaringen losstaan van de woonfunctie. Indien aanvullende transportcapaciteit en dus een verzwaring van de aansluiting nodig is voor de woonfunctie dan valt dit onder woonbehoefte binnen het prioriteringskader.

  • 521. Als gasnetten op aanwijzing van gemeenten worden uitgefaseerd in een wijk, moeten de woningen in die wijk op een andere manier worden verwarmd, bijvoorbeeld via individuele warmtepompen. Verzwaring van de aansluiting is in deze situatie nodig om een warm huis te borgen. Verwarming van woningen is direct gekoppeld en randvoorwaardelijk voor de woonfunctie. Daarnaast hebben in de praktijk vaak oudere woningen een éénfase-aansluiting, zoals een 1x25A- of 1x35A-aansluiting. De capaciteit op deze éénfase-aansluitingen is niet of veel minder geschikt voor moderne apparatuur, zoals een inductiekookplaat of een (hybride) warmtepomp. Moderne woningen worden daarom in de praktijk door netbeheerders aangesloten met een 3x25A-aansluiting.254 De ACM acht de verzwaring naar een driefase-aansluiting nodig om de woonfunctie toekomstbestendig te borgen. Dat staat los van alleen verduurzaming van een woning. Vanuit consistentie en gelijke behandeling hanteert de ACM bij individuele verzwaren ook de 3x35A-grens die voor alle woonbehoefte geldt. De ACM merkt hierbij op dat het niet voor de hand ligt dat in de praktijk veel aansluitingen van 3x25A zullen worden verzwaard naar 3x35A, omdat in de meeste gevallen een 3x25A-aansluiting volstaat. De ACM neemt op dit vlak daarom geen extra vereiste op in de bewijslast op basis waarvan verduurzaming wordt uitgesloten van prioriteit.

  • 522. Techniek Nederland vraagt om individuele verzwaringen tot en met 3x25A uit te zonderen van het prioriteringskader, omdat dergelijke verzwaringen maatschappelijke opgaven zoals woningbouw, verduurzaming en mobiliteit in gevaar zou brengen. Het standpunt van Techniek Nederland komt erop neer dat individuele verzwaringen tot en met 3x25A altijd doorgang zouden kunnen vinden. Het prioriteringskader maakt geen onderscheid tussen kleinverbruikers- en grootverbruikersaansluitingen, maar gaat uit van sectoren en functies die worden ingedeeld in de categorieën veiligheid en basisbehoeften. De doorlaatwaarde van een aansluiting speelt geen rol bij de vraag of sprake is van een maatschappelijke functie. De uitzondering waarom Techniek Nederland verzoekt, doorkruist de indeling uit het prioriteringskader, omdat individuele verzwaringen voor woningen dan zouden voorgaan op functies in de categorie 2. ‘Veiligheid’. Daarnaast leidt het voorstel van Techniek Nederland ertoe dat partijen die niet in het prioriteringskader staan prioriteit kunnen krijgen zolang zij een verzwaring tot een 3x25A-aansluiting aanvragen. Dat is niet in lijn met het doel van het prioriteringskader. De ACM volgt het standpunt van Techniek Nederland daarom niet.

  • 523. De Consumentenbond vraagt de ACM om alvast een voorziening op te nemen voor verduurzaming van woningen binnen een mogelijke toekomstige ‘categorie milieu en klimaat’. De ACM kan niet vooruit lopen op de invulling van deze mogelijke categorie. De ACM gaat daarom niet mee in het verzoek van de Consumentenbond.

  • 524. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot wijziging van het besluit.

Recreatieparken

  • 525. NBNL stelt dat woningen op recreatieparken niet onder woonbehoefte zouden moeten vallen.

  • 526. In de regel hebben vakantiewoningen op recreatieparken een recreatieve functie en geen woonfunctie. Bij een recreatieve functie vallen de woningen op een vakantiepark niet onder woonbehoefte. Woningen op vakantieparken vallen onder het prioriteringskader indien zij aantoonbaar een woonfunctie hebben. Als de aanvrager kan aantonen dat op de vakantiewoning de bestemming wonen berust, dan kan de aanvrager de netbeheerder om prioriteit verzoeken.

  • 527. Deze zienswijze heeft niet geleid tot wijziging van het besluit.

Geen onderscheid tussen aansluit- en transportverzoek en afname en invoeding bij kleinverbruik

  • 528. NBNL merkt op dat bij kleinverbruikers het aansluit- en transportverzoek gelijktijdig ingediend zou worden. NBNL merkt op dat bij kleinverbruik geen onderscheid wordt gemaakt tussen invoeding en afname. NBNL verzoekt daarom om artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, onder 3, van de Netcode aan te passen.

  • 529. Aansluit- en transportverzoeken staan los van prioriteringsverzoeken. Dit besluit gaat over prioriteringsverzoeken. Prioriteringsverzoeken kunnen los van aansluit- en transportverzoeken worden ingediend. Dat aansluit- en transportverzoeken gelijktijdig zouden worden ingediend bij kleinverbruik is dus niet relevant voor het prioriteringsverzoek.

  • 530. Op dit moment maken netbeheerders bij kleinverbruik geen onderscheid tussen afname en invoeding. Dat betekent dat de capaciteit op een kleinverbruikersaansluiting wordt gebruikt voor afname en invoeding. Het prioriteringskader geeft prioriteit indien verzwaring nodig is voor de woonfunctie. Een verzwaring die alleen wordt aangevraagd voor invoeding valt niet onder de woonfunctie, en dus niet onder het prioriteringskader. Het is aan de aanvrager om hier rekening mee te houden bij zijn verzoek om prioriteit. Daarbij merkt de ACM op dat het niet voor de hand ligt dat een individuele verzwaring voor een woning alleen wordt aangevraagd voor invoeding. Zoals hiervoor opgemerkt, borgt de verzwaring van bijvoorbeeld een 1x25A-aansluiting naar een 3x25A-aansluiting de woonfunctie. De ACM past artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, onder 3, van de Netcode niet aan. Netbeheerders mogen ervan uitgaan dat verzwaringen tot en met 3x35A worden aangevraagd voor verbruik (en dus afname) en dus voor het borgen van de woonfunctie van de woning.

  • 531. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot wijziging van het besluit.

Bewijslast algemeen en aanvraagmoment prioriteit

  • 532. Meerdere partijen brengen naar voren dat voor woningbouw eerder prioriteit aangevraagd moet kunnen worden. Daarvoor is ander bewijs nodig dan de omgevingsvergunning, omdat die het sluitstuk vormt van het omgevingsbeleid. Daarmee kan te laat prioriteit voor transportcapaciteit worden gevraagd voor verschillende woningbouwprojecten.

  • 533. Grootschalige woningbouwprojecten kennen verschillende (omgevingsrechtelijke) fasen. De start van een grootschalig woningbouwproject is gebaseerd op een omgevingsvisie van de provincie en de gemeente. Het Rijk kan daarbij instructieregels geven aan de provincie en de gemeente. In de omgevingsvisie worden lange termijnambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving vastgelegd, bijvoorbeeld woningbouwambities. Deze ambities en doelen worden daarna door de gemeente omgezet in een omgevingsplan. In het omgevingsplan wordt onder meer concreet geregeld op welke locaties woningbouw is voorzien. Op basis van het omgevingsplan worden vervolgens omgevingsvergunningen verleend aan woningbouwprojecten en dus aan projectontwikkelaars. Na het verlenen van de vergunning wordt gestart met de bouw van het woningbouwproject. De omgevingsvergunning is dus het sluitstuk voor woningbouwprojecten.

  • 534. De ACM heeft deze dynamiek reeds erkend in het ontwerpbesluit en erkent die ook in het definitieve besluit. De ACM maakt het mogelijk dat gemeenten vroegtijdig prioriteit kunnen aanvragen voor woningbouwprojecten waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat zij zullen starten. Dit betekent dat gemeenten met prioriteit transportcapaciteit kunnen aanvragen en vasthouden voor concrete woningbouwprojecten. Deze capaciteit kunnen zij vervolgens overdragen aan de ontwikkelaar van het woningbouwproject. De gemeente kan op grond van artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek een projectontwikkelaar machtigen om namens de gemeente een prioriteringsverzoek te doen. Indien gewenst kan de netbeheerder de machtiging opvragen.

  • 535. De ACM vervroegt de mogelijkheid om prioriteit voor transportcapaciteit voor woonbehoefte aan te vragen door gemeenten, omdat het gemeenten zekerheid geeft over het realiseren van woonbehoefte. Uit de zienswijzen blijkt dat een koppeling met het omgevingsplan als bewijsstuk onwenselijk wordt gezien, omdat het omgevingsplan in de praktijk pas later in het planproces wordt gewijzigd en vastgesteld. Vanuit gemeentelijk perspectief is het gangbare startpunt van een woningbouwproject een overeenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar. In deze overeenkomst worden bindende afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen en indien van toepassing collectieve voorzieningen, kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten en aanpassingen binnen het omgevingsplan. Het gemeentebestuur is betrokken bij deze overeenkomsten. In het licht van deze zienswijzen heeft de ACM het besluit en de motivering aangepast.

  • 536. Uit gesprekken met onder meer gemeenten, provincies en het Ministerie van VRO blijkt dat de overeenkomst die het concrete startpunt vormt van een woningbouwproject verschilt tussen gemeenten. Verder worden verschillende overeenkomsten gebruikt voor de realisatie van woonbehoefte op gemeentegrond of op grond van de ontwikkelaar. Het is dus niet mogelijk om bij de bewijslast een limitatieve en uitputtende opsomming te maken van stukken die dit startpunt markeren. De ACM neemt daarom in de bewijslast op dat het moet gaan om een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar op basis waarvan het woningbouwproject in gang wordt gezet. In de toelichting bij het besluit noemt de ACM de overeenkomsten die in de praktijk het gangbaarst zijn. Het gaat om de koopovereenkomst als de gemeente grond verkoopt voor het realiseren van woonbehoefte, de intentieovereenkomst (of afsprakenbrief) indien de woonbehoefte in erfpacht wordt gerealiseerd en om de anterieure overeenkomst indien de woonbehoefte wordt gerealiseerd op grond die niet van de gemeente is. De ACM kiest ervoor om ten minste de gangbaarste stukken te noemen. Dit geeft aanvragers van prioriteit en netbeheerders duidelijkheid. De definitie biedt tegelijkertijd flexibiliteit. Als de start van een concreet woningbouwproject door een niet genoemde, maar qua strekking vergelijkbare overeenkomt wordt gemarkeerd, dan geeft de ACM hiervoor ruimte, zolang de bewijswaarde van het stuk in de praktijk vergelijkbaar is met de genoemde gangbare stukken. Het is aan de gemeente om dit aan te tonen.

  • 537. Door in de bewijslast voor de aanvraag van prioriteit uit te gaan van de hiervoor genoemde overeenkomst(en), is geborgd dat gemeenten vroeg in het proces prioriteit kunnen aanvragen en redelijkerwijs aannemelijk is dat het project zal starten.

  • 538. Indien deze overeenkomsten voor een bepaald woningbouwproject niet beschikbaar zijn, is het omgevingsplan waaruit blijkt dat op de specifieke locatie woonbehoefte is voorzien het bewijsstuk op basis waarvan door de gemeente prioriteit kan worden aangevraagd.

  • 539. Voor projectontwikkelaars die niet door de gemeente gemachtigd zijn om eerder een aanvraag te doen, is de omgevingsvergunning het startpunt, omdat daaruit blijkt dat een projectontwikkelaar op korte termijn zal starten met de bouw. Voordat een omgevingsvergunning is verleend, kan en mag een bouwproject namelijk nog niet starten. Het kan gaan om een binnenplanse en buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De ACM past de bewijslast voor projectontwikkelaars daarom niet aan.

  • 540. Op basis van de zienswijzen van het IPO en Metropoolregio Utrecht past de ACM de bewijslast voor de gemeente in tabel 4 van bijlage 22 aan. Het IPO en Metropoolregio Utrecht wijzen er namelijk op dat niet de wethouder, maar het gemeentebestuur bevoegd is om een besluit te nemen. Onder het gemeentebestuur valt het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.

  • 541. NBNL verzoekt de ACM om bij de bewijslast voor de gemeente te verduidelijken wat bedoeld wordt met de start van de bouw en de termijn waarbinnen gestart moet worden, dan wel gebruik gemaakt moet worden van de aangevraagde transportcapaciteit. Zoals hiervoor uitgewerkt, heeft de ACM op basis van de zienswijzen de bewijslast voor de gemeente aangepast en verduidelijkt. De gemeente kan prioriteit aanvragen op basis van de overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar of initiatiefnemer waarin afspraken zijn vastgelegd over het aantal te bouwen woningen en indien van toepassing collectieve voorzieningen, kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten en aanpassingen binnen het omgevingsplan. Via deze overeenkomst bindt de gemeente zich aan het woningbouwproject en is vanuit de gemeente concreet dat wordt gestart met het woningbouwproject. Op het moment dat deze overeenkomst is gesloten, kan de gemeente dus prioriteit aanvragen. De start van de bouw en de termijn waarbinnen gestart moet worden, spelen onder de aangepaste bewijslast geen rol meer. De ACM heeft dit aangepast in het besluit en de toelichting daarop.

  • 542. Tot slot acht de ACM de vereiste bewijsstukken voor woonbehoefte evenredig. Het aantal stukken is zo beperkt mogelijk gehouden, is gekoppeld aan de realisatie van de projecten en de stukken beogen misbruik van het prioriteringskader te voorkomen. De ACM kan de stelling van Bouwend Nederland dat de (bewijs)last onevenredig is dan ook niet volgen. Verder wijst de ACM erop dat de voorgeschreven bewijslast grotendeels overeen lijkt te komen met de wensen van Bouwend Nederland.

  • 543. De zienswijzen leiden deels tot aanpassing van het besluit en de motivering daarvan. De ACM vervroegt de mogelijkheid om prioriteit voor transportcapaciteit voor woonbehoefte aan te vragen door gemeenten en past in de bewijslast aan dat het gemeentebestuur bevoegd is om een besluit te nemen.

Bewijslast collectieve woonvormen

  • 544. De ACM is het eens met de zienswijze van NBNL en verduidelijkt de bewijslast voor collectieve woonvormen.

  • 545. De bewijslast voor collectieve woonvormen is vergelijkbaar met de bewijslast voor woonbehoefte in het algemeen (zie hiervoor).

  • 546. Voor de gemeente geldt een overeenkomst met de projectontwikkelaar zoals genoemd in randnummer 293 van de toelichting op dit besluit als bewijsstuk. Indien zo’n overeenkomst niet beschikbaar is, dan geldt als bewijsstuk het omgevingsplan waaruit blijkt dat de collectieve woonvorm op de specifieke locatie is voorzien. Deze bewijslast stelt de gemeente in staat om eerder capaciteit aan te vragen voor voorziene collectieve woonvormen. Deze bewijsstukken gelden in aanvulling op het KvK-uittreksel en de verklaring zoals bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode.

  • 547. Voor de projectontwikkelaar die niet door de gemeente gemachtigd is om eerder een aanvraag te doen, geldt dat hij de omgevingsvergunning voor het woonproject op de specifieke locatie dient te overleggen. Het kan daarbij gaan om een binnenplanse en buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De omgevingsvergunning geldt in aanvulling op de verklaring zoals bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode.

  • 548. De zienswijzen hebben deels geleid tot een wijziging van het besluit en de motivering daarvan. De ACM verduidelijkt de bewijslast voor collectieve woonvormen.

Bewijslast voor individuele woningen en verzwaringen

  • 549. NBNL en de Minister van VRO wijzen er terecht op dat de bewijslast voor individuele woningen en verzwaringen ontbreekt in tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode. De bewijslast was al wel opgenomen in de toelichting bij het besluit.

  • 550. De ACM maakt bij de bewijslast onderscheid tussen een nieuwbouwproject voor een woning en de verzwaring van een bestaande aansluiting van een woning. Voor een nieuwbouwwoning geldt de omgevingsvergunning als bewijsstuk. Uit deze vergunning blijkt dat op de desbetreffende locatie een woning wordt gebouwd.

  • 551. Voor het verzwaren van aansluitingen geldt dat aangetoond dient te worden dat het object een woonfunctie heeft. Dit kan kosteloos worden nagegaan via het gebruiksdoel van een pand uit de basisregistratie adressen en gebouwen van het kadaster.255

  • 552. De ACM roept netbeheerders op om de bewijslast te automatiseren. De netbeheerders kunnen dit vereiste namelijk zelf nagaan via het openbare basisregistratie adressen en gebouwen van het kadaster. Een geautomatiseerd proces betekent dat een verzoek om een verzwaring van de aansluiting van bijvoorbeeld 1x25A naar 3x25A automatisch prioriteit krijgt, tenzij de hiervoor genoemde informatie niet beschikbaar is voor de netbeheerder. In deze situatie wijst de netbeheerder de aanvrager hierop en stelt de netbeheerder de aanvrager in staat om het bewijsstuk aan te leveren.

  • 553. Voor de volledigheid, en in lijn met de zienswijze van NBNL, wijst de ACM erop dat de eigenaar of gebruiker van een woning ook een andere partij, zoals een installateur, kan machtigen om namens hem de prioriteit aan te vragen bij de netbeheerder. Deze machtiging loopt via artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek. Indien gewenst kan de netbeheerder de machtiging opvragen.

  • 554. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit en de motivering daarvan. De ACM neemt de bewijslast voor individuele woningen en verzwaringen op in tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode.

6.14.3 Conclusie
  • 555. Voorgaande leidt deels tot aanpassing van het besluit en de toelichting daarop. De ACM neemt huisvesting voor arbeidsmigranten op als collectieve woonvorm in het prioriteringskader. Daarnaast verduidelijkt zij in de toelichting op het besluit wat moet worden verstaan onder collectieve voorzieningen en kleinschalige onlosmakelijk verbonden activiteiten. Daarnaast vervroegt de ACM de mogelijkheid om prioriteit voor woonbehoefte aan te vragen door gemeenten en past ze in de bewijslast aan dat het gemeentebestuur bevoegd is om een besluit te nemen. Verder verduidelijkt de ACM de bewijslast voor collectieve woonvormen. Tot slot neemt de ACM de bewijslast voor individuele woningen en verzwaringen op in, tabel 4 van bijlage 22 bij de Netcode.

6.15 Zeer sensitieve technologieën

6.15.1 Ontvangen zienswijzen
  • 556. Brainport Development is positief over de invulling die de ACM geeft aan de afbakening voor prioritaire nettoegang voor ontwikkelaars en aanbieders van zeer sensitieve technologieën. Zij acht het van groot belang dat de prioritaire toegang van met name de halfgeleider- en fotonica-industrie daadwerkelijk op 1 januari 2026 wordt geïmplementeerd en is verzekerd.

  • 557. NBNL geeft aan dat het voor netbeheerders niet mogelijk is om bij een transportverzoek te onderscheiden welk deel van het gevraagde vermogen noodzakelijk is voor de productie van zeer sensitieve technologie en welk deel mogelijk is voor de productie van andere (commerciële) producten. Volgens NBNL zou in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode bij zeer sensitieve technologie opgenomen moeten worden de inperking met de woorden ‘voor zover dat nodig is om te voorzien in’. Ook vraagt NBNL om expliciet te maken hoe dergelijke partijen dienen aan te tonen welk deel van de gevraagde capaciteit ziet op vermogen dat nodig is om te voorzien in zeer sensitieve technologie. Verder verwacht NBNL dat met deze nieuwe categorie grote vermogens (>10 MW) gevraagd kunnen worden die zich vaak in geconcentreerde regio's bevinden. Dit zou kunnen betekenen dat maatschappelijke functies in categorie 3 en overige aanvragen veel langer moeten wachten op beschikbaarheid van transportcapaciteit.

6.15.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 558. De ACM onderkent dat partijen die (aanvullende) capaciteit aanvragen mogelijk nog andere activiteiten uitvoeren naast de geprioriteerde functie, in dit geval zeer sensitieve technologieën. Verwijzend naar vertrekpunt 4, een zo strak mogelijke afbakening van het kader, neemt de ACM de suggestie van NBNL over om in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode bij zeer sensitieve technologieën de nadere afbakening ‘voor zover dat nodig is om te voorzien in zeer sensitieve technologie’ toe te voegen. Dit is ook in lijn met de nadere afbakening van andere functies. Uit de bestuursverklaring moet volgen dat gevraagde capaciteit noodzakelijk is voor de taak zoals opgenomen in de omschrijving van de functie. Dat met een aanvraag voor transportcapaciteit grote vermogens gemoeid kunnen zijn, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of een activiteit voldoet aan de beoordelingscriteria en opgenomen moet worden in het kader.

6.15.3 Conclusie
  • 559. Voorgaande leidt deels tot aanpassing van het besluit. De ACM zal bij de functie zeer sensitieve technologieën in tabel 2 van bijlage 22 bij de Netcode de nadere afbakening ‘voor zover dat nodig is om te voorzien in zeer sensitieve technologie’ toevoegen.

7 Activiteiten die niet in het ontwerpbesluit staan

  • 560. In dit hoofdstuk behandelt de ACM alle binnengekomen zienswijzen over activiteiten die niet in het ontwerpbesluit staan, maar waarvan de indiener van de zienswijze meent dat deze wel in het prioriteringskader zouden moeten staan (op alfabetische volgorde).

7.1 Belastingdienst

7.1.1 Ontvangen zienswijze
  • 561. De Belastingdienst verzoekt de ACM om bij de ontwikkeling van het prioriteringskader te voorzien in passende criteria voor gedigitaliseerde ondersteuning van de uitvoering van taken waarbij de specifieke functie van het datacentrum van de Belastingdienst wordt erkend. De Belastingdienst heeft een cruciale rol in het functioneren van de Nederlandse staat en economie waarbij het noodzakelijk is dat de continuïteit van zijn processen onder alle omstandigheden gewaarborgd blijft. Discontinuïteit in de elektriciteitslevering aan of onvoldoende beschikbaar vermogen voor het datacentrum van de Belastingdienst kan zorgen voor een verstoring van zijn systemen, hetgeen kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Op dit moment loopt de Belastingdienst al aan tegen de grenzen van zijn knellende elektriciteitscontract die tot 2037 niet zullen worden verhoogd. De maatregelen die hij neemt om binnen de grenzen van zijn contract te blijven, hebben slechts een beperkt effect. Dit terwijl de verwachte technische, maatschappelijke en geopolitieke ontwikkelingen de komende jaren tot een substantieel grotere elektriciteitsbehoefte leiden.

7.1.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 562. De ACM heeft het verzoek van de Belastingdienst beoordeeld om zijn datacentrum op te nemen in het prioriteringskader. Naar het oordeel van de ACM dient zij echter niet de functie datacentrum te beoordelen, maar de functie Belastingdienst. De ACM merkt ten overvloede op dat zij de activiteiten van datacentra niet zelfstandig opneemt in het prioriteringskader, zij verwijst hiervoor naar haar oordeel onder paragraaf 6.2.2 van deze zienswijzenbijlage.

  • 563. De ACM heeft in algemeenheid beoordeeld of de activiteiten van de Belastingdienst voldoen aan de beoordelingscriteria. De ACM onderkent dat de Belastingdienst wettelijke taken heeft en een publieke functie vervult. De Belastingdienst is de instantie in Nederland die verantwoordelijk is voor het innen en betalen van nationale belastingen en toeslagen. Dat is evenwel onvoldoende om te voldoen aan beoordelingscriterium (i).

  • 564. De taken van de Belastingdienst hebben geen rol bij het borgen van de nationale veiligheid. De ACM acht het dan ook niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, als de Belastingdienst geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. Evenmin voldoet de Belastingdienst naar het oordeel van de ACM aan beoordelingscriterium (i) onder b en c. De Belastingdienst kan zijn taken op meerdere locaties uitvoeren, hetgeen hij ook doet. Dat betekent dat niet aannemelijk is dat ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als de Belastingdienst niet met prioriteit aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen.

  • 565. Naar het oordeel van de ACM voldoet de Belastingdienst wel aan het tweede en derde beoordelingscriterium, omdat vaststaat dat de Belastingdienst zijn activiteiten in Nederland moet uitvoeren en dat hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven zijn binnen de EU. Dit betekent overigens niet dat alle ondersteunende diensten die nodig zijn voor uitvoering van de taken van de Belastingdienst, zoals datadiensten, in Nederland moeten plaatsvinden. Aangezien niet aan alle drie de beoordelingscriteria is voldaan, neemt de ACM de Belastingdienst niet op in het prioriteringskader.

7.1.3 Conclusie
  • 566. De zienswijze van de Belastingdienst heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

7.2 Crematoria

7.2.1 Ontvangen zienswijze
  • 567. LVC wijst erop dat crematoria willen verduurzamen en dat zij toekomstgericht moeten worden beoordeeld in het kader van prioritering. Niet alleen vanwege hun maatschappelijke rol, maar ook vanwege hun bijdrage aan de energietransitie en relevante beleidsdoelen rondom duurzaamheid. LVC vindt dat crematoria moeten worden opgenomen in categorie 2 (bij crisisverwerking, openbare rust en mantelzorgfase) en in categorie 3 (als structurele maatschappelijke dienstverlener met energie-intensieve processen).

7.2.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 568. De ACM heeft getoetst of crematoria voldoen aan de beoordelingscriteria en in het prioriteringskader opgenomen moeten worden. Er is in Nederland veel keuzeruimte wanneer iemand op zoek is naar (de diensten van) een crematorium. Dat betekent dat er voor crematoria reële alternatieve aanbieders zijn binnen Nederland. Er is daarom geen aanleiding voor de ACM te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien crematoria geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Crematoria dienen in Nederland te staan, omdat niet verwacht kan worden dat nabestaanden het lichaam van een dierbare in het buitenland laten cremeren. Daarom is voor deze diensten ook redelijkerwijs geen alternatief binnen de EU. Daarmee is wel voldaan het tweede en derde beoordelingscriterium. Aangezien crematoria niet aan alle beoordelingscriteria voldoen, neemt de ACM deze activiteit niet op in het prioriteringskader.

  • 569. De ACM merkt verder op dat verduurzaming geen zelfstandige reden is voor het verkrijgen van prioriteit, de beoordelingscriteria zijn leidend. Zij wijst hiervoor op vertrekpunt 7 in het ontwerpbesluit.

7.2.3 Conclusie
  • 570. De zienswijze van LVC heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

7.3 Culturele sector

7.3.1 Ontvangen zienswijze
  • 571. De Minister van OCW verzoekt de ACM om erfgoedbeherende culturele instellingen op te nemen in het prioriteringskader, mede op basis van hun wettelijke instandhoudingsplicht en internationale verdragsverplichtingen. Hierbij wijst hij op de verantwoordelijkheden van deze instellingen, de wettelijke kaders en (duurzaamheids)verplichtingen. De opname van deze instellingen zou bovendien in lijn zijn met gesprekken over de bescherming van erfgoed binnen het Wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis.

7.3.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 572. De ACM onderkent dat een deel van de instellingen in de culturele sector een wettelijke taak heeft om een collectie of archief in stand te houden. Die taak, de gesprekken en internationale verdragen waarnaar de Minister van OCW verwijst, maken echter niet dat deze instellingen automatisch in het prioriteringskader moeten worden opgenomen. Voor opname in het prioriteringskader is namelijk vereist dat wordt voldaan aan de drie cumulatieve beoordelingscriteria en daaraan is in dit geval niet voldaan. De ACM acht het namelijk niet aannemelijk en vindt hiervoor ook geen aanknopingspunten in de zienswijze van de Minister van OCW dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien dergelijke culturele instellingen geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 573. Over de verduurzamingsambities en/of -verplichtingen van dergelijke culturele instellingen, merkt de ACM op dat die geen zelfstandige reden vormen voor het verkrijgen van prioriteit en wijst hiervoor naar vertrekpunt 7 in het ontwerpbesluit.

  • 574. Het voorgaande laat onverlet dat dergelijke culturele instellingen voor het uitvoeren van hun wettelijke taak om een collectie of een archief in stand te houden, mogelijk (deels) activiteiten dienen te verrichten die niet buiten Nederland kunnen plaatsvinden dan wel dat voor deze activiteiten binnen de EU redelijkerwijs geen alternatief bestaat. Hiermee is – voor zover relevant – niet uitgesloten dat culturele instellingen voldoen aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

7.3.3 Conclusie
  • 575. Voorgaande heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

7.4 Europol

7.4.1 Ontvangen zienswijze
  • 576. De Minister van BZ verzoekt de ACM om Europol op te nemen in het prioriteringskader. Hij onderbouwt het verzoek door aan te geven dat Nederland als gastland van Europol internationaalrechtelijk verplicht is om het optimaal functioneren van deze organisatie te faciliteren. Volgens de Minister van BZ kwalificeert Europol als vitale infrastructuur omdat hij direct bijdraagt aan de (inter)nationale veiligheid in Nederland, de EU en daarbuiten. De elektriciteitsvraag van Europol zal de komende tien jaar substantieel groeien en gezien de taken, bevoegdheden en de missie van Europol, alsmede de internationale verplichtingen van Nederland als gastland, meent de Minister van BZ dat Europol dient te worden opgenomen in het prioriteringskader.

7.4.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 577. Op grond van artikel VII, eerste lid, van het Zetelverdrag256 heeft Nederland als gastland onder andere de verplichting om Europol in Nederland te voorzien van elektriciteit tegen eerlijke en billijke voorwaarden. De ACM zal de vraag of Europol met prioriteit aanvullende of nieuwe transportcapaciteit moet kunnen aanvragen, beoordelen aan de hand van de beoordelingscriteria.

  • 578. In haar beoordeling stelt de ACM voorop dat Europol een belangrijke rol speelt in de (inter)nationale veiligheid en ondersteuning biedt aan politie en veiligheidsdiensten. Op basis van de zienswijze van de Minister van BZ is naar het oordeel van de ACM voldoende aannemelijk gemaakt dat Europols dienstverlening en daarmee de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen als hij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. Europol is weliswaar een Europese dienst, maar Nederland draagt op grond van het Zetelverdrag de verplichting om hem te faciliteren. Gelet daarop moeten de activiteiten van Europol in Nederland plaatsvinden en zijn er redelijkerwijs geen alternatieven in de EU. Dit maakt dat aan alle beoordelingscriteria is voldaan. Omdat is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, valt Europol in categorie 2 van het prioriteringskader.

7.4.3 Conclusie
  • 579. De zienswijze leidt tot aanpassing van het besluit: de ACM neemt Europol op in categorie 2 van het prioriteringskader als subfunctie onder de functie veiligheidsdiensten.

7.5 Kennis- en innovatiecampussen

7.5.1 Ontvangen zienswijze
  • 580. Key Region Leiden roept de ACM op om in het definitieve besluit een nieuwe prioriteitscategorie toe te voegen voor kennis- en innovatiecampussen die cruciale oplossingen bieden voor en die aantoonbaar bijdragen aan nationale veiligheid en crisisbeheersing, volksgezondheid en biomedische infrastructuur, strategische autonomie en economische toekomstbestendigheid. Deze campussen en science parks zijn hoogwaardige innovatiemilieus waar kennisinstellingen, start-ups, scale-ups, overheden en bedrijven samenwerken aan oplossingen voor grote maatschappelijke vraagstukken. Zij dragen bij aan de innovatiekracht van Nederland in domeinen die door de Rijksoverheid als strategisch cruciaal worden aangemerkt. De bottleneck op het elektriciteitsnet vormt volgens Key Region Leiden een directe bedreiging voor het innovatievermogen, het verdienvermogen en de internationale concurrentiepositie van Nederland als vestigingsland voor strategische technologie en kennisontwikkeling. Zij roept de ACM op om, net als de Rijksoverheid in het beleid rond sleuteltechnologieën en strategische autonomie, de vitale rol van campussen in ogenschouw te nemen.

7.5.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 581. De ACM onderkent dat kennis- en innovatiecampussen een belangrijke rol kunnen spelen bij het vinden van cruciale oplossingen voor nationale veiligheid en crisisbeheersing, volksgezondheid en biomedische infrastructuur, strategische autonomie en economische toekomstbestendigheid. Dit maakt echter niet dat kennis- en innovatiecampussen in het prioriteringskader moeten worden opgenomen. Er zijn immers meerdere plekken waar deze activiteiten kunnen plaatsvinden in Nederland. De ACM acht het daarom niet aannemelijk dat de nationale veiligheid ernstig in gevaar dreigt te komen, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht indien partijen die deze activiteiten uitvoeren geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Hiermee is niet aan het eerste beoordelingscriterium voldaan. Daarnaast geldt dat de activiteiten van kennis- en innovatiecampussen niet in Nederland moeten worden uitgevoerd om een groot algemeen belang in Nederland te dienen. Ook bestaan er binnen de EU redelijkerwijs alternatieven. Daarmee is ook niet voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium.

  • 582. Voor zover de activiteiten zien op de ontwikkeling van zeer sensitieve technologieën wijst de ACM op de aparte functie in het kader onder categorie 2.

7.5.3 Conclusie
  • 583. Voorgaande leidt niet tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

7.6 KNMI

7.6.1 Ontvangen zienswijzen
  • 584. De Minister van IenW wijst erop dat het KNMI wordt aangemerkt als vitale aanbieder in verband met het meteorologieproces en zal worden toegevoegd aan de NCTV-lijst met vitale processen en vitale aanbieders. De Minister van IenW pleit voor een toevoeging van een tekstpassage in het besluit als ‘Alle huidige en toekomstige aanbieders van vitale processen vallen onder categorie 2.’ Als alternatief ziet zij graag dat het KNMI expliciet wordt toegevoegd aan categorie 2.

  • 585. Het KNMI voegt hieraan toe dat hij de weersverwachtingen en weerswaarschuwingen voor Nederland ontwikkelt, zodat Nederland beschikt over onder meer de verwachtingen voor zon en wind. Aangezien die verwachtingen en waarschuwingen van belang zijn voor het efficiënte beheer van zon- en windenergie, vermoedt het KNMI dat meteorologische informatie een congestieverzachtende rol vervult. Het KNMI vult aan dat het, als nationale weerdienst, de nationale meteorologische meetinfrastructuur beheert en voor Nederland de internationale uitwisseling van meteorologische data tussen andere nationale weerdiensten en Europese meteorologische organisaties verzorgt.

7.6.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 586. In reactie op de zienswijze van de Minister van IenW heeft de ACM getoetst of de activiteiten van het KNMI voldoen aan de drie beoordelingscriteria. De ACM onderkent dat het KNMI op het gebied van meteorologie belangrijke activiteiten vervult. Tegelijkertijd wijst de ACM op vertrekpunt 2 uit de toelichting op dit besluit, waaruit volgt dat activiteiten die zijn opgenomen op een wettelijke lijst niet automatisch relevant zijn voor het doel dat de ACM met haar besluit nastreeft en deze activiteiten dus niet automatisch in het prioriteringskader komen. De ACM acht het niet aannemelijk en vindt hiervoor ook geen aanknopingspunten in de zienswijze van de Minister van IenW dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien het KNMI geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. Daarmee is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. Het KNMI is een rijksdienst die vanuit Nederland opereert in het belang van Nederland, is aannemelijk dat zij en deze activiteiten in Nederland moet uitvoeren en zijn hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU. Dit betekent overigens niet dat alle ondersteunende diensten die nodig zijn voor uitvoering van de taken van het KNMI in Nederland moeten plaatsvinden. Aangezien niet aan alle drie de beoordelingscriteria is voldaan, neemt de ACM het KNMI niet op in het prioriteringskader.

  • 587. De ACM onderkent dat meteorologische informatie zoals weersverwachtingen en weerswaarschuwingen van belang zijn voor een efficiënt beheer van zon- en windenergie en zodoende ook een rol vervullen bij de manier waarop het elektriciteitsnet wordt benut. Voor zover het KNMI hiermee heeft willen betogen dat het meteorologieproces kwalificeert als congestieverzachter, merkt de ACM op dat het meteorologieproces er niet voor zorgt dat er extra ruimte ontstaat op het net. Het meteorologieproces kwalificeert dus niet als congestieverzachter zoals bedoeld in tabel 1 van bijlage 22 van de Netcode (zie ook paragraaf 5.1.3 van deze bijlage).

7.6.3 Conclusie
  • 588. De zienswijze leidt niet tot wijziging van het besluit.

7.7 NOS en de NPO

7.7.1 Ontvangen zienswijzen
  • 589. De NOS verzoekt de ACM om haar op te nemen in het prioriteringskader om te voorkomen dat haar maatschappelijke taak en functie – die zijn vervat in de Mediawet – in de knel komt, zowel in reguliere als in buitengewone omstandigheden. De NOS meent dat zij moet worden opgenomen gezien haar publieke functie, het maatschappelijk belang hiervan en de noodzaak voor een ononderbroken stroomvoorziening voor de uitvoering van deze wettelijke taak. De NOS kan haar wettelijke taak mogelijk niet of niet naar behoren uitvoeren wanneer zij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen.

  • 590. Ook de NPO verzoekt de ACM om haar op te nemen in het prioriteringskader. De publieke omroep is aangemerkt als een publieke dienst van algemeen belang en vanuit functioneel-economisch perspectief in Europese regelgeving als een dienst van algemeen belang,257 omdat de publieke omroep de taak heeft om de gehele samenleving te voorzien in onafhankelijke en betrouwbare informatievoorziening als cruciale pijler voor een goed functionerende democratie. De publieke omroep dient als nutsvoorziening een groot algemeen belang en het is essentieel dat de elektriciteitsvoorziening van de NPO op orde blijft om ongestoord en continue uitvoering te kunnen geven aan de taak die is vastgelegd in de Mediawet, ook in tijden van calamiteiten. NPO 1 en Radio 1 zijn nationale nieuwszenders. Volgens de NPO kan zij haar wettelijke taken mogelijk niet of naar behoren uitvoeren wanneer zij geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen.

7.7.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 591. De ACM heeft de verzoeken van de NOS en NPO om toegevoegd te worden aan het prioriteringskader getoetst aan de beoordelingscriteria. De ACM erkent dat de mediadiensten en informatievoorziening die de NOS en NPO leveren een wettelijke grondslag kennen en dat zij een maatschappelijke functie vervullen. Ook ziet de ACM dat media-aanbieders met een publieke opdracht, zoals de NOS en NPO, in het Europees recht worden aangemerkt als dienst van algemeen belang. Maar de enkele omstandigheden dat de NOS en NPO een wettelijke taak hebben en worden aangemerkt als dienst van algemeen belang, maken niet dat de NOS en NPO daarom in het prioriteringskader moeten worden opgenomen. Voor opname in het prioriteringskader is het namelijk nodig dat aan de drie beoordelingscriteria wordt voldaan. De NOS en NPO voldoen daaraan niet, omdat het naar het oordeel van de ACM niet aannemelijk is dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit betekent dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving op andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht. Daarom is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 592. De activiteiten van de NOS en NPO dienen in Nederland plaats te vinden om hier een groot algemeen belang te dienen en er bestaat binnen de EU redelijkerwijs geen alternatief. Daarom is wel voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Aangezien aan alle drie beoordelingscriteria moet zijn voldaan en dat niet het geval is, neemt de ACM de NOS en NPO niet op in het prioriteringskader.

7.7.3 Conclusie
  • 593. Voorgaande heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

7.8 (Publieke) laadinfrastructuur en elektrisch vervoer

7.8.1 Ontvangen zienswijze
  • 594. De Minister van IenW reageert op dit punt namens de NAL. De NAL heeft verder een aanvullende zienswijze ingediend, die deels ziet op publieke laadinfrastructuur en elektrisch vervoer. De ACM spreekt hierna in beide gevallen over de NAL.

  • 595. Vereniging DOET en de NAL verzoeken de ACM om publieke laadinfrastructuur aan te merken als netneutraal en daarvoor een uitzondering op het kader vast te stellen. Publieke infrastructuur die slim is ingericht, kan congestieverminderend werken, doordat de hoeveelheid elektriciteit die wordt gevraagd kan worden verminderd als overbelasting van het lokale stroomnet dreigt.

  • 596. Equans, de NAL, TotalEnergies, Vattenfall, VEMOBIN, Vereniging DOET en VNG verzoeken de ACM verder om publieke laadinfrastructuur als basisbehoefte op te nemen in het kader. Als publieke laadinfrastructuur geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen, dreigt er ernstig afbreuk te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau. Publieke laadinfrastructuur is noodzakelijk om de klimaat-, stikstof- en energiebesparingsdoelen te behalen. Huishoudens zonder oprit zijn afhankelijk van publieke laadinfrastructuur en zij zijn minder bereid om over te stappen op elektrisch rijden, onder meer vanwege een gebrek aan laadzekerheid.

  • 597. Volgens Equans, de NAL, TotalEnergies, Vattenfall, VEMOBIN, Vereniging DOET en VNG worden verder verschillende groepen gebruikers met het huidige ontwerpbesluit gediscrimineerd. Gebruikers met een eigen parkeerplaats of bestaande infrastructuur kunnen hun voertuigen opladen, onder meer doordat kleinverbruikers hun aansluiting met prioriteit kunnen verzwaren tot 3x35A, waardoor zij over een laadpaal kunnen beschikken, terwijl aan publieke laadinfrastructuur geen prioriteit wordt gegeven. Met publieke laadinfrastructuur is er gelijke toegang tot duurzaam vervoer, ongeacht woonlocatie of inkomensniveau. TotalEnergies voert daarnaast aan dat publieke laadinfrastructuur ook dient als ondersteuning van maatschappelijke sectoren en diensten, zoals de zorg(taxi) en de politie. Volgens de NAL kan het ontbreken van publieke laadinfrastructuur leiden tot onveilige situaties, bijvoorbeeld omdat autorijders verlengkabels over het trottoir van huizen leggen.

  • 598. VEMOBIN en de NAL voeren verder aan dat alle lidstaten op grond van de AFIR258 verplicht zijn om binnen bepaalde termijnen publiek toegankelijke laadinfrastructuur aan te leggen langs het Europese TEN-T netwerk. Daarvoor is transportcapaciteit nodig. Daarnaast hebben veel gemeenten uitstootvrije zones ingesteld, waardoor na een overgangsperiode enkel voertuigen met een elektrische aandrijving of een waterstof-elektrische aandrijving die zones in mogen, aldus VEMOBIN. Lokale ondernemers, transporteurs en dienstverleners zullen die voertuigen moeten aanschaffen en kunnen enkel aan deze regels voldoen met voldoende laad- of tankinfrastructuur. Het niet honoreren van transportverzoeken voor laadinfrastructuur in gebieden met uitstootvrije zones belemmert volgens VEMOBIN de uitvoerbaarheid van gemeentelijke regelgeving en zet de juridische houdbaarheid van gemeentelijke besluiten onder druk.

  • 599. Volgens de NAL maakt de wachtrij voor transportcapaciteit de overstap naar elektrisch vervoer onmogelijk. De wachtrij versterkt het ontstaan van een ongelijk speelveld tussen ondernemers met en zonder de benodigde netaansluiting. Veel logistieke bedrijfslocaties met een substantieel wagenpark hebben een kleinverbruikersaansluiting. Zonder een wachtrij voor kleinverbruikersaansluitingen zou een groot deel van de kleinere logistieke bedrijven de komende jaren hun wagenpark kunnen verduurzamen door hun netaansluiting binnen de kleinverbruikerscategorieën te verzwaren.

  • 600. Private laadinfrastructuur voor de logistieke sector en de bouwsector heeft volgens de NAL de potentie om netneutraal te worden. Met slim ingerichte en voldoende geclusterde laadinfrastructuur komt er bovendien extra regelbaar vermogen beschikbaar voor de netbeheerder waarmee congestie kan worden verminderd. Daarom verzoekt de NAL de ACM om experimenteerruimte voor netneutrale laadinfrastructuur binnen het prioriteringskader.

  • 601. De gemeenten Hengelo en Zwolle en de G40 verzoeken de ACM om mobiliteitshubs als basisbehoefte te classificeren. Mobiliteitshubs zijn gebouwde parkeervoorzieningen voor woningbouw in hoog stedelijk gebied. Zij maken onderdeel van de woningbouwopgave. Volgens de gemeenten Hengelo en Zwolle en de G40 zijn mobiliteit en daarmee parkeren een basisbehoefte. Met de overgang naar elektrisch rijden, is er een forse toename in het gebruik van elektriciteit. Collectieve en gebiedsgerichte mobiliteitshubs met netbewuste laadinfrastructuur zijn een middel om via gemeentelijke regie de effecten hiervan op het lagere netvlak te dempen en bieden de mogelijkheid om op termijn opwek en opslag te combineren met laden. Mobiliteitshubs zijn standaard onderdeel van de grotere inbreidingsgebieden en maken hierdoor onderdeel uit van de woningbouwopgave.

7.8.2 Reactie ACM op zienswijzen
  • 602. De ACM begrijpt de term netneutraal zo, dat daarmee wordt bedoeld dat een bepaalde partij geen invloed heeft op congestie op het net. Zoals opgemerkt in randnummer 73 van de toelichting op dit besluit zijn netneutrale partijen geen congestieverzachters. Deze partijen maken namelijk geen extra ruimte beschikbaar op het net voor andere partijen. Voor het overige verwijst de ACM naar randnummer 187 van deze zienswijzebijlage.

  • 603. De ACM zal publieke laadinfrastructuur voorts niet aanmerken als basisbehoefte. Naar het oordeel van de ACM wordt niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. De ACM acht het namelijk niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig geschaad dreigt te worden, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau of de samenleving op een andere wijze ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden als publieke laadinfrastructuur geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen.

  • 604. Zoals de ACM in de toelichting op dit besluit heeft uiteengezet, wordt met het prioriteringskader geen transportcapaciteit afgenomen. De huidige dienstverlening van publieke laadpalen blijft dus gehandhaafd. Daarmee kunnen elektrische voertuigen nog steeds worden opgeladen. Verder zijn er voor personen die moeten of willen reizen meerdere alternatieven, zoals niet-elektrische voertuigen of het openbaar vervoer.

  • 605. De ACM wijst erop dat duurzaamheidsverplichtingen en taakstellingen geen zelfstandige reden zijn voor het verkrijgen van prioriteit (vgl. vertrekpunt 7). De ACM zal zich wel nog buigen over een mogelijke aparte categorie voor partijen die transportcapaciteit vragen om te verduurzamen en zo bijdragen aan milieu- en klimaatdoelstellingen van de Europese elektriciteitswetgeving. Daarom zal zij niet meenemen of publieke laadpalen bijdragen aan het behalen van verduurzamingsdoelstellingen, los van de vraag in welke mate publieke laadpalen daarin bijdragen en of de verduurzamingsdoeleinden ook op een andere wijze worden gehaald. De ACM merkt hierbij aanvullend op dat het moeilijker behalen van verduurzamingsdoeleinden in zijn algemeenheid een gevolg is van netcongestie en niet van het wel of niet prioriteren van een bepaalde functie.

  • 606. De ACM bestrijdt verder dat zij met het niet verlenen van prioriteit aan publieke laadpalen bepaalde soorten afnemers discrimineert. Ten eerste bestaan er reeds publieke laadvoorzieningen, net zoals er uiteraard ook reeds private laadvoorzieningen zijn. Ten tweede is de mogelijkheid om woningaansluitingen te kunnen verzwaren naar 3x35A bedoeld om de aansluitingen van nieuwe woningen en bestaande woningen gelijk te behandelen.

  • 607. Voor zover TotalEnergies aanvoert dat publieke laadinfrastructuur ook dient als ondersteuning van maatschappelijke sectoren en diensten zoals de zorg(taxi) en politie, merkt de ACM op dat als laadpaalinfrastructuur noodzakelijk is voor een functie die prioriteit heeft dan is die voorziening, in dit geval laadpalen, onderdeel van die functie. Functies die prioriteit hebben, kunnen die prioriteit dan ook gebruiken voor het aanvragen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit voor laadpalen voor zover die prioriteit nodig is voor het uitvoeren van die functies. Voor zover het echter gaat om publieke laadpalen die iedereen kan gebruiken, gaat het voorgaande niet op.

  • 608. Het ontstaan van onveilige situaties als er geen publieke laadpalen zijn zoals de NAL aanvoert, is allerminst een gegeven en voor het voorkomen van die mogelijkheid is voorts niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 609. De ACM onderkent dat op Nederland, op grond van de AFIR, verplichtingen rusten om te voorzien in laadcapaciteit. VEMOBIN en de NAL hebben echter niet inzichtelijk gemaakt of Nederland niet al voldoet aan die verplichtingen dan wel dat Nederland niet aan die verplichtingen kan voldoen. Voor zover VEMOBIN aanvoert dat gemeenten emissievrije zones hebben ingesteld en de ACM om die reden publieke laadinfrastructuur prioriteit zou moeten geven, merkt de ACM op dat er meerdere aanbieders zijn die transportdiensten kunnen leveren en die kunnen voldoen aan de voorwaarden om emissievrije zones in te rijden. Daarom is evenmin aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit ertoe dreigt te leiden dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig wordt geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht.

  • 610. Zoals de ACM heeft uiteengezet in randnummer 12 van de toelichting, betrekt de ACM in dit besluit geen wensen of ontwikkelingen die weliswaar raken aan het elektriciteitsnet of netcongestie, maar los staan van maatschappelijke prioritering. Die gaan het doel van dit kader te buiten. Voor opname in het kader dient voldaan te zijn aan de beoordelingscriteria die de ACM heeft opgesteld. Het gestelde ontstaan van een ongelijk speelveld is geen criterium.

  • 611. Mobiliteitshubs zijn een vorm van publieke laadinfrastructuur. De overwegingen van de ACM over publieke laadinfrastructuur gelden daarom ook voor mobiliteitshubs. Net zomin als de ACM aanleiding ziet om publieke laadinfrastructuur op te nemen in het prioriteringskader, ziet zij geen aanleiding om mobiliteitshubs daarin op te nemen.

  • 612. Tot slot merkt de ACM op dat nieuwe laadpalen netneutraal kunnen worden aangesloten, zolang er ruimte op het net is in de dalmomenten. Laadpaalexploitanten kunnen hierover via een CSP afspraken maken met de netbeheerder.259

7.8.3 Conclusie
  • 613. Voorgaande heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.

7.9 RIVM

7.9.1 Ontvangen zienswijze
  • 614. Het RIVM betoogt dat hij voldoet aan de beoordelingscriteria en moet worden opgenomen in categorie 2 van het prioriteringskader. Volgens het RIVM draagt hij op verschillende manieren bij aan de bescherming van de nationale veiligheidsbelangen en voldoet hij hiermee aan het eerste beoordelingscriterium. Het RIVM wijst hierbij onder andere op zijn centrale rol in de pandemische paraatheid, zijn monitoringfunctie op vele aspecten van de Nederlandse leefomgeving, waaronder straling en smog, zijn onderzoek naar voeding en chemische voedselveiligheid en naar de gezondheidseffecten en op zijn betrokkenheid bij de organisatie van het Rijksvaccinatieprogramma en het Nationaal Hitteplan. Volgens het RIVM dient hij zijn taken in Nederland uit te voeren voor grote Nederlandse algemene belangen. Ter onderbouwing hiervan wijst het RIVM op verschillende vergunningen, certificeringen en accreditaties in Nederland. Het RIVM heeft de mogelijkheden onderzocht om zijn werkzaamheden deels in het buitenland uit te voeren of te laten uitvoeren, maar heeft geconcludeerd dat dit niet haalbaar of realistisch was.

7.9.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 615. De ACM heeft het verzoek van het RIVM om toegevoegd te worden aan het prioriteringskader getoetst aan de drie beoordelingscriteria. De ACM onderkent dat de activiteiten van het RIVM een wettelijke grondslag hebben, het RIVM een publieke taak heeft en een maatschappelijke functie vervult. Deze omstandigheden maken echter niet dat het RIVM automatisch in het prioriteringskader wordt opgenomen. Hiervoor dient het RIVM aan de drie beoordelingscriteria van de ACM te voldoen; de ACM licht hierna toe dat het RIVM hieraan voldoet. Het RIVM is de enige bij wet aangewezen organisatie in Nederland die de verspreiding en bestrijding van infectieziekten continu monitort en de middelen en expertise in huis heeft om snel te reageren op infectie-gerelateerde dreigingen. Er zijn dus geen alternatieve organisaties die deze activiteiten uitvoeren in Nederland. Het RIVM doet ook onderzoek naar de kwaliteit van de leefomgeving, metingen naar gevaarlijke stoffen na een ongeluk of ramp, onderzoek naar verschillende vormen van straling en het adviseert de relevante autoriteiten hierover. Indien het RIVM geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen en niet naar behoren zijn taken kan uitvoeren door een gebrek aan elektriciteit, dreigen er grote risico’s voor de volksgezondheid en de fysieke en ecologische veiligheid. Daarom is het aannemelijk dat het niet krijgen van aanvullende of nieuwe transportcapaciteit ertoe leidt dat de nationale veiligheid ernstig geschaad dreigt te worden. Hiermee is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium.

  • 616. Verder is het RIVM een rijksdienst die vanuit Nederland opereert in het belang van Nederland, staat vast dat het RIVM deze activiteiten in Nederland moet uitvoeren en zijn er hiervoor redelijkerwijs geen alternatieven binnen de EU. Daarmee voldoet het ook aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Dit betekent dat de ACM het RIVM opneemt in het prioriteringskader.

  • 617. Omdat is voldaan aan beoordelingscriterium (i) onder a, neemt de ACM het RIVM als zelfstandige functie op in categorie 2.

7.9.3 Conclusie
  • 618. De zienswijze van het RIVM heeft geleid tot aanpassing van het besluit. De ACM neemt het RIVM op in categorie 2 van het prioriteringskader.

7.10 Transport

7.10.1 Ontvangen zienswijze
  • 619. Volgens TLN is stedelijke distributie gelijk te stellen aan afvalinzameling. De lokale samenleving kan immers ook ontwricht worden als goederendistributie stilvalt, bijvoorbeeld bij de voedselvoorziening. TLN ziet in het kader van gelijke behandeling grond voor het prioriteren van transportbedrijven om aan de wettelijk gestelde regels te kunnen voldoen.

7.10.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 620. De ACM begrijpt de zienswijze van TLN zo dat zij meent dat transportbedrijven (voor stedelijke distributie) opgenomen moeten worden in het prioriteringskader gelijk aan de functie inzameling van (grove) huishoudelijk afval. De ACM onderkent dat het transport van goederen zoals voeding in binnensteden van belang is. Er zijn in Nederland veel verschillende partijen actief die goederen transporteren en ook alternatieve mogelijkheden om binnensteden te bevoorraden. De ACM ziet daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat de nationale veiligheid ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk gedaan dreigt te worden aan de goede publieke dienstverlening of de samenleving ernstig verstoord of ontwricht dreigt te worden indien partijen die deze activiteiten uitvoeren geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kunnen krijgen. Daarom is niet voldaan aan het eerste beoordelingscriterium. De ACM merkt wel op dat gezien het lokale karakter van stedelijke distributie de activiteit in Nederland worden uitgevoerd. Daarmee ligt het niet voor de hand dat er redelijkerwijs alternatieven in de EU beschikbaar zijn, waarmee wel wordt voldaan aan het tweede en derde beoordelingscriterium. Aangezien niet aan alle drie de beoordelingscriteria wordt voldaan, neemt de ACM deze activiteit desalniettemin niet op in het prioriteringskader.

7.10.3 Conclusie
  • 621. Voorgaande leidt niet tot aanpassing van het besluit.

7.11 Vervoer: RDW

7.11.1 Ontvangen zienswijze
  • 622. De RDW stelt zich op het standpunt dat de locaties die hij nodig heeft om zijn wettelijke taken uit te kunnen voeren binnen het prioriteringskader vallen. De RDW geeft aan dat hij als taak heeft het technisch controleren, registreren en toelaten van motorvoertuigen en het uitgeven van documenten zoals rijbewijzen en het verstrekken van informatie over voertuigen aan belanghebbenden. De wettelijke taken die hij uitvoert op grond van artikel 4b van de Wegenverkeerswet hebben een direct verband met het borgen van de verkeersveiligheid. Volgens de RDW moet hij om de uitvoering van deze taken te kunnen blijven borgen, beschikken over kantoorruimtes, eigen APK-keuringsstations, één testcentrum (momenteel het testcentrum in Lelystad Airport, in de toekomst het Mobiliteit en Infrastructuur Testcentrum (hierna: MITC) in Marknesse) en dataopslag. In het huidige testcentrum, en in de toekomst in het MITC, voert de RDW onder meer testen uit op voertuigen en in het toekomstige MITC zal hij onder meer onderzoek doen naar automatische rijhulpsystemen. Dataopslag is van belang voor het voertuigen- en rijbewijzenregister en voor het innen van wegenbelasting. Als deze infrastructuur wegvalt, heeft dit nadelige gevolgen voor partijen als de politie, de douane en de Belastingdienst.

  • 623. De RDW wijst er op dat de elektriciteitsaansluiting van het toekomstige MITC later gereed is dan eerder gepland, waardoor de RDW de onderzoeken en testen die de verkeersveiligheid borgen en vergroten niet kan starten of moet stoppen. Dit betekent dat veilige(re) voertuigen en onderdelen worden belemmerd om op de markt te komen.

7.11.2 Reactie ACM op zienswijze
  • 624. De ACM heeft het verzoek van de RDW om toegevoegd te worden aan het prioriteringskader beoordeeld en getoetst of de activiteiten van RDW voldoen aan de beoordelingscriteria. De ACM wijst er hierbij op dat zij niet de losse functies van de RDW dient te beoordelen, zoals het bijhouden van registers en het gebruik van datacentra daarvoor, maar de functie RDW. De ACM merkt ten overvloede op dat zij de activiteiten van datacentra niet zelfstandig opneemt in het prioriteringskader, zij verwijst hiervoor naar haar oordeel in paragraaf 5.5 van de toelichting op het besluit en paragraaf 6.2.2 van deze zienswijzebijlage.

  • 625. De ACM onderkent dat de RDW op grond van de Wegenverkeerswet een wettelijke taak heeft om de verkeersveiligheid te borgen en een publieke functie vervult. Dat is evenwel onvoldoende om te voldoen aan het eerste beoordelingscriterium. Naar het oordeel van de ACM is niet aannemelijk dat de nationale veiligheid van Nederland ernstig dreigt te worden geschaad, ernstig afbreuk dreigt te worden gedaan aan de goede publieke dienstverlening op nationaal of regionaal niveau, of dat de samenleving op een andere wijze ernstig dreigt te worden verstoord of ontwricht als de RDW geen aanvullende of nieuwe transportcapaciteit kan krijgen. De RDW kan zijn taken op meerdere locaties uitvoeren, hetgeen hij ook doet. De ACM concludeert dat niet is voldaan aan het eerste beoordelingscriterium

  • 626. Hoewel de RDW een rijksdienst is die vanuit Nederland opereert in het belang van Nederland, geeft de RDW in haar zienswijze aan dat zij een deel van haar taken ook buiten Nederland maar in Europa zou kunnen uitvoeren. Daarmee staat voor de ACM niet vast dat alle activiteiten van de RDW in Nederland moet plaatsvinden en is onduidelijk of aan het tweede en derde criterium is voldaan.

  • 627. Omdat niet is voldaan aan alle drie de beoordelingscriteria neemt de ACM de RDW niet op in het prioriteringskader.

7.11.3 Conclusie
  • 628. De zienswijze van de RDW heeft niet geleid tot aanpassing van het besluit.


X Noot
1

Wie het eerst komt, wie het eerst maalt.

X Noot
2

Zo blijkt o.a. uit het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) van 21 december 2022, p. 18, zie: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-4a4a6f1bcb4f30278f4205aeb085c3208f62e8a6/pdf.

X Noot
3

Zie hoofdstuk 3 van de toelichting bij besluit van de ACM met kenmerk ACM/UIT/605893, Stcrt. 2024, 12928, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-12928.html.

X Noot
7

De laatste wijziging van 14 november 2024 trad inwerking op 30 november 2024.

X Noot
8

CBb 11 maart 2025, ECLI:NL:CBB:2025:145, zie: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2025:145.

X Noot
10

Brief van 6 mei 2025 met kenmerk ACM/UIT/647183.

X Noot
11

ACM/IN/990743 en ACM/IN/995674. Het eerste advies van de Minister heeft de ACM met het ontwerpbesluit gepubliceerd.

X Noot
13

ACM/IN/1026789 en ACM/IN/1050648. Het tweede en derde advies van de Minister publiceert de ACM gelijktijdig met het prioriteringskader.

X Noot
14

Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU, PbEU 2019, L158/125, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32019L0944 (hierna: Elektriciteitsrichtlijn).

X Noot
15

CBb 11 maart 2025, ECLI:NL:CBB:2025:145, r.o. 3.1-3.3, zie: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2025:145.

X Noot
17

Hierbij wijst de ACM ook op de motivering bij artikel 22, derde lid, van de Regeling tariefstructuren en voorwaarden (zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0017883/2013-08-01), waarbij een zelfde opbouw is aangehouden door de wetgever (bij de volgorde van afschakeling elektriciteit en herstel bij het voorzien van elektriciteit wordt de hoogste prioriteit gegeven aan openbare orde, veiligheid en volksgezondheid, gevolgd door een categorie met onder meer nuts- en basisvoorzieningen).

X Noot
18

Het prioriteringskader 2024 is geldig tot 1 januari 2026. De ACM wil voor die datum een nieuw prioriteringskader bekendmaken om te voorkomen dat opnieuw het beginsel van FCFS geldt en maatschappelijke functies geen voorrang meer krijgen.

X Noot
19

Dit heeft de ACM onder meer gedaan naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen op het ter consultatie voorgelegde ontwerpbesluit.

X Noot
20

Zie bijvoorbeeld ook de ‘cyclus vitaal’ die ministeries samen met de NCTV doorlopen voor de beoordeling van vitale processen, zie: https://www.nctv.nl/onderwerpen/vitale-infrastructuur/aanpak-vitaal.

X Noot
25

Zie: https://www.nctv.nl/onderwerpen/v/vitale-infrastructuur/aanpak-vitaal: ‘Het is van belang om goed zicht te houden op risico’s binnen de vitale processen. Daarom bestaat de cyclus vitaal: een methodiek om constant aandacht te hebben voor de belangen, dreigingen en weerbaarheid binnen de vitale infrastructuur. Het verantwoordelijke ministerie (vakdepartement) voert deze cyclus uit voor ieder vitaal proces in samenwerking met de betrokken vitale aanbieders. Dit gebeurt minimaal vierjaarlijks of eerder bij een actualiteit of dreiging. Denk bijvoorbeeld aan Covid-19 of de gevolgen van de Russische inval in Oekraïne. De cyclus vitaal bestaat uit stappen om te identificeren wat vitale processen en vitale aanbieders zijn (vitaal beoordeling), wat de meest relevante risico’s zijn en wat de staat van de weerbaarheid is (weerbaarheidsanalyse) en of er aanvullende maatregelen nodig zijn (actieprogramma).’

X Noot
26

Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr 994/2010, PbEU 2017, L 280/1, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/ALL/?uri=CELEX:32017R1938 (hierna: Verordening Gasleveringszekerheid).

X Noot
27

Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad, PbEU 2022, L 333/164, Zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32022L2557 (hierna: CER-Richtlijn).

X Noot
28

Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 bettreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148, PbEU 2022, L333/80, Zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32022L2555 (hierna: NIS2-Richtlijn).https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32022L2555 (hierna: NIS2-Richtlijn).

X Noot
33

Zie: https://www.nctv.nl/onderwerpen/vitale-infrastructuur/overzicht-vitale-processen en de artikelen 7.13 en 9.1a van de Netcode.

X Noot
37

Het CBb verwijst specifiek naar de Elektriciteitsrichtlijn, de Elektriciteitsverordening en naar artikel 9.43, vierde lid, van de Netcode.

X Noot
38

De ACM sluit met deze definitie aan bij artikel 1.1, eerste lid, Wet milieubeheer.

X Noot
40

Als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, Wet milieubeheer.

X Noot
42

Nederland exporteerde in 2021 voor ongeveer 789 kiloton brandbaar afval naar het buitenland, zie Beleidsvisie afvalverbranding in 2030 en richting 2050, p. 7, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2025/01/17/bijlage-2-beleidsvisie-afvalverbranding-in-2030-en-richting-2050.

X Noot
44

Bijvoorbeeld Stcrt. 2005, p, 11, p. 10–11, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-9-p11-SC68461.pdf en de toelichting bij de categorie chemisch en nucleair in het Deltaprogramma 2015, p. 30, 175–176, zie: https://www.deltaprogramma.nl/site/binaries/site-content/collections/documents/2014/09/16/deltaprogramma-2015/Deltaprogramma+2015+Nederlands_tcm309-358049.pdf. Daarnaast zijn de NIS2- en CER-richtlijnen er in algemene zin op gericht om incidenten op het gebied van cyberveiligheid en fysieke dreigingen als gevolg van misdrijven, sabotage en natuurrampen te voorkomen. Het gaat daarbij dus om het borgen van de bestaande processen.

X Noot
45

Als bedoeld in artikel 35, derde lid, Drinkwaterwet juncto artikel 48, tweede lid, Drinkwaterbesluit.

X Noot
48

Netbeheerders hebben wettelijke taken op grond van artikel 16 van de E-wet.

X Noot
50

Zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0033729/2025-01-01. Vgl. ook het wetsvoorstel voor de Wet collectieve warmte, zie Kamerstukken II 2023–2024, 36 576, nr. 2, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36576-2.html.

X Noot
51

Een warmtenet is volgens artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet en artikel 1.1 het wetsvoorstel Wcw ‘het geheel van tot elkaar behorende met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen ten behoeve van het transport van warmte van en naar een verbruiker of het transport van warmte van en naar een gebouw of werk van een producent of een producent van restwarmte’. Een warmtetransportnet is op grond van artikel 1.1 van het wetsvoorstel Wcw ‘het geheel van tot elkaar behorende en met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen ten behoeve van het voor de regionale warmtevoorziening van belang zijnde transport van warmte van de warmtetransportaansluitingen van warmtebronnen naar: a.de warmtetransportaansluitingen van afnemers van warmte van een warmtetransportnet; b.de warmtetransportaansluitingen van collectieve warmtevoorzieningen.’

X Noot
52

In het wetsvoorstel Wcw is geen definitie opgenomen van warmtelevering, maar is bij een warmteleveringsbedrijf in artikel 1.1 van de Wcw opgenomen dat deze partij zich bezig houdt met de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan’. De levering van warmte ziet op de in- en verkoop van warmte en betreft dus meer een administratieve rol ten opzichte van de Warmtewet.

X Noot
53

In artikel 1.1 van de Wcw wordt specifiek ingegaan op de rollen van het warmtebedrijf, het warmteleveringsbedrijf en het warmtenetbedrijf. Artikel 1.1 van de Wcw definieert een warmtebedrijf als ‘een onderneming of warmtegemeenschap die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het transport en de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan’. Een warmteleveringsbedrijf is ‘een onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan’. Een warmtenetbedrijf is ‘een onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het beheer, aanleg of onderhoud van een warmtenet en het transport van warmte over een warmtenet of een onderdeel daarvan’.

X Noot
54

Dat deze partijen op grond van artikel 1a, eerste lid van de Warmtewet zijn uitgezonderd van de verplichtingen uit de Warmtewet, betekent niet dat in deze situatie geen sprake is van levering van warmte.

X Noot
55

Partijen die warmte leveren hebben op grond van artikel 2 van de Warmtewet een zorgtaak voor onder meer de betrouwbare levering van warmte. Dit geldt op grond van artikel 3d van de Warmtewet ook voor de levering van warmte via een inpandig leidingstelsel. Op grond van de artikelen 2.12, 3.6 en 5.6 van het wetsvoorstel Wcw geldt dat warmtebedrijven en warmtenetbedrijven wettelijke taken hebben, waaronder het aanleggen, beheren en onderhouden van de warmtenetten, het borgen van de veiligheid en betrouwbaarheid en zorgdragen voor de betrouwbare levering van warmte. Warmteleveringsbedrijven krijgen een meer administratieve rol ten opzichte van het begrip warmteleverancier in de Warmtewet.

X Noot
56

Voor de volledigheid merkt de ACM op dat collectieve warmtevoorziening de toekomstige elektriciteitsvraag van woningen beperkt ten opzichte van geheel elektrische en individuele warmteoplossingen. Hierdoor is in de toekomst minder netverzwaring nodig. Zie vergelijkbaar het eerste advies van de Minister.

X Noot
57

Restwarmte vormt hierop een uitzondering. Restwarmte is een bijproduct van een bedrijf. Voor restwarmte kan geen gezamenlijke aanvraag worden ingediend. Zie ook paragraaf 6.2.2.

X Noot
58

Vgl. de ACM Marktrapportage waterstoftransporttarieven van 1 mei 2025, zie: https://www.acm.nl/nl/publicaties/acm-publiceert-marktrapportage-waterstoftransporttarieven.

X Noot
59

Artikel 3, onder a, van Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg definieert gezondheidszorg als ‘gezondheidsdiensten die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt om de gezondheidstoestand van deze laatsten te beoordelen, te behouden of te herstellen, waaronder begrepen het voorschrijven of verstrekken van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen’, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32011L0024. Artikel 1, onderdeel c, van de Wet publieke gezondheid definieert publieke gezondheidszorg als ‘de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten’, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0024705/2025-03-01. Het RIVM en het Ministerie van VWS definiëren gezondheidszorg als ‘het geheel van zorgverleners (en ondersteunend personeel), instellingen, middelen en activiteiten dat direct gericht is op instandhouding en verbetering van de gezondheidstoestand en/of de mogelijkheid om zelf regie te voeren, en op het reduceren, opheffen, compenseren en voorkomen van tekorten daarin’, zie: https://www.vzinfo.nl/bronnen-methoden-en-achtergronden/gezondheidszorg.

X Noot
62

De ACM sluit voor de definiëring van deze groepen zorgaanbieders uit artikel 8a.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz aan bij gangbare definities zoals die volgen uit het Besluit zorgverzekering, de regeling medisch specialistische zorg 2025, de Regeling eerstelijnsverblijf en zoals gehanteerd door Zorginstituut Nederland.

X Noot
63

De ACM verstaat onder aanbieders van medisch-specialistische zorg die van belang zijn om een beroep op de acute zorg te voorkomen, zorg aangeboden in algemene en categorale ziekenhuizen, universitaire medische centra en zelfstandige behandelcentra waaronder tevens vallen: instellingen voor medisch-specialistische revalidatiezorg, instellingen voor gespecialiseerde long(revalidatie)zorg, epilepsie-instellingen, trombosediensten, klinisch-genetische centra, radiotherapeutische centra, dialysecentra, (huisartsen)laboratoria voor (eerstelijns) diagnostisch onderzoek en zorg die door of onder verantwoordelijkheid van kaakchirurgen wordt geleverd. Zij sluit hiervoor aan bij artikel 3 van de Regeling medisch-specialistische zorg 2025.

X Noot
64

De universitaire medische centra in Nederland neemt de ACM niet mee in de beoordeling van de overige zorginstellingen, omdat zij allemaal onderdeel zijn van een traumacentrum en daarmee kwalificeren als aanbieder van acute zorg zoals bedoeld in artikel 8a.1, onderdeel a en artikel 8a.5 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en daarmee al binnen het prioriteringskader vallen (zie tabel 2).

X Noot
66

Het onderwijs is in Nederland geregeld via de Wet op het primair onderwijs, de Wet voorgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De Wet op primair onderwijs regelt het basisonderwijs. De Wet op voorgezet onderwijs regelt het voorgezet onderwijs. Onder het voortgezet onderwijs valt het vmbo, havo, vwo. De Wet op expertisecentra regelt het speciaal basisonderwijs en speciaal voorgezet onderwijs. De Wet educatie en beroepsonderwijs regelt het mbo. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs regelt het hbo en wo.

X Noot
67

Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0001840/2023-02-22.

X Noot
69

Artikel 3 van Richtlijn 97/67/EG, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:31997L0067 en de artikelen 16 en 17 van de Postwet 2009, zie https://wetten.overheid.nl/BWBR0025572/2019-01-01.

X Noot
70

Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobiele communicatienetwerken binnen de Unie, PbEU 2015 L310, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=celex:32015R2120.

X Noot
71

Artikel 7.7 van de Telecommunicatiewet (zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0009950/2025-09-01) en de Regeling alarmeringsdienst NL-Alert 2023 (zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0047721/2024-01-01).

X Noot
73

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Politiedienst (Europol) betreffende de zetel van Europol, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBV0001354/1998-11-01.

X Noot
74

Hoewel de TESO niet onder de reikwijdte van het Bp2000 valt, stelt de ACM de TESO gelijk met de Friese Waddenveren zoals bedoeld in artikel 7a van het Bp2000 vanwege de overeenkomstige dienstverlening. De TESO is namelijk de enige openbare vervoersdienst die Texel met het vasteland verbindt. Zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-30.html.

X Noot
75

Zie daarvoor paragraaf 5.21.

X Noot
77

Zie ook de toelichting bij Stcrt. 2023, 31912 en Stcrt. 2009, 20348.

X Noot
80

Zie o.a. Richtlijn 2024/3019 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, PBEU 2024, L3019,. Zie o.a. Zie o.a. Richtlijn 2024/3019 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, PBEU 2024, L3019,. Zie o.a. Richtlijn 2024/3019 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, PBEU 2024, L3019, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L_202403019. Richtlijn 2024/3019 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, PBEU 2024, L3019, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L_202403019.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L_202403019.

X Noot
81

Dit is in lijn met het eerste advies van de Minister.

X Noot
82

Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet en het wetsvoorstel voor de Wet verstrekking regie volkshuisvesting, specifiek de memorie van toelichting daarvan, zie: Kamerstukken II 2023/24, 36 512, nr. 2, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36512-3.html.

X Noot
83

Kamerstukken II 2023/24, 36 512, nr. 3, p.6, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36512-3.html.

X Noot
84

Europees Sociaal Handvest, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBV0001800/2006-07-01 en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBV0001016/1979-03-11). Het recht op huisvesting betekent ‘dat de overheid stappen moet nemen om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende, betaalbare en kwalitatief goede woningen. [...] Verder moet de overheid zich extra inzetten voor mensen in een kwetsbare situatie, zoals dak- en thuislozen, kinderen, statushouders, arbeidsmigranten en mensen met een beperking. Zij moeten extra bescherming krijgen, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat voor hen passende huisvesting beschikbaar is.’ zie: https://www.mensenrechten.nl/themas/huisvesting.

X Noot
85

Zie: https://www.liander.nl/aansluitingen/soorten-aansluitingen (‘3x35a Met deze 3-fasen aansluiting kunt u: Standaard elektrische huishoudelijke apparaten gebruiken. Elektrisch koken. Meer dan 30 zonnepanelen aansluiten. Een laadpaal plaatsen Een warmtepomp installeren.), https://www.enexis.nl/aansluitingen/welke-aansluiting-heb-ik-nodig (‘3x35a Deze 3-fasenaansluiting (grote huisaansluiting) is geschikt voor: standaard elektrische huishoudelijke apparaten (zoals een wasmachine en oven) elektrisch koken meer dan 30 zonnepanelen laadpaal warmtepomp’), https://www.stedin.net/aansluiting (‘3x35a Grote huisaansluiting; deze zwaardere 3-fasen aansluiting is geschikt voor apparaten die meer vermogen nodig hebben, zoals een sauna of bubbelbad.’), https://westlandinfra.nl/thuis-kleinzakelijk/aansluiting/stroom-en-gasaansluiting-regelen/soorten-aansluitingen-elektriciteit-en-gas/ (3x35a is een ‘Grote huisaansluiting voor huishoudens zoals bij 3 x 25 A die daarnaast nog apparatuur nodig heeft als een warmtepomp.’), https://coteqnetbeheer.nl/aansluitingen/informatie/type-stroomaansluitingen (‘De 3x35 ampère-aansluiting is een grote huisaansluiting. De standaard-aansluiting is dan niet voldoende, omdat er bijvoorbeeld nog een warmtepomp aanwezig is.’) en https://www.mijnaansluiting.nl/bepalen-benodigde-capaciteit (‘Heeft u bijvoorbeeld een sauna, zwembad, verwarmde vijver of warmtepomp, dan kan een aansluiting van 3x25A niet genoeg zijn. De netbeheerder zal dan de zekeringen moeten vervangen door zwaardere types, bijvoorbeeld 3x35A of 3x50A (de aansluiting wordt ‘verzwaard’).’

X Noot
86

Oudere woningen zijn vaak aangelegd met een 1x25A of 1x35A aansluiting. De capaciteit op deze aansluitingen is niet of veel minder geschikt voor moderne apparatuur. Om die reden leggen bijvoorbeeld Stedin en Liander deze éénfase-aansluiting niet meer aan voor woningen. Zie: https://www.stedin.net/klantenservice/veelgestelde-vragen/waarom-kan-ik-geen-1x35a-aansluiting-meer-aanvragen en https://www.liander.nl/aansluitingen/soorten-aansluitingen#1-x-35a.

X Noot
92

Stb. 2023, 172, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-172.html en het eerste advies van de Minister, p. 2–3.

X Noot
93

Geconsulteerde nota van toelichting, p. 7, zie: https://www.internetconsultatie.nl/uitbreiding_wet_vifo/b1 en het derde advies van de Minister.

X Noot
94

ACM/UIT/658361.

X Noot
95

Zie het derde advies van de Minister.

X Noot
96

Artikel 95 van de Waterschapswet, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0005108/2025-02-12.

X Noot
97

Zie het eerste advies van de Minister, bijlage 1, p. 1.

X Noot
99

Dit volgt uit artikel 19 van de Handelsregisterwet 2007, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0021777/2024-10-01 en artikel 11 van het Handelsregisterbesluit 2008, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0024067/2025-01-01.

X Noot
100

Een schakelschema van SBI-codes 2008 naar SBI-codes 2025 is beschikbaar op: https://www.cbs.nl/-/media/cbs/onze-diensten/methoden/classificaties/documents/2025/schakelschema-sbi2008sbi2025-v102.xlsx.

X Noot
101

Deze mogelijkheid geldt niet voor restwarmte, omdat restwarmte een bijproduct is.

X Noot
102

Deze overeenkomst biedt minder zekerheid over de start van het bouwproject, omdat het gaat om een optie tot koop waarvan kan worden afgezien. De optieovereenkomst kan worden gebruikt, zolang de gemeente aannemelijk kan maken dat het woningbouwproject zal starten.

X Noot
104

Om tot een transparante weging van congestieverzachters te komen, kan de netbeheerder bijvoorbeeld per congestieverzachter scores toekennen op basis van de verschillende criteria. Op basis van de toegekende scores kan de netbeheerder congestieverzachters op een transparante, objectieve en non-discriminatoire manier beoordelen, tegen elkaar afwegen en bepalen welke congestieverzachter of congestieverzachters hij prioriteit geeft bij een specifiek knelpunt in zijn net. Deze keuze dient de netbeheerder deugdelijk en kenbaar te motiveren, bijvoorbeeld door inzicht te geven in geanonimiseerde scores van aangemelde congestieverzachters.

X Noot
105

Deze mogelijkheid volgt reeds uit artikel 51 van de E-wet.

X Noot
106

Vgl o.m.: HvJ EU 27 januari 2022, C-179/20, ECLI:EU:C:2022:58 (Fondul), r.o. 71–73, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-179/20&language=NL; HvJ EU 29 september 2016, C-492/14, ECLI:EU:C:2016:732 (Essent België), r.o. 80–81, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-492/14&language=NL; HvJ EU 16 december 2010, C-137/09, ECLI:EU:C:2010:774 (Marc Michel Josemans), r.o. 65–69, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-137/09&language=NL; HvJ EU 16 december 2008, C-127/07, EU:C:2008:728 (Arcelor Atlantique et Lorraine e.a,), r.o. 47, zie: https:/curia.Europa.eu/juris/liste.jsf?num=c-127/07&language=NL; HvJ EU 7 juni 2005, C-17/03, ECLI:EU:C:2005:362 (VEMW e.a), r.o. 48–54, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-17/03&language=NL; HvJ EU 12 juni 2003, C-112/00, ECLI:EU:C:2003:333 (Eugen Schmidberger, Internationale Transporte und Planzüge), r.o. 74–80, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-112/00&language=NL; HvJ EU 5 oktober 1994, C-55/93, ECLI:EU:C:1994:363 (Johannes Gerrit Cornelis van Schaik), r.o. 18–21, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-55/93&language=NL; HvJ EU 16 december 1980, 27/80, ECLI:EU:C:1980:293 (Anton Adriaan Fietje), r.o. 9–11, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=27/80&language=NL; en HvJ EU 20 februari 1979, 120/78, ECLI:EU:C: 1979:42 (Cassis-de-Dijon), r.o. 14, zie: https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=120/78&language=NL.

X Noot
107

Vgl. HvJ EU 27 januari 2022, ECLI:EU:C:2022:58 (Fondul), r.o. 75.

X Noot
108

Besluit van de ACM van 24 mei 2022 met kenmerk ACM/UIT/577139, Stcrt. 2022, 14201, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-14201.html.

X Noot
109

Document van 26 juni 2025 met kenmerk ACM/UIT/645099.

X Noot
111

Op alfabetische volgorde van (afgekorte) naam.

X Noot
112

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017489.

X Noot
113

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017011.

X Noot
114

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017833.

X Noot
115

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017460.

X Noot
116

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017828.

X Noot
117

Zienswijze van 28 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1013611.

X Noot
118

Zienswijze van 17 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1010194.

X Noot
119

Zienswijze van 30 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1014628.

X Noot
120

Zienswijze van 8 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1006333.

X Noot
121

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016390.

X Noot
122

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017856.

X Noot
123

Zienswijze van 4 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016675.

X Noot
124

Zienswijze van 14 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1008504.

X Noot
125

Zienswijze van 4 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016260.

X Noot
126

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017281.

X Noot
127

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017589.

X Noot
128

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017590.

X Noot
129

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017769.

X Noot
130

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017811.

X Noot
131

Zienswijze van 30 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1014572.

X Noot
132

Zienswijze van 30 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1014755.

X Noot
133

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017426.

X Noot
134

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017848.

X Noot
135

Zienswijze van 4 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016400.

X Noot
136

Zienswijze van 1 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015425.

X Noot
137

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017796.

X Noot
138

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017790.

X Noot
139

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017126.

X Noot
140

Zienswijze van 12 september 2025 met kenmerk ACM/IN/1028643.

X Noot
141

Zienswijze van 16 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1009355.

X Noot
142

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017826.

X Noot
143

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017514.

X Noot
144

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016731.

X Noot
145

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016903.

X Noot
146

Zienswijze van 17 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1010473.

X Noot
147

Zienswijze van 8 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1018035.

X Noot
148

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017029.

X Noot
149

Zienswijze van 1 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015331.

X Noot
150

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016917.

X Noot
151

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017805.

X Noot
152

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017197.

X Noot
153

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017583.

X Noot
154

Zienswijze van 1 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015462.

X Noot
155

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017647.

X Noot
156

Zienswijze van 15 september 2025 met kenmerk ACM/IN/1029487.

X Noot
157

Zienswijze van 22 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1011454.

X Noot
158

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015880.

X Noot
159

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017624.

X Noot
160

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017683.

X Noot
161

Zienswijze van 17 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1010206.

X Noot
162

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017023.

X Noot
163

Zienswijze van 20 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1021033.

X Noot
164

Zienswijze van 1 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015506.

X Noot
165

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017817.

X Noot
166

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017286.

X Noot
167

Zienswijze van 17 september 2025 met kenmerk ACM/IN/1030372.

X Noot
168

Zienswijze van 26 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1022658.

X Noot
169

Zienswijze van 17 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1009528.

X Noot
170

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016634.

X Noot
171

Zienswijze van 24 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1012541.

X Noot
172

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016636.

X Noot
173

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017601.

X Noot
174

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017064.

X Noot
175

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017789.

X Noot
176

Zienswijze van 8 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1006563.

X Noot
177

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017284.

X Noot
178

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016922.

X Noot
179

Zienswijze van 16 september 2025 met kenmerk ACM/IN/1030000.

X Noot
180

Zienswijze van 16 september 2025 met kenmerk ACM/IN/1029987.

X Noot
181

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017420.

X Noot
182

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017564.

X Noot
183

Zienswijze van 13 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1020078.

X Noot
184

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017859.

X Noot
185

Zienswijze van 18 september 2025 met kenmerk ACM/UIT/658215.

X Noot
186

Zienswijze van 31 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1015246.

X Noot
187

Zienswijze van 11 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1018272.

X Noot
188

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016987.

X Noot
189

Zienswijze van 23 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1012074.

X Noot
190

Zienswijze van 22 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1010799.

X Noot
191

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016974.

X Noot
192

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017671.

X Noot
193

Zienswijze van 24 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1013233.

X Noot
194

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017860.

X Noot
195

Zienswijze van 1 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015542.

X Noot
196

Zienswijze van 18 september 2025 met kenmerk ACM/UIT/658221.

X Noot
197

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017393.

X Noot
198

Zienswijze van 4 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016138.

X Noot
199

Zienswijze van 30 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1014447.

X Noot
200

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016874.

X Noot
201

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015717.

X Noot
202

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017560.

X Noot
203

Zienswijze van 1 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1015632.

X Noot
204

Zienswijze van 17 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1009461.

X Noot
205

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016759.

X Noot
206

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017823.

X Noot
207

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017111.

X Noot
208

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017079.

X Noot
209

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017838.

X Noot
210

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017584.

X Noot
211

Zienswijze van 18 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1010379.

X Noot
212

Zienswijze van 23 juli 2025 met kenmerk ACM/IN/1011889.

X Noot
213

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017844.

X Noot
214

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017863.

X Noot
215

Zienswijze van 7 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017804.

X Noot
216

Zienswijze van 6 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1017285.

X Noot
217

Zienswijze van 5 augustus 2025 met kenmerk ACM/IN/1016380.

X Noot
220

Besluit met kenmerk ACM/UIT/629197, Stcrt. 2024, 31151, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-31151.html.

X Noot
221

Besluit met kenmerk ACM/UIT/632886, Stcrt. 2024, 38044, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-38044.html.

X Noot
222

De Unie van Waterschappen, de Metropoolregio’s Eindhoven en Utrecht, de gemeenten Amsterdam, Enschede, Hengelo, Rotterdam en Zwolle, RES West-Brabant, Techniek Nederland, Ubitricity, de Ministers van IenW en VRO, Eurofiber, Odido, NLconnect, Google, Deltalings, P10, Emmett Green, ProRail, NS, Aedes, REKS-regio Hart van Brabant, Metropoolregio, het IPO, de provincies Drenthe en Gelderland, Almeerse Wind, ESNL, Havenbedrijf Rotterdam, Fastned, Essent, DDA, VNG, NVDE, G40, VNO-NCW en MKB-Nederland en Regio Stedendriehoek, De Alliantie, Equinix, Stroom mee en NBNL.

X Noot
223

KPN verwijst hierbij ook naar de zienswijze die zij op 5 oktober 2023 heeft ingediend op het ontwerpbesluit in aanloop naar het prioriteringskader 2024 en op de stukken die zij bij het CBb heeft ingebracht in de beroepsprocedure die daarop volgde.

X Noot
224

Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobiele communicatienetwerken binnen de Unie, PbEU 2015 L310, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=celex:32015R2120.

X Noot
225

Artikel 7.7 van de Telecommunicatiewet (zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0009950/2025-09-01) en de Regeling alarmeringsdienst NL-Alert 2023 (zie: https://wetten.overheid.nl/BWBR0047721/2024-01-01).

X Noot
227

Zoals is voorgesteld door NESO en Ofgem in het Verenigd Koninkrijk. Zie ook vergelijkbare herzieningen in Duitsland en Frankrijk waar elementen van ‘first-ready, first-connected’ in zitten.

X Noot
228

CBb 11 maart 2025, ECLI:NL:CBB:2025:145, o.a. r.o. 3.3 en 6.14, zie: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2025:145.

X Noot
229

Zie in dit verband ook vertrekpunt 2 uit de toelichting bij het besluit.

X Noot
230

Zie rn. 38 van het ontwerpbesluit in aanloop naar het prioriteringskader 2024 met kenmerk ACM/UIT/593612 en rn. 402 van de zienswijzebijlage bij het prioriteringskader 2024 Stcrt 2024, 12928, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-12928.html.

X Noot
231

Zie in dit verband ook paragraaf 6.2.2 van de toelichting bij het besluit.

X Noot
232

Zie artikel 7.12 en 7.13 van de Netcode.

X Noot
233

Zie bijvoorbeeld artikel 9.32, derde lid, onderdelen b en b1, van de Netcode en besluit van 24 april 2025 met ACM/UIT/647092, zie: https://www.acm.nl/system/files/documents/geschilbesluit-equans-liander.pdf.

X Noot
234

Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, zie https://wetten.overheid.nl/BWBR0003245/2025-09-17.

X Noot
236

Kamerstukken II 2006–2007, 30 895, nr. 3, p. 38, zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30895-3.html.

X Noot
238

Restwarmte vormt hierop een uitzondering. Restwarmte is een restproduct van een bedrijf. Voor restwarmte kan geen gezamenlijke aanvraag worden ingediend. Zie ook paragraaf 6.2.2 van dit besluit.

X Noot
239

Vgl. ACM Marktrapportage waterstoftransporttarieven van 1 mei 2025, zie: https://www.acm.nl/nl/publicaties/acm-publiceert-marktrapportage-waterstoftransporttarieven.

X Noot
240

Met uitzondering van de hiervoor genoemde aanbieders van verblijfszorg.

X Noot
241

De ACM sluit voor de definiëring van deze groepen zorgaanbieders uit artikel 8a.1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz aan bij gangbare definities zoals die volgen uit het Besluit zorgverzekering, de regeling medisch specialistische zorg 2025, de Regeling eerstelijnsverblijf en zoals gehanteerd door Zorginstituut Nederland.

X Noot
242

De ACM verstaat onder aanbieders van medisch-specialistische zorg die van belang zijn om een beroep op de acute zorg te voorkomen, zorg aangeboden in algemene en categorale ziekenhuizen, universitaire medische centra en zelfstandige behandelcentra waaronder tevens vallen: instellingen voor medisch-specialistische revalidatiezorg, instellingen voor gespecialiseerde long(revalidatie)zorg, epilepsie-instellingen, trombosediensten, klinisch-genetische centra, radiotherapeutische centra, dialysecentra, (huisartsen)laboratoria voor (eerstelijns) diagnostisch onderzoek en zorg die door of onder verantwoordelijkheid van kaakchirurgen wordt geleverd. Zij sluit hiervoor aan bij artikel 3 van de Regeling medisch-specialistische zorg 2025.

X Noot
243

De universitaire medische centra in Nederland neemt de ACM niet mee in de beoordeling van de overige zorginstellingen, omdat zij allemaal onderdeel zijn van een traumacentrum en daarmee kwalificeren als aanbieder van acute zorg zoals bedoeld in artikel 8a.1, onderdeel a en artikel 8a.5 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en daarmee al binnen het prioriteringskader vallen (zie tabel 2).

X Noot
244

De verbinding tussen Texel en het vasteland is buiten het Bp2000 gehouden omdat die zelfstandig door rederij TESO wordt onderhouden, zo blijkt uit het besluit van 23 december 2009 tot wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 in verband met de invoering van concessies voor het personenvervoer van en naar de Waddeneilanden Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, Stb. 2010, 30, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-30.html.

X Noot
245

Zie e-mail van de Minister van IenW van 24 oktober 2025, ACM/IN/1044283.

X Noot
246

Zie onder de kop ‘Bewijslast algemeen – eerder aanvragen en aanvraagmoment prioriteit’.

X Noot
247

Bijlage voorgang beleid aanpak netcongestie, p. 5, bij de Kamerbrief van 6 oktober 2025, zie: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-1219052.pdf en de beantwoording van de Kamervragen van Kamerleden Bontenbal en Boswijk over woningbouw van 24 november 2025, zie: https://open.overheid.nl/documenten/1cf00ec2-dbe8-4e67-a595-a01164cb0f02/file.

X Noot
248

Zie artikel 9.32, derde lid, onderdelen b en b1, van de Netcode en bijvoorbeeld besluit van 24 april 2025 met ACM/UIT/647092, zie: https://www.acm.nl/system/files/documents/geschilbesluit-equans-liander.pdf.

X Noot
250

Ontwerpbesluit van 13 juli 2023 met kenmerk ACM/UIT/593612, zie: https://www.acm.nl/system/files/documents/ontwerp-codebesluit-prioriteringsruimte-transportverzoeken.pdf.

X Noot
252

Zie: https://www.liander.nl/aansluitingen/soorten-aansluitingen (‘3x35a Met deze 3-fasen aansluiting kunt u: Standaard elektrische huishoudelijke apparaten gebruiken. Elektrisch koken. Meer dan 30 zonnepanelen aansluiten. Een laadpaal plaatsen Een warmtepomp installeren.’), https://www.enexis.nl/aansluitingen/welke-aansluiting-heb-ik-nodig (‘3x35a Deze 3-fasenaansluiting (grote huisaansluiting) is geschikt voor: standaard elektrische huishoudelijke apparaten (zoals een wasmachine en oven) elektrisch koken meer dan 30 zonnepanelen laadpaal warmtepomp’), https://www.stedin.net/aansluiting (‘3x35a Grote huisaansluiting; deze zwaardere 3-fasen aansluiting is geschikt voor apparaten die meer vermogen nodig hebben, zoals een sauna of bubbelbad.’), https://westlandinfra.nl/thuis-kleinzakelijk/aansluiting/stroom-en-gasaansluiting-regelen/soorten-aansluitingen-elektriciteit-en-gas/ (3x35a is een ‘Grote huisaansluiting voor huishoudens zoals bij 3 x 25 A die daarnaast nog apparatuur nodig heeft als een warmtepomp.’), https://coteqnetbeheer.nl/aansluitingen/informatie/type-stroomaansluitingen (‘De 3x35 ampère-aansluiting is een grote huisaansluiting. De standaard-aansluiting is dan niet voldoende, omdat er bijvoorbeeld nog een warmtepomp aanwezig is.’), en https://www.mijnaansluiting.nl/bepalen-benodigde-capaciteit (‘Heeft u bijvoorbeeld een sauna, zwembad, verwarmde vijver of warmtepomp, dan kan een aansluiting van 3x25A niet genoeg zijn. De netbeheerder zal dan de zekeringen moeten vervangen door zwaardere types, bijvoorbeeld 3x35A of 3x50A (de aansluiting wordt ‘verzwaard’)’.

X Noot
253

Er zijn in totaal ongeveer 180.000 3x35A-aansluitingen in Nederland. Dit betekent dat ongeveer 1.800 (1%) woningen zijn aangesloten met een 3x35A-aansluiting.

X Noot
254

Stedin en Liander leggen bijvoorbeeld geen nieuwe éénfase-aansluitingen meer aan voor woningen. Zie: https://www.stedin.net/klantenservice/veelgestelde-vragen/waarom-kan-ik-geen-1x35a-aansluiting-meer-aanvragen en https://www.liander.nl/aansluitingen/soorten-aansluitingen#1-x-35a.

X Noot
256

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Politiedienst (Europol) betreffende de zetel van Europol, zie: https://wetten.overheid.nl/BWBV0001354/1998-11-01.

X Noot
257

NPO verwijst in dit verband ook naar de Verordening (EU) 2024/1083 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU, PbEU 2024, L1083, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32024R1083.

X Noot
258

Verordening (EU) 2023/1804 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU, PbEU 2023, L234, zie: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32023R1804.

X Noot
259

Zie bijvoorbeeld artikel 9.32, derde lid, onderdelen b en b1, van de Netcode en het besluit van 24 april 2025 met kenmerk ACM/UIT/647092.

Naar boven