Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 12 april 2024, kenmerk ACM/UIT/605893 tot wijziging van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder a, juncto artikel 32, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 betreffende de prioriteringsruimte bij transportverzoeken

Zaaknummer: ACM/23/182341

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit

ARTIKEL I

De Netcode elektriciteit wordt gewijzigd als volgt:

A

Voorafgaand aan artikel 7.1 worden in paragraaf 7.1 vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.0a

  • 1. De netbeheerder geeft onder de in artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel a, bedoelde omstandigheden alleen prioriteit bij de toekenning van transportcapaciteit indien:

    • a. een partij om prioriteit verzoekt; en

    • b. de partij die om prioriteit verzoekt voldoet aan de vereisten uit het tweede lid, onderdeel a, of het tweede lid, onderdeel b.

  • 2. De netbeheerder geeft een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, alleen prioriteit:

    • a. voor de functie genoemd in tabel 1, van bijlage 22:

      • 1°. indien de netbeheerder vaststelt dat de verzoekende partij een congestie-verzachter is overeenkomstig de omschrijving in tabel 1 van bijlage 22; en

      • 2°. indien de verzoeker contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder waarin is vastgelegd dat hij zich zal gedragen als congestie-verzachter als bedoeld in de omschrijving in tabel 1, van bijlage 22;

    • b. voor de (sub)functie genoemd in tabel 2 of tabel 3 van bijlage 22:

      • 1°. indien de verzoekende partij aangeeft dat hij een (sub)functie overeenkomstig de omschrijving in tabel 2 of tabel 3, van bijlage 22 uitoefent;

      • 2°. indien de verzoekende partij de in tabel 4, van bijlage 22, genoemde bewijsstukken heeft overgelegd aan de netbeheerder; en

      • 3°. indien de gevraagde transportcapaciteit alleen wordt gebruikt voor de afname van elektriciteit.

  • 3. De in tabel 4, van bijlage 22 bedoelde bestuursverklaring bevat:

    • a. een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is voor de taken in de omschrijving zoals opgenomen per (sub)functie in tabel 2 of tabel 3, van bijlage 22;

    • b. een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is om te starten met de activiteiten of taken als bedoeld in tabel 2 of tabel 3, van bijlage 22, en niet kan starten zonder de gevraagde transportcapaciteit;

    • c. een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de activiteit op korte termijn, na toekenning van de gevraagde transportcapaciteit en, voor zover van toepassing, na de realisatie van de aansluiting, zal starten;

    • d. een verklaring dat de bewijsstukken als bedoeld in tabel 4, van bijlage 22, compleet zijn;

    • e. een verklaring dat de bestuursverklaring naar waarheid is ingevuld; en

    • f. instemming dat de met prioriteit toegekende transportcapaciteit wordt afgenomen indien de verklaring niet naar waarheid is ingevuld en/of indien er sprake is van vervalsing van de bewijsstukken genoemd in tabel 4, van bijlage 22.

  • 4. In aanvulling op het derde lid, bevat de in tabel 4, van bijlage 22, bedoelde bestuursverklaring voor de functie woonbehoefte als bedoeld in tabel 3, van bijlage 22:

    • a. indien er sprake is van kleinschalige andere activiteiten bij de woonfunctie, een deugdelijke motivering dat de kleinschalige andere activiteiten nodig zijn om de woonfunctie te realiseren; en/of

    • b. indien er sprake is van collectieve voorzieningen waarvoor een aansluiting met een totale doorlaatwaarde van groter dan 3x35A nodig is, een deugdelijke motivering dat de collectieve voorziening en de daaraan gekoppelde aansluiting nodig is.

  • 5. De netbeheerder stelt na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en in overleg met de verzoekende partij als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vast of de partij kwalificeert als congestie-verzachter als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en informeert de verzoekende partij daar schriftelijk over.

  • 6. De netbeheerder toetst binnen twintig werkdagen na ontvangst van het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of de verzoekende partij voldoet aan de vereisten uit het tweede lid, onderdeel b.

  • 7. De netbeheerder informeert een verzoekende partij als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, schriftelijk of het verzoek voldoet aan de vereisten uit het tweede lid, onderdeel b.

  • 8. Indien de netbeheerder in zijn verzorgingsgebied per kwartaal bij meer dan 25% van het totaal aantal transportverzoeken zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 een prioriteringsverzoek, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ontvangt, meldt hij dit aan de Autoriteit Consument en Markt. De netbeheerder kan daarop in afstemming met de Autoriteit Consument en Markt besluiten:

    • a. om de toekenning van prioriteit tijdelijk te staken;

    • b. hoe tijdens de periode van staking wordt omgegaan met het toekennen van transportcapaciteit; en

    • c. hoe na een periode van staking, als bedoeld in onderdeel a, de werkwijze waarbij prioriteit wordt toegekend weer wordt gestart.

  • 9. Indien sprake is van een staking als bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, vermeldt de netbeheerder de reden voor het staken en de duur daarvan op de website als bedoeld in artikel 9.8.

Artikel 7.0b

  • 1. De netbeheerder hanteert voor het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998:

    • a. indien het transportverzoek betrekking heeft op gebieden als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, de volgorde van prioriteit als bedoeld in het derde lid; of

    • b. indien het transportverzoek betrekking heeft op andere gebieden, de volgorde op basis van binnenkomst.

  • 2. Indien een aanvrager op basis van artikel 9.6, derde lid, zijn verzoek om het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport wijzigt, blijft zijn initiële plaats bij de volgorde als bedoeld in het eerste lid behouden.

  • 3. De netbeheerder bepaalt de volgorde van prioriteit, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, als volgt:

    • a. verzoeken uit tabel 1 van bijlage 22, aan wie op grond van artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a, door de netbeheerder prioriteit is toegekend hebben de hoogste prioriteit;

    • b. verzoeken uit tabel 2 van bijlage 22, aan wie op grond van artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, door de netbeheerder prioriteit is toegekend hebben de op één na hoogste prioriteit;

    • c. verzoeken uit tabel 3 van bijlage 22, aan wie op grond van artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, door de netbeheerder prioriteit is toegekend hebben de op twee na hoogste prioriteit;

    • d. verzoeken van partijen zonder toegekende prioriteit krijgen geen prioriteit.

  • 4. Voor partijen als bedoeld in het derde lid, onderdelen a tot en met c, geldt dat de netbeheerder bij het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 de volgorde van het moment van toekenning van prioriteit als bedoeld in artikel 7.0a, vijfde en zevende lid, hanteert.

  • 5. Voor partijen als bedoeld in het derde lid, onderdeel d, geldt dat de netbeheerder bij het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 de volgorde op basis van binnenkomst van het transportverzoek hanteert.

  • 6. Voordat de netbeheerder een partij of meerdere partijen op basis van de volgorde het derde lid, een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 doet, toetst de netbeheerder in lijn met artikel 7.0a, zesde lid, eerst alle verzoeken als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, die de netbeheerder heeft ontvangen tot de dag voorafgaand aan het vrijkomen van transportcapaciteit.

Artikel 7.0c

  • 1. Indien de netbeheerder op grond van artikel 7.0b, derde lid, onderdeel a, prioriteit heeft gegeven aan een partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, en deze partij de met de netbeheerder gemaakte contractuele afspraken als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a, vervolgens niet nakomt, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit af.

  • 2. Indien de netbeheerder op grond van artikel 7.0b, derde lid, onderdelen b en c, prioriteit heeft gegeven aan een partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, en vervolgens blijkt dat deze partij in strijd met artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, onjuiste of frauduleuze bewijsstukken heeft overgelegd bij zijn prioriteringsverzoek, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit af.

  • 3. De netbeheerder stelt de partij van wie transportcapaciteit is afgenomen als bedoeld in het eerste en tweede lid, in staat om een nieuw verzoek tot het doen van een aanbod voor het uitvoeren van transport als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en een verzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, in te dienen.

  • 4. De netbeheerder meldt afgenomen transportcapaciteit als bedoeld in het eerste en tweede lid binnen een maand na afname aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 7.0d

De netbeheerder rapporteert jaarlijks uiterlijk op 31 maart over het afgelopen kalenderjaar aan de Autoriteit Consument en Markt over zijn verzorgingsgebied:

  • a. afzonderlijk voor tabel 1 van bijlage 22 en per (sub)functie in tabel 2 en tabel 3, van bijlage 22:

    • 1°. het aantal ontvangen prioriteringsverzoeken;

    • 2°. het aantal toegewezen prioriteringsverzoeken;

    • 3°. het totaal toegewezen transportvermogen; en

    • 4°. het aantal afgewezen prioriteringsverzoeken.

  • b. het totaal aantal transportverzoeken als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 waarvoor de netbeheerder nog geen aanbod voor transportcapaciteit heeft gedaan; en

  • c. de doorlooptijden van de behandeling van prioriteringsverzoeken.

B

In artikel 9.6, eerste lid, wordt in de aanhef na ‘transport’ ingevoegd: ‘, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,’.

C

Artikel 9.6, vijfde lid, komt te vervallen.

D

Na bijlage 21, wordt Bijlage 22 toegevoegd, luidend:

Bijlage 22. bij artikel 7.0a:

Tabel 1 – categorie 1 ‘congestie-verzachters’

Functie

Omschrijving

Congestie-verzachter

Een congestie-verzachter is een partij waarvan de netbeheerder vaststelt, gebaseerd op de zo actueel mogelijke gegevens uit Bijlage 14, eerste lid, dat het toekennen van transportcapaciteit aan deze partij ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit, als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, voor overige partijen toeneemt en niet leidt tot toename van congestie in het net van een andere netbeheerder

Tabel 2 – categorie 2 ‘veiligheid’

Functie

Subfunctie

Omschrijving

Noodhulp

Brandweer

Brandweerdiensten namens de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s en voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 25 van de Wet veiligheidsregio’s

Ambulanceposten

De Regionale Ambulancevoorziening als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancevoorziening die voorziet in ambulancezorg en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen

Meldkamers

Degene die verantwoordelijk is voor meldkamers als bedoeld in artikel 25a van de Politiewet 2012 en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 25b van de Politiewet 2012

Politie en defensie

Politie

De politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Politiewet 2012 en voor zover dat nodig is in verband met de taakuitoefening als bedoeld in de Politiewet 2012

Krijgsmacht

Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 4 van de Politiewet 2012 of artikel 97 van de Grondwet

Veiligheidsdiensten

AIVD

De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017

MIVD

De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017

NCTV

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid als bedoeld in artikel 2 van de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid

Justitie en gevangeniswezen

Rechtspraak

Gerechtsgebouwen als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening van de rechtspraak als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie

Penitentiaire inrichtingen

Penitentiaire inrichtingen als bedoeld in artikel 3 van de Penitentiaire beginselenwet en voor zover dat nodig is om te voldoen aan de taakuitoefening in de Penitentiaire beginselenwet

Justitiële jeugdinrichtingen

Justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de artikelen 3a, 3b en 3c van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en voor zover dat nodig is om te voldoen aan de taakuitoefening in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

Instellingen voor forensische zorg

Instellingen die voorzien in forensische zorg als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2 van de Wet forensische zorg en voor zover dat nodig is om te voldoen aan de taakuitoefening in de Wet forensische zorg

Dienst Vervoer en Ondersteuning

De Dienst Vervoer en Ondersteuning van Dienst Justitiële inrichtingen en voor zover dat nodig is ter ondersteuning van de rechtspraak en het gevangeniswezen

Waterbeheer

Waterschappen

Het waterschap dat is aangewezen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Waterschapswet

Derden belast met waterbeheer

Een partij die grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Omgevingswet, door een waterschap is belast met de exploitatie van de zuivering van het stedelijk afvalwater en voor zover dat nodig is voor de uitvoering van die taak

Acute gezondheidszorg

Traumacentra

Ziekenhuizen die zijn aangewezen op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Medisch-specialistische acute zorg

Aanbieders van medisch-specialistische zorg als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet toetreding zorgaanbieders en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Regionale Ambulancevoorzieningen

Regionale Ambulancevoorzieningen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Huisartsenzorg in huisartsenposten

Huisartsenzorg in huisartsenposten en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Gemeentelijke gezondheidsdiensten

Gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Uitbesteedde taken van Gemeentelijke gezondheidsdiensten

Een partij die op grond van artikel 14, vierde lid van de Wet publieke gezondheid is belast met de taken van gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Acute geestelijke gezondheidszorg

Aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Apotheken die in de avond nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden

Apotheken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel oo, van de Geneesmiddelenwet en voor zover dat nodig is om te voorzien in acute zorg als bedoeld in artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Tabel 3 – categorie 3 ‘basisbehoeften’

Functie

Subfunctie

Omschrijving

Openbare drinkwatervoorziening

Het drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet en voor zover dat nodig is om te voldoen aan de wettelijke taak uitoefening als bedoeld in artikel 7 van de Drinkwaterwet

Onderwijs

Primair onderwijs

Primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op primair onderwijs en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet op primair onderwijs

Voortgezet onderwijs

Voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet voorgezet onderwijs 2020

Speciaal onderwijs

Speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in Titel I en Titel II van de Wet op de expertisecentra

Middelbaar beroepsonderwijs

Middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.3.1 en artikel 1.3.2 van de Wet Educatie en beroepsonderwijs en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Woonbehoefte

Een partij die voorziet in woonbehoefte met woonvoorzieningen met een maximale doorlaatwaarde van 3x35A, inclusief collectieve voorzieningen die direct zijn gekoppeld aan de woonbehoefte en andere kleinschalige, onlosmakelijk verbonden activiteiten

Warmtevoorziening

Warmtelevering met vergunningplicht

Een partij met een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Warmtewet en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transporteren en/of leveren van warmte aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld in Tabel 2 en Tabel 3 van deze Bijlage

Warmtelevering zonder vergunningplicht

Een partij die is vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet, en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transporteren en/of leveren van warmte aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld in Tabel 2 en Tabel 3 van deze Bijlage

Warmtenetbeheer

Een partij die zich bezighoudt met het beheren, aanleggen of onderhouden van een warmtenet als bedoeld in de Warmtewet en warmte over dat net transporteert voor ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld Tabel 2 en Tabel 3 van deze Bijlage

Gasnetten

De gasnetbeheerder als bedoeld in artikel 2 van de Gaswet en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transport van gas aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld Tabel 2 en Tabel 3 van deze Bijlage

Tabel 4 – benodigde bewijsstukken per (sub)functie in categorie 2 en 3

(Sub)functie

Benodigde bewijsstukken per (sub)functie

Brandweer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de Veiligheidsregio als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand is, waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84.25 (brandweer)

Ambulanceposten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de Regionale Ambulancevoorziening die is aangewezen op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86.925 (ambulancediensten en centrale posten)

Meldkamers

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet 2012

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84.24 (politie)

Politie

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet 2012

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84.24 (politie)

Krijgsmacht

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bevoegde bestuurder van de Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine

AIVD

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bevoegde bestuurder van de AIVD

MIVD

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bevoegde bestuurder van MIVD

NCTV

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bevoegde bestuurder van de NCTV

Rechtspraak

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84.23.1 (rechtspraak)

Penitentiaire inrichtingen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, een door de Minister van Rechtsbescherming aangewezen inrichting is als bedoeld in artikel 3 van de Penitentiaire beginselenwet

Justitiële jeugdinrichtingen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen particuliere of rijksinrichting is als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

Instellingen voor forensische zorg

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, een door de Minister van Rechtsbescherming aangewezen rijkinstelling of private instelling is als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2 van de Wet forensische zorg

Dienst Vervoer en Ondersteuning

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de directeur-generaal van de Dienst Justitiële Inrichtingen

Waterbeheer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 84.11 (algemeen overheidsbestuur) of 84.12 (openbaar bestuur op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en welzijn)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij als waterschap is ingesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet

Derden belast met waterbeheer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is

– Een verklaring namens het waterschap waaruit blijkt dat het waterschap taken heeft uitbesteedt aan de verzoekende partij

Traumacentra

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder dan één maand is, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg)

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

– Een document waaruit de aanwijzing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen blijkt

Medisch-specialistische acute zorg

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

– Een afschrift van een toelatingsvergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders

Regionale Ambulancevoorzieningen

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de Regionale Ambulancevoorziening die is aangewezen op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86.925 (ambulancediensten en centrale posten

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Huisartsenzorg in huisartsenposten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg)

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

– Een bewijs van melding als bedoeld in artikel 2 van de Wet toetreding zorgaanbieders

Gemeentelijke gezondheidsdiensten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg)

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

Uitbesteedde taken van Gemeentelijke gezondheidsdiensten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg)

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

– Een document namens betrokken burgemeesters en wethouders waaruit blijkt dat de verzoekende partij is belast met de taken van gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid

Acute geestelijke gezondheidszorg

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 86 (gezondheidszorg)

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

– Een bewijs van melding als bedoeld in artikel 2 van de Wet toetreding zorgaanbieders

Apotheken die in de avond nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 47.73 (apotheken)

– Een crisisplan als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg

– Een bewijs dat de verzoekende partij is geregistreerd in het register van gevestigde apotheken van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

Openbare drinkwatervoorziening

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 36.00 (winning en distributie van water)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij door de Minister van Infrastructuur en Milieu is aangewezen als drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 5 van de Drinkwaterwet voor de taakuitoefening in de Drinkwaterwet

Primair onderwijs

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 85.2 (primair en speciaal onderwijs; SBI 85.20 (primair en speciaal onderwijs); SBI 85.20.1 (basisonderwijs voor leerplichtigen); SBI 85.20.2 (speciaal basisonderwijs); SBI 85.20.3 (speciaal onderwijs in expertisecentra); SBI 85.2 (primair en speciaal onderwijs)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

Voortgezet onderwijs

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI SBI 85.31 (algemeen vormend voortgezet onderwijs); SBI 85.31.1 (havo en vwo); SBI 85.31.2 (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs); SBI 85.31.3 (praktijkonderwijs); SBI 85.31.4 (brede scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

Speciaal onderwijs

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 85.20 (primair en speciaal onderwijs); SBI 85.20.2 (speciaal basisonderwijs); SBI 85.20.3 (speciaal onderwijs in expertisecentra)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

Middelbaar beroepsonderwijs

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 85.32.1 (middelbaar beroepsonderwijs)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is geregistreerd als erkende instelling in het register Registratie Instellingen en Opleidingen, waarbij gegevens van de partij overeen dienen te komen met de informatie uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

Woonbehoefte

– Een verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet, voor de realisatie van woonbehoefte

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend, waarbij het uittreksel bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij aan wie de omgevingsvergunning is verleend en die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Voor zover de partij die om prioriteit verzoekt bij de woonbehoefte een koppeling maakt met ondergeschikte en kleinschalige andere activiteiten dan woonbehoefte en/of een collectieve voorziening realiseert: een aanvullende bestuursverklaring als bedoeld artikel 7.0a, vierde lid, en een bewijsstuk waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de koppeling tussen de woonbehoefte en de kleinschalige andere functie nodig is voor de realisatie van het woonproject en/of de aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3x35A nodig is voor het realiseren van de collectieve voorziening.

Warmtelevering met vergunningplicht

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35.11.1 (productie en distributie van stoom, warm water en gekoelde lucht); SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water) of SBI 35.14 (handel in elektriciteit en in gas via leidingen)

– Een afschrift van de vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Warmtewet

– Een afschrift van de melding op grond van artikel 40 van de Warmtewet

Warmtelevering zonder vergunningplicht

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35.11.1 (productie en distributie van stoom, warm water en gekoelde lucht); SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water) of SBI 35.14 (handel in elektriciteit en in gas via leidingen)

– Een bewijsstuk waaruit blijkt dat artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet van toepassing is

– Een afschrift van de melding op grond van artikel 40 van de Warmtewet

Warmtenetbeheer

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35.11.1 (productie en distributie van stoom, warm water en gekoelde lucht) of SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water)

– Een bewijs waaruit blijkt dat de verzoekende partij zich bezighoudt met het beheer, de aanleg of het onderhoud van een warmtenet als bedoeld in de Warmtewet en warmte over dat net transporteert

Gasnetten

– Bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, onderdelen a tot en met f, namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt, waarbij de bestuurder overeenkomt met de bestuurder op het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

– Uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, dat bij het indienen van het prioriteringsverzoek als bedoeld in artikel 7.0a, eerste lid, onderdeel a, niet ouder is dan één maand, en waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is en dat de verzoekende partij geregistreerd staat met SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water)

– Een document waaruit blijkt dat de verzoekende partij is aangewezen als gasnetbeheerder op grond van artikel 2 van de Gaswet

ARTIKEL II

Artikel I treedt in werking op 1 oktober 2024.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 april 2024

Autoriteit Consument en Markt, namens deze, M.R. Leijten Bestuurslid

Als u rechtstreeks belanghebbende bent, kunt u tegen dit besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het postadres is: College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Het beroepschrift moet binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt zijn ontvangen. Het beroepschrift moet zijn ondertekend en moet ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening en een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht bevatten. Voorts moet het beroepschrift de gronden van het beroep bevatten en dient een afschrift van het bestreden besluit te worden meegezonden.

TOELICHTING

1 Samenvatting

  • 1. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) wijzigt met dit besluit ambtshalve de Netcode elektriciteit (hierna: Netcode). Dit besluit verplicht de landelijke en regionale netbeheerders elektriciteit (hierna: netbeheerders) om, in afwijking van het ‘first come, first served’ beginsel (hierna: FCFS), het in dit besluit vastgestelde prioriteringskader en prioriteringsproces toe te passen in congestiegebieden. Transportverzoeken van partijen die zijn opgenomen in het prioriteringskader in dit besluit kunnen prioriteit krijgen bij de toekenning van transportcapaciteit door de netbeheerder.

  • 2. Op veel plaatsen in Nederland is op dit moment sprake van transportschaarste. Omdat binnen FCFS geen onderscheid wordt gemaakt tussen partijen die een transportverzoek hebben ingediend, kan de toepassing van FCFS ervoor zorgen dat grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen minder snel worden gerealiseerd bij transportschaarste. Dergelijke belangen krijgen binnen de FCFS systematiek namelijk geen prioriteit. Dat past de ACM aan met dit besluit. Het is namelijk onwenselijk dat transportschaarste in de weg staat aan het realiseren van grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen. Dit is ook geconstateerd in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (hierna: het LAN), waarin wordt opgeroepen om partijen die een groot algemeen belang dienen prioriteit te geven, en diverse maatschappelijke debatten.

  • 3. Het prioriteringskader in dit besluit is vormgegeven langs de lijnen van reeds bestaand en rechtmatig onderscheid tussen (groepen) afnemers dat volgt uit de Europese energiewetgeving en -rechtspraak. Het daaruit volgende prioriteringskader zorgt ervoor dat de wachtrij voor transportverzoeken op een andere manier wordt geordend dan het geval zou zijn bij de toepassing van FCFS. Partijen die een groot algemeen belang dienen krijgen namelijk prioriteit boven andere partijen. De ACM merkt op dat dit besluit geen betrekking heeft op reeds toegekende transportrechten van aangeslotenen. De ACM wijst er verder op dat alternatieve transportrechten en congestiemanagementcontracten los van dit besluit een mogelijkheid kunnen bieden aan partijen om op (dal)momenten het elektriciteitsnet te gebruiken.

  • 4. In hoofdstuk 2 licht ACM de aanleiding van dit besluit toe. In hoofdstuk 3 beschrijft de ACM de gevolgde procedure van de codewijziging. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en uitgangspunten van het wettelijk kader. In hoofdstuk 5 gaat de ACM in op de inhoudelijke wijzigingen van dit besluit. Vervolgens gaat de ACM in hoofdstuk 6 in op het prioriteringskader. In hoofdstuk 7 toetst de ACM dit besluit aan de belangen zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet).

  • 5. Bijlage 1 bij dit besluit bevat het relevante wettelijk kader waar in hoofdstuk 4 naar wordt verwezen.

  • 6. Bijlage 2 bij dit besluit bevat de reactie van de ACM op de 78 zienswijzen die de ACM heeft ontvangen op het ontwerpbesluit. Deze bijlage noemt de ACM hierna de zienswijzenbijlage.

2 Aanleiding

  • 7. Dit besluit verplicht de netbeheerders om in congestiegebieden bij de toekenning van transportcapaciteit, zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de E-wet, af te wijken van FCFS. Dit besluit schrijft voor welke partijen in aanmerking kunnen komen voor prioriteit bij het verkrijgen van transportcapaciteit en op welke wijze het prioriteringsproces is vormgegeven.

  • 8. De Netcode schrijft voor dat netbeheerders verzoeken om transportcapaciteit toekennen op basis van de volgorde van binnenkomst. Deze werkwijze (FCFS) is een uitwerking van de non-discriminatieverplichting uit artikel 24, derde lid, van de E-wet. Hoewel FCFS in principe goed werkt indien er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is, kan het bij transportschaarste tot gevolg hebben dat partijen die een belangrijke bijdrage leveren aan grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen niet of laat toegang krijgen tot het net. Dit is onwenselijk omdat transportschaarste zo in de weg staat aan de realisatie van deze grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen. De ACM geeft partijen die een groot algemeen belang dienen daarom een prioriteringsmogelijkheid via het prioriteringskader in dit besluit. Deze prioritering vindt plaats op basis van de door deze partijen in het algemeen belang uitgevoerde activiteiten. Daarnaast schrijft dit besluit voor hoe het prioriteringsproces is vormgegeven.

  • 9. Met dit besluit geeft de ACM tevens opvolging aan een van de acties genoemd onder 2.4 van het LAN, waarin de “sterke wens” van de bij het LAN betrokken partijen is opgenomen “om in congestiegebieden voorrang te kunnen verlenen aan transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen”.1 In het maatschappelijk debat is deze wens ook regelmatig uitgesproken, onder meer door provincies, gemeenten, Kamerleden en netbeheerders.2 Ook uit bijna alle zienswijzen die partijen hebben ingediend op het ontwerpbesluit blijkt dat afwijken van FCFS wenselijk is (zie paragraaf 4.1.2 van de zienswijzenbijlage).

  • 10. De mogelijkheid die dit besluit biedt, beperkt zich tot het prioriteren van transportverzoeken in congestiegebieden, zoals bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, van de Netcode. Er kan namelijk alleen in die gebieden sprake zijn van een opgebouwde wachtrij van partijen die om transportcapaciteit verzoeken.

  • 11. Voor de volledigheid wijst de ACM er op dat dit besluit niet vastlegt hoe netbeheerders dienen te handelen bij aansluitverzoeken. Uit de huidige wet- en regelgeving volgt dat netbeheerders aansluitverzoeken non-discriminatoir dienen te behandelen en binnen vastgestelde maximum termijnen de aansluiting dienen te realiseren. De FCFS methodiek is daarvoor niet wettelijk voorgeschreven. Netbeheerders kunnen het non-discriminatie beginsel bij aansluitverzoeken dus op een andere manier invullen. Daarbij wijst de ACM er op dat de aansluittermijn netbeheerders alleen verplicht om een aansluiting te realiseren binnen de daartoe gestelde termijn. Zolang netbeheerders deze termijnen halen, kunnen zij bepaalde partijen prioriteit geven, bijvoorbeeld met het oog op synergievoordelen door aansluitwerkzaamheden te combineren of de prioritaire status van een partij op basis van het onderhavige besluit. In deze situatie handelt de netbeheerder in lijn met het non-discriminatie beginsel zolang de netbeheerder de overige aansluitingen binnen de desbetreffende aansluitcategorie binnen de termijn realiseert. De ACM moedigt de netbeheerders aan om van deze ruimte gebruik te maken.

3 Procedure

  • 12. Dit besluit betreft een ambtshalve wijziging van de Netcode op grond van de artikelen 31, eerste lid, onder a, en 32, tweede lid, van de E-wet.

  • 13. Op 3 maart 2022 heeft de ACM aangekondigd onderzoek te gaan doen naar prioriteringsmogelijkheden bij het toekennen van transportcapaciteit voor partijen die een positieve bijdrage leveren aan de energietransitie.3

  • 14. Op 21 december 2022 is het LAN gepubliceerd. Het LAN is opgesteld in opdracht van de Minister voor Klimaat en Energie en bevat verschillende acties om de huidige netcongestieproblemen te verzachten. Het LAN is opgesteld in samenwerking met en wordt onderschreven door veel partijen: het Rijk, het Interprovinciaal overleg (hierna: IPO), de provincies Limburg en Noord-Brabant, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), NBNL, de Vereniging voor Energie, Milieu en Water, Energie Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie, Nationaal Programma Energie Strategie, VNO-NCW, CES – cluster Rotterdam-Moerdijk, CES – cluster Chemelot, CES – cluster 6 en de ACM. Het LAN heeft dus een breed maatschappelijk draagvlak. Zoals is opgemerkt in randnummer 9 bestaat bij de bij het LAN betrokken partijen een sterke wens om in congestiegebieden voorrang te kunnen verlenen aan partijen die een groot algemeen belang dienen.

  • 15. Op 2 maart 2023 heeft de ACM aangekondigd dat zij maatschappelijk prioriteren door netbeheerders mogelijk gaat maken en dat zij daartoe op eigen initiatief een codewijziging zal starten.4 Die codewijziging komt tot stand met dit besluit.

  • 16. De ACM heeft in aanloop naar de totstandkoming van het (ontwerp)besluit verschillende gesprekken gevoerd met TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT), Enexis Netbeheer B.V. (hierna: Enexis), Liander N.V. (hierna: Liander), Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin), Westland Infra Netbeheer B.V. (hierna: Westland), NBNL, het IPO, de VNG, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) en verschillende decentrale overheden over de invulling en juridische haalbaarheid van een maatschappelijk prioriteringskader.

  • 17. De ACM heeft op 13 april 2023 informatieverzoeken gestuurd naar de netbeheerders over (1) het effect van prioriteren op de door congestiemanagement vrijgekomen ruimte; (2) de noodzaak om capaciteit te reserveren voor potentiële maatschappelijk belangrijke aanvragen; en (3) het effect van prioriteren op de aansluittermijnen.

  • 18. Coteq Netbeheer B.V., Stedin, TenneT en Westland hebben dit informatieverzoek op 3 mei 2023 beantwoord. Enexis, Liander en N.V. Rendo hebben dit informatieverzoek op 4 mei 2023 beantwoord.

  • 19. Uit de beantwoording van de informatieverzoeken blijkt dat er, volgens netbeheerders, door de toepassing van congestiemanagement waarschijnlijk een beperkte hoeveelheid transportcapaciteit vrijkomt. Verder stellen netbeheerders dat zij geen capaciteit reserveren voor categorieën afnemers, maar blijkt tegelijkertijd dat zij rekening houden met de geschatte elektriciteitsvraag van toekomstige kleinverbruikers, waaronder woningbouw, op basis van onder meer prognoses van (lokale) overheden. Dit noemen (regionale) netbeheerders autonome groei. Tot slot blijkt dat netbeheerders de behandeling van aansluit- en transportverzoeken als gescheiden trajecten zien en een expliciete prioritering van aansluitverzoeken niet noodzakelijk is om te (kunnen) prioriteren bij transportverzoeken. Netbeheerders verschillen van mening over de vraag of voorrang bij transport ook voorrang bij aansluitingen zou moeten betekenen.

  • 20. Op 30 maart 2023, 11 april 2023, 26 april 2023, 11 mei 2023 en 30 mei 2023 heeft de ACM gesprekken gevoerd met EZK, het IPO, de VNG en NBNL over de ontwikkeling en vaststelling van een prioriteringskader met partijen die een groot algemeen belang dienen. De provincies Noord-Holland, Noord-Brabant en de gemeente Amsterdam zijn eveneens betrokken bij deze gesprekken vanuit het IPO en de VNG. De betrokkenheid van deze partijen hangt daarnaast samen met hun rol bij het LAN en onderliggende regionale taakgroepen transportschaarste. De ACM heeft de voornoemde overheden actief betrokken bij het opstellen van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit, onder meer om invulling te geven aan het criterium van een groot algemeen belang zoals genoemd in het LAN. Op deze wijze heeft de ACM tevens de motie Kröger/Thijssen van 18 april 20235 betrokken in haar besluitvorming, aangezien daarin wordt opgeroepen om medeoverheden een belangrijke rol te geven bij het prioriteringskader.

  • 21. De ACM merkt ten aanzien van die motie op dat daarin ook wordt gevraagd om de Tweede Kamer een rol te geven bij het formuleren van een prioriteringskader. De ACM begrijpt deze oproep, maar wijst erop dat een verdergaande rol dan (de)centrale overheden hebben gehad bij het opstellen van het concept priorteringskader in strijd kan zijn met de Europese onafhankelijkheidseisen voor toezichthouders, zoals uitgelegd in de Europese zaken Europese Commissie/België en Europese Commissie/Duitsland.6 De Minister van Klimaat en Energie heeft specifiek ten aanzien van dit besluit een vergelijkbaar standpunt ingenomen.7 Deze interpretatie over de onafhankelijkheid van de ACM volgt ook uit een uitspraak van 20 juni 2023 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb).8

  • 22. Op basis van de in randnummer 20 genoemde gesprekken zijn twee concept prioriteringskaders opgesteld. Een ‘eerste’ prioriteringskader waarbinnen een beperkt aantal categorieën en activiteiten onder strikte voorwaarden voorrang kunnen krijgen bij transportverzoeken en waarbij vooraf een weging is aangebracht tussen de verschillende categorieën. Daarnaast is een ‘tweede’ kader opgesteld waarin sprake is van meer categorieën. Bij dit kader kunnen nog steeds een relatief beperkt aantal categorieën en activiteiten voorrang krijgen en is er veel ruimte voor lokale overheden om invloed uit te oefenen op de prioritering en weging van functies bij de prioritering binnen categorieën.

  • 23. Op 16 juni 2023 heeft NBNL op verzoek van de ACM een botsproef georganiseerd. In de botsproef is de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van beide prioriteringskaders onderzocht op basis van meerdere praktijkcasussen. EZK, het IPO, de provincies Noord-Brabant, Noord-Holland en Flevoland, de VNG, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, NBNL, TenneT, Stedin, Liander, Enexis en de ACM hebben deelgenomen aan deze botsproef. De ACM heeft de uitkomsten van deze botsproef vervolgens op 20 en 23 juni 2023 besproken met het IPO, de VNG, NBNL, EZK, de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam. Hierbij is vastgesteld dat het ‘eerste’ prioriteringskader praktisch beter werkbaar en uitvoerbaar bleek dan het ‘tweede’ prioriteringskader, omdat het ‘eerste’ prioriteringskader strakker afbakent welke partijen een groot algemeen belang dienen.9 De ACM heeft het eerste prioriteringskader daarom als uitgangspunt genomen in het ontwerpbesluit.

  • 24. Op 13 juli 2023 heeft de ACM het ontwerpbesluit over het onderhavige prioriteringskader gepubliceerd op haar website. Als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft de ACM het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. De terinzagelegging is gemeld in de Staatscourant van 13 juli 2023. De ACM heeft betrokken partijen tot en met 5 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen op het ontwerpbesluit kenbaar te maken. Binnen deze termijn heeft de ACM 78 zienswijzen ontvangen. De ACM heeft de zienswijzen op 31 oktober 2023 op haar website gepubliceerd.10 De ACM verwijst naar bijlage 2 bij dit besluit voor haar reactie op de zienswijzen.

  • 25. In aanloop naar de vaststelling van het definitieve besluit heeft de ACM op 12 december 2023 en 15 februari 2024 overleg gevoerd met NBNL en de netbeheerders.11 In deze overleggen is gesproken over de praktische inrichting van het prioriteringsproces en de benodigde implementatiestappen om onderhavig besluit zo spoedig mogelijk na publicatie in werking te laten treden. De ACM heeft (de)centrale overheden niet betrokken in de periode tussen het ontwerpbesluit en het vaststellen van het definitieve besluit, onder meer met het oog op haar onafhankelijke positie (zie ook randnummer 21).

  • 26. De ACM is van mening dat dit besluit geen technische voorschriften bevat als bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/1535 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij. Om die reden zijn de voorwaarden in dit besluit niet in ontwerp ter notificatie aangeboden aan de Europese Commissie.

4 Wettelijk kader

  • 27. De ACM is op basis van artikel 59, zevende lid, onderdeel a, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (hierna: Elektriciteitsrichtlijn) bevoegd om regels goed te keuren of vast te stellen over de toegang tot de netten. De ACM stelt op grond van artikel 36 van de E-wet, regelgeving vast voor de elektriciteitsmarkt. Dit besluit betreft een ambtshalve wijziging van de Netcode op grond van de artikelen 31, eerste lid, onder a, en 32, tweede lid, van de E-wet.

  • 28. Het recht op transport, zoals bedoeld in artikel 24 van de E-wet, is onderdeel van de Nederlandse uitwerking van het Europese recht op nettoegang. De ACM is bevoegd de voorwaarden over het recht op transport vast te stellen. Daarmee is de ACM ook bevoegd de voorwaarden voor de volgorde van het toekennen van het recht op transport vast te stellen.

  • 29. Bij de vaststelling van deze voorwaarden dient de ACM de belangen als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van de E-wet in acht te nemen. Dit betreffen de belangen van netbeheerders en afnemers en de concrete weging van deze belangen in het kader van het onderhavige besluit. Voor dit besluit is met name het non-discriminatie beginsel van belang.

  • 30. Het non-discriminatie beginsel is een belangrijk uitgangspunt binnen het Europese recht op toegang zoals opgenomen in artikel 6, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn12 en het Nederlandse transportrecht, zoals opgenomen in artikel 24, derde lid, van de E-wet. Over het recht op non-discriminatoire toegang tot netten oordeelde het Europese Hof in de zaak Fondul:

    • 70 Artikel 32, lid 1, van richtlijn 2009/72, dat verlangt dat de staat bij de organisatie van de toegang tot het net op niet-discriminerende wijze te werk gaat, vormt een bijzondere uitdrukking van het algemene gelijkheidsbeginsel (zie naar analogie arrest van 29 september 2016, Essent Belgium, C‑492/14, EU:C:2016:732, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    • 71 Volgens vaste rechtspraak vereist het discriminatieverbod dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij een dergelijk verschil objectief gerechtvaardigd is (arrest van 29 september 2016, Essent Belgium, C‑492/14, EU:C:2016:732, punt 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    • 72 Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd indien het berust op een objectief en redelijk criterium, namelijk wanneer het verband houdt met een door de betrokken wetgeving nagestreefd wettelijk toelaatbaar doel, en dit verschil in verhouding staat tot het met de betrokken behandeling nagestreefde doel (arrest van 29 september 2016, Essent Belgium, C‑492/14, EU:C:2016:732, punt 81 en aldaar aangehaalde rechtspraak).13

  • 31. Het non-discriminatie beginsel vereist dus dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld, tenzij een verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is. Verschillen in behandeling zijn gerechtvaardigd als die zijn gebaseerd op een objectief en redelijk criterium, dat is gekoppeld aan de doelen die de Europese energiewetgeving nastreeft (zie paragraaf 6.3.1). Onder Europese energiewetgeving verstaat de ACM de Europese interne markt regels voor elektriciteit en gas. Daarnaast is van belang dat het verschil in behandeling in verhouding staat tot het doel dat met het verschil in behandeling wordt beoogd (zie paragraaf 6.3.2). Dit wordt ook wel het evenredigheidsbeginsel genoemd. Op basis van dit beginsel dient te worden getoetst of het verschil in behandeling “geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is [...].”14

  • 32. Het Europese recht op non-discriminatoire toegang tot elektriciteitsnetten is in Nederland geïmplementeerd via een non-discriminatoir aansluit- en transportrecht in de artikelen 23 en 24 van de E-wet. Voor dit besluit is het transportrecht uit artikel 24 van de E-wet van belang. Uit jurisprudentie van het CBb volgt dat dit artikel ten aanzien van de toegang tot netten moet borgen dat sprake is van “een systeem van non-discriminatoire toewijzing en – in geval van schaarste – verdeling van transportcapaciteit”.15 De Europese uitleg van het non-discriminatie beginsel is daarom eveneens relevant binnen artikel 24 van de E-wet.

  • 33. De ACM heeft het prioriteringskader in onderhavig besluit opgesteld binnen de lijnen van bestaand en rechtmatig onderscheid dat tussen verschillende (groepen) afnemers kan worden gemaakt op basis Europese non-discriminatie beginsel bij nettoegang. Daarbij haakt de ACM aan bij de Europese interne markt regels voor elektriciteit en gas. De opzet en uitleg van deze regels is vergelijkbaar ten aanzien van nettoegang en non-discriminatie. De ACM verwijst voor een uitgebreide toelichting bij de toepassing van het non-discriminatie beginsel naar paragraaf 6.3.

5 Wijzigingen Netcode

  • 34. De ACM licht in dit hoofdstuk toe welke onderdelen van de Netcode zij wijzigt.

  • 35. Met dit besluit worden artikelen 7.0a tot en met 7.0d en Bijlage 22 toegevoegd aan de Netcode.

  • 36. Met de toevoeging van onder meer artikel 7.0b, eerste en tweede lid, aan de Netcode en het laten vervallen van artikel 9.6, vijfde lid, van de Netcode, worden de bepalingen die betrekking hebben op de volgorde van de toekenning van de verzochte transportcapaciteit geclusterd onder één hoofdstuk in de Netcode.

  • 37. Met de toevoeging van artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel a, van de Netcode, worden netbeheerders verplicht om in congestiegebieden het met onderhavig besluit vastgestelde prioriteringskader toe te passen. Buiten congestiegebieden geldt de toepassing van FCFS (artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel b, van de Netcode). Met artikel 7.0b, tweede lid, van de Netcode, blijft behouden dat aangepaste transportverzoeken in verband met artikel 9.6, derde lid, van de Netcode, niet worden beschouwd als een nieuw transportverzoek. Dit was reeds in artikel 9.6, vijfde lid, van de Netcode opgenomen en betreft geen inhoudelijke wijziging. Ook de toevoeging van de verwijzing naar artikel 24, eerste lid, van de E-wet in artikel 9.6, eerste lid, van de Netcode, betreft slechts een verduidelijking en geen inhoudelijke wijziging.

  • 38. Met het ingevoegde artikel 7.0a wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de limitatief opgesomde partijen uit Bijlage 22, Tabel 1 tot en met 3, van de Netcode in aanmerking kunnen komen voor prioriteit. Het artikel legt vast aan welke voorwaarden een partij dient te voldoen, hoe de partij aan de netbeheerder dient aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden en binnen welke termijn de netbeheerder prioriteringsverzoeken toetst. Ook wordt met het ingevoegde artikel 7.0a, achtste lid, vastgelegd dat de netbeheerder contact opneemt met de ACM indien de netbeheerder bij meer dan 25% van zijn transportverzoeken een prioriteringsverzoek ontvangt. Indien daartoe aanleiding is, past de netbeheerder het prioriteringskader in deze situatie tijdelijk niet toe. In afstemming met de ACM wordt besloten of de netbeheerder het prioriteringskader tijdelijk niet toepast, hoe de netbeheerder omgaat met het toekennen van transportcapaciteit gedurende die periode en hoe het prioriteringsproces vervolgens weer wordt gestart. Indien hiertoe wordt besloten, communiceert de netbeheerder hierover op de in artikel 9.8 bedoelde website (zie artikel 7.0a, negende lid). Zoals verder wordt toegelicht in randnummer 118 wordt met het ingevoegde artikel 7.0a, achtste lid, ondervangen dat tijdig kan worden ingegrepen als de toepassing van het prioriteringskader tot problemen leidt of indien er een vermoeden is van (grootschalige) fraude. Voor een gedetailleerde beschrijving verwijst de ACM naar paragraaf 6.2.

  • 39. Uit artikel 7.0a, tweede lid, en Tabel 1 tot en met 3 van Bijlage 22 bij de Netcode, volgt welke limitatief opgesomde partijen een prioriteringsverzoek kunnen indienen bij de netbeheerder. Voor een gedetailleerde beschrijving verwijst de ACM naar paragraaf 6.1. Een partij die in aanmerking wil komen voor prioriteit dient te voldoen aan alle in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel a of b, gestelde voorwaarden. Daarbij wijst de ACM erop dat fraude met bewijsstukken onder voorwaarden strafbaar is. Voor een gedetailleerde beschrijving verwijst de ACM naar paragraaf 6.2.

  • 40. De netbeheerder neemt alleen complete prioriteringsverzoeken in behandeling. Bij de beoordeling en behandeling van prioriteringsverzoeken dient netbeheerder het in artikel 7.0a voorgeschreven proces te volgen. Behalve voor categorie 1, congestie-verzachters, waarvoor geen vaste termijnen gelden, houdt dit in dat de netbeheerder binnen maximaal 20 werkdagen na ontvangst van een prioriteringsverzoek toetst of de bewijsstukken compleet zijn en of aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, wordt voldaan. Dit betekent onder meer dat de verzoekende partij dient te beschikken over alle in Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode genoemde bewijsstukken en een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, aan de netbeheerder dient te overleggen. Indien wordt voldaan aan de in artikel 7.0a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarden, kent de netbeheerder prioriteit toe aan deze partij en schuift het transportverzoek van de betreffende partij naar voren in de wachtrij voor transportverzoeken. De netbeheerder informeert partijen schriftelijk over of het prioriteringsverzoek voldoet aan de met onderhavig besluit vastgestelde prioriteringsvoorwaarden. Dit wordt vastgelegd in artikel 7.0a, vijfde en zevende lid, van de Netcode. Voor een gedetailleerde beschrijving van het prioriteringsproces verwijst de ACM naar paragraaf 6.2.

  • 41. Bij de ordening van de wachtrij voor transportverzoeken geldt dat toegekende prioriteringsverzoeken van partijen in categorie 1 congestie-verzachters (Tabel 1 in Bijlage 22) de hoogste prioriteit krijgen, vervolgens categorie 2 veiligheid (Tabel 2 in Bijlage 22) en daarna categorie 3 basisvoorzieningen (Tabel 3 in Bijlage 22). Na de geprioriteerde partijen komen niet- geprioriteerde partijen, dat wil zeggen partijen die geen prioriteringsverzoek hebben ingediend of van wie het prioriteringsverzoek is afgewezen. Deze volgorde van behandeling bij de toekenning van transportcapaciteit wordt vastgelegd in artikel 7.0b, derde lid, van de Netcode. Binnen de categorieën geldt tussen partijen FCFS. Dit wordt vastgelegd in artikel 7.0b, vierde en vijfde, van de Netcode. Er is dus geen sprake van prioritering binnen de categorieën. Voor een gedetailleerde beschrijving verwijst de ACM naar paragraaf 6.1.

  • 42. De partijen die prioriteit toegekend hebben gekregen krijgen een aanbod van transportcapaciteit door de netbeheerder op het moment dat er transportcapaciteit beschikbaar is. De netbeheerder gaat bij het toekennen van transportcapaciteit uit van de schikking van de wachtlijst op basis van alle toegekende prioriteringsverzoeken en nog te toetsen prioriteringsverzoeken die hij heeft ontvangen tot de dag voorafgaand aan beschikbaar komen van transportcapaciteit. Dit wordt vastgelegd in artikel 7.0b, zesde lid, van de Netcode. Zowel de toetsingstermijn van 20 werkdagen, als bedoeld in artikel 7.0a, zesde lid, als de voorwaarde uit artikel 7.0b, zesde lid, van de Netcode, geldt niet voor congestie-verzachters. Als een partij daadwerkelijk congestie verzacht en hiertoe een overeenkomst heeft gesloten met de netbeheerder, hoeft hij namelijk niet te wachten op het vrijkomen van transportcapaciteit. De ACM verwijst voor een gedetailleerde beschrijving over congestie-verzachters naar paragraaf 6.1 en voor een gedetailleerde beschrijving van het prioriteringsproces naar paragraaf 6.2.

  • 43. Met artikel 7.0c van de Netcode wordt vastgelegd dat de netbeheerder met prioriteit toegekende transportcapaciteit afneemt indien een congestie-verzachter zich niet houdt aan de met de netbeheerder gemaakte afspraken (eerste lid) of indien wordt vastgesteld dat een partij onjuiste of frauduleuze bewijsstukken bij zijn prioriteringsverzoek heeft ingediend (tweede lid). Met deze bepalingen wordt fraude en misbruik van het prioriteringskader ontmoedigt. De netbeheerder meldt gevallen waarin capaciteit wordt afgenomen bij de ACM (vierde lid). Een partij van wie de met prioriteit toegekende transportcapaciteit is teruggenomen, dient wel in staat te worden gesteld om een nieuw transportverzoek en prioriteringsverzoek in te dienen (derde lid). Een partij kan zijn algemene recht op nettoegang namelijk niet worden ontzegd.

  • 44. Tot slot is in artikel 7.0d van de Netcode een jaarlijkse rapportageplicht voor netbeheerders opgenomen op basis waarvan de ACM de werking van het prioriteringskader en prioriteringsproces monitort. De ACM betrekt deze informatie tevens bij haar evaluatie (zie paragraaf 6.4 van dit besluit).

6 Toelichting prioriteringskader en prioriteringsproces

  • 45. Dit hoofdstuk bevat de toelichting bij de nieuwe artikelen 7.0a tot en met 7.0d en Bijlage 22 van de Netcode.

  • 46. In paragraaf 6.1 beschrijft de ACM de categorieën en functies in het prioriteringskader. In paragraaf 6.2 beschrijft de ACM het toepassingsproces van het prioriteringskader. Uit paragraaf 6.3 volgt de uitleg van het Europese non-discriminatiebeginsel bij nettoegang, op basis waarvan de ACM de functies in het prioriteringskader heeft vastgesteld. Tot slot eindigt de ACM in paragraaf 6.4 met een toelichting over de evaluatie die zij binnen twee jaar na inwerkingtreding van onderhavig besluit voorziet.

6.1 Prioriteringskader

  • 47. De ACM voegt met dit besluit onder andere artikelen 7.0a en 7.0b en Bijlage 22 toe aan de Netcode. Tabel 1 tot en met Tabel 3 in Bijlage 22 bij de Netcode bevatten de functies en partijen die in aanmerking kunnen komen voor prioriteit. De systematiek uit artikelen 7.0a en 7.0b en Bijlage 22 van de Netcode vormt het prioriteringskader en prioriteringsproces. Het prioriteringskader is gebaseerd op Europese energiewetgeving- en rechtspraak (zie paragraaf 6.3).

  • 48. Het prioriteringskader bestaat uit drie categorieën met daarin partijen die een groot algemeen belang dienen. Het aantal activiteiten dat wordt aangemerkt als van groot algemeen belang is naar haar aard beperkt, omdat het gaat om essentiële publieke of maatschappelijke functies. Het aantal partijen dat deze functies verricht is beperkt en het aantal partijen binnen het prioriteringskader is daarmee eveneens beperkt.

  • 49. De netbeheerder verleent prioriteit op basis van de volgorde van de categorieën. Dit betekent dat categorie 1 ‘congestie-verzachters’ (Tabel 1 in Bijlage 22) de hoogste prioriteit krijgt, vervolgens categorie 2 ‘veiligheid’ (Tabel 2 in Bijlage 22) en daarna de categorie 3 ‘basisvoorzieningen’ (Tabel 3 in Bijlage 22). Congestie-verzachters krijgen de hoogste prioriteit, omdat andere partijen in de wachtrij voordeel ondervinden van het congestie-verzachtend gedrag waarmee ruimte voor andere partijen wordt gecreëerd door betere benutting van het elektriciteitsnet. Functies in categorie 2 veiligheid krijgen daarna prioriteit, omdat de functies die daarin zijn opgenomen evident tot doel hebben om bij te dragen aan de (nationale) veiligheid. Na de categorieën congestie-verzachters en veiligheid, krijgen partijen die voorzien in basisbehoeften, zoals opgenomen in categorie 3, prioriteit. Functies in categorie 3 krijgen een lagere prioriteit dan functies in categorie 2, omdat deze functies betrekking hebben op meer individuele in plaats collectieve behoeften. Binnen iedere categorie geldt FCFS. Er gelden dus geen aanvullende prioriteringsregels binnen categorieën 1 tot en met 3.

  • 50. Partijen die geen prioriteringsverzoek hebben ingediend bij hun transportverzoek of van wie het prioriteringsverzoek is afgewezen, worden in de wachtrij voor transportverzoeken geplaatst ná partijen aan wie prioriteit is toegekend. Ook voor die partijen geldt FCFS. De ACM verwijst voor een nadere toelichting bij het prioriteringsproces naar paragraaf 6.2.

  • 51. De ACM licht hierna toe welke functies per categorie zijn opgenomen. De ACM verwijst voor de (juridische) totstandkoming en inkadering van de functies naar paragraaf 6.3.

Toelichting categorieën

Categorie 1 – ‘Congestie-verzachters’

  • 52. In de eerste plaats zijn congestie-verzachters opgenomen in het prioriteringskader (Tabel 1 van Bijlage 22 bij de Netcode). Een partij die meent dat hij kwalificeert als congestie-verzachter kan een prioriteringsverzoek indienen bij zijn verzoek om transportcapaciteit voor invoeding, afname of beide.

  • 53. De essentie van een congestie-verzachter is dat deze partij ervoor zorgt dat er extra transportcapaciteit beschikbaar komt voor andere partijen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm zijn van een opslagpartij die een capaciteitsbeperkingscontract, redispatchcontract en/of een overeenkomst met alternatieve transportrechten afsluit. Andere wachtenden in de rij voor transportverzoeken moeten voordeel ondervinden van de prioriteit voor een congestie-verzachter. Een congestie-verzachter vergroot de voorzienings- en leveringszekerheid van het elektriciteitsnet (zie ook paragraaf 6.3 van dit besluit). Een net-neutrale partij, dat wil zeggen een partij die de congestie niet verergert maar ook niet vermindert, valt hier niet onder. Net-neutrale partijen vergroten het aantal afnemers dat gebruik kan maken van het elektriciteitsnet namelijk niet, zodat zij ook niet bijdragen aan het vergroten van de voorzienings- en leveringszekerheid van het elektriciteitsnet.

  • 54. De netbeheerder bepaalt op basis van de flexibiliteit die een partij te bieden heeft en de zo actueel mogelijke gegevens uit Bijlage 14, eerste lid van de Netcode, dat het toekennen van transportcapaciteit aan de congestie-verzachter ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit, als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, van de Netcode, voor overige partijen toeneemt. Vooralsnog neemt de ACM geen grens op over de hoeveelheid transportcapaciteit die een congestie-verzachter ten minste moet vrijspelen voor andere partijen. Verder is van belang dat het gedrag van de congestie-verzachter in het gebied van de ene netbeheerder niet leidt tot toename van congestie in het net van een andere netbeheerder.

  • 55. Het is aan de netbeheerder om te bepalen welk beleid hij hanteert ten aanzien van de kwalificatie voor partijen om in aanmerking te komen als congestie-verzachter en of de netbeheerder bijvoorbeeld een minimumgrens stelt aan het vrij te spelen vermogen. Het beleid van de netbeheerder dient techniek-neutraal en non-discriminatoir te zijn. De netbeheerder dient transparant over zijn beleid ten aanzien van congestie-verzachters te communiceren. Openbare en techniek-neutrale flextenders (aanbestedingen) kunnen bijvoorbeeld een goede manier zijn voor netbeheerders om congestie-verzachters binnen een bepaald gebied te vinden.

  • 56. Zodra een netbeheerder heeft vastgesteld dat een partij kwalificeert als congestie-verzachter, leggen partijen het benodigde congestie-verzachtende gedrag contractueel vast waardoor de congestie wordt verminderd en meer partijen nettoegang kunnen krijgen. Dit gedrag wordt vastgelegd op basis van de mogelijkheden die de Netcode hiertoe biedt, zoals bijvoorbeeld een capaciteitsbeperkingscontract of contract met een alternatief transportrecht.

  • 57. Indien het congestie-verzachtende gedrag niet of onvoldoende kan worden geborgd via contractuele afspraken is prioritering onevenredig, omdat niet kan worden vastgesteld dat andere partijen, en daarmee de maatschappij, voordeel hebben bij het geven van prioriteit. Verder wijst de ACM erop dat een netbeheerder de met prioriteit toegekende transportcapaciteit kan terugnemen indien de congestie-verzachter de contractueel vastgelegde afspraken niet nakomt. De ACM heeft de grondslag hiervoor opgenomen in artikel 7.0c, eerste lid, van de Netcode.

Categorie 2 – ‘Veiligheid’

  • 58. In de tweede plaats is de categorie ‘veiligheid’ opgenomen in het prioriteringskader (Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode). In categorie 2 zijn (sub)functies opgenomen die samenhangen met de nationale veiligheid. Het betreft noodhulp (brandweer, ambulanceposten en meldkamers), politie en defensie (marechaussee, marine, landmacht, luchtmacht), veiligheidsdiensten (MIVD, AIVD, NCTV), justitie (de rechtspraak), het gevangeniswezen (penitentiaire inrichtingen, jeugdinrichtingen, inrichtingen voor forensische zorg en de ondersteunende Dienst Vervoer en Ondersteuning), waterbeheer en acute gezondheidszorg.

  • 59. De prioriteringsmogelijkheid voor partijen die kunnen worden aangemerkt onder categorie 2 geldt alleen voor afname van elektriciteit. Partijen die vallen onder categorie 2 kunnen dus geen prioriteringsverzoek indienen bij een transportverzoek voor de invoeding van elektriciteit. De reden hiervoor is dat partijen die een functie uitoefenen als bedoeld in categorie 2, alleen prioriteit toegekend kunnen krijgen in verband met het de uitoefening van die specifieke functie waarvoor afname nodig is. Een partij die bijvoorbeeld uitsluitend zonnepanelen plaatst om daarmee terug te leveren aan het elektriciteitsnet, kan dus geen prioriteringsverzoek indienen bij zijn transportverzoek om invoeding van elektriciteit. Indien de partij de zonnepanelen plaatst voor eigen verbruik, kan de partij zijn productie van elektriciteit afstemmen op het eigen verbruik binnen zijn installatie om invoeding via de aansluiting te voorkomen. Op deze manier wordt geborgd dat prioriteit alleen wordt toegekend in verband met de veiligheidsfunctie die een partij uitoefent en waarvoor daadwerkelijk extra afname transportcapaciteit nodig is (zie ook de toelichting bij het evenredigheidsbeginsel in 6.3.2).

  • 60. Partijen die om prioriteit verzoeken onder categorie 2 dienen alle vereiste bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Hierdoor is controleerbaar of partijen zijn wie ze stellen te zijn, wordt geborgd dat de gevraagde capaciteit daadwerkelijk nodig is in verband met de taakuitoefening van verzoekende een partij en wordt de juistheid van de stukken geborgd. Daarnaast stemmen partijen in met het afnemen van geprioriteerde transportcapaciteit als blijkt dat sprake is van frauduleuze of onjuiste bewijsstukken. De ACM heeft de vereiste bewijsstukken per (sub)functie opgenomen in Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode en verwijst voor een nadere toelichting bij de bewijsstukken naar randnummers 62-92 en 120-126.

  • 61. De ACM licht hierna iedere (sub)functie uit categorie 2 van Tabel 2 en de benodigde bewijsstukken per (sub)functie als opgenomen in Tabel 4 toe.

Noodhulp – brandweer

  • 62. Een partij die voorziet in brandweerdiensten in verband met de wettelijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 25 van de Wet veiligheidsregio’s kan in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 63. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK-uittreksel) aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.25 (brandweer). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. De bestuursverklaring dient in het geval van de brandweer als bedoeld in artikel 25 van de Wet veiligheidsregio’s te worden afgegeven namens het bestuur van de betrokken Veiligheidsregio’s als bedoeld in de Bijlage bij artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s.16

Noodhulp – ambulanceposten

  • 64. Een partij die voorziet in ambulancezorg als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen kan in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 65. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 86.925 (ambulancediensten en centrale posten). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. De verklaring dient in het geval van de ambulancezorg als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen te worden afgegeven namens het bestuur van de Regionale Ambulancevoorziening. De Minister voor Medische Zorg wijst deze Regionale Ambulancevoorzieningen aan op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen. De regio’s waarin Regionale Ambulancevoorzieningen zijn aangewezen zijn gelijk aan de veiligheidsregio’s als genoemd in voetnoot 16.

Noodhulp – meldkamers

  • 66. Een partij die verantwoordelijk is voor meldkamers zoals bedoeld in artikel 25a en 25b van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) kan aanmerking komen voor prioriteit.

  • 67. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.24 (politie). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. De verklaring dient in het geval van de meldkamers als bedoeld in de Politiewet te worden gegeven namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet. De politie is namelijk verantwoordelijk voor het beheer en functioneren van meldkamers en de korpschef vertegenwoordigt de politie.

Politie en defensie – politie

  • 68. Een partij die belast is met de taakuitoefening als bedoeld in de Politiewet kan in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 69. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.24 (politie). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Zoals opgemerkt in randnummer 67 dient de verklaring in het geval van de politie te worden gegeven namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet.

Politie en defensie – Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine

  • 70. De Koninklijke Marechaussee kan in aanmerking komen voor prioriteit in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 4 van de Politiewet of in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 97 van de Grondwet. De overige onderdelen van de krijgsmacht, te weten de Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine, kunnen in aanmerking komen voor prioriteit als hun prioriteringsverzoek verband houdt met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 97 van de Grondwet.

  • 71. Om geprioriteerd te worden dient de Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder van de Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine dient gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode.

Politie en defensie – veiligheidsdiensten (MIVD, AIVD, NCTV)

  • 72. De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: MIVD) is belast met taken in het kader van de nationale veiligheid. De MIVD valt onder het Ministerie van Defensie. De MIVD kan in verband met haar taakuitoefening als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) in aanmerking komen voor prioriteit. Om geprioriteerd te worden dient de MIVD via een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode

  • 73. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) is belast met taken in het kader van de nationale veiligheid. De AIVD valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De AIVD kan in verband met haar taakuitoefening als bedoeld in de Wiv 2017 in aanmerking komen voor prioriteit. Om geprioriteerd te worden dient de AIVD via een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode

  • 74. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: NCTV) is belast met taken in het kader van de nationale veiligheid. De NCTV valt onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De NCTV kan in verband met haar wettelijke taken als bedoeld in de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid17 in aanmerking komen voor prioriteit. Om geprioriteerd te worden dient de NCTV via een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode

Justitie en gevangeniswezen – penitentiaire inrichtingen, justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor forensische zorg

  • 75. Het gevangeniswezen wordt op verschillende manieren vormgegeven. In onderhavig besluit wordt hieronder geschaard: penitentiaire inrichtingen als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en instellingen die voorzien in forensische zorg als bedoeld in de Wet forensische zorg. Deze inrichtingen zijn gericht op de uitvoering van maatregelen met het oog op de veiligheid in de samenleving en kunnen daarom in aanmerking komen voor prioriteit. Voor penitentiaire inrichtingen en (rijks- en private) instellingen voor forensische zorg geldt dat deze zijn aangewezen door de Minister voor Rechtsbescherming.18 Voor justitiële (particuliere of rijks) jeugdinrichtingen geldt dat deze zijn aangewezen of worden gesubsidieerd door de Minister voor Veiligheid en Justitie.19

  • 76. Om geprioriteerd te worden dient de partij namens de penitentiaire inrichtingen als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of instellingen die voorzien in forensische zorg als bedoeld in de Wet forensische zorg de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Ten tweede dient de verzoeker namens een penitentiaire inrichting of instelling voor forensische zorg een document te overleggen waaruit blijkt dat de inrichting is aangewezen door de Minister van Rechtsbescherming. De verzoeker namens een justitiële jeugdinrichting dient een document te overleggen waaruit blijkt dat de inrichting is aangewezen en/of wordt gesubsidieerd door de Minister van Veiligheid en Justitie.

Justitie en gevangeniswezen – de rechtspraak

  • 77. Gerechtsgebouwen, als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening van de rechtspraak als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie, kunnen in aanmerking komen voor prioriteit. Concreet vallen onder gerechtsgebouwen: rechtbanken, gerechtshoven, de Hoge Raad, Centrale Raad van Beroep, College van Beroep voor het Bedrijfsleven en de Raad van State.

  • 78. Om geprioriteerd te worden dient de partij die namens een gerechtsgebouw om prioriteit verzoekt de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.23.1 (rechtspraak). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode.

Justitie en gevangeniswezen – Dienst Vervoer en Ondersteuning

  • 79. De Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) vervoert gevangenen naar gerechtsgebouwen en/of ziekenhuizen. Dit is een ondersteunende dienst die direct is gekoppeld aan het gevangeniswezen en het functioneren van de rechtspraak en dus van belang is voor de nationale veiligheid. Vanwege deze samenhang kan de DV&O in aanmerking komen voor prioriteit. De DV&O valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur-generaal van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI).20 De DV&O kan alleen prioriteit krijgen als dat direct is gekoppeld aan de ondersteuning van het gevangeniswezen en de rechtspraak. Om geprioriteerd te worden dient DV&O door middel van een bestuursverklaring namens de directeur-generaal van DJI gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode.

Waterbeheer

  • 80. Op grond van artikel 1 van de Waterschapswet zijn waterschappen aangewezen voor het beheer van watersystemen en de zuivering van stedelijk afvalwater. 21 Waterschappen worden door de provinciale staten ingesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet. Het beheer van watersystemen is er onder meer op gericht om overstromingen, wateroverlast en waterschaarste te voorkomen en waar nodig te beperken.22 Waterschappen hebben een essentiële functie in het kader van de nationale veiligheid. Waterschappen kunnen voor zover het gaat om hun wettelijke taakuitoefening als bedoeld artikel 1 van de Waterschapswet daarom in aanmerking komen voor prioriteit. Ook een partij die op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Omgevingswet, door een waterschap is belast met de exploitatie van de zuivering van het stedelijk afvalwater kan in aanmerking komen voor prioriteit, voor zover het gaat om de zuivering van het stedelijk afvalwater.

  • 81. Om geprioriteerd te worden dient een waterschap de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.11 (algemeen overheidsbestuur) of 84.12 (openbaar bestuur op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en welzijn). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Ten derde dient het waterschap een bewijsstuk te overleggen waaruit de instelling van het waterschap op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterwet blijkt. Indien het waterschap wettelijke taken heeft uitbesteed aan een derde partij, dient een bevestiging namens het waterschap te worden overlegd waarin wordt verklaard dat deze partij door het waterschap belast is met deze taken en voor de uitvoering van deze taken om prioriteit verzoekt.

Acute gezondheidszorg

  • 82. Acute zorg(instellingen) die wettelijk verplicht zijn tot het hebben van een crisisplan kunnen in aanmerking komen voor prioriteit. De ACM verwijst naar paragraaf 6.3 van de toelichting bij onderhavig besluit en paragraaf 3.1 van de zienswijzenbijlage voor een toelichting bij de totstandkoming van deze afbakening. Op basis van deze objectieve afbakening wordt geborgd dat alleen gezondheidsdiensten met een hoge maatschappelijke urgentie prioriteit kunnen krijgen.

  • 83. Op grond van artikel 3a van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg dienen aanbieders van acute zorg te voldoen aan bepaalde eisen met betrekking tot de beschikbaarheid en bereikbaarheid van die zorg. In artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg (hierna: Uitvoeringsbesluit Wkkgz) is ‘acute zorg’ gedefinieerd als ‘zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijk ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of plotseling verergert’. Uit artikel 8a.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz volgt welke categorieën zorgaanbieders de wetgever heeft aangewezen als aanbieders van acute zorg.23 Uit de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wkkgz volgt dat de wetgever hiermee heeft beoogd om aanbieders aan te wijzen die deel uitmaken van de acute zorgketen, zoals traumacentra en ziekenhuizen, maar ook een aantal zorgaanbieders heeft aangewezen die zorg verlenen om een onnodig beroep op de acute zorg te voorkomen (zoals bijvoorbeeld wijkverpleging, eerstelijnsverblijf en Wlz-zorg).24

  • 84. Voorts volgt uit artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz dat de wetgever een nader onderscheid heeft gemaakt binnen de lijst van aanbieders van acute zorg. Aanbieders als bedoeld in artikel 8a.1, onderdelen a tot en met g, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz dienen namelijk te beschikken over een crisisplan. Concreet gaat het om: traumacentra; aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; Regionale Ambulancevoorzieningen; aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; en apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat deze aanbieders behoren tot de acute zorgketen en dat de wetgever het belangrijk vindt dat zij in staat zijn om goed te reageren op crisissituaties en rampen.25 De ACM leidt hieruit af dat de wetgever een groot (maatschappelijk) belang hecht aan het goed functioneren van deze zorgaanbieders.

  • 85. In het licht van het voorgaande kunnen alleen aanbieders van acute zorg als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in aanmerking komen voor prioriteit. Concreet zijn dit: traumacentra; aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; Regionale Ambulancevoorzieningen; aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; en apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden.

    • Traumacentra zijn op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen aangewezen ziekenhuizen.26

    • Uit artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Uitvoeringsregeling Wtza) volgt wat onder medisch-specialistische zorg valt. Het gaat onder meer om anesthesiologie, cardiologie, kaakchirurgie en neurologie. Medisch-specialistische zorg wordt veelal aangeboden in ziekenhuizen en praktijken van medische specialisten en dagbehandelcentra. Op grond van artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Wtza) dienen aanbieders van medisch-specialistische zorg te beschikken over een toelatingsvergunning.

    • Regionale Ambulancevoorzieningen zijn op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen door de Minister voor Medische Zorg aangewezen

    • Huisartsenzorg in huisartsenposten is niet wettelijk nader gedefinieerd en wordt niet bij wet aangewezen. Wel dienen aanbieders van huisartsenzorg een melding te hebben gemaakt op grond van artikel 2 van de Wtza.

    • Gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid staan op grond van het derde lid van dat artikel onder leiding van een directeur publieke gezondheid, die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio. Op grond van artikel 14, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid kunnen burgemeesters en wethouders van de Veiligheidsregio besluiten om bepaalde taken ook over te laten aan anderen dan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

    • Aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen is niet wettelijk nader gedefinieerd en wordt niet bij wet aangewezen. Wel dienen aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg een melding te hebben gemaakt op grond van artikel 2 van de Wtza.

    • Apotheken zijn op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel oo, van de Geneesmiddelenwet een lokaal of een samenhangend geheel van lokalen waarin geneesmiddelen worden bereid, ter hand gesteld en ten behoeve van terhandstelling in voorraad worden gehouden, dan wel alleen ter hand worden gesteld en daartoe in voorraad worden gehouden. Een apotheker dient te staan ingeschreven in het register van gevestigde apotheken van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

  • 86. Om geprioriteerd te worden onder de functie ‘acute gezondheidzorg’ dienen partijen de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient de verzoekende partij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 86 (gezondheidszorg), met uitzondering van apotheken. Zij dienen aan te tonen dat hun activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 47.73 (apotheken). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient de verzoekende partij door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Ten derde dient de verzoekende partij een crisisplan te overleggen, waarmee hij aantoont een acute zorgaanbieder te zijn als bedoeld in artikel 8a.1, onderdelen a tot en met g, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

  • 87. Voor traumacentra geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een aanwijzing door de Minister van Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dienen te overleggen.

  • 88. Voor aanbieders van acute medisch specialistische zorg geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een toelatingsvergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wtza dienen te overleggen.

  • 89. Voor Regionale Ambulancevoorzieningen geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een aanwijzing van de Minister op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen dienen te overleggen.

  • 90. Voor partijen die namens de gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid taken uitvoeren geldt dat zij een bewijs dienen te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken burgemeesters en wethouders deze taken hebben uitbesteedt.

  • 91. Voor huisartsenzorg in huisartsenposten en aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een melding dienen te overleggen als bedoeld in artikel 2 van de Wtza.

  • 92. Voor apothekers die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden geldt dat zij moeten aantonen ingeschreven te staan in het register van gevestigde apotheken van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Categorie 3 – Basisbehoeften

  • 93. In de derde plaats is de categorie ‘basisbehoeften opgenomen in het prioriteringskader (Tabel 3 in Bijlage 22 van de Netcode). Hierin zijn (sub)functies opgenomen die voorzien in basisbehoeften. Het betreffen de openbare drinkwatervoorziening, onderwijs (basis, voortgezet- en speciaal onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo’s)), woonbehoefte, warmtevoorziening en gasnetten

  • 94. De prioriteringsmogelijkheid voor partijen die kunnen worden aangemerkt onder categorie 3 geldt alleen voor afname van elektriciteit. Partijen die vallen onder categorie 3 kunnen dus geen prioriteringsverzoek indienen bij een transportverzoek voor de invoeding van elektriciteit. De reden hiervoor is dat partijen die een functie uitoefenen als bedoeld in categorie 3, alleen prioriteit toegekend kunnen krijgen in verband met het de uitoefening van die specifieke functie waarvoor afname nodig is. Een partij die bijvoorbeeld uitsluitend zonnepanelen plaatst om daarmee terug te leveren aan het elektriciteitsnet, kan dus geen prioriteringsverzoek indienen bij zijn transportverzoek om invoeding van elektriciteit. Indien de partij de zonnepanelen plaatst voor eigen verbruik, kan de partij zijn productie van elektriciteit afstemmen op het eigen verbruik binnen zijn installatie om invoeding via de aansluiting te voorkomen. Op deze manier wordt geborgd dat prioriteit alleen wordt toegekend in verband met de veiligheidsfunctie die een partij uitoefent en waarvoor daadwerkelijk extra afname transportcapaciteit nodig is (zie ook de toelichting bij het evenredigheidsbeginsel in 6.3.2).

  • 95. Partijen die om prioriteit verzoeken onder categorie 3 dienen alle vereiste bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Hierdoor is controleerbaar of partijen zijn wie ze stellen te zijn, wordt geborgd dat de gevraagde capaciteit daadwerkelijk nodig is in verband met de taakuitoefening van verzoekende een partij en wordt de juistheid van de stukken geborgd. Daarnaast stemmen partijen in met het afnemen van geprioriteerde transportcapaciteit als blijkt dat sprake is van fraude. De ACM heeft de vereiste bewijsstukken per (sub)functie opgenomen in Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode en verwijst voor een nadere toelichting bij de bewijsstukken naar randnummers 97-111 en 120-126.

  • 96. De ACM licht hierna iedere (sub)functie uit categorie 3 van Tabel 3 en de benodigde bewijsstukken per (sub)functie als opgenomen in Tabel 4 toe.

Openbare drinkwatervoorziening

  • 97. Artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet definieert een drinkwaterbedrijf als "a. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, of b. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot levering van drinkwater aan een bedrijf of bedrijven als bedoeld onder a”. Drinkwaterbedrijven zijn op grond van artikel 5 van de Drinkwaterwet aangewezen door de Minister van Infrastructuur en Milieu en zijn belast met de wettelijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 7 van de Drinkwaterwet.27 Drinkwaterbedrijven kunnen voor zover het gaat om hun wettelijke taakuitoefening als bedoeld artikel 7 van de Drinkwaterwet in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 98. Om geprioriteerd te worden dient een drinkwaterbedrijf de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 36.00 (winning en distributie van water). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Ten derde dient het drinkwaterbedrijf een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat hij is aangewezen door de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Onderwijs

  • 99. Onderwijsinstellingen die voorzien in wettelijk verplicht onderwijs kunnen in aanmerking komen voor prioriteit. De ACM verwijst naar paragraaf 6.3 van de toelichting bij onderhavig besluit en paragraaf 3.1 van de zienswijzenbijlage voor een toelichting bij de totstandkoming van deze afbakening. Op basis van deze objectieve afbakening wordt geborgd dat alleen maatschappelijk urgente vormen van onderwijs prioriteit kunnen krijgen.

  • 100. Op basis van de artikel 2 tot en met 4c van de Leerplichtwet 1969 geldt voor leerlingen tot 18 jaar een leer- en kwalificatieplicht. Leerlingen tot 18 jaar zijn verplicht om onderwijs te volgen, tenzij een startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is een blijkens artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtweg 1969 een mbo, havo of vwo diploma. Leerlingen tot 18 jaar zijn dus verplicht om onderwijs te volgen, tenzij zij een mbo, havo of vwo diploma hebben. Personen ouder dan 18 jaar zijn niet wettelijk verplicht om onderwijs te volgen. De systematiek uit de Leerplichtwet brengt met zich dat basisonderwijs verplicht is in Nederland. Voorgezet onderwijs (voorbereidend middelbaar onderwijs (hierna: vmbo), hoger algemeen voorgezet onderwijs (hierna: havo), voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo) en mbo zijn vanwege de startkwalificatie ook verplichte onderwijsvormen totdat een persoon 18 jaar is geworden. Het hoger beroepsonderwijs (hierna: hbo) en wetenschappelijk onderwijs (hierna: wo) zijn niet verplicht, omdat deze onderwijsvormen niet vallen onder de startkwalificatie.

  • 101. Voorgaande betekent dat verzoekende partijen in aanmerking kunnen komen voor prioriteit als zij voorzien in:

    • Primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op primair onderwijs en voor zover het gaat om het voorzien in primair onderwijs als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet op primair onderwijs;

    • Voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en voor zover het gaat om het voorzien in voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo, vbo en praktijkonderwijs) als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet voorgezet onderwijs 2020;

    • Speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en voor zover het gaat om het voorzien in speciaal onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs als bedoeld in Titel I en Titel II van de Wet op de expertisecentra; en

    • Middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.3.1 en 1.3.2 van de Wet Educatie en beroepsonderwijs en voor zover het gaat om het voorzien in mbo opleidingen als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs

  • 102. Om geprioriteerd te worden dient de onderwijsinstelling de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 85.2 (primair en speciaal onderwijs); SBI 85.20 (primair en speciaal onderwijs); SBI 85.20.1 (basisonderwijs voor leerplichtigen); SBI 85.20.2 (speciaal basisonderwijs); SBI 85.20.3 (speciaal onderwijs in expertisecentra); SBI 85.31 (algemeen vormend voortgezet onderwijs); SBI 85.31.1 (havo en vwo); SBI 85.31.2 (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs); SBI 85.31.3 (praktijkonderwijs); SBI 85.31.4 (brede scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs); of SBI 85.32.1 (middelbaar beroepsonderwijs). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is.

  • 103. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode.

  • 104. Ten derde dient de onderwijsinstelling een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat de instelling geregistreerd staat in het Registratie Instellingen en Opleidingen (hierna: RIO) als erkende opleiding.28 In dit register worden door de Dienst Uitvoering Onderwijs juridische gegevens van erkende onderwijsinstellingen bijgehouden. De gegevens uit het KvK-uittreksel dienen overeen te komen met de gegevens het uit RIO.

Woonbehoefte

  • 105. Partijen die voorzien in woonbehoefte met woonvoorzieningen met een maximale doorlaatwaarde van 3x35A kunnen in aanmerking komen voor prioriteit. De individuele aansluitingen dienen aangevraagd te worden met het oog op huishoudelijk gebruik en niet vanwege commerciële of professionele activiteiten. De ACM merkt op dat collectieve voorzieningen die direct zijn gekoppeld aan de woningbouw, zoals liften, centrale verlichting en verwarming van centrale ruimte worden beschouwd als onderdeel van de te realiseren woonbehoefte, ook indien daarvoor een grotere aansluiting dan 3x35A nodig is.

  • 106. Een woningbouwproject waarbinnen ook andere functies worden gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld een plint met een bibliotheek en een aantal winkels bij hoogbouw, kunnen ook vallen onder de functie woonbehoefte. Voorwaarde hierbij is dat het gaat om een ondergeschikte en kleinschalige functie ten opzichte van de woonfunctie en dat het woningbouwproject aantoonbaar niet gerealiseerd kan worden zonder die koppeling met een andere functie.

  • 107. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient een partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient een partij die voorziet in woonbehoefte de benodigde en afgegeven omgevingsvergunning- of vergunningen zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet te sturen aan de netbeheerder, waaruit blijkt dat het bevoegd gezag (dit zal in vrijwel alle gevallen de gemeente betreffen) de benodigde vergunning(en) heeft verleend voor de realisatie van woonbehoefte waarover het prioriteringsverzoek gaat. Ten tweede dient de partij een KvK-uittreksel aan de netbeheerder te sturen waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is van de partij aan wie de omgevingsvergunning(en) is verleend. Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten derde dient door middel van een bestuursverklaring van de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid van de Netcode. Indien sprake is van ondergeschikte en kleinschalige andere activiteiten bij de woonbehoefte en/of een collectieve voorziening (zoals liften, centrale verlichting en verwarming van centrale ruimte) die direct samenhangt met de woonfunctie waarvoor een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3x35A nodig is, dient in de bestuursverklaring aanvullend te worden gemotiveerd dat deze noodzakelijk zijn om de woningbouw te realiseren (zie 7.0a, vierde lid, van de Netcode). Daarbij dient de partij bewijsstukken te overleggen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de koppeling met kleinschalige andere functies nodig is voor de realisatie van het woonproject.

Warmtevoorziening

  • 108. Partijen die een warmtenet zoals bedoeld in de Warmtewet beheren, aanleggen of onderhouden en warmte over dat net transporteren of partijen die een warmtevergunning hebben op grond van artikel 10 Warmtewet of daarvan zijn uitgezonderd op grond van artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet, en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transporteren en/of leveren van warmte aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader in onderhavig besluit, kunnen in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 109. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient een partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 35.11.1 (productie en distributie van stoom, warm water en gekoelde lucht); SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water) of SBI 35.14 (handel in elektriciteit en in gas via leidingen). Onder de laatste SBI valt eveneens de levering van warmte. Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Indien de verzoekende partij een warmtenetbeheerder is dient hij ten derde een bewijsstuk aan te overleggen waaruit blijkt dat hij een warmtenet beheert zoals bedoeld in de Warmtewet. Indien de verzoekende partij een vergunning plichtige warmteleverancier is, dan dient hij een afschrift te overleggen van de verleende leveringsvergunning als bedoeld in artikel 10 van de Warmtewet en een document waaruit blijkt dat het warmtenet waarvoor om prioriteit wordt verzocht is gemeld bij de ACM op grond van artikel 40 van de Warmtewet. Indien de verzoekende partij een niet vergunning plichtige warmteleverancier is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet, dan dient hij een document te overleggen waaruit blijkt dat wordt voldaan aan artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet en het warmtenet waarvoor om prioriteit wordt verzocht is gemeld bij de ACM op grond van artikel 40 van de Warmtewet.

Gasnetten

  • 110. Partijen die op basis van artikel 2 van de Gaswet zijn aangewezen als gasnetbeheerders en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transport van gas aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader in onderhavig kunnen in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 111. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient een partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient de partij door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan onderdelen a tot en met f, van artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode. Ten derde dient de partij een bewijsstuk te overleggen waaruit de aanwijzing zoals bedoeld in artikel 2 van de Gaswet blijkt.

6.2 Proces en toepassing prioriteringskader

  • 112. In deze paragraaf zet de ACM het proces uiteen dat de netbeheerder en de verzoekende partijen dienen te volgen.

Algemene spelregels prioritering

  • 113. De netbeheerder is verplicht om het prioriteringskader toe te passen in congestiegebieden.

  • 114. Partijen die (extra) transportcapaciteit willen contracteren, dienen altijd een verzoek om transportcapaciteit in te dienen bij de netbeheerder. Onderhavig besluit maakt het voor partijen met een groot maatschappelijk belang mogelijk om met prioriteit transportcapaciteit te krijgen. Partijen die in aanmerking komen voor prioriteit kunnen op grond van onderhavig besluit, parallel aan hun hun verzoek om transportcapaciteit, een prioritingsverzoek indienen bij de netbeheerder. Partijen maken daartoe gebruik van een door de netbeheerder opgesteld aanvraagformulier voor prioriteringsverzoeken. Bij het indienen van een prioriteringsverzoek dient een partij de verplichte bewijsstukken te verschaffen, zoals opgenomen in artikel 7.0a, tweede en derde lid, en Bijlage 22 van de Netcode.

  • 115. De netbeheerder stelt partijen die voorafgaand aan inwerkingtreding van onderhavig besluit al in de wachtrij voor transportcapaciteit staan en partijen die dat nog niet staan vanaf hetzelfde moment in de gelegenheid om een prioriteringsverzoek in te dienen. De netbeheerder informeert partijen in de wachtrij over deze mogelijkheid en verwijst daarbij naar het aanvraagformulier voor prioriteringsverzoeken. Partijen die nog niet in de wachtrij staan kunnen in aanvulling op hun transportverzoek een priorteringsverzoek indienen.

  • 116. De netbeheerder past het prioriteringskader strikt toe. Hiermee wordt geborgd dat alleen partijen waarvan evident is dat zij binnen het kader vallen prioriteit krijgen.

  • 117. Om op een gestructureerde manier prioriteit te geven, werken netbeheerders met een gezamenlijke wachtlijst als het knelpunt en/of congestiegebied meerdere netbeheerders raakt. Dit is een wachtlijst die de betrokken netbeheerders (TenneT en een of meerdere regionale netbeheerders) specifiek binnen een congestiegebied en indien nodig per knelpunt maken. Zo wordt per congestiegebied en indien nodig per knelpunt duidelijk welke partijen er in de wachtrij staan en wie in aanmerking komt voor prioriteit op basis van het onderhavige besluit. Dit zorgt voor een integrale prioritering per congestiegebied en per knelpunt.

  • 118. Indien daarom wordt verzocht door de om prioriteit verzoekende partij, informeert de netbeheerder die partij over zijn (geprioriteerde) plek in de wachtrij. Deze plek is indicatief. Partijen kunnen geen rechten ontlenen aan hun (geprioriteerde) plek. Door het onderhavige codebesluit is de wachtrij namelijk dynamisch. De plek op de wachtrij schuift bijvoorbeeld indien een partij uit een hogere prioriteringscategorie een transportverzoek indient bij de netbeheerder.

  • 119. Indien de netbeheerder bij meer dan 25% van het totale aantal transportverzoeken in de wachtrij in zijn verzorgingsgebied een prioriteringsverzoek ontvangt, neemt de netbeheerder contact op met de ACM.29 Indien daartoe aanleiding is, past de netbeheerder het prioriteringskader in deze situatie tijdelijk niet toe. In afstemming met de ACM wordt besloten of de netbeheerder het prioriteringskader tijdelijk niet toepast, hoe de netbeheerder omgaat met het toekennen van transportcapaciteit gedurende die periode en hoe het prioriteringsproces vervolgens weer wordt gestart. Dit is geregeld via artikel 7.0a, achtste en negende lid, van de Netcode.

De aanvrager: het aanvraagproces en de bewijsstukken

  • 120. Het aanvraagproces start op het moment dat een aanvrager een prioriteringsverzoek indient bij de netbeheerder.

  • 121. De bewijslast voor prioriteit ligt bij de aanvrager. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient de aanvrager een volledig, juist en naar waarheid ingevuld priorteringsverzoek in bij de netbeheerder. Het aanleveren van de juiste bewijsstukken is de verantwoordelijkheid van de partij die het prioriteringsverzoek indient.

  • 122. Voor categorie 1 ‘congestie-verzachter’ geldt dat hij contractuele afspraken overeenkomstig de Netcode met de netbeheerder dient te maken waaruit het congestie-verzachtende gedrag volgt.

  • 123. Voor categorie 2 ‘veiligheid’ en categorie 3 ‘basisbehoeften’ geldt dat de verzoekende partij een verklaring als bedoeld in artikel 7.0a, derde lid, van de Netcode dient te overleggen namens de bestuurder van de verzoekende partij (voor de functie ‘woonbehoefte’ kan daarbij een aanvullende verklaring als bedoeld in artikel 7.0a, vierde lid, van de Netcode vereist zijn). De bestuurder die de verklaring overlegt dient overeen te komen met de bestuurder op het KvK-uittreksel dat de verzoekende partij tevens dient aan te leveren. Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Daarmee wordt geborgd dat de informatie op het KvK-uittreksel actueel is. Verder dient de verzoekende partij de overige in Tabel 4 van Bijlage 22 genoemde bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Het volledige overzicht van de benodigde bewijsstukken per (sub)functie uit categorie 2 en 3 volgt uit Tabel 4 in Bijlage 22 bij de Netcode. De ACM heeft deze objectieve bewijsstukken opgenomen om eventueel misbruik van het kader zoveel mogelijk te voorkomen en om te borgen dat het evenredig is dat de verzoekende partij met prioriteit transportcapaciteit toegekend krijgt (zie de toelichting over ‘evenredigheid’ in paragraaf 6.3.2)

  • 124. De ACM koppelt de functies in categorieën 2 en 3 zoveel als mogelijk aan de standaard bedrijfsindeling (SBI-codes) die onder meer de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en het Centraal Bureau voor de Statiek gebruiken bij het indelen van economische activiteiten.30 Deze SBI-codes worden door diverse bedrijven en de overheid voor verschillende doeleinden gebruikt. Bijvoorbeeld voor het verlenen van vergunningen, het verstrekken van subsidies, verzekeringspremies en statistieken en in het BHG.31 Iedere partij die zich inschrijft in het handelsregister van de KvK krijgt een of meerdere SBI-codes om zijn bedrijfsactiviteiten mee aan te duiden. Partijen zijn zelf verantwoordelijk voor het vermelden van de juiste bedrijfsomschrijving.32

  • 125. Een partij dient bij zijn prioriteringsverzoek aan te tonen dat zijn bedrijfsactiviteiten staan ingeschreven bij de KvK met de SBI-code uit Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode. Dit kan zowel de eerste, tweede als derde vermelde SBI-code in het uittreksel zijn. Indien de SBI-code van de partij niet overeenkomt met de vereiste SBI-code in Tabel 4, wordt in ieder geval niet voldaan aan de voor prioriteit benodigde bewijsstukken. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat de SBI-codes in 2025 worden aangepast.33 Zodra deze aanpassing is doorgevoerd, past de ACM onderhavig besluit hier op aan.

  • 126. De ACM wijst erop dat fraude met bewijsstukken onder voorwaarden strafbaar is. Bij het overleggen van onjuiste of frauduleuze bewijsstukken bij het indienen van het prioriteringsverzoek, wijst de netbeheerder het verzoek af (zie artikel 7.0a, zevende lid, van de Netcode). Indien na toekenning van transportcapaciteit op basis van een prioriteringsverzoek blijkt dat er is gefraudeerd bij het prioriteringsverzoek, neemt de netbeheerder de op basis daarvan met prioriteit verleende transportcapaciteit af (zie artikel 7.0c, tweede lid, van de Netcode). Ook indien congestie-verzachters zich niet aan de met de netbeheerder vastgelegde afspraken houden, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit af (zie artikel zie artikel 7.0c, eerste lid, van de Netcode). De netbeheerder meldt de gevallen waarin zij capaciteit terugneemt bij de ACM (zie artikel zie artikel 7.0c, vierde lid, van de Netcode).

De netbeheerder: het beoordelingsproces

  • 127. De netbeheerder is verplicht om ingediende prioriteringsverzoeken te beoordelen. Voor congestie-verzachters geldt een ander proces dan voor partijen die een verzoek indienen voor de categorieën ‘veiligheid’ of ‘basisbehoeften’.

De netbeheerder: het beoordelingsproces voor categorie 1 ‘congestie-verzachters’

  • 128. Of een partij door de netbeheerder kan worden aangemerkt als congestie-verzachter, vraagt zorgvuldige afstemming tussen de desbetreffende partij en de netbeheerder over het benodigde congestie-verzachtende netgebruik. Dit proces kost tijd en verschilt per geval. Daarom stelt de ACM geen termijnen vast waarbinnen dit beoordelingsproces dient te worden afgerond.

De netbeheerder: het beoordelingsproces voor categorie 2 ‘veiligheid’ en categorie 3 ‘basisbehoeften’

  • 129. Het beoordelingsproces bestaat voor categorieën 2 en 3 uit het prioriteringskader uit een toets op compleetheid van het verzoek en een toets of het verzoek voldoet aan de in onderhavig besluit gestelde vormvereisten. Het staat de netbeheerder vrij om de toets op compleetheid en vormvereisten in te richten als één processtap, in plaats van twee separate stappen (zie ook randnummer 132). Het gehele beoordelingsproces dient binnen maximaal twintig werkdagen afgerond te zijn.

Compleetheid

  • 130. Binnen tien werkdagen na ontvangst van het prioriteringsverzoeken beoordeelt de netbeheerder of de prioriteringsaanvraag compleet is en stelt de netbeheerder de aanvrager hiervan op de hoogte.

  • 131. Indien het priorteringsverzoek compleet is, stelt de netbeheerder de aanvrager hiervan binnen tien werkdagen nadat het prioriteringsverzoek is ingediend schriftelijk op de hoogte. Indien het priorteringsverzoek incompleet is, bijvoorbeeld omdat stukken missen, laat de netbeheerder weten welke informatie mist en wijst de netbeheerder de aanvraag binnen tien werkdagen nadat het prioriteringsverzoek is ingediend schriftelijk af. De aanvrager kan vervolgens een nieuw prioriteringsverzoek indienen.

  • 132. De ACM merkt voor de volledigheid op dat de procestap in het vorige randnummer niet opgaat indien de betrokken netbeheerder een digitaal aanvraagformulier hanteert waarbij een incompleet verzoek niet ingediend kan worden. In dat geval dient uit het digitale aanvraagformulier te blijken welke documenten ontbreken, zodat de verzoeker dit kan aanvullen om een compleet prioriteringsverzoek in te dienen.

Vormvereisten

  • 133. Als het prioriteringsverzoek compleet is, toetst de netbeheerder vervolgens binnen tien werkdagen of de aanvrager in aanmerking komt voor prioriteit. Dit is een beperkte toets. De netbeheerder controleert of de aanvraag voldoet aan de vormvereisten uit het prioriteringskader.

  • 134. De netbeheerder dient na te gaan of het overlegde KvK-uittreksel niet ouder is dan één maand bij het indienen van het prioriteringsverzoek; of de in het KvK-uittreksel opgegeven SBI-code overeenkomt met de SBI-code in het prioriteringskader; of de in artikel 7.0a, derde lid (en indien relevant vierde lid), van de Netcode bedoelde bestuursverklaring is gegeven namens de in het KvK-uittreksel genoemde bestuurder; of die bestuursverklaring gemotiveerd en volledig ingevuld is; en, voor zover relevant, of de overige in Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode genoemde bewijsstukken aanwezig zijn.

  • 135. Een prioriteringsverzoek wordt alleen toegewezen indien een partij heeft aangetoond dat hij onder het prioriteringskader valt en voldoet aan de hiervoor omschreven vormvereisten. De netbeheerder informeert de aanvrager binnen de voornoemde tien werkdagen termijn schriftelijk dat wordt voldaan aan de vormvereisten en dat de aanvrager prioriteit krijgt.

  • 136. Indien een partij niet voldoet aan de vormvereisten van het prioriteringskader informeert de netbeheerder de aanvrager binnen tien werkdagen schriftelijk over aan welke eis niet wordt voldaan en wijst de netbeheerder het prioriteringsverzoek schriftelijk af.

  • 137. Indien onduidelijk is of aan de vormvereisten wordt voldaan, informeert de netbeheerder de aanvrager binnen de voornoemde tien werkdagen termijn schriftelijk waarover onduidelijkheid bestaat en wijst de netbeheerder het prioriteringsverzoek schriftelijk af. De aanvrager kan vervolgens een nieuw prioriteringsverzoek indienen om de door de netbeheerder geconstateerde onduidelijkheid weg te nemen.

  • 138. De partijen die prioriteit toegekend hebben gekregen, krijgen een aanbod van transportcapaciteit door de netbeheerder op het moment dat er transportcapaciteit beschikbaar is, bijvoorbeeld als gevolg van de toepassing van congestiemanagement. De netbeheerder gaat bij het toekennen van transportcapaciteit uit van de schikking van de wachtlijst op basis van alle toegekende prioriteringsverzoeken en nog te toetsen prioriteringsverzoeken die hij heeft ontvangen tot de dag voorafgaand aan beschikbaar komen van transportcapaciteit. In lijn met de hiervoor beschreven procedure, beoordeelt de netbeheerder deze prioriteringsverzoeken binnen maximaal 20 werkdagen. Vervolgens kent de netbeheerder de vrijgekomen capaciteit toe op basis van de geprioriteerde wachtrij. De ACM merkt voor de volledigheid op dat deze processtap niet van toepassing is voor congestie-verzachters, omdat zij – als zij de congestie verzachten – juist niet hoeven te wachten op het vrijkomen van capaciteit.

De ACM: opstellen en evalueren van het prioriteringskader, geschilbeslechting

  • 139. De ACM stelt het prioriteringskader en het prioriteringsproces vast. Het vaststellen of goedkeuren van regels over de prioritering van transportverzoeken valt onder de exclusieve bevoegdheid van de ACM.34

  • 140. De ACM heeft geen formele rol bij het aanvraag- en beoordelingsproces van prioriteringsverzoeken. De ACM is bereid om bij eventuele onduidelijkheid over het prioriteringskader en prioriteringsproces mee te denken met partijen. De ACM verwacht dat deze informerende rol met name in de beginperiode na inwerkingtreding van het onderhavige besluit relevant zal zijn. De ACM wijst er daarbij op dat zij geen inhoudelijke betrokkenheid heeft bij individuele prioriteringsverzoeken. Dit staat namelijk op gespannen voet met de onafhankelijke en toezichthoudende rol van de ACM, bijvoorbeeld in eventuele geschilprocedures of handhavingsverzoeken.

  • 141. Indien de aanvrager van mening is dat de netbeheerder ten onrechte geen prioriteit geeft of op een andere wijze in strijd handelt met zijn wettelijke taken en verplichtingen, kan de aanvrager daarover een geschil starten bij de ACM.35

  • 142. Verder monitort de ACM de werking van het prioriteringskader en prioriteringsproces op jaarlijkse basis. Ook is de ACM voornemens om het onderhavige besluit binnen twee jaar na inwerkingtreding te evalueren. De ACM kiest voor deze termijn omdat er binnen deze periode voldoende praktijkervaring is opgedaan voor een evaluatie. Indien daar concreet aanleiding toe bestaat, start de ACM eerder met de evaluatie (zie ook paragraaf 6.4 voor een nadere toelichting bij de evaluatie).

6.3 Toets prioriteringskader aan het non-discriminatie beginsel

  • 143. Zoals opgemerkt in hoofdstuk 4 kunnen partijen bij nettoegang verschillend worden behandeld zolang het onderscheid dat tussen partijen wordt gemaakt in lijn is met het non-discriminatie beginsel. De ACM heeft in het prioriteringskader partijen opgenomen die een groot algemeen belang dienen.36 Samenvattend meent de ACM dat het onderscheid tussen partijen die vallen binnen en buiten het prioriteringskader gerechtvaardigd is, omdat het onderscheid berust op een objectief en redelijk criterium dat is gekoppeld aan de doelen van Europese energiewetgeving. Verder is het onderscheid nodig om ervoor te zorgen dat transportschaarste het bereiken van belangrijke publieke en/of maatschappelijke belangen niet onnodig beperkt. Daarnaast is het gemaakte onderscheid evenredig, want het is geschikt om het beoogde doel te bereiken en dit doel kan niet op een andere, minder vergaande, wijze bereikt worden.

  • 144. De ACM licht het voorgaande hierna verder toe. De ACM gaat eerst in op verschillende legitieme doelen die volgen uit Europese energiewetgeving en rechtspraak en op basis waarvan onderscheid gemaakt kan worden tussen (groepen) partijen (paragraaf 6.3.1). Vervolgens gaat de ACM in op het evenredigheidsbeginsel (zie paragraaf 6.3.2).

6.3.1 Legitieme doelen
  • 145. Op basis van de Europese energiewetgeving en rechtspraak bestaat expliciet ruimte om, in lijn met het Europese non-discriminatiebeginsel, sectoren en partijen met bepaalde kenmerken verschillend te behandelen. Van belang is dat het onderscheid is gebaseerd op een objectief en redelijk criterium, dat wordt gekoppeld aan de doelen die de Europese energiewetgeving nastreeft (zie hoofdstuk 4).

  • 146. De ACM baseert het prioriteringskader in het onderhavige besluit uitsluitend op onderscheid dat rechtstreeks volgt uit Europese energiewetgeving en rechtspraak. Onder energiewetgeving verstaat de ACM de Europese interne markt regels voor elektriciteit en gas. De regels voor elektriciteit en gas zijn vergelijkbaar ten aanzien van nettoegang en non-discriminatie. De uitleg van deze begrippen bij gas is daarmee ook bruikbaar bij elektriciteit. Voor dit besluit maakt de ACM specifiek gebruik de Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid (hierna: Verordening Gasleveringszekerheid). Deze verordening biedt een basis voor non-discriminatoir onderscheid tussen categorieën van afnemers. Een vergelijkbare regeling is er niet voor elektriciteit. Aangezien nettoegang en non-discriminatie vergelijkbaar zijn uitgewerkt binnen de Europese elektriciteit- en gaswetgeving, is het onderscheid dat volgt uit de Verordening Gasleveringszekerheid ook bruikbaar bij elektriciteit. Aangezien nettoegang en non-discriminatie vergelijkbaar zijn uitgewerkt binnen de Europese elektriciteit- en gaswetgeving, is het onderscheid dat volgt uit de Verordening Gasleveringszekerheid ook bruikbaar bij elektriciteit.

  • 147. De ACM betrekt bij het maken van het toelaatbare onderscheid binnen het non-discriminatiebeginsel geen andere Europese kaders waarin partijen verschillend worden behandeld, zoals bijvoorbeeld Richtlijn (EU) 2022/2555 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (hierna: NIS2-richtlijn) en Richtlijn (EU) 2022/2557 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten (hierna: CER-richtlijn). De ACM merkt op dat de juridische context voor het onderscheid in deze richtlijnen wezenlijk verschilt van de context van het Europese energierecht en het onderhavige besluit. Onderhavig besluit gaat over de uitleg van het non-discriminatie beginsel bij nettoegang. De juridische kaders waarop de ACM dit besluit baseert zien op toegang tot het net en wijzen aan wat een gerechtvaardigd non-discriminatoir onderscheid is tussen partijen bij toegang tot het net. Andere Europese kaders die een onderscheid maken tussen partijen gaan niet over nettoegang, haken niet aan bij het non-discriminatiebeginsel en geven daarmee geen of onvoldoende concrete juridische basis voor toelaatbaar non-discriminatoir onderscheid bij nettoegang.

  • 148. Op basis van de Europese energiewetgeving en rechtspraak bestaat expliciet ruimte om, in lijn met het Europese non-discriminatiebeginsel, een aantal sectoren en partijen met bepaalde kenmerken verschillend te behandelen. Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd voor:

    • Partijen die bijdragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit;

    • Partijen die bijdragen aan het milieu en het klimaat; en

    • Partijen die extra bescherming nodig hebben om hun voorzienings- en leveringszekerheid te borgen vanwege een kwetsbare positie.

  • 149. Alleen als een partij valt onder bovenstaande categorieën is een verschil in behandeling juridisch mogelijk binnen het Europese non-discriminatiebeginsel, omdat het verschil in behandeling is gekoppeld aan een legitiem doel. Deze lijst vormt voor de ACM het vertrekpunt voor de juridische afbakening van de partijen die een groot algemeen belang dienen en zijn opgenomen in het prioriteringskader in Tabel 1 tot en met 3 in Bijlage 22 bij de Netcode en zoals toegelicht in paragraaf 6.2. De ACM geeft hierna een toelichting bij de hierboven genoemde legitieme doelen.

Partijen die bijdragen aan voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit

  • 150. In de zaak Fondul heeft het HvJ EU de voorzienings- en leveringszekerheid als legitiem doel aangemerkt om onderscheid te maken tussen afnemers. Deze zaak ging over een verschil in behandeling tussen elektriciteitsproducenten om de nationale voorzienings- en leveringszekerheid te borgen. Het HvJ EU oordeelde over dit doel: “Het lijdt geen twijfel dat het doel van leverings- en voorzieningszekerheid legitiem is. Zoals volgt uit overweging 5 van richtlijn 2009/72 is de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening van vitaal belang voor de ontwikkeling van de Europese maatschappij, voor de uitvoering van een duurzaam beleid inzake klimaatverandering en voor de bevordering van het concurrentievermogen op de interne markt.37 Zoals onder meer blijkt uit de randnummers 2 en 3 van de preambule bij de Elektriciteitsverordening en Elektriciteitsrichtlijn en uit de artikelen 1 en 9 van de Elektriciteitsrichtlijn, is het borgen en bevorderen van de voorzienings- en leveringszekerheid nog steeds een belangrijk doel van de Europese elektriciteitswetgeving.

  • 151. Uit het voorgaande blijkt dus expliciet dat de voorzienings- en leveringszekerheid zonder twijfel doelen van de Europese elektriciteitswetgeving zijn en dat op basis van deze doelen een gerechtvaardigd onderscheid gemaakt kan worden tussen partijen die wel en partijen die niet bijdragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit.

  • 152. Partijen die ervoor zorgen dat transportcapaciteit efficiënter wordt benut waardoor meer partijen gebruik kunnen maken van het net, dragen bij aan de voorzienings- en leveringszekerheid voor alle afnemers op het net. Voor deze partijen is op basis van deze bijdrage een verschil in behandeling mogelijk. In het prioriteringskader krijgen transportverzoeken van partijen die ervoor zorgen dat congestieproblemen worden verminderd of opgelost altijd prioriteit boven transportverzoeken van andere partijen (zie Tabel 1 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1). Deze partijen zijn aangeduid als congestie-verzachters. Dit kan worden gerechtvaardigd, omdat congestie-verzachters ervoor zorgen dat de bestaande transportcapaciteit efficiënter wordt benut en er transportcapaciteit vrij komt op het net voor bestaande afnemers en nieuwe partijen. Daarmee wordt bijgedragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid voor alle afnemers op het elektriciteitsnet en in algemene zin ook aan de efficiëntere benutting van het bestaande net (systeemefficiëntie).

  • 153. De ACM meent dat het prioriteren van transportverzoeken van congestie-verzachters derhalve kan worden gerechtvaardigd, omdat dit gebaseerd is op een objectief en redelijk criterium dat is gekoppeld aan de doelen van Europese elektriciteitswetgeving.

Partijen die bijdragen aan milieu en klimaat

  • 154. Uit onder meer randnummers 2 en 3 van de preambule bij de Elektriciteitsverordening en Elektriciteitsrichtlijn, artikel 1, onderdeel a, van de Elektriciteitsverordening en de artikelen 1 en 9 van de Elektriciteitsrichtlijn blijkt dat het bevorderen van het milieu en klimaat belangrijke doelen zijn van de huidige Europese Elektriciteitswetgeving. Verder wordt in artikel 3 van Verordening 2022/2577 tot vaststelling van een kader om de inzet van hernieuwbare energie te versnellen opgemerkt dat hernieuwbare energieprojecten vanuit milieuwetgevingsperspectief van hoog openbaar belang zijn. Ook volgt uit de nog in nationale wetgeving te implementeren Richtlijn (EU) 2023/2413 wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft dat wordt vermoed dat installaties voor de productie van hernieuwbare energie van hoger openbaar belang zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid dienen.38 In aanvulling hierop wijst de ACM erop dat in de ingetrokken Richtlijn 2009/28/EG lidstaten de mogelijkheid werd gegeven om energie opgewekt uit hernieuwbare bronnen prioritaire of gewaarborgde toegang tot het net te verschaffen, onder meer vanwege de positieve bijdrage die hernieuwbare energie levert aan de milieu en klimaatdoelstellingen.39 Richtlijn 2009/28/EG bevatte dus een expliciet onderscheid op basis van het criterium of wordt bijgedragen aan de milieu en klimaat.

  • 155. In de zaak Essent-België heeft het HvJ EU overwogen dat bijdragen aan milieu en klimaat legitieme redenen zijn om onderscheid te maken tussen afnemers. In deze zaak werd onderscheid gemaakt tussen duurzame en niet-duurzame elektriciteitsproducenten. Het HvJ EU oordeelde: “Dat de in het hoofdgeding bedoelde regionale regelingen een legitiem doel nastreven, namelijk de bevordering van de productie van groene stroom, lijdt echter geen twijfel. Dienaangaande zij er met name aan herinnerd dat het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor de productie van elektriciteit de milieubescherming ten goede komt voor zover zij bijdraagt aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, die een van de belangrijkste oorzaken is van klimaatverandering, die de Unie en haar lidstaten hebben besloten tegen te gaan.” 40

  • 156. Uit het voorgaande blijkt dus dat het bevorderen van het milieu en klimaat doelen van de Europese elektriciteitswetgeving zijn en dat op basis van deze doelen een gerechtvaardigd onderscheid gemaakt kan worden tussen partijen die wel en partijen die niet bijdragen aan het milieu en klimaat.

  • 157. De ACM stelt dat het voor partijen die om transportcapaciteit voor de invoeding van elektriciteit verzoeken logisch lijkt dat partijen met een productie-installatie voor hernieuwbare energie prioriteit krijgen ten opzichte van partijen met een productie-installatie voor niet-hernieuwbare energie. Tegelijkertijd constateert de ACM dat het opnemen van een prioriteringscategorie voor invoeders van hernieuwbare energie weinig toegevoegde waarde heeft, omdat in de praktijk nagenoeg alle producenten in de wachtrij met verzoeken om transportcapaciteit duurzame producenten zijn. De ACM heeft hiertoe daarom geen prioriteringscategorie opgenomen in onderhavig.

  • 158. Voor wat betreft partijen die verzoeken om transportcapaciteit voor de afname van elektriciteit, constateert de ACM dat de Europese energiewetgeving een grondslag biedt om partijen die bijdragen aan milieu en klimaat verschillend te behandelen ten opzichte van partijen die dat niet doen. Binnen de Europese energiewetgeving en rechtspraak is echter niet duidelijk gedefinieerd welke partijen (in onderscheidende mate) bijdragen aan milieu en klimaat waardoor zij verschillend behandeld kunnen worden. De ACM zou er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om iedere partij die een zonnepaneel plaatst binnen zijn installatie te beschouwen als een partij die bijdraagt aan milieu en klimaat, maar dat zou leiden tot een onvoldoende onderscheidende categorie met een beperkt aantal type partijen. De ACM meent dat het met het oog op het versnellen van de energietransitie en de juridische kaders belangrijk is om een prioriteringsmogelijkheid op te nemen voor deze partijen, maar tegelijkertijd stelt de ACM vast dat zij op korte termijn niet op zorgvuldige wijze tot een afbakening voor een dergelijke categorie kan komen. De ACM is daarom voornemens om voorafgaand aan de evaluatie van het onderhavige besluit te onderzoeken of zij een prioriteringscategorie voor partijen die bijdragen aan milieu en klimaat kan duidelijk en scherp kan afbaken om na de evaluatie op te nemen in het prioriteringskader (zie ook paragraaf 6.4).

  • 159. Een andere keuze is volgens de ACM onzorgvuldig, omdat er dan een onvoldoende afgebakende categorie in het kader zou worden opgenomen. Dit kan tot gevolg hebben dat een groot aantal partijen een prioriteringsverzoek zouden doen op basis van duurzaamheid, zonder dat kan worden vastgesteld dat deze partijen daadwerkelijk bijdragen aan het milieu of klimaat en daarmee of voorrang in een concreet geval terecht is. Het toekennen van prioriteit zou in deze situatie daarnaast onevenredig zijn ten opzichte van andere partijen binnen en buiten het kader, omdat zij dan langer moeten wachten op nettoegang.

Partijen met extra bescherming om hun voorzienings- en leveringszekerheid te borgen

  • 160. De Verordening Gasleveringszekerheid kent extra bescherming toe aan kwetsbare partijen en partijen die essentiële sociale diensten verlenen vanuit een maatschappelijk oogpunt. De Europese wetgever heeft hiermee vastgelegd welke functies en partijen zij beschermingswaardig vindt met het oog op toegang tot energie. Dit zijn huishoudens, afnemers die essentiële sociale diensten verlenen en stadverwarmingsinstallaties. Een essentiële sociale dienst is een dienst in verband met gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur. Onderwijs en openbaar bestuur krijgen minder vergaande bescherming dan andere essentiële sociale diensten.41 De ACM meent dat een prioriteringsmogelijkheid voor transportverzoeken van deze partijen met extra bescherming kan worden gerechtvaardigd, omdat dit gebaseerd is op een objectief en redelijk criterium dat is gekoppeld aan de doelen van Europese energiewetgeving. De ACM merkt hierbij op dat in de Verordening Gasleveringszekerheid niet is gedefinieerd wat valt onder gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur.42 Om deze begrippen toepasbaar te maken voor het prioriteringskader in onderhavig besluit, heeft de ACM deze begrippen nader ingevuld en afgebakend. Het resultaat hiervan is uiteengezet in paragraaf 6.1 en opgenomen in Tabel 1 tot en met Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode. De ACM licht de eerste stap die zij heeft gezet om te komen tot deze afbakening hierna verder toe.

  • 161. De ACM is voor de invulling en afbakening van de begrippen gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur zoveel als mogelijk aangehaakt bij bestaande (Europese of nationale) wettelijke definities. Waar dergelijke kaders ontbreken of (te) onduidelijk zijn, heeft de ACM op basis van verschillende gangbare definities een eigen afweging voor de invulling, en daarmee het gebruik, in het prioriteringskader gemaakt. Als het op basis van wettelijke of gangbare definities niet mogelijk bleek om tot een nadere invulling te komen, heeft de ACM een functie niet opgenomen in het prioriteringskader. De functie of categorie valt dan namelijk niet zorgvuldig af te bakenen. Verder wijst de ACM erop dat zij per functie heeft gekozen voor een zo strikt mogelijke afbakening van het aantal partijen dat in aanmerking kan komen voor prioriteit. Het aantal partijen dat een groot algemeen belang dient is namelijk naar haar aard namelijk beperkt en op deze wijze is geborgd dat het kader geen onevenredige effecten heeft op partijen buiten kader. Ook zorgt dit voor een zo effectief mogelijk prioriteringskader.

  • 162. De ACM licht hierna toe welke invulling zij heeft gegeven aan de begrippen gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs, openbaar bestuur en stadsverwarmingsinstallaties. Hoewel de Verordening Gasleveringszekerheid ook een definitie bevat van ‘huishoudelijke afnemer’, heeft de ACM de invulling van dit begrip voor de toepassing ervan in het prioriteringskader hierna ook uitgewerkt.43 Daarnaast gaat de ACM in op het begrip ‘gasnetten’.

Gezondheidszorg

  • 163. Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat de overheid maatregelen treft ter bevordering van de volksgezondheid. Het bevorderen van de volksgezondheid gebeurt onder meer via gezondheidszorg. Er bestaan verschillende definities van gezondheidszorg. De Europese wetgever heeft het begrip ‘gezondheidszorg’ specifiek afgebakend in artikel 3, onder a, van Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg. Hierin wordt gezondheidszorg gedefinieerd als gezondheidsdiensten die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt om de gezondheidstoestand van deze laatsten te beoordelen, te behouden. De ACM neemt deze definitie als vertrekpunt voor het onderhavige besluit. De definitie sluit ook aan bij de definitie van ‘publieke gezondheidszorg’ uit artikel 1, onderdeel c, van de Wet publieke gezondheid: “de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten.” De definitie past ook bij de definiëring van gezondheidszorg door het RIVM en het Ministerie van VWS: “het geheel van zorgverleners (en ondersteunend personeel), instellingen, middelen en activiteiten dat direct gericht is op instandhouding en verbetering van de gezondheidstoestand en/of de mogelijkheid om zelf regie te voeren, en op het reduceren, opheffen, compenseren en voorkomen van tekorten daarin”. Uit al deze definities volgt dat de gezondheidszorg er op gericht is om iemands gezondheid in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren.

  • 164. Onder het begrip gezondheidszorg uit de Verordening Gasleveringszekerheid verstaat de ACM voor het onderhavige besluit derhalve alle zorgactiviteiten die erop zijn gericht om gezondheid in stand te houden en te verbeteren. Omdat de invulling van dit begrip leidt tot een groot aantal type afnemers, heeft de ACM de toepassing van het begrip voor onderhavig prioriteringskader verder afgebakend. De ACM heeft ‘gezondheidszorg’ in onderhavig besluit afgebakend tot acute zorg(instellingen) die wettelijk verplicht zijn tot het hebben van een crisisplan (zie Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Essentiële sociale zorg

  • 165. Sociale zorg is een breed begrip. De OESO, Europese Commissie en Wereldgezondheidsorganisatie beschrijven sociale zorg in ‘A system of Health Accounts’ als volgt: The aim of social care is to provide services and support, by formal and informal caregivers, to individuals who, for reasons of disability, illness or other dependency, need help to live as normal a life as possible, either within a residential care setting or in their own home. Social care covers a wide range of services, including professional advice and support, accommodation, various types of assistance in carrying out daily tasks, home visits, home help services, provision of meals, special equipment, house adaptation for disabled persons as well as assessment and care management services.” Dit lijkt aan te sluiten bij artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning waarin ‘maatschappelijke ondersteuning’ wordt gedefinieerd als “1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3°.bieden van beschermd wonen en opvang;”.

  • 166. Hoewel de ACM niet uitsluit dat er meer relevante definities zijn van sociale zorg, blijkt uit de bovenstaande definities al dat het begrip sociale zorg breed is. Daar komt bij dat de Verordening Gasleveringszekerheid niet uitgaat van sociale zorg, maar van essentiële sociale zorg. Voor zover de ACM weet bestaat er tot op heden geen (juridische) definitie van wat essentiële sociale zorg is. Het is aan de wetgever om te bepalen welke dienstverlening binnen de sociale zorgverlening aangemerkt moet worden als essentieel. Nu de wetgever dit niet heeft gedaan is het voor de ACM niet helder welke partijen onder het begrip vallen.

  • 167. De ACM heeft de concrete toepassing van het begrip ‘essentiële sociale zorg’ daarom buiten beschouwing gelaten in het prioriteringskader in onderhavig besluit. Voor de volledigheid wijst de ACM er op dat bijvoorbeeld acute geestelijke gezondheidszorg is opgenomen in het prioriteringskader via de functie ‘acute gezondheidszorg’ (zie Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Noodhulp

  • 168. De ACM gaat er vanuit dat met ‘noodhulp’ in de Verordening Gasleveringszekerheid alleen nationale noodsituaties worden bedoeld, omdat de Verordening ervoor zorgt dat belangrijke maatschappelijke functies worden geborgd in uitvalsituaties.

  • 169. Hoewel het begrip noodhulp niet letterlijk uit de wet volgt, bepaalt artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012: “De meldkamerfunctie bestaat uit het ontvangen, registreren en beoordelen van meldingen waarbij wordt gevraagd om acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of Koninklijke marechaussee, het bieden van een adequaat hulpaanbod en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.” In artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s wordt eveneens verwezen naar artikel 25b, eerste lid, Politiewet “ten behoeve van de brandweertaak en ten behoeve van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening.” De ACM meent dat in gevallen waarin wordt gevraagd om de acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of marechaussee, sprake is van een verzoek om noodhulp.

  • 170. Voor de toepassing van het begrip ‘noodhulp’ in onderhavig besluit verstaat de ACM de activiteiten die samenhangen met acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of Koninklijke marechaussee, het bieden van een adequaat hulpaanbod en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten (zie Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Veiligheid

  • 171. De ACM gaat er in het onderhavige besluit vanuit dat met het begrip ‘veiligheid’ in de Verordening Gasleveringszekerheid wordt gedoeld op het beschermen van de nationale veiligheid.

  • 172. Uit de memorie van toelichting bij de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames is over de definitie van nationale veiligheid opgemerkt: “Voor de toepassing van dit wetsvoorstel kan onder nationale veiligheid enkel worden verstaan de veiligheidsbelangen die binnen het Koninkrijk wezenlijk zijn voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, of voor de instandhouding van de maatschappelijke stabiliteit. Dit zijn de doelen van nationale veiligheid. [...] Nationale veiligheid is immers zeer contextafhankelijk omdat het per plaats, tijd en situatie verschilt. Nationale veiligheid wordt onder andere bepaald door de geopolitieke en sociaal-politieke context en de technologische mogelijkheden van het moment. [...] Vanwege deze dynamische praktijk is noch in de Europese Unie noch in andere lidstaten het begrip nationale veiligheid een afgebakend begrip.”44

  • 173. In de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden van april 2023 wordt opgemerkt: “Er bestaat geen sluitende of eenduidige definitie van nationale veiligheid. In deze strategie hanteren we de volgende omschrijving: Onder nationale veiligheid verstaan we de bescherming van onze nationale veiligheidsbelangen tegen dreigingen die deze belangen kunnen schaden en daarmee maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. Dit doen we door dreigingen te verminderen en de weerbaarheid tegen de dreigingen te verhogen.”45

  • 174. De ACM leidt uit voorgaande af dat de definitie van nationale veiligheid contextafhankelijk is en niet eenduidig. Duidelijk is wel dat is beoogd om de belangen te beschermen die binnen Nederland wezenlijk zijn voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, of voor de instandhouding van de maatschappelijke stabiliteit. De ACM meent dat zij het begrip ‘veiligheid’ voldoende concreet kan invullen voor de toepassing ervan in het prioriteringskader uit onderhavig besluit.

  • 175. Zo zijn politie, brandweer, krijgsmacht, de AIVD, MIVD, en NCTV in Nederland veiligheidsdiensten die primair verantwoordelijk zijn voor het borgen van de nationale veiligheid. Daarnaast dragen een functionerende rechtspraak en voldoende penitentiaire inrichtingen bij aan de bescherming en instandhouding van de nationale maatschappelijke stabiliteit.

  • 176. Verder is ook waterveiligheid volgens de ACM onderdeel van nationale veiligheid. Waterveiligheid omvat alle maatregelen die nodig zijn om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van hoog water en overstromingen. Het gaat daarbij onder meer om de inzet van pompen, gemalen en sluizen Waterveiligheid wordt geborgd door de waterschappen. De taak van de waterschappen om de waterveiligheid in Nederland te borgen, valt daarmee onder nationale veiligheid.

  • 177. Tot slot is de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een onderdeel van de nationale veiligheid. Een goede drinkwatervoorziening is namelijk essentieel voor de volksgezondheid, welzijn en welvaart van de samenleving. Wanneer dit niet kan worden geborgd kan dit consequenties hebben voor de nationale maatschappelijke stabiliteit.46 De ACM wijst er daarbij op dat uit artikel 2, tweede lid, van de Drinkwaterwet volgt dat de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. De reden hiervoor is dat de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening is aangemerkt als een zaak van nationale veiligheid.47 Deze taak van de drinkwaterbedrijven valt daarom ook onder de nationale veiligheid.

  • 178. De ACM heeft ‘veiligheid’ in onderhavig besluit afgebakend tot activiteiten van politie en defensie, veiligheidsdiensten, justitie en gevangeniswezen, waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening (zie Tabel 2 en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Onderwijs

  • 179. Onderwijs is een breed begrip. Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat onderwijs een zorg is van de regering. Uit de wet op het onderwijstoezicht, blijkt dat onder onderwijs wordt verstaan een bij of krachtens een onderwijswet geregelde vorm van onderwijs.

  • 180. Het onderwijs is in Nederland geregeld via de Wet op het primair onderwijs, de wet voorgezet onderwijs 2020, de wet op de expertisecentra, de wet educatie en beroepsonderwijs en de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De wet op primair onderwijs regelt het basisonderwijs. De wet op voorgezet onderwijs regelt het voorgezet onderwijs. Onder het voortgezet onderwijs valt het vmbo, havo, vwo. De wet op expertisecentra regelt het speciaal basisonderwijs en speciaal voorgezet onderwijs. De wet educatie en beroepsonderwijs regelt het mbo. De wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs regelt het hbo en wo.

  • 181. Voorts wijst de ACM er op dat onderwijs in de Verordening Gasleveringszekerheid wel wordt aangemerkt als essentiële sociale dienst en als beschermde afnemer, maar niet wordt niet aangemerkt als door solidariteit beschermde afnemers. Onderwijs krijgt daarmee een beperktere bescherming op basis van de Verordening Gasleveringszekerheid. Gezien deze beperktere bescherming meent de ACM dat het voor de hand ligt om de categorie onderwijs zo beperkt mogelijk op te vatten. Daarom haakt de ACM alleen aan bij onderwijs dat valt onder de wettelijke leer- en kwalificatieplicht.

  • 182. Onder het begrip onderwijs uit de Verordening Gasleveringszekerheid verstaat de ACM voor het onderhavige besluit derhalve alle bij wet geregelde vormen van onderwijs. De ACM heeft ‘onderwijs’ voor de toepassing in het prioriteringskader afgebakend tot wettelijk verplicht onderwijs op basis van de leer- en kwalificatieplicht. Dat betreft basisonderwijs, voorgezet onderwijs, speciaal onderwijs en mbo’s (zie Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Openbaar bestuur

  • 183. Het begrip openbaar bestuur is een breed begrip. Het begrip heeft raakvlak met het begrip overheidsinstanties. Onder ‘overheid’ valt blijkens de NIS2-richtlijn en CER-richtlijn “Overheidsinstanties van centrale overheden zoals gedefinieerd door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht” en “Overheidsinstanties op regionaal niveau zoals gedefinieerd door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht”.48 Een vergelijkbare strekking volgt uit de definitie van ‘overheidsinstantie’ zoals opgenomen in artikel 2, punt 10, van de CER-richtlijn.49

  • 184. De ACM sluit voor de invulling van het begrip openbaar bestuur daarom aan bij artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Awb. Hieronder vallen bestuursorganen, de wetgever, de Staten-Generaal, de rechtspraak in brede zin, de rekenkamer, de ombudsman, de commissie toezicht op de inlichting- en veiligheidsdiensten en de toetsingscommissie bevoegdheden in het kader van de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Aansluiten bij artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Awb leidt ertoe dat een groot aantal partijen valt onder het begrip openbaar bestuur.

  • 185. Hoewel de Verordening Gasleveringszekerheid openbaar bestuur aanmerkt als essentiële sociale dienst en als beschermde afnemer, worden overheidsdiensten niet aangemerkt als door solidariteit beschermde afnemers.50 Overheidsdiensten krijgen dus net als onderwijs een beperktere bescherming op basis van de Verordening Gasleveringszekerheid.

  • 186. Aangezien het uitgangspunt in het onderhavige besluit is om een beperkt en scherp afgebakend prioriteringskader vast te stellen en het niet goed mogelijk is om het begrip ‘openbaar bestuur’ nader objectief af te bakenen, en vanwege het feit dat ‘openbaar bestuur’ beperkte bescherming krijgt op basis van de Verordening Gasleveringszekerheid, kiest de ACM ervoor om de functie ‘openbaar bestuur’ niet zelfstandig op te nemen in het prioriteringskader besluit. Voor de volledigheid wijst de ACM er op dat de rechtspraak en waterschappen, die kunnen worden beschouwd als een vorm van openbaar bestuur, wel zijn opgenomen binnen de categorie ‘veiligheid’ (zie Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Stadsverwarmingsinstallaties

  • 187. Het begrip ‘stadsverwarmingsinstallaties’ is niet wettelijk gedefinieerd. Wel wordt het begrip stadsverwarming (en stadskoeling) gedefinieerd in artikel 2, negentiende lid, van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen als: “de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit centrale of decentrale productiebronnen via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen”. Op basis van deze definitie kan een stadsverwarmingsinstallatie twee dingen zijn: een installatie die is aangesloten op een stadsverwarmingssysteem of een stadsverwarmingssysteem.

  • 188. Uit overweging 40 van de preambule van Richtlijn (EU) 2018/2001 leidt de ACM af dat op dat met ‘stadsverwarmingsinstallaties’ stadsverwarmingssystemen zijn bedoeld. Hieruit volgt namelijk: “Indien solidariteitsmaatregelen als uiterste middel worden genomen, moet de beperking of onderbreking van de gaslevering in de solidariteit verstrekkende lidstaat, indien dat nodig is opdat de lidstaat kan voldoen aan zijn solidariteitsverplichtingen, en om discriminatie te voorkomen, gelden voor alle afnemers die niet door solidariteit beschermd zijn, ongeacht of zij hun gas rechtstreeks ontvangen dan wel in de vorm van verwarming via door solidariteit beschermde stadsverwarmingsinstallaties.”

  • 189. Verder heeft het begrip stadsverwarmingsinstallatie raakvlak met de definities van warmte, warmtenet, netbeheerder en levering van warmte zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet. Onder warmte wordt verstaan: “thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water.” Onder een warmtenet wordt verstaan: “het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent.” Onder netbeheerder wordt verstaan “degene die een warmtenet beheert”. Onder levering van warmte wordt verstaan: “de aflevering van warmte aan verbruikers.” Warmtetransport (netbeheer) en warmtelevering (levering) worden in de praktijk vaak door dezelfde partij gedaan. De levering van warmte via een warmtenet is alleen toegestaan indien daarvoor op basis van artikel 10 van de Warmtewet een vergunning is verleend, tenzij een partij valt onder de uitzonderingen uit artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet. In de Warmtewet zijn geen eisen opgenomen voor het aanwijzen van een warmtenetbeheerder.

  • 190. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat in het Wetsvoorstel Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) specifieker wordt ingegaan op de rollen het warmtebedrijf, het warmteleveringsbedrijf en de warmtenetbedrijf.51 Artikel 1 definieert een warmtebedrijf als een “onderneming of warmtegemeenschap die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het transport en de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan”. Een warmteleveringsbedrijf is “een onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan”. Een warmtenetbedrijf is een “onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het beheer, aanleg of onderhoud van een warmtenet en het transport van warmte over een warmtenet of een onderdeel daarvan”. Voor de definitie van warmtenetbeheerder sluit de ACM aan bij de definitie van netbeheerder uit de Warmtewet en vult de ACM die definitie nader in op basis van de definitie warmtenetbedrijf uit het wetsvoorstel voor de Wcw. Daarbij wijst de ACM erop dat het gebruik van warmtenetten ertoe leidt dat de elektriciteitsvraag minder groot is dan bij volledige elektrificatie en dus kan helpen bij het beperken van transportschaarste.

  • 191. In het licht van het voorgaande definieert de ACM het begrip ‘stadsverwarmingsinstallatie’ voor de toepassing in het prioriteringskader in onderhavig besluit als: a) een warmtenet, ten behoeve van de levering aan huishoudens en/of essentiële diensten zoals uitgelegd in onderhavig besluit, dat wordt beheerd door een partij die zich bezighoudt met beheer, aanleg of onderhoud van het warmtenet en het transport van warmte over dat net; en b) een warmtenet waarover warmte wordt getransporteerd en geleverd aan huishoudens en/of essentiële sociale diensten door een warmteleverancier die een vergunning heeft op basis van artikel 10 Warmtewet of daarvan is uitgezonderd op grond van artikel 9 van de Warmtewet (zie Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

Huishoudelijke afnemer

  • 192. Zoals opgemerkt in randnummer 162 maakt de Verordening Gasleveringszekerheid alleen een verwijzing naar de wettelijke definitie van het begrip ‘huishoudelijke afnemer’. Een huishoudelijke afnemer is in artikel 2, vijfentwintigste lid, Richtlijn 2009/73 gedefinieerd als “een afnemer die aardgas koopt voor eigen huishoudelijk gebruik”. Vergelijkbaar definieert artikel 2, vierde lid, van de Elektriciteitsrichtlijn een huishoudelijke afnemer als “een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen huishoudelijk gebruik en niet voor commerciële of professionele activiteiten”.

  • 193. De E-wet bevat geen definitie van huishoudelijk afnemer. De E-wet maakt onderscheid tussen kleinverbruikers en grootverbruikers. Een kleinverbruiker is een afnemer die beschikt over een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van 3x80A. Een grootverbruiker is een afnemer die beschikt over een aansluiting met een doorlaatwaarde van meer dan 3x80A.

  • 194. De E-wet maakt geen onderscheid naar typen kleinverbruikers. In de Tarievencode elektriciteit wordt binnen de categorie kleinverbruikers onderscheid gemaakt op basis van aansluitcapaciteit. Bij aansluitingen met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A kan worden aangenomen dat sprake is van huishoudelijk gebruik. Daarboven is in de praktijk sprake van een aansluiting die (ook) zakelijk wordt gebruikt.

  • 195. In de Energiewet wordt huishoudelijke afnemer wel gedefinieerd. In artikel 1 van (het wetsvoorstel voor) de Energiewet wordt een huishoudelijk eindafnemer gedefinieerd als een “eindafnemer die elektriciteit of gas koopt of wil kopen voor eigen huishoudelijk gebruik”. Een eindafnemer is “een aangeslotene die elektriciteit of gas koopt of wil kopen voor eigen gebruik”. Een aangeslotene is “ieder die van een systeembeheerder de beschikking heeft gekregen over een aansluiting”.

  • 196. In het licht van het onderhavige besluit definieert de ACM een huishoudelijk afnemer in lijn met de Energiewet als een afnemer die elektriciteit koopt of wil kopen voor eigen huishoudelijk gebruik. Omdat de E-wet deze definitie niet kent, bakent de ACM een huishoudelijke afnemer af als een kleinverbruiker met een aansluiting met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A. In de praktijk is tot die maximale doorlaatwaarde namelijk nog sprake van huishoudelijk gebruik. De ACM verwijst voor de toepassing van ‘huishoudelijke afnemer’ in het prioriteringskader naar de toelichting bij ‘woonbehoefte’ in paragraaf 6.1 en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode.

Gasnetten

  • 197. De bedoeling van de Verordening Gasleveringszekerheid is het veilig stellen van de gaslevering aan huishoudens, stadsverwarmingsinstallaties en essentiële sociale diensten. Deze partijen krijgen hun gas geleverd via gastransmissie of -distributienetten. Een belangrijke randvoorwaarde voor de werking van de Verordening Gasleveringszekerheid en het veilig stellen van de gaslevering is daarmee dat het gasnet goed functioneert. Verder blijkt uit randnummer 40 van de preambule van de Verordening Gasleveringszekerheid dat er vanuit non-discriminatie geen onderscheid wordt gemaakt tussen partijen die gas geleverd krijgen via een gasnet en partijen die voor hun verwarming zijn aangesloten op stadsverwarmingsinstallaties.

  • 198. Hoewel gasnetten niet zelfstandig zijn opgenomen als categorie in de Verordening Gasleveringszekerheid, is voor het veilig stellen van de gaslevering aan huishoudens, stadsverwarmingsinstallaties en essentiële sociale diensten van belang dat gasnetten goed functioneren. Om die reden neemt de ACM gasnetten ook op in het onderhavige besluit.

  • 199. De Verordening Gasleveringszekerheid maakt gebruik van de definities transmissie, transmissiesysteembeheerder, distributie en distributiesysteembeheerder uit artikel 2, derde tot en met zesde lid, van Richtlijn 2009/73 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas. In Nederland zijn deze definities omgezet in de artikel 1, eerste lid, onderdelen d, e, n, van de Gaswet. De ACM hanteert deze definities bij het afbakenen van gasnetten. Gasnetten worden beheerder door gasnetbeheerders. Gasnetbeheerders worden aangewezen op basis van de artikel 2 van de Gaswet.

  • 200. Voor de toepassing in het prioriteringskader in het onderhavige besluit heeft de ACM gasnetten gedefinieerd als het gastransportnet dat wordt beheerd door een netbeheerder die is aangewezen op basis van artikel 2 van de Gaswet (zie Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1).

  • 201. Samenvattend heeft de ACM de volgende invulling gegeven aan de begrippen gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs, openbaar bestuur en stadsverwarmingsinstallaties en huishoudelijke afnemer voor de toepassing in het prioriteringskader in onderhavig besluit:

    • Onder het begrip gezondheidszorg verstaat de ACM alle zorgactiviteiten die erop zijn gericht om gezondheid in stand te houden en te verbeteren. Omdat de invulling van dit begrip leidt tot een groot aantal type afnemers, bakent de ACM de toepassing van het begrip voor onderhavig prioriteringskader af tot acute zorg(instellingen) die wettelijk verplicht zijn tot het hebben van een crisisplan.

    • De ACM laat het begrip ‘essentiële sociale zorg’ buiten beschouwing in het prioriteringskader, omdat de ACM niet in staat is om dit begrip concreet af te bakenen.

    • Voor de toepassing van het begrip ‘noodhulp’ in onderhavig besluit verstaat de ACM de activiteiten die samenhangen met acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of Koninklijke marechaussee, het bieden van een adequaat hulpaanbod en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.

    • De ACM verstaat onder het begrip ‘veiligheid’ in het onderhavige besluit de politie, brandweer, krijgsmacht, AIVD, MIVD en NCTV, omdat zij in Nederland de veiligheidsdiensten zijn die primair verantwoordelijk zijn voor het borgen van de nationale veiligheid. Voorts schaart de ACM de rechtspraak en penitentiaire inrichtingen onder ‘veiligheid’, vanwege hun bijdrage aan de bescherming en instandhouding van de nationale maatschappelijke stabiliteit. Verder is de waterveiligheid, zoals wordt geborgd door de waterschappen, onderdeel van de nationale veiligheid, aangezien dit alle maatregelen omvat die nodig zijn om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van hoog water en overstromingen. Daarnaast is de veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening, zoals wordt geregeld door drinkwaterbedrijven, een zaak van nationale veiligheid.

    • Onder het begrip onderwijs schaart de ACM in het onderhavige besluit alle bij wet geregelde vormen van onderwijs. Omdat de invulling van dit begrip leidt tot een groot aantal type afnemers en vanwege de beperkte bescherming die de Verordening Gasleveringszekerheid toekent aan onderwijs, bakent de ACM de toepassing van het begrip ‘onderwijs’ af tot wettelijk verplicht onderwijs op basis van de leer- en kwalificatieplicht. Dat betreft basisonderwijs, voorgezet onderwijs, speciaal onderwijs en mbo.

    • De ACM laat toepassing van het begrip ‘openbaar bestuur’ buiten beschouwing voor het prioriteringskader, omdat de ACM het begrip ‘openbaar bestuur’ niet in staat is om het begrip scherp en objectief af te bakenen en vanwege het feit dat de Verordening Gasleveringszekerheid slechts een beperkte bescherming toekent aan overheidsdiensten.

    • De ACM definieert het begrip ‘stadsverwarmingsinstallatie’ voor de toepassing in onderhavig besluit als 1) een warmtenet, ten behoeve van de levering aan huishoudens en/of essentiële diensten zoals uitgelegd in onderhavig besluit, dat wordt beheerd door een partij die zich bezighoudt met beheer, aanleg of onderhoud van het warmtenet en het transport van warmte over dat net; en 2) een warmtenet waarover warmte wordt getransporteerd en geleverd aan huishoudens en/of essentiële sociale diensten door een warmteleverancier die een vergunning heeft op basis van artikel 10 Warmtewet of daarvan is uitgezonderd op grond van artikel 9 van de Warmtewet

    • De ACM definieert een huishoudelijk afnemer als een afnemer die elektriciteit koopt of wil kopen voor eigen huishoudelijk gebruik. Voor de toepassing in onderhavig besluit zijn dit kleinverbruikers met een aansluiting met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A.

    • Tot slot heeft de ACM in aanvulling op de bovenstaande definities en in lijn met de bedoeling van de Verordening Gasleveringszekerheid ook gasnetten opgenomen in het prioriteringskader. De ACM definieert een gasnet als een gasnet dat wordt beheerd door een netbeheerder die is aangewezen op basis van artikel 2 van de Gaswet.

  • 202. De ACM heeft de invulling van bovengenoemde definities gebruikt bij de totstandkoming van het prioriteringskader (zie paragraaf 6.1 en Tabel 1 tot en met Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode). De ACM meent dat het prioriteren van transportverzoeken van deze partijen met extra bescherming om hun voorzienings- en leveringszekerheid te borgen kan worden gerechtvaardigd, omdat dit gebaseerd is op een objectief en redelijk criterium dat is gekoppeld aan de doelen van Europese elektriciteitswetgeving.

6.3.2 Evenredigheidsbeginsel
  • 203. Naast dat een verschil in behandeling een legitiem doel moet dienen, vereist het non-discriminatie beginsel ook dat het verschil in behandeling objectief geschikt en evenredig dient te zijn om dat legitieme doel te bereiken (zie hoofdstuk 4). De ACM licht dit hierna toe in relatie tot het prioriteringskader uit onderhavig besluit.

Objectief geschikt

  • 204. Uit de Europese rechtspraak volgt dat een verschil in behandeling objectief geschikt moet zijn om een bepaald nagestreefd doel (of doelen) te bereiken.

  • 205. Hoewel FCFS in principe goed werkt indien er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is, kan het bij transportschaarste tot gevolg hebben dat partijen die een belangrijke bijdrage leveren aan grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen niet of laat toegang krijgen tot het net. Dit is onwenselijk omdat transportschaarste zo in de weg staat aan de realisatie van deze grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen. Om dit te voorkomen, maakt dit besluit maakt het mogelijk om prioriteit toe te kennen aan transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen, zoals uiteengezet in paragraaf 6.1 en opgenomen in Tabel 1 tot en met Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode.

  • 206. Via het in onderhavig besluit voorgeschreven prioriteringskader en prioriteringsproces wordt geborgd dat transportverzoeken van partijen die een vooraf vastgelegd groot algemeen belang dienen prioriteit kunnen krijgen bij de toekenning van transportcapaciteit. Hiermee regelt dit besluit dat de transportschaarste zo min mogelijk in de weg staat aan het realiseren van grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen. De prioriteringsmogelijkheid waar dit besluit in voorziet is objectief geschikt om dit doel te bereiken.

Evenredig

  • 207. Uit de Europese rechtspraak volgt dat het non-discriminatiebeginsel vereist dat het verschil in behandeling evenredig moet zijn om het nagestreefde doel te bereiken. Dit houdt in dat het verschil niet verder mag gaan dan nodig om het nagestreefde doel te bereiken.52 De vraag daarbij is of het nagestreefde doel ook op een minder vergaande wijze bereikt kan worden dan via toepassing van het prioriteringskader.

  • 208. Het prioriteringskader in dit besluit maakt het mogelijk dat transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen bij transportschaarste prioriteit kunnen krijgen. Zoals opgemerkt regelt dit besluit daarmee dat transportschaarste zo min mogelijk in de weg staat aan het realiseren van grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen. De ACM meent dat deze maatregel evenredig is en het gestelde doel niet op een minder verstrekkende manier kan worden bereikt.

  • 209. In de eerste plaats wijst de ACM erop dat het aantal partijen binnen het prioriteringskader zo beperkt mogelijk is gehouden. Alleen partijen die aantoonbaar een groot algemeen belang dienen kunnen in aanmerking komen voor prioriteit (zie paragrafen 6.1 en 6.2). Hiermee voorkomt de ACM onevenredige effecten op partijen buiten het kader. Ten tweede dienen partijen die binnen het prioriteringskader vallen via een verplicht voorgeschreven bestuursverklaring te verklaren dat zij de aangevraagde transportcapaciteit nodig hebben om dit belang op korte termijn te verwezenlijken (zie paragrafen 6.1 en 6.2). Zonder een dergelijke verklaring krijgen partijen geen prioriteit. Deze werkwijze borgt dat geprioriteerde transportcapaciteit in concrete gevallen daadwerkelijk wordt gebruikt voor de realisatie van een groot algemeen belang. De ACM wijst er daarbij op dat de geprioriteerde transportcapaciteit wordt afgenomen door de netbeheerder, indien blijkt dat de bestuursverklaring onjuist is. Aanvullend wijst de ACM erop dat de netbeheerder de GOTORK-regeling kan toepassen, indien blijkt dat de partij de geprioriteerde transportcapaciteit redelijkerwijs niet of niet volledig gebruikt. De netbeheerder kan het de redelijkerwijs ongebruikte transportcapaciteit afnemen en opnieuw uitgeven. Partijen, waaronder partijen die binnen het prioriteringskader vallen, worden hiermee geprikkeld om hun transportcapaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

  • 210. In het licht van het voorgaande, acht de ACM de toepassing van het prioriteringskader objectief geschikt en evenredig om te voorkomen dat transportschaarste in de weg staat aan het realiseren van grote algemene publieke en/of maatschappelijke belangen.

6.4 Evaluatie en periodieke monitoring

  • 211. Aangezien het prioriteringskader uit dit besluit nieuw is en gevolgen heeft voor zowel (toekomstige) afnemers als netbeheerders, is de ACM voornemens om de praktische werkbaarheid en het effect van dit besluit te evalueren. De ACM zal binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit overgaan tot een evaluatie. Op deze wijze kan het effect van het prioriteringskader worden beoordeeld en kan worden vastgesteld of aanpassing van het kader nodig is. Hierdoor kan ook rekening worden gehouden met eventuele (onvoorziene) gevallen die niet zijn opgenomen in het prioriteringskader en wijzigingen in wetgeving. De ACM in het bijzonder voornemens om te onderzoeken hoe zij een prioriteringscategorie voor partijen die bijdragen aan milieu en klimaat scherp kan afbakenen, zodat deze categorie na de evaluatie opgenomen kan worden in het prioriteringskader (zie ook paragraaf 6.3.1).

  • 212. Verder merkt de ACM op dat zij, indien daartoe eerder dan het formele evaluatiemoment aanleiding is, zij reeds op een eerder moment het prioriteringskader of prioriteringsproces kan herzien.

  • 213. Naast de geplande evaluatie zal de ACM de werking van het onderhavige besluit op jaarlijkse basis monitoren. Hiertoe neemt zij een rapportageplicht voor de netbeheerders op in artikel 7.0d van de Netcode. De jaarlijkse rapportage betreft de periode van één kalenderjaar en dient jaarlijks uiterlijk op 31 maart aan de ACM te worden toegezonden.

7 Toets aan artikel 36, eerste lid, E-wet

  • 214. Zoals toegelicht in het wettelijk kader in hoofdstuk 4 en bijlage 1 bij dit besluit dient de ACM bij een besluit tot wijziging de belangen van de netbeheerders en afnemers als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de E-wet, in acht te nemen. Daarbij merkt de ACM op dat artikel 7.0b, tweede lid, van de Netcode enkel een verplaatsing betreft van een bestaande bepaling en reeds is afgewogen in een eerder besluit.53 De ACM toetst in dit hoofdstuk daarom alleen de overige onderdelen van de nieuw ingevoegde artikelen 7.0a tot en met 7.0d van de Netcode en Bijlage 22 bij de Netcode, aan de belangen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de E-wet.

  • 215. Voor de netbeheerders komen deze belangen er op neer dat zij in staat moeten worden gesteld om hun wettelijke taken, zoals neergelegd in artikel 16 van de E-wet, op een doelmatige wijze uit te voeren, terwijl de veiligheid van de netten geborgd blijft. De ACM stelt dat deze belangen worden geborgd met de wijzigingen van de Netcode in dit besluit. De nieuw ingevoegde artikelen 7.0a tot en met 7.0d van de Netcode en Bijlage 22 bij de Netcode hebben betrekking op de volgorde van de toekenning van transportverzoeken en gaan daarmee over de uitvoering van de transporttaak. Met een andere volgorde van het toekennen van transportcapaciteit in plaats van FCFS, komen de transporttaak, veiligheid van het net en het doelmatig handelen van netbeheerders niet in het geding. De ACM meent daarom dat dit besluit in lijn is met de belangen van de netbeheerders als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de E-wet.

  • 216. Wat betreft de belangen van de afnemers vereist artikel 36, eerste lid, van de E-wet, dat de ACM bij een besluit tot wijziging van de Netcode rekening houdt met het doelmatig handelen van afnemers. Wanneer er sprake is van transportschaarste zijn er per definitie partijen die geen of pas in een latere fase transportcapaciteit toegekend krijgen. De wijzigingen uit onderhavig besluit leiden er niet toe dat partijen helemaal geen of minder transportcapaciteit toegekend krijgen, maar het gevolg zal zijn dat transportcapaciteit prioritair wordt toegewezen aan partijen die een groot algemeen belang dienen. Door congestie-verzachters altijd prioriteit te verlenen kan het zelfs voorkomen dat uiteindelijk meer partijen toegang kunnen krijgen tot het net. Zoals in paragraaf 6.1 opgemerkt, geldt voor congestie-verzachters namelijk dat andere partijen baat hebben bij een prioriteit voor deze partijen. Prioritering van congestie-verzachters zal er dus voor zorgen dat het net efficiënter wordt benut, waardoor meer energie getransporteerd kan worden, dan wanneer deze prioritering niet aanwezig zou zijn. Dit draagt bij aan het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet, en aan het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel d, van de E-wet.

  • 217. Tot slot wordt met dit besluit geregeld dat transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen, zoals die zijn vastgesteld in Tabel 2 en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode, prioriteit kunnen krijgen ten opzichte van andere partijen. De voorwaarden waaronder deze partijen in dit besluit prioriteit kunnen krijgen zijn objectief, evenredig en non-discriminatoir, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, E-wet. De ACM heeft dit in paragraaf 6.3 van dit besluit nader toegelicht.

’s-Gravenhage, 12 april 2024

Autoriteit Consument en Markt, namens deze, M.R. Leijten Bestuurslid

BIJLAGE 1 - WETTELIJK KADER

Deze bijlage bevat de Europese en nationaalrechtelijke bepalingen waar in het besluit naar wordt verwezen. Voor zover in het besluit naar specifieke artikelen wordt verwezen zijn deze hieronder terug te vinden in de bijlagen. In de gevallen dat de ACM in het besluit naar een paragraaf, hoofdstuk of wet in zijn algemeenheid verwijst, is ten behoeve van het overzicht enkel een verwijzing naar de betreffende (vindplaats van de) wet opgenomen.

1. Europees wettelijk kader

Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (Elektriciteitsrichtlijn)54

Artikel 1 Onderwerp

Bij deze richtlijn worden, met het oog op het scheppen van echt geïntegreerde, concurrerende, consumentgerichte en flexibele, eerlijke en transparante elektriciteitsmarkten in de Unie, gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de productie, de transmissie, de distributie, de energieopslag en de levering van elektriciteit, alsook regels voor de bescherming van de consumenten.

Steunend op de voordelen van een geïntegreerde markt, is deze richtlijn erop gericht de consument betaalbare, transparante energieprijzen en -kosten, een hoge mate van voorzieningszekerheid en een soepele overgang naar een duurzaam koolstofarm energiesysteem te bieden. De richtlijn stelt belangrijke regels vast met betrekking tot de organisatie en de werking van de elektriciteitssector van de Unie, met name regels betreffende empowerment en bescherming van consumenten, betreffende de open toegang tot de geïntegreerde markt, betreffende de toegang van derde partijen tot de transmissie- en distributie-infrastructuur, ontvlechtingsvoorschriften, en regels betreffende de onafhankelijkheid van regulerende instanties in de lidstaten.

In deze richtlijn worden de manieren vastgesteld voor samenwerking tussen de lidstaten, regulerende instanties en transmissiesysteembeheerders om een volledig onderling verbonden interne markt voor elektriciteit tot stand te brengen waarmee de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, de vrije mededinging en de voorzieningszekerheid worden bevorderd.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • 1) [...]

  • 4) "huishoudelijke afnemer": een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen huishoudelijk gebruik en niet voor commerciële of professionele activiteiten;

  • 5) [...]

Artikel 6 Toegang van derden
  • 1. De lidstaten dragen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot de transmissie- en distributiesystemen, gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die voor alle afnemers gelden en die objectief worden toegepast zonder onderscheid te maken tussen systeemgebruikers. De lidstaten zorgen ervoor dat deze tarieven of de aan de berekening daarvan ten grondslag liggende methoden voorafgaand aan hun toepassing worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 59 en dat deze tarieven en, wanneer alleen de methoden zijn goedgekeurd, de methoden worden bekendgemaakt voordat zij in werking treden.

  • 2. De beheerder van een transmissie- of distributiesysteem kan de toegang weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt. De weigering wordt naar behoren met redenen omkleed, waarbij met name het bepaalde in artikel 9 in acht wordt genomen op basis van objectieve, technisch en economisch onderbouwde criteria. De lidstaten of, indien de lidstaten hierin voorzien, de regulerende instanties van die lidstaten zorgen ervoor dat deze criteria op coherente wijze worden toegepast en dat de systeemgebruiker aan wie toegang is geweigerd, gebruik kan maken van een geschillenbeslechtingsprocedure. De regulerende instantie zorgt er tevens voor dat, waar van toepassing en wanneer de toegang wordt geweigerd, de transmissie- of distributiesysteembeheerder relevante informatie verstrekt over de voor de versterking van het net vereiste maatregelen. Die informatie wordt verstrekt in alle gevallen waarin toegang tot oplaadpunten werd geweigerd. Aan degene die om dergelijke informatie verzoekt, kan een redelijke vergoeding in rekening worden gebracht die de aan de verstrekking van die informatie verbonden kosten weerspiegelt.

[...]

Artikel 9, tweede lid Openbaredienstverplichtingen

[...]

  • 2. Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het VWEU, en met name artikel 106, mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan elektriciteitsbedrijven openbaredienstverplichtingen opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder de voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat. Deze verplichtingen zijn duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar en waarborgen de gelijke toegang voor elektriciteitsbedrijven van de Unie tot nationale consumenten waarborgen. Openbaredienstverplichtingen die verband houden met de prijsstelling voor de levering van elektriciteit voldoen aan de vereisten van artikel 5 van deze richtlijn.

Artikel 27 Universele dienstverlening
  • 1. De lidstaten waarborgen dat alle huishoudelijke afnemers en, indien zij dat dienstig achten, kleine ondernemingen, aanspraak kunnen maken op universele dienstverlening, dat wil zeggen het recht op levering van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit tegen concurrerende, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, doorzichtige en niet-discriminerende prijzen op hun grondgebied. Om de universele dienstverlening te waarborgen, kunnen de lidstaten een noodleverancier aanwijzen. De lidstaten verplichten distributiesysteembeheerders om afnemers op hun net aan te sluiten overeenkomstig de voorwaarden en tarieven die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 59, lid 7. Deze richtlijn weerhoudt de lidstaten er niet van om de marktpositie van de huishoudelijke afnemers en kleine en middelgrote niet-huishoudelijke afnemers te versterken door de mogelijkheden voor de vrijwillige gezamenlijke vertegenwoordiging voor die groep afnemers te bevorderen.

  • 2. Aan lid 1 wordt uitvoering gegeven op transparante en niet-discriminerende wijze en zonder een belemmering te vormen voor de in artikel 4 voorgeschreven vrije keuze van leverancier.

Artikel 31 Taken van distributiesysteembeheerders

[...]

  • 2. De distributiesysteembeheerder mag in geen geval tussen gebruikers of categorieën systeemgebruikers discrimineren, met name niet ten gunste van verwante bedrijven.

[...]

Artikel 40 Taken van transmissiesysteembeheerders
  • 1. Elke transmissiesysteembeheerder heeft de volgende verantwoordelijkheden:

    • a) [...]

    • f) zich onthouden van discriminatie tussen systeemgebruikers of categorieën systeemgebruikers, met name van die ten gunste van verwante bedrijven;

      [...]

Artikel 59, zevende lid, onderdeel a Taken en bevoegdheden van de regulerende instanties

[...]

  • 7. Behalve in gevallen waarin ACER bevoegd is om de voorwaarden of methoden voor de tenuitvoerlegging van de netcodes en richtsnoeren uit hoofde van hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2019/943 op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2019/942 vanwege hun gecoördineerde karakter vast te stellen of goed te keuren, zijn de regulerende instanties bevoegd voor de vaststelling of de voldoende ruim aan de inwerkingtreding voorafgaande goedkeuring van ten minste de nationale methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake:

    • a) de aansluiting op en toegang tot nationale netten, inclusief de transmissie- en distributietarieven of de methoden daarvoor; die tarieven of methoden maken het mogelijk dat de noodzakelijke investeringen in de netten op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat deze investeringen de levensvatbaarheid van de netten kunnen waarborgen;

    • b) [...]

Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG [niet meer van kracht]55

Considerans

  • (59) [...]

  • (60) Voorrang inzake toegang en gewaarborgde toegang voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is van belang om hernieuwbare energiebronnen in de interne markt voor elektriciteit te integreren, en is in overeenstemming met artikel 11, lid 2, en een verdere uitwerking van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2003/54/EG. De voorschriften inzake de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net en de dispatching kunnen naargelang de kenmerken van het nationale net en de veilige werking daarvan verschillen. Voorrang inzake nettoegang biedt de producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen de verzekering dat zij te allen tijde wanneer de bron beschikbaar is de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen overeenkomstig de connectieregels zullen kunnen verkopen en transporteren. Wanneer elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen geïntegreerd worden in de „spotmarkt”, zorgt gegarand eerde toegang ervoor dat alle verkochte en gesteunde elektriciteit toegang krijgt tot het net en dat een maximale hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de op het net aangesloten installaties wordt gebruikt. Dit houdt geenszins de verplichting in dat lidstaten aankoopverplichtingen voor energie uit hernieuwbare bronnen moeten steunen of invoeren. In andere systemen wordt voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen gewoonlijk een vaste prijs vastgesteld, gewoonlijk in combinatie met een aankoopverplichting voor de systeembeheerder. In dit geval is reeds voorrang inzake toegang gegeven.

  • (61) [...]

Artikel 16 Toegang tot en beheer van de netwerken
  • 1. [...]

  • 2. Met inachtneming van de voorschriften inzake de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net, die gebaseerd zijn op transparante, niet-discriminerende door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde criteria:

    • a) [...]

    • c) zorgen de lidstaten ervoor dat transmissiesysteembeheerders bij de dispatching van elektriciteitsopwekkingsinstallaties voorrang geven aan opwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, voor zover het veilige beheer van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat en dit gebeurt op basis van transparante en niet-discriminerende criteria. De lidstaten zorgen ervoor dat passende netwerk- en marktgerelateerde beheersmaatregelen worden getroffen om de belemmeringen voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tot een minimum te beperken. Indien er ten aanzien van hernieuwbare energiebronnen substantiële beperkende maatregelen worden genomen om de veiligheid van het nationale elektriciteitssysteem en de energievoorzieningszekerheid te garanderen, zorgen de lidstaten ervoor dat de verantwoordelijke systeembeheerders deze maatregelen rapporteren aan de bevoegde regelgevende autoriteit en dat zij aangeven welke corrigerende voorzieningen zij denken te treffen om ongewenste beperkingen te voorkomen.

Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS2-richtlijn)56

Zie Bijlage I (zeer kritieke sectoren) en Bijlage II (andere kritieke sectoren) bij NIS-2 Richtlijn

Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (CER-richtlijn)57

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

  • 10) “overheidsinstantie”: een entiteit die overeenkomstig het nationale recht als zodanig in een lidstaat is erkend, met uitzondering van de rechterlijke macht, parlementen en centrale banken, en die aan de volgende criteria voldoet:

    • a) zij is opgericht om te voorzien in behoeften van algemeen belang en heeft geen industrieel of commercieel karakter;

    • b) zij heeft rechtspersoonlijkheid of mag volgens de wet namens een andere entiteit met rechtspersoonlijkheid optreden;

    • c) zij wordt grotendeels gefinancierd door staatsautoriteiten of door andere publiekrechtelijke centrale organen, is onderworpen aan beheerstoezicht door deze autoriteiten of organen, of heeft een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door staatsautoriteiten of door andere publiekrechtelijke centrale organen worden benoemd;

    • d) zij heeft de bevoegdheid ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen administratieve of regelgevende besluiten te nemen die van invloed zijn op hun rechten bij het grensoverschrijdende verkeer van personen, goederen, diensten of kapitaal.

Artikel 5 Risicobeoordeling door de lidstaten

Bij de uitvoering van lidstaat-risicobeoordelingen houden de lidstaten ten minste rekening met het volgende:

[...]

  • b) andere relevante risicobeoordelingen die worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van de relevante sectorspecifieke rechtshandelingen van de Unie, waaronder Verordeningen (EU) 2017/1938 (33) en (EU) 2019/941 (34) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2007/60/EG (35) en 2012/18/EU (36) van het Europees Parlement en de Raad;

[...]

Zie Bijlage (SECTOREN, DEELSECTOREN EN CATEGORIEËN VAN ENTITEITEN) bij CER-richtlijn

Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen58

Considerans

  • (39) [...]

  • (40) Het moet mogelijk zijn dat ingevoerde elektriciteit die geproduceerd is uit hernieuwbare bronnen buiten de Unie, meetelt voor de aandelen van hernieuwbare energie van de lidstaten. Teneinde ervoor te zorgen dat de vervanging van niet-hernieuwbare energie door hernieuwbare energie zowel in de Unie als in de derde landen een passend effect sorteert, dient te worden gegarandeerd dat ingevoerde energie op betrouwbare wijze kan worden getraceerd en verantwoord. Overeenkomsten met derde landen betreffende de organisatie van deze handel in hernieuwbare elektriciteit zullen worden overwogen. Indien bij een op grond van het Energiegemeenschapsverdrag (11) genomen besluit daartoe, de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn bindend zijn voor de verdragspartijen, moeten de in deze richtlijn bepaalde maatregelen voor samenwerking tussen de lidstaten op die partijen van toepassing zijn.

  • (41) [...]

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de relevante definities van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad.

De volgende definities gelden eveneens:

  • 1) [...]

  • 19) „stadsverwarming” of „stadskoeling”: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit centrale of decentrale productiebronnen via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;

  • 20) [...]

Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad59

Artikel 16 septies Hoger openbaar belang

Uiterlijk op 21 februari 2024, totdat klimaatneutraliteit is bereikt, zorgen de lidstaten ervoor dat in de vergunningsprocedure, de planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van hernieuwbare energie, de aansluiting van dergelijke installaties op het net, het bijbehorende net zelf, en opslagactiva worden vermoed van hoger belang te zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, wanneer rechtmatige belangen in afzonderlijke gevallen worden afgewogen voor de toepassing van artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, punt c), van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG en artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG. De lidstaten kunnen in bepaalde gerechtvaardigde en specifieke omstandigheden de toepassing van dit artikel beperken tot bepaalde delen van hun grondgebied, tot bepaalde soorten technologie of tot projecten met bepaalde technische kenmerken, overeenkomstig de prioriteiten die zijn vastgesteld in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die zijn ingediend op grond van de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke beperkingen, samen met de redenen hiervoor.”.

[...]

Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg60

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) „gezondheidszorg”: gezondheidsdiensten die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt om de gezondheidstoestand van deze laatsten te beoordelen, te behouden of te herstellen, waaronder begrepen het voorschrijven en het verstrekken van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen;

  • b) [...]

Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG61

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

  • 1. [...]

  • 3. „transmissie”: transport van aardgas door een net dat vooral bestaat uit hogedrukpijpleidingen, anders dan een upstreampijpleidingnet en dan het gedeelte van hogedrukpijpleidingen dat in de eerste plaats voor lokale aardgasdistributie wordt gebruikt, met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

  • 4. „transmissiesysteembeheerder”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de transmissiefunctie verricht en in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en zo nodig de ontwikkeling van het transmissiesysteem alsook, indien van toepassing, de interconnecties ervan met andere systemen, en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transmissie van gas;

  • 5. „distributie”: transport van aardgas langs lokale of regionale pijpleidingnetten met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

  • 6. „distributiesysteembeheerder”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de distributiefunctie verricht en in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en zo nodig de ontwikkeling van het distributiesysteem alsook, indien van toepassing, de interconnecties met andere systemen, en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar distributie van gas;

  • 7. [...]

  • 25. „huishoudelijke afnemer”: een afnemer die aardgas koopt voor eigen huishoudelijk gebruik;

[...]

Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (Elektriciteitsverordening)62

Considerans

  • (1) [...]

  • (2) De energie-unie is erop gericht de eindafnemers – huishoudens en bedrijven – veilige, zekere, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te verschaffen. Historisch gezien werd het elektriciteitssysteem gedomineerd door verticaal geïntegreerde monopolies die vaak in overheidsbezit waren en die over grote, kerncentrales of met fossiele brandstoffen gestookte centrales beschikten. Met de interne markt voor elektriciteit, die sinds 1999 geleidelijk tot stand is gebracht, wordt beoogd alle consumenten in de Unie – zowel particulieren als bedrijven – echte keuzevrijheid te bieden, nieuwe kansen voor het bedrijfsleven te scheppen en grensoverschrijdende handel te bevorderen, teneinde efficiëntieverbeteringen, concurrerende prijzen en een betere dienstverlening te bewerkstelligen en de voorzieningszekerheid en duurzaamheid in de hand te werken. De interne markt voor elektriciteit heeft voor scherpere concurrentie gezorgd, met name op groothandelsniveau, en voor een toename van de zoneoverschrijdende handel. Deze interne markt blijft de basis voor een efficiënte energiemarkt.

  • (3) Het energiesysteem van de Unie maakt momenteel de grootste verandering in decennia door en de markt voor elektriciteit staat centraal in dat proces. Het gemeenschappelijk doel van de decarbonisatie van het energiesysteem zorgt voor nieuwe mogelijkheden en uitdagingen voor de marktdeelnemers. Tegelijkertijd maken technologische ontwikkelingen nieuwe vormen van afnemersparticipatie en grensoverschrijdende samenwerking mogelijk.

  • (4) [...]

Artikel 1 Onderwerp en werkingssfeer

Deze verordening beoogt:

  • a) de basis tot stand te brengen waarmee de doelstellingen van de Europese energie-unie, en met name het klimaat- en energiekader 2030, efficiënt worden verwezenlijkt door het mogelijk te maken dat de markt signalen afgeeft voor meer efficiëntie, een groter aandeel van hernieuwbare energiebronnen, voorzieningszekerheid, flexibiliteit, duurzaamheid, decarbonisatie en innovatie;

  • (b) [...]

Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (Verordening Gasleveringszekerheid)63

Considerans

  • (22) [...]

  • (23) Bepaalde afnemers, waaronder huishoudens en afnemers die essentiële sociale diensten verlenen, zijn bijzonder kwetsbaar en moeten mogelijk worden beschermd tegen de negatieve effecten van verstoringen van de gaslevering. Een definitie van dergelijke beschermde afnemers mag niet in strijd zijn met de solidariteitsmechanismen van de Unie.

  • (24) Het is wenselijk de definitie van door het solidariteitsmechanisme beschermde afnemers te beperken. Dit omdat de lidstaten ertoe gehouden zijn solidariteit te verstrekken in uitzonderlijke omstandigheden en om in essentiële behoeften te voorzien. De definitie van door solidariteit beschermde afnemers mag dan ook alleen betrekking hebben op huishoudens, en onder bepaalde voorwaarden ook op bepaalde essentiële sociale diensten en stadsverwarmingsinstallaties. Daarom kunnen lidstaten gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp en diensten inzake veiligheid overeenkomstig dat kader als door solidariteit beschermde afnemers behandelen, ook indien het om overheidsdiensten gaat.

  • (25) [...]

  • (38) Zoals aangetoond in het kader van de stresstestoefening van oktober 2014, is solidariteit noodzakelijk om de gasleveringszekerheid in de Unie te waarborgen. Solidariteit zorgt ervoor dat de effecten gelijker worden verspreid en beperkt de algemene gevolgen van een ernstige verstoring. Het solidariteitsmechanisme is bedoeld om extreme situaties op te vangen waarbij de levering aan door solidariteit beschermde afnemers, die geldt als een essentiële behoefte en een noodzakelijke prioriteit, in het gedrang is in een lidstaat. Solidariteit waarborgt samenwerking met meer kwetsbare lidstaten. Tegelijkertijd is solidariteit een uiterste middel dat alleen aan de orde is in een noodsituatie en onder restrictieve voorwaarden. Indien in een bepaalde lidstaat een noodsituatie wordt afgekondigd, moet daarom een gefaseerde en evenredige aanpak worden gevolgd om de gasleveringszekerheid te waarborgen. Eerst dient de lidstaat die de noodsituatie heeft afgekondigd, alle noodmaatregelen uit zijn noodplan te nemen om de gaslevering aan zijn door solidariteit beschermde afnemers veilig te stellen. Tegelijkertijd moeten, indien de lidstaat die de noodsituatie heeft afgekondigd verklaart dat grensoverschrijdende maatregelen nodig zijn, alle lidstaten die een verhoogde leveringsnorm hebben opgelegd deze tijdelijk verlagen tot de normale leveringsnorm om meer liquiditeit in de gasmarkt te brengen. Indien genoemde twee reeksen maatregelen niet voor de nodige toevoer zorgen, moeten rechtstreeks met elkaar verbonden lidstaten solidariteitsmaatregelen treffen om door solidariteit beschermde afnemers in de lidstaat die de noodsituatie doormaakt op verzoek van die lidstaat van gas te voorzien. Dergelijke solidariteitsmaatregelen moeten erin bestaan dat de gaslevering aan afnemers die niet door solidariteit beschermd zijn op het grondgebied van de solidariteit verstrekkende lidstaat beperkt wordt of stopgezet wordt om gasvolumes vrij te maken voor zover dat nodig is en zolang de gaslevering aan door solidariteit beschermde afnemers in de om solidariteit verzoekende lidstaat niet is verzekerd. Niets in deze verordening mag in die zin worden begrepen dat een lidstaat ertoe verplicht of gemachtigd zou worden in een andere lidstaat openbaar gezag uit te oefenen.

  • (39) [...]

  • (40) Indien solidariteitsmaatregelen als uiterste middel worden genomen, moet de beperking of onderbreking van de gaslevering in de solidariteit verstrekkende lidstaat, indien dat nodig is opdat de lidstaat kan voldoen aan zijn solidariteitsverplichtingen, en om discriminatie te voorkomen, gelden voor alle afnemers die niet door solidariteit beschermd zijn, ongeacht of zij hun gas rechtstreeks ontvangen dan wel in de vorm van verwarming via door solidariteit beschermde stadsverwarmingsinstallaties. Eenzelfde regeling is nodig voor afnemers die niet door solidariteit beschermd zijn in de krachtens het solidariteitsmechanisme gas ontvangende lidstaat.

  • (41) [...]

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

  • 4. „essentiële sociale dienst”: een dienst in verband met gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur;

  • 5. „beschermde afnemer”: een huishoudelijke, op een gasdistributienet aangesloten afnemer en daarnaast, indien de betrokken lidstaat daartoe beslist, eventueel ook, voor zover de onder a) en b) bedoelde ondernemingen of diensten samen niet meer dan 20% van het totale jaarlijkse eindgebruik van gas in die lidstaat vertegenwoordigen:

    • a) kleine en middelgrote ondernemingen, op voorwaarde dat zij op een gasdistributienet zijn aangesloten;

    • b) essentiële sociale diensten, op voorwaarde dat zij op een gasdistributie- of -transmissienet zijn aangesloten;

    • c) stadsverwarmingsinstallaties, voor zover zij verwarming leveren aan huishoudelijke afnemers, kleine en middelgrote ondernemingen of essentiële sociale diensten, op voorwaarde dat deze installaties niet kunnen omschakelen op andere brandstoffen dan gas;

  • 6. „door solidariteit beschermde afnemer”: een huishoudelijke, op een gasdistributienet aangesloten afnemer; het kan ook een of beide van de volgende inhouden:

    • a) stadsverwarmingsinstallaties, voor zover zij in de betrokken lidstaat beschermde afnemers zijn en uitsluitend voor zover zij huishoudelijke afnemers of essentiële sociale diensten van verwarming voorzien, met uitzondering van onderwijs- en overheidsdiensten, en/of

    • b) essentiële sociale diensten, voor zover zij in de betrokken lidstaat beschermde afnemers zijn, met uitzondering van onderwijs- en overheidsdiensten;

  • 6. [...]

Verordening (EU) 2022/2577 van de Raad van 22 december 2022 tot vaststelling van een kader om de inzet van hernieuwbare energie te versnellen64

Artikel 3 Hoger openbaar belang
  • 1. De planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf of opslagactiva worden geacht van hoger openbaar belang te zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, wanneer rechtmatige belangen in het afzonderlijke geval worden afgewogen voor de toepassing van artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, punt c), van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (5), artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). De lidstaten kunnen de toepassing van die bepalingen beperken tot bepaalde delen van hun grondgebied, tot bepaalde soorten technologieën of tot projecten met bepaalde technische kenmerken, overeenkomstig de prioriteiten die zijn vastgelegd in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.

  • 2. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de plannings- en vergunningsprocedure voorrang wordt gegeven aan de bouw en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen en de daarmee verband houdende ontwikkeling van netwerkinfrastructuur wanneer in individuele gevallen rechtmatige belangen worden afgewogen, in ieder geval voor projecten die van hoger openbaar belang worden geacht. Ter zake van beschermde soorten geldt de vorige zin alleen indien en voor zover passende instandhoudingsmaatregelen voor soorten worden getroffen die bijdragen tot het behouden of herstellen van de populaties in een gunstige staat van instandhouding, en voor dat doel voldoende financiële middelen en gebieden ter beschikking worden gesteld.

2. Nationaal wettelijk kader

Elektriciteitswet 199865

Artikel 16
  • 1. De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 of 37 vastgestelde gebied tot taak:

    • d. [...]

    • e. op de grondslag van artikel 23 derden te voorzien van een aansluiting op de netten;

    • f. op de grondslag van artikel 24 ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren;

    • g. [...]

Artikel 23
  • 1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk. De netbeheerder verstrekt degene die om een aansluiting op het net verzoekt een gedetailleerde en volledige opgave van de uit te voeren werkzaamheden en de te berekenen kosten van de handelingen, onderscheiden in artikel 28, eerste lid.

  • 2. [...]

  • 3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.

  • 4. [....]

Artikel 24
  • 1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Een weigering transport uit te voeren als bedoeld in de vorige volzin is met redenen omkleed. De netbeheerder verschaft degene aan wie transport is geweigerd desgevraagd en ten hoogste tegen kostprijs de relevante gegevens over de maatregelen die nodig zijn om het net te versterken. Indien ten aanzien van duurzame elektriciteit een weigering transport uit te voeren als bedoeld in de eerste volzin plaatsvindt, meldt de netbeheerder dit aan de Autoriteit Consument en Markt, waarbij de netbeheerder aangeeft welke maatregelen worden genomen om toekomstige weigeringen te voorkomen.

  • 3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.

Artikel 31
  • 1. Met inachtneming van de in artikel 26b bedoelde regels en hetgeen is gesteld bij of krachtens verordening 2019/943 zenden de gezamenlijke netbeheerders aan de Autoriteit Consument en Markt een voorstel voor de door hen jegens afnemers te hanteren voorwaarden met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net,

    • b. [...]

Artikel 32
  • 1. [...]

  • 2. Indien naar haar oordeel wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 27 en 31, noodzakelijk is, zendt de Autoriteit Consument en Markt een ontwerp van een besluit tot wijziging van de tariefstructuren of de voorwaarden aan de gezamenlijke netbeheerders en de representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt.

  • 3. [...]

Artikel 36
  • 1. De Autoriteit Consument en Markt stelt de tariefstructuren en voorwaarden vast met inachtneming van:

    • a) het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 33, eerste lid,

    • b) het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening,

    • c) het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt,

    • d) het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers

    • e) het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van netbeheerders,

    • f) het belang van een objectieve, transparante en niet discriminatoire handhaving van de energiebalans op een wijze die de kosten weerspiegelt,

    • g) de in artikel 26b bedoelde regels,

    • h) hetgeen is gesteld bij of krachtens verordening 2019/943 en de richtlijn en

    • i) artikel 15 van richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315).

  • 2. De Autoriteit Consument en Markt stelt de voorwaarden niet vast dan nadat zij zich met inachtneming van artikel 5 van de richtlijn ervan vergewist heeft dat de voorwaarden de interoperabiliteit van de netten garanderen en objectief, evenredig en niet-discriminatoir zijn, alsmede voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is, aan de Europese Commissie in ontwerp zijn meegedeeld en de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 6 van de notificatierichtlijn, zijn verstreken.

  • 3. [...]

Wet Veiligheidsregio’s66

Artikel 8

Het Nederlandse grondgebied is verdeeld in regio’s, overeenkomstig de bij deze wet behorende bijlage, die kan worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 25
  • 1. De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde brandweer voert in ieder geval de volgende taken uit:

    • a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;

    • b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

    • c. het waarschuwen van de bevolking;

    • d. het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting;

    • e. het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van de brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

  • 2. De brandweer voert tevens taken uit bij rampen en crises in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

  • 3. De brandweer staat onder leiding van een commandant.

Artikel 35
  • 1. Door het bestuur van de veiligheidsregio of de besturen van de veiligheidsregio’s in het werkgebied van een meldkamer, bedoeld in artikel 25a, tweede lid, van de Politiewet 2012, wordt zorg gedragen voor het op die meldkamer uitvoeren van de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012, ten behoeve van de brandweertaak en ten behoeve van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening.

  • 2. [...]

Wet Ambulancevoorzieningen67

Artikel 4
  • 1. [...]

  • 2. Onze Minister wijst per regio een rechtspersoon als Regionale Ambulancevoorziening aan.

  • 3. [...]

Artikel 5
  • 1. Ambulancezorg is zorg die beroepsmatig wordt verleend, die bestaat uit:

    • a. het zorg dragen voor het uitvoeren van de meldkamerfunctie door een ambulancezorgprofessional;

    • b. het zorg dragen voor het ontvangen, registreren en beoordelen van elke aanvraag van zorg, bedoeld in de onderdelen c, d en e, en zo nodig het besluiten door wie en op welke wijze deze zorg zal worden verleend, niet zijnde de meldkamerfunctie;

    • c. het met een speciaal daartoe uitgerust en als zodanig herkenbaar voertuig snel ter plaatse brengen van een ambulanceverpleegkundige of andere ambulancezorgprofessional om aldaar zorg te verlenen, in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijk ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of verergert;

    • d. het door een ambulanceverpleegkundige of andere ambulancezorgprofessional verlenen van zorg die erop gericht is een zieke of gewonde ter zake van zijn aandoening of letsel, in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijk ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of verergert, per ambulance te vervoeren; of

    • e. het door een ambulanceverpleegkundige of andere ambulancezorgprofessional verlenen van zorg op het woon- of verblijfsadres van een patiënt of verlenen van zorg in combinatie met vervoer van een patiënt tussen het woon- of verblijfadres en een zorginstelling met het oog op diagnostiek, behandeling, opname of ontslag met een ambulance.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden voor aan de Regionale Ambulancevoorziening voorbehouden ambulancezorg verschillende categorieën ambulancezorgprofessionals aangewezen, waaraan verschillende opleidings- of deskundigheidseisen gesteld kunnen worden.

  • 3. In de regeling, bedoeld in het tweede lid, kan voor de zorgverlening door verschillende categorieën ambulancezorgprofessionals onderscheid gemaakt worden tussen en binnen verschillende vormen van ambulancezorg, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp.

Politiewet 201268

Artikel 1
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. [...]

    • b. politie: het landelijke politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid;

    • c. [...]

Artikel 4
  • 1. Aan de Koninklijke marechaussee, die onder het beheer van Onze Minister van Defensie staat, zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:

    • a. het waken over de veiligheid van de leden van het koninklijk huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;

    • b. de uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten, alsmede internationale militaire hoofdkwartieren, en ten aanzien van tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen;

    • c. de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door Onze Minister en Onze Minister van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;

    • d. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, het bewaken en beveiligen van objecten en diensten en het waken over de veiligheid van aangewezen personen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder c;

    • e. de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Minister van Defensie, op verboden plaatsen die krachtens de Wet bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn aangewezen, alsmede op het terrein van de ambtswoning van Onze Minister-President;

    • f. de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister voor Immigratie en Asiel aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde;

    • g. de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten;

    • h. het in opdracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie ten behoeve van De Nederlandsche Bank N.V. verrichten van beveiligingswerkzaamheden.

  • 2. Onder personen die behoren tot de andere strijdkrachten en internationale hoofdkwartieren, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen de personen, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie.

  • 3. Onze Minister kan de commandant van de Koninklijke marechaussee algemene en bijzondere aanwijzingen geven, voor zover het betreft:

    • a. de uitoefening van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder a en h;

    • b. het waken over de veiligheid van door Onze Minister aangewezen personen als bedoeld in het eerste lid, onder b en d;

    • c. de uitoefening van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder c, ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de beveiliging van de burgerluchtvaart;

    • d. de bewaking en beveiliging van de ambtswoning van Onze Minister-President, bedoeld in het eerste lid, onder e.

  • 4. Hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zich van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 25a
  • 1. Een meldkamer is de fysieke plaats waar de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, wordt uitgevoerd. De politie heeft meldkamers.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor elke meldkamer de locatie aangewezen, alsmede het gebied waarvoor op die meldkamer de meldkamerfunctie wordt uitgevoerd.

  • 3. De politie draagt er zorg voor dat op elke meldkamer ook voor de werkgebieden van de andere meldkamers de meldkamerfunctie kan worden uitgevoerd.

  • 4. De meldkamerfunctie wordt voor het werkgebied van een andere meldkamer uitgevoerd indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de meldkamerfunctie voor dat werkgebied.

  • 5. De politie draagt er zorg voor dat de meldkamers kunnen worden gebruikt voor de uitvoering van de meldkamerfunctie ten behoeve van de ambulancezorg, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen.

  • 6. De politie draagt er zorg voor dat de meldkamers kunnen worden gebruikt voor de uitvoering van de meldkamerfunctie ten behoeve van de brandweertaak en ten behoeve van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 7. De politie draagt er zorg voor dat ten minste één meldkamer kan worden gebruikt voor de uitvoering van de meldkamerfunctie ten behoeve van de taken van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 25b
  • 1. De meldkamerfunctie bestaat uit het ontvangen, registreren en beoordelen van meldingen waarbij wordt gevraagd om acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of Koninklijke marechaussee, het bieden van een adequaat hulpaanbod en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.

  • 2. De meldkamerfunctie wordt uitgevoerd op een meldkamer als bedoeld in artikel 25a, eerste lid.

  • 3. De politie voert op een meldkamer de meldkamerfunctie ten behoeve van de brandweertaak uit, indien daartoe een besluit is genomen als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 4. De politie verzorgt het aannemen van de meldingen, tenzij bij de regeling, bedoeld in artikel 23, vierde lid, anders is bepaald.

Artikel 27
  • 1. De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef legt over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan Onze Minister.

  • 2. De korpschef vertegenwoordigt de politie in en buiten rechte.

Grondwet69

Artikel 22
  • 1. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid.

  • 2. Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.

Artikel 23
  • 1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.

  • 2. [...]

Artikel 97
  • 1. Ten behoeve van de verdediging en ter bescherming van de belangen van het Koninkrijk, alsmede ten behoeve van de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde, is er een krijgsmacht.

  • 2. De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.

Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 201770

Artikel 8
  • 1. Er is een Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

  • 2. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft in het belang van de nationale veiligheid tot taak:

    • a. het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat;

    • b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;

    • c. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder a genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door de nationale veiligheid wordt geboden en van die onderdelen van de overheidsdienst en van het bedrijfsleven die naar het oordeel van Onze ter zake verantwoordelijke Ministers van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven;

    • d. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen;

    • e. het opstellen van dreigings- en risicoanalyses op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk ten behoeve van de beveiliging van de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012 en de bewaking en de beveiliging van de objecten en de diensten die zijn aangewezen op grond van artikel 16 van die wet;

    • f. het op een daartoe strekkend verzoek van een bij regeling van Onze betrokken Ministers gezamenlijk aangewezen persoon of instantie doen van mededeling omtrent door de dienst verwerkte gegevens omtrent personen of instanties in bij die regeling aangewezen gevallen.

Artikel 10
  • 1. Er is een Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

  • 2. De Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft in het belang van de nationale veiligheid tot taak:

    • a. het verrichten van onderzoek:

      • 1°. omtrent het potentieel en de strijdkrachten van andere mogendheden, ten behoeve van een juiste opbouw en een doeltreffend gebruik van de krijgsmacht;

      • 2°. naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij is betrokken of naar verwachting betrokken kan worden;

    • b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;

    • c. het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen:

      • 1°. ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden;

      • 2°. ter bevordering van een juist verloop van mobilisatie en concentratie der strijdkrachten;

      • 3°. ten behoeve van een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht als bedoeld in onderdeel a, onder 2°.

    • d. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder c genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens betreffende de krijgsmacht waarvan de geheimhouding is geboden;

    • e. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen met een militaire relevantie;

    • f. het opstellen van dreigingsanalyses op verzoek van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk ten behoeve van de beveiliging van de personen, bedoeld in de artikelen 4, derde lid, onderdeel b, en 42, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012 en de bewaking en de beveiliging van de objecten en de diensten die zijn aangewezen op grond van artikel 16 van die wet, voor zover het betreft personen, objecten en diensten met een militaire relevantie;

    • g. het op een daartoe strekkend verzoek van een bij regeling van Onze betrokken Ministers gezamenlijk aangewezen persoon of instantie doen van mededeling omtrent door de dienst verwerkte gegevens omtrent personen of instanties, voor zover het betreft personen en instanties met een militaire relevantie, in bij die regeling aangewezen gevallen.

Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid71

Artikel 2
  • 1. Onverminderd de taken en bevoegdheden van betrokken overheidsorganisaties op grond van de op hen toepasselijke wetgeving, coördineert Onze Minister de samenhang en effectiviteit van het beleid en de door overheidsorganisaties te nemen maatregelen in het kader van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid, met het oog op het verhogen van de weerbaarheid tegen dreigingen en risico’s, het beschermen van de nationale veiligheidsbelangen en het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde taak ziet op:

    • a. het bevorderen van de samenwerking tussen betrokken overheidsorganisaties en maatschappelijke organisaties;

    • b. het bevorderen van de informatiedeling tussen betrokken overheidsorganisaties voor zover dit noodzakelijk is met het oog op het treffen van maatregelen naar aanleiding van een concrete gebeurtenis;

    • c. het bevorderen van de samenhang en effectiviteit van het in het eerste lid bedoelde beleid en het evalueren van dit beleid, met name naar aanleiding van de concrete toepassing van het beleid en genomen maatregelen in de praktijk en, indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, het op basis daarvan in samenwerking met betrokken overheidsorganisaties ontwikkelen van voorstellen voor verbetering.

  • 3. In verband met de taak, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister trends en fenomenen signaleren, analyseren en duiden. In dat kader wordt geen onderzoek gedaan gericht op personen, of organisaties.

Wet op de rechterlijke organisatie72

Artikel 2

De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn:

  • a. de rechtbanken;

  • b. de gerechtshoven; en

  • c. de Hoge Raad.

Penitentiaire beginselenwet73

Artikel 3
  • 1. Onze Minister wijst penitentiaire inrichtingen aan. Een inrichting kan zijn gevestigd op verschillende locaties binnen hetzelfde arrondissement.

  • 2. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij Onze Minister. Onze Minister kan mandaat verlenen betreffende de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften aan het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

  • 3. Het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de directeur, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen.4. Onze Minister wijst een of meer personen aan als plaatsvervanger van de directeur. De aanwijzing als plaatsvervanger kan worden beperkt tot het nemen van een in de aanwijzing bepaalde beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onder b, c en i.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende het beheer van en het regime in een inrichting.

Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen74

Artikel 3a
  • 1. Onze Minister subsidieert of houdt in stand landelijke voorzieningen van residentiële hulpverlening ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen als bedoeld in de artikelen 77h van het Wetboek van Strafrecht alsmede voor de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 6.2.2, tweede lid, van de Jeugdwet.

  • 2. De inrichtingen worden onderscheiden in rijksinrichtingen en particuliere inrichtingen.

Artikel 3b
  • 1. Particuliere inrichtingen zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid tot wier doelstelling opvang en behandeling van jeugdigen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, behoren en die daartoe door Onze Minister zijn aangewezen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de aanwijzing als particuliere inrichting en de daaraan te verbinden voorwaarden, alsmede omtrent het verstrekken van subsidie. Hetgeen bij en krachtens de artikelen 4.1.1, tweede lid, eerste volzin, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet is bepaald ten aanzien van jeugdhulpaanbieders, is voor wat betreft de verantwoordelijkheidstoedeling van overeenkomstige toepassing op particuliere inrichtingen.

  • 3. Het beheer van een particuliere inrichting berust bij de directeur, die door het bestuur benoemd wordt. De directeur van een particuliere inrichting wijst met machtiging van het bestuur een of meer personen als zijn vervanger aan.

Artikel 3c
  • 1. Rijksinrichtingen worden door Onze Minister aangewezen. Het opperbeheer van de rijksinrichtingen berust bij Onze Minister. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de uitvoering hiervan.

Wet forensische zorg75

Artikel 1.1
  • 1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. behandelplan: een plan dat zo spoedig mogelijk na aanvang van de behandeling wordt opgesteld dat is gericht op het zodanig verminderen van de uit de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap voortvloeiende gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen dat de forensische patiënt in de maatschappij kan terugkeren;

    • b. forensische patiënt: een persoon met een aanspraak op forensische zorg;

    • c. forensische zorg: zorg als omschreven in het tweede lid;

    • d. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een penitentiaire inrichting plaatsvindt;

    • e. indicatiestelling: een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen;

    • f. instelling: een rijksinstelling of een private instelling;

    • g. instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden: een rijksinstelling of een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid;

    • h. Onze Minister: de Minister voor Rechtsbescherming;

    • i. Onze Ministers: de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • j. private instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling bedoeld in artikel 3.2, waarvan de verpleeg- en behandelkosten worden vergoed op basis van een schriftelijke overeenkomst die de zorgaanbieder met Onze Minister heeft gesloten;

    • k. rijksinstelling: een door Onze Minister aangewezen instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder beheer van Onze Minister;

    • l. strafrechtelijke titel: een beslissing van een rechter, officier van justitie of Onze Minister die het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg omvat;

    • m. sepot: een beslissing van het openbaar ministerie tot het afzien van verdere vervolging, bedoeld in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • n. ter beschikking gestelde: een forensische patiënt ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege, bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht, is gegeven;

    • o. voorwaarde: een beperkende bepaling bij een straf, maatregel, sepot of gratie, of de tenuitvoerlegging daarvan, die inhoudt dat een persoon zich laat opnemen in een instelling dan wel zich onder behandeling stelt van een zorgverlener of door een zorgverlener voorgeschreven of aangeboden geneesmiddelen gebruikt dan wel gedoogt dat hij zich geneesmiddelen laat toedienen;

    • p. zorgaanbieder: een rechtspersoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, verleent, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, verlenen of doen verlenen, of een natuurlijk persoon die bedrijfsmatig of beroepsmatig forensische zorg als bedoeld bij of krachtens artikel 1, tweede lid, doet verlenen.

  • 2. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg, die wordt verleend aan een justitiabele met een psychische stoornis, verslaving daaronder begrepen, een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. De eerste volzin is niet van toepassing op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht. Forensische zorg omvat de zorg als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel 1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere vormen van zorg worden aangemerkt als forensische zorg dan wel daarvan worden uitgesloten.

Artikel 3.1
  • 1. Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als rijksinstelling voor forensische zorg.

  • 2. Door de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing, tenzij de wet anders bepaalt. Indien de instelling als organisatorisch verband onderdeel uitmaakt van een penitentiaire inrichting kan in de aanwijzing de Penitentiaire beginselenwet van toepassing worden verklaard.

  • 3. Het beheer van de rijksinstellingen berust bij Onze Minister.

  • 4. Het dagelijks beheer van een rijksinstelling berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen. Het dagelijks beheer van een instelling welke deel uit maakt van een penitentiaire inrichting berust bij de directeur van de inrichting.

  • 5. Het hoofd van de instelling wijst, met machtiging van Onze Minister, één of meer personen als zijn vervanger aan.

Artikel 3.2

Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als private instelling voor forensische zorg.

Artikel 3.3
  • 1. Onze Minister kan in de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.2, bepalen dat deze instelling in het bijzonder bestemd is als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden.

  • 2. In de private instelling bedoeld in het eerste lid is de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing, tenzij de wet anders bepaalt. Delen van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden kunnen bij wet van toepassing worden verklaard ten aanzien van ter beschikking gestelden die verblijven in een private instelling, niet zijnde een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het beheer van de private instelling, bedoeld in het eerste lid, berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door de Raad van toezicht wordt benoemd. Van de benoeming wordt schriftelijk bericht gezonden aan Onze Minister.

  • 4. Het hoofd van de private instelling, bedoeld in het eerste lid, wijst, met machtiging van de Raad van toezicht, één of meer personen als zijn vervanger aan. Van de aanwijzing wordt schriftelijk bericht gezonden aan Onze Minister.

  • 5. Onze Minister is bevoegd tot het geven van een aanwijzing aan de Raad van bestuur indien de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden onvoldoende worden nageleefd.

  • 6. Onze Minister kan het beheer van de private instelling overnemen en of een bewindvoerder aanstellen, het hoofd van de private instelling schorsen dan wel het hoofd van de private instelling voordragen voor ontslag, indien de aanwijzing, bedoeld in het vijfde lid, onvoldoende wordt nageleefd.

  • 7. Onze Minister benoemt één van de leden van de Raad van toezicht van de private instelling, die als bijzondere taak heeft om toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden en daarover ruggespraak te kunnen houden.

  • 8. De Raad van toezicht benoemt één van de leden van de Raad van toezicht van de private instelling tot voorzitter, na overleg met Onze Minister.

  • 9. Ten aanzien van het sluiten van overeenkomsten tot kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen door de private instelling is machtiging of toestemming van Onze Minister vereist.

  • 10. Wijziging van de statuten, juridische fusie en of splitsing van de private instelling geschiedt niet zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister.

Artikel 3.6
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

    • a. het beheer van Onze Minister van de rijksinstellingen;

    • b. de aanwijzing als private instelling, de daaraan te verbinden voorwaarden en de gevallen waarin de aanwijzing wordt opgeschort of ingetrokken.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gestelde inzake de verlening van forensische zorg aan forensische patiënten, de interne en externe beveiliging van de instellingen, bouwkundige eisen en eisen omtrent de huisvesting van forensische patiënten.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het houden van aantekeningen bedoeld in artikel 509o, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering en het aantekenen van andere belangrijke voorvallen omtrent de ter beschikking gestelde in instellingen als bedoeld in het eerste lid in een register waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.

Mandaatbesluit directeur-generaal DJI76

Artikel 1

Van het ingevolge artikel 1 van het Mandaatbesluit hoofden taakorganisaties Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de directeur-generaal van de baten-lastendienst Dienst Justitiële Inrichtingen verleende ondermandaat wordt ten aanzien van de aangelegenheden die hun portefeuille of dienstonderdeel betreffen ondermandaat verleend aan:

  • a. de plaatsvervangend directeur-generaal Dienst Justitiële Inrichtingen;

  • b. de directeur divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring;

  • c. de directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning;

  • d. de directeur van het Opleidingsinstituut;

  • e. het hoofd van het bureau Veiligheid en Integriteit;

  • f. de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging;

  • g. de directeur Beleid en Bestuursondersteuning;

  • h. de directeur Personeel-, Management- en Organisatieontwikkeling.

Waterschapswet77

Artikel 1
  • 1. Waterschappen zijn openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.

  • 2. De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen het beheer van watersystemen en de zuivering van stedelijk afvalwater op de voet van artikel 2.17 van de Omgevingswet. Daarnaast kan de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen.

  • 3. Het beheer van watersystemen, bedoeld in het tweede lid, omvat mede het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten.

Artikel 2
  • 1. De bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen behoort aan provinciale staten, behoudens het elders in deze wet bepaalde. De uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

  • 2. Voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geldt dat taken, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste volzin, aan waterschappen worden opgedragen, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging.

Omgevingswet78

Artikel 1
  • 1. De bijlage bij deze wet bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

  • 2. Begripsbepalingen die zijn opgenomen in een bijlage bij een algemene maatregel van bestuur op grond van deze wet zijn ook van toepassing op een ministeriële regeling op grond van deze wet, tenzij in die regeling anders is bepaald.

Artikel 2.17 (waterschapstaken voor de fysieke leefomgeving)
  • 1. [...]

  • 2. Het waterschapsbestuur kan een andere rechtspersoon belasten met de exploitatie van een zuiveringtechnisch werk.

  • 3. [...]

Wet op bijzondere medische verrichtingen79

Artikel 8
  • 1. Onze Minister kan met betrekking tot medische verrichtingen waarop niet een regeling als bedoeld in artikel 2 of 3 van toepassing is en die niet behoren tot de ontwikkelingsgeneeskunde, zijn beleidsvisie bekend maken ten aanzien van bijzondere aspecten van die verrichtingen, welke aspecten die verrichtingen onderscheiden van andere medische verrichtingen.

  • 2. Een instelling kan Onze Minister verzoeken haar aan te wijzen voor de uitvoering van de bijzondere aspecten van de in het eerste lid bedoelde verrichtingen. Onze Minister kan zodanige aanwijzing uitsluitend weigeren indien het geven daarvan in strijd zou zijn met zijn beleidsvisie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. [...]

Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)80

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • acute zorg: zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijk ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of plotseling verergert;

    [...]

  • traumacentrum: krachtens artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen als traumacentrum aangewezen ziekenhuis;

    [...]

Artikel 8a.1

Op grond van artikel 3a van de wet worden de volgende categorieën van zorgaanbieders aangewezen:

  • a. traumacentra;

  • b. aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra;

  • c. Regionale Ambulancevoorzieningen;

  • d. aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten;

  • e. gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid;

  • f. aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen;

  • g. apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden;

  • h. aanbieders van huisartsenzorg, anders dan in huisartsenposten;

  • i. aanbieders van geestelijke gezondheidszorg, die geen acute zorg verlenen;

  • j. aanbieders van medisch-specialistische zorg, anders dan bedoeld in de onderdelen a en b;

  • k. apotheken, anders dan bedoeld in onderdeel g;

  • l. aanbieders van verloskundige zorg;

  • m. aanbieders van wijkverpleging;

  • n. aanbieders van eerstelijnsverblijf;

  • o. aanbieders van Wlz-zorg;

  • p. aanbieders van geriatrische revalidatiezorg.

Artikel 8a.5
  • 1. Een zorgaanbieder die behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 8A.1, onderdelen a tot en met g, beschikt over een crisisplan.

  • 2. In een crisisplan worden in ieder geval beschreven:

    • a. de handelwijzen van de zorgaanbieder in geval van crisissituaties die gevolgen kunnen hebben voor de eigen organisatie en een risico kunnen vormen voor de continuïteit of goede uitvoering van de acute zorg;

    • b. indien de zorgaanbieder een taak heeft in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s: hoe de zorgaanbieder uitvoering geeft aan de in artikel 33, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s bedoelde afspraken over de inzet van de zorgaanbieder bij die taak;

    • c. de noodzakelijke voorbereiding voor de in onderdeel a bedoelde handelwijzen en de in onderdeel b bedoelde uitvoering van afspraken.

  • 3. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde voorbereidende activiteiten worden uitgevoerd.

  • 4. De zorgaanbieder stuurt het crisisplan aan de directeur publieke gezondheid, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet publieke gezondheid, van de regio of regio’s, waar de zorgaanbieder zorg verleent.

Besluit van 15 juni 2021, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG in verband met het stellen van eisen omtrent de voorbereiding, beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg81

Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)82

Artikel 2
  • 1. De zorgaanbieder die zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wil gaan verlenen of laten verlenen, zorgt ervoor dat de verlening van die zorg niet eerder aanvangt dan nadat hij dit aan Onze Minister heeft gemeld.

  • 2. De melding geschiedt langs elektronische weg op een bij ministeriële regeling vastgestelde wijze. De daarbij door de zorgaanbieder te verstrekken gegevens kunnen per categorie van zorgaanbieders verschillen en hebben betrekking op de aard van de te verlenen zorg, de personele en materiële organisatorische inrichting en voorwaarden betreffende kwaliteit van zorg, waaronder het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van zorgaanbieders worden aangewezen waarop het eerste lid niet van toepassing is.

Artikel 4
  • 1. Een instelling beschikt over een toelatingsvergunning van Onze Minister voor zover deze:

    • a. medisch specialistische zorg verleent of doet verlenen, of

    • b. met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verleent of doet verlenen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van zorgaanbieders worden aangewezen die eveneens over een toelatingsvergunning dienen te beschikken. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 3. Een instelling die zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringwet verleent of doet verlenen en vanwege overschrijding van het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde aantal van tien zorgverleners over een toelatingsvergunning dient te beschikken, dient de aanvraag daartoe uiterlijk binnen zes maanden na die overschrijding in.

  • 4. De indiening van de aanvraag om een toelatingsvergunning geschiedt op een bij ministeriële regeling vastgestelde wijze. Bij die ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de bij de aanvraag te verstrekken bescheiden en gegevens. Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op eisen omtrent de bedrijfsvoering en de bestuursstructuur, alsmede voorwaarden voor een goede kwaliteit van zorg, en kunnen per categorie van zorgaanbieders verschillen.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van zorgaanbieders worden aangewezen waarop het eerste lid niet van toepassing is.

Uitvoeringsregeling Wet toetreding zorgaanbieders83

Artikel 2
  • 1. De melding, bedoeld in artikel 2 van de wet, geschiedt door het volledig invullen van het daartoe via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl beschikbaar gestelde formulier.

  • 2. De zorgaanbieder doet de melding niet eerder dan drie maanden voor de aanvang van de zorgverlening.

Artikel 3
  • 1. Als medisch specialistische zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet wordt de volgende zorg aangewezen, voor zover die zorg wordt verleend door een arts, anders dan een huisarts, specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten:

    • a. anesthesiologie;

    • b. cardiologie;

    • c. cardio-thoracale chirurgie;

    • d. dermatologie en venerologie;

    • e. heelkunde;

    • f. interne geneeskunde;

    • g. kaakchirurgie;

    • h. keel- neus- oorheelkunde;

    • i. kindergeneeskunde;

    • j. klinische genetica;

    • k. klinische geriatrie;

    • l. longziekten en tuberculose;

    • m. maag- darm- leverziekten;

    • n. medische microbiologie;

    • o. neurochirurgie;

    • p. neurologie;

    • q. nucleaire geneeskunde;

    • r. obstetrie en gynaecologie;

    • s. oogheelkunde;

    • t. orthopedie;

    • u. pathologie;

    • v. plastische chirurgie;

    • w. psychiatrie;

    • x. radiologie;

    • y. radiotherapie;

    • z. reumatologie;

    • aa. revalidatiegeneeskunde;

    • ab. Sportgeneeskunde; of

    • ac. Urologie.

Artikel 4

De aanvraag om een toelatingsvergunning geschiedt door bij het CIBG een volledig ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model is opgenomen in de bijlage bij deze regeling, met de in dat formulier genoemde bescheiden, elektronisch aan te leveren via www.toetredingzorgaanbieders.nl of per post.

Wet publieke gezondheid84

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. [...]

  • c. publieke gezondheidszorg: de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten;

  • d. [...]

Artikel 14
  • 1. Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken dragen de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s, via het treffen van een gemeenschappelijke regeling zorg voor de instelling en instandhouding van een regionale gezondheidsdienst in die regio.

  • 2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt een openbaar lichaam ingesteld met de aanduiding: gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3. De gemeentelijke gezondheidsdienst staat onder leiding van een directeur publieke gezondheid, die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio.

  • 4. Met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, staat het het college van burgemeester en wethouders vrij om de uitvoering van de taken of onderdelen van taken, bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder h en i, 5, tweede lid, onder a tot en met d, en artikel 6b, derde lid, over te laten of mede over te laten aan een ander dan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 5. In afwijking van het eerste lid kan een regionale gezondheidsdienst worden ingesteld en in stand gehouden door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in twee of meer regio’s als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s. In dat geval geschiedt de benoeming, bedoeld in het derde lid, in overeenstemming met de besturen van de betrokken veiligheidsregio’s, en draagt het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst ervoor zorg dat in elk der regio’s adequaat wordt voorzien in de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Geneesmiddelenwet85

Artikel 1
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. [...]

    • oo. apotheek: een lokaal of een samenhangend geheel van lokalen waarin geneesmiddelen worden bereid, ter hand gesteld en ten behoeve van terhandstelling in voorraad worden gehouden, dan wel alleen ter hand worden gesteld en daartoe in voorraad worden gehouden;

    • pp. [...]

Wet op bijzondere medische verrichtingen86

Artikel 8
  • 1. [...]

  • 2. Een instelling kan Onze Minister verzoeken haar aan te wijzen voor de uitvoering van de bijzondere aspecten van de in het eerste lid bedoelde verrichtingen. Onze Minister kan zodanige aanwijzing uitsluitend weigeren indien het geven daarvan in strijd zou zijn met zijn beleidsvisie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. [...]

Wet ambulancezorgvoorzieningen87

Artikel 4
  • 1. [...]

  • 2. Onze Minister wijst per regio een rechtspersoon als Regionale Ambulancevoorziening aan.

  • 3. [...]

Drinkwaterwet88

Artikel 1
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    [...]

    drinkwaterbedrijf:

    • a. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, of

    • b. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot levering van drinkwater aan een bedrijf of bedrijven als bedoeld onder a;

    [...]

Artikel 5
  • 1. Onze Minister stelt voor elk drinkwaterbedrijf een distributiegebied vast, waarbinnen de eigenaar van het betreffende drinkwaterbedrijf de exclusieve bevoegdheid en plicht, overeenkomstig artikel 8, tot het leveren van drinkwater heeft.

  • 2. Het is de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verboden om door middel van een watervoorzieningswerk water, niet zijnde drinkwater, te leveren buiten het voor dat drinkwaterbedrijf vastgestelde distributiegebied.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor de levering van water aan een ander drinkwaterbedrijf en voor de levering van nooddrinkwater aan consumenten of andere afnemers.

  • 4. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister distributiegebieden wijzigen ter vergroting van de doelmatigheid van de openbare drinkwatervoorziening.

  • 5. Alvorens tot een wijziging als bedoeld in het vierde lid over te gaan, legt Onze Minister zijn voornemen aan de betrokken eigenaars voor, onder opgave van redenen. Binnen zes weken kunnen belanghebbenden hun zienswijze schriftelijk of mondeling bij Onze Minister kenbaar maken.

  • 6. De eigenaren van drinkwaterbedrijven die het aangaat kunnen gezamenlijk, onverminderd de artikelen 14 tot en met 16, Onze Minister verzoeken om wijziging van het voor hun bedrijf vastgestelde distributiegebied.

  • 7. Onze Minister kan besluiten geen gevolg te geven aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid, indien de gevraagde wijziging naar zijn oordeel in strijd is met het belang van de openbare drinkwatervoorziening. Binnen zes weken kunnen belanghebbenden hun zienswijze schriftelijk of mondeling bij Onze Minister kenbaar maken.

  • 8. In geval van een wijziging van het voor hun drinkwaterbedrijf vastgestelde distributiegebied als bedoeld in het vierde lid, is de eigenaar van het betrokken drinkwaterbedrijf gehouden binnen een bij die wijziging aangegeven periode medewerking te geven aan de uitvoering van die wijziging, met inbegrip van een eventuele overdracht van de eigendom of het beheer van de betreffende watervoorzieningswerken, voor zover deze ten gevolge van de wijziging komen te liggen in een voor een ander drinkwaterbedrijf vastgesteld distributiegebied.

Artikel 7
  • 1. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf heeft tot taak:

    • a. het tot stand brengen en in stand houden van een duurzame en doelmatige openbare drinkwatervoorziening in het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied;

    • b. het tot stand brengen en in stand houden van de infrastructuur die noodzakelijk is voor de productie en distributie van drinkwater in dat distributiegebied;

    • c. het overeenkomstig artikel 8 leveren van drinkwater binnen het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied, en

    • d. het borgen van de kwaliteit en duurzaamheid van het productie- en distributieproces en het geleverde drinkwater.

  • 2. De eigenaar van een drinkwaterbedrijf heeft voorts tot taak:

    • a. het bijdragen aan de bescherming van de bronnen voor de drinkwatervoorziening in zijn distributiegebied tegen verontreiniging, waaronder in elk geval wordt begrepen:

      • 1°. Het verrichten van onderzoek naar de kwaliteit van deze bronnen;

      • 2°. Het beheren of medebeheren van terreinen rondom deze bronnen gericht op het voorkomen of beperken van verontreiniging van deze bronnen;

    • b. het bijdragen aan het uit een oogpunt van volksgezondheid verantwoord omgaan met drinkwater door eigenaars, consumenten en andere afnemers tussen het punt van levering en het punt waar het drinkwater voor consumptie ter beschikking komt, waaronder in elk geval wordt begrepen:

      • 1°. Het geven van voorlichting aan consumenten;

      • 2°. Het opstellen van technische eisen ten aanzien van de op zijn distributienet aan te sluiten en aangesloten installaties;

      • 3°. Het overeenkomstig artikel 24 uitvoeren van controles ten aanzien van bedoelde installaties.

  • 3. Indien de eigenaar van een drinkwaterbedrijf baten die zijn verkregen ter uitvoering van een taak of taken als bedoeld in het eerste of tweede lid aanwendt voor het verrichten van economische activiteiten, geschiedt de aanwending van die baten tegen condities die in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn voor de financiering van de desbetreffende economische activiteiten. De artikelen 25a, aanhef en onderdeel d, en 25b van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing op de eigenaren van drinkwaterbedrijven.

Leerplichtwet 196989

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

  • a. [...]

  • f. "startkwalificatie": een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 2.5 onderscheidenlijk 2.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • g. [...]

Wet op primair onderwijs90

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

[...]

school:

een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

basisschool:

een school waar basisonderwijs wordt gegeven, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs;

speciale school voor basisonderwijs:

een school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen;

school voor speciaal onderwijs:

een school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs:

een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

school voor voortgezet speciaal onderwijs:

een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs:

een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet op de expertisecentra;

openbare school:

  • a. een door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

  • b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 47 in stand gehouden school; dan wel

  • c. een door een stichting als bedoeld in artikel 17 of artikel 48 in stand gehouden school;

bijzondere school:

door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 48, in stand gehouden school;

openbare rechtspersoon:

een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 47;

nevenvestiging:

deel van een school, dat op de plaats waar het onderwijs wordt gegeven voordat het een deel van de school werd als zelfstandige school functioneerde;

[...]

Wet voorgezet onderwijs 202091

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

[...]

havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs;

ho-student: degene die hoger onderwijs volgt, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, WHW;

hoger beroepsonderwijs: hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, WHW;

hoger onderwijs: hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, WHW;

inspectie: inspectie, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, WOT;

instelling voor beroepsonderwijs: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB, waaraan beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, WEB wordt verzorgd, of instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB BES, waaraan beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, WEB BES wordt verzorgd;

instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs: instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin, WEC, tenzij uit die wet het tegendeel blijkt;

kerndoelen: kerndoelen als bedoeld in artikel 2.13;

kwalificatie: de kwalificatie, bedoeld in artikel 7.1.3, eerste lid, WEB of artikel 7.1.3, eerste lid, WEB BES;

[...]

leerwegondersteunend onderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 2.42;

LPW: Leerplichtwet 1969;

[...]

mavo: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

mbo-student: student als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB of artikel 1.1.1 WEB BES;

middenkaderopleiding: middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d, WEB of artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d, WEB BES;

[...]

Onze Minister: Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

[...]

openbare school: school, in stand gehouden door:

  • a. een gemeente;

  • b. een openbaar lichaam dat is ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin een of meer gemeenten deelnemen, al dan niet samen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;

  • c. een openbare rechtspersoon; of

  • d. een stichting als bedoeld in artikel 3.10 of artikel 3.16;

[...]

praktijkonderwijs: praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 2.8;

roc: regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 WEB;

samenwerkingsschool: samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid;

samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid of landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in 2.47, achttiende lid;

scholengemeenschap: gemeenschap van twee of meer scholen;

school: school voor voortgezet onderwijs;

school voor speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, h, j, k, m of n, WEC, tenzij uit die wet het tegendeel blijkt;

school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, h, j, k, m of n, WEC, tenzij uit die wet het tegendeel blijkt;

school voor voortgezet speciaal onderwijs: school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, h, j, k, m of n, WEC, tenzij uit die wet het tegendeel blijkt;

[...]

speciaal onderwijs: speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 WEC;

[...]

vakopleiding: vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel c, WEB of artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel c, WEB BES;

vavo-student: vavo-student als bedoeld in artikel 1.1.1 WEB of artikel 1.1.1 WEB BES;

vbo: voorbereidend beroepsonderwijs;

verticale scholengemeenschap: verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de WEB;

vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs;

voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 1.4;

voortgezet speciaal onderwijs: voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 WEC;

vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

WEB: Wet educatie en beroepsonderwijs;

[...]

WEC: Wet op de expertisecentra;

WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

WMS: Wet medezeggenschap op scholen;

WOT: Wet op het onderwijstoezicht;

WPO: Wet op het primair onderwijs;

[...]

Wet op de expertisecentra92

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

[...]

school:

een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder f, h, j, k, m of n, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin, tenzij het tegendeel blijkt;

basisschool:

een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

speciale school voor basisonderwijs:

een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

school voor voortgezet onderwijs:

een school als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

instelling:

instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, en instelling, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin;

openbare school:

  • a. een door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

  • b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 50 in stand gehouden school; dan wel

  • c. een door een stichting als bedoeld in artikel 28 of artikel 51 in stand gehouden school;

bijzondere school:

door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 51, in stand gehouden school;

openbare rechtspersoon:

een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 50;

bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen voor wat betreft:

  • a. een openbare school:

    • 1°. Het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

    • 2°. Het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

    • 3°. De openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 50; dan wel

    • 4°. De stichting, bedoeld in artikel 28 of artikel 51;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 57;

  • c. een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 28j;

[...]

ho-student:

degene die hoger onderwijs volgt, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

mbo-student:

student als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

vavo-student:

vavo-student als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

[...]

Wet educatie en beroepsonderwijs93

Artikel 1.3.1 Regionale opleidingencentra
  • 1. Aan regionale opleidingencentra worden verzorgd:

    • a. opleidingen beroepsonderwijs en

    • b. indien de desbetreffende instelling op 1 augustus 2012 een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde: een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

  • 2. Aan regionale opleidingencentra kunnen een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs worden verzorgd, indien de desbetreffende instelling op 1 augustus 2012 geen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde.

  • 3. Het regionaal opleidingencentrum dat daarvoor op grond van artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, in aanmerking komt, heeft aanspraak op bekostiging uit ’s Rijks kas voor

    • a. het verzorgen van beroepsopleidingen die op de voet van artikel 2.1.1 voor bekostiging in aanmerking komen en

    • b. het verzorgen van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs die op de voet van artikel 2.1.2 voor bekostiging in aanmerking komen.

  • 4. Aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van opleidingen als bedoeld in het derde lid is een bewijsstuk als bedoeld in artikel 7.4.6 of, indien het betreft voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, 7.4.11, vijfde lid, verbonden.

Artikel 1.3.2 Beroepscolleges
  • 1. Aan een beroepscollege worden opleidingen beroepsonderwijs verzorgd. Voor andere dan entreeopleidingen zijn deze naar hun aard en onderlinge samenhang gericht op en van belang voor een specifieke bedrijfstak of groep van bedrijfstakken.

  • 2. Artikel 1.3.1, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Warmtewet94

Artikel 1
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    [...]

    • netbeheerder: degene die een warmtenet beheert;

    [...]

    • levering van warmte: de aflevering van warmte aan verbruikers;

    [...]

    -warmte: thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water;

    • warmtenet: het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent;

    [...]

Artikel 9
  • 1. Het is verboden zonder vergunning warmte te leveren aan verbruikers.

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet ten aanzien van een leverancier die:

    • a. warmte levert aan ten hoogste 10 verbruikers tegelijk,

    • b. per jaar niet meer warmte levert dan 10.000 gigajoules, of

    • c. de verhuurder of de eigenaar is van het gebouw, ten behoeve waarvan de warmte wordt geleverd.

Artikel 10
  • 1. Onze Minister verleent op aanvraag een vergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat hij:

    • a. beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak;

    • b. redelijkerwijs in staat kan worden geacht de verplichtingen als opgenomen in dit hoofdstuk na te komen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van en de procedure voor aanvraag van een vergunning en de criteria, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning. Aan de vergunning wordt in ieder geval een voorschrift verbonden omtrent de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte. De minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte kan voor ieder warmtenet of deel van een warmtenet verschillen.

  • 4. Onze Minister kan de aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen wijzigen.

  • 5. Een vergunning kan slechts worden overgedragen met toestemming van Onze Minister. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

Een leverancier meldt zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van deze wet aan de Autoriteit Consument en Markt:

  • a. de naam en het adres van de leverancier, en

  • b. een beschrijving van de door leverancier te exploiteren warmtenetten waarbij in ieder geval het aantal verbruikers en het aantal aan verbruikers geleverde gigajoules is opgenomen.

Gaswet95

Artikel 1
  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. [...]

    • d. gastransportnet: niet tot een gasproductienet behorende, met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het transport van gas, met inbegrip van hulpmiddelen en installaties waarmee ondersteunende diensten voor dat transport worden verricht, behoudens voor zover deze leidingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of gelegen zijn binnen de installatie van de afnemer;

    • e. netbeheerder: een vennootschap die op grond van artikel 2 is aangewezen voor het beheer van een of meer gastransportnetten,

    • f. [...]

    • n. landelijk gastransportnet: een gastransportnet dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd of wordt gebruikt voor het op landelijk niveau transporteren van gas;

    • o. [...]

Artikel 2
  • 1. Onze Minister wijst op verzoek een naamloze of een besloten vennootschap voor tien jaar als netbeheerder van het landelijk gastransportnet aan. Bij het verzoek wordt een besluit van de Autoriteit Consument en Markt overgelegd waaruit blijkt dat is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2c en 3b, vierde lid.

  • 2. De Autoriteit Consument en Markt besluit op verzoek van degene die wenst te worden aangewezen als netbeheerder van het landelijk gastransportnet of naar aanleiding van een situatie, bedoeld in het zevende lid, of is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2c en 3b, vierde lid.

  • 3. De Autoriteit Consument en Markt neemt de beschikking, bedoeld in het tweede lid, overeenkomstig de procedure van artikel 10, vijfde en zesde lid, van de richtlijn en artikel 3 van verordening 715/2009.

  • 4. De Europese Commissie kan van een producent, een leverancier of de netbeheerder van het landelijk gastransportnet de gegevens en inlichtingen verlangen die zij nodig heeft voor de uitvoering van artikel 10 van de richtlijn.

  • 5. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken als bedoeld in het vierde lid, is verplicht binnen de door de Europese Commissie gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van haar bevoegdheden.

  • 6. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet meldt de Autoriteit Consument en Markt omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot herziening van de beschikking, bedoeld in het tweede lid.

  • 7. De Autoriteit Consument en Markt kan de beschikking, bedoeld in het tweede lid, wijzigen of intrekken:

    • a. naar aanleiding van een melding als bedoeld in het zesde lid;

    • b. naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden;

    • c. op verzoek van de Europese Commissie.

  • 8. Degene aan wie een ander net toebehoort dan het landelijk gastransportnet, wijst voor het beheer van dat net een of meer naamloze of besloten vennootschappen als netbeheerder aan.

  • 9. Een aanwijzing als bedoeld in het achtste lid geldt voor een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop Onze Minister heeft ingestemd met de aanwijzing op grond van artikel 4, tweede lid.

  • 10. Degene aan wie een gastransportnet toebehoort handelt als beheerder van dat net, indien daarvoor geen beheerder is aangewezen krachtens deze wet. De bij of krachtens deze wet aan een netbeheerder opgelegde verplichtingen zijn van overeenkomstige toepassing.

BIJLAGE 2 – REACTIE OP ZIENSWIJZEN

1 Inleiding

  • 1. In deze bijlage behandelt de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) de zienswijzen die zijn ingediend op het ontwerpbesluit prioriteringsruimte transportverzoeken (hierna: ontwerpbesluit).96 De zienswijzen zijn gepubliceerd op de website van de ACM.97

  • 2. De ACM geeft in hoofdstuk 2 van een overzicht van welke partijen een zienswijze hebben ingediend. Vervolgens geeft de ACM in hoofdstuk 3 een algemene reactie op de zienswijzen. In hoofdstuk 4 behandelt de ACM de zienswijzen per deelonderwerp en geeft hier een reactie op.

  • 3. Vanwege het grote aantal zienswijzen die de ACM heeft ontvangen op het ontwerpbesluit, kiest de ACM ervoor om in hoofdstuk 3 – zonder in te gaan op specifieke zienswijzen – toe te lichten op welke punten het prioriteringskader en prioriteringsproces zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit en zijn vormgegeven in het definitieve besluit.

  • 4. In hoofdstuk 4 clustert de ACM vervolgens alle ingediende zienswijzen per (deel)onderwerp en reageert hier ook inhoudelijk per (deel)onderwerp op. De ACM heeft voor deze opzet gekozen om op een zo overzichtelijk mogelijke wijze weer te geven waarover verschillende partijen al dan niet standpunten delen en in hoeverre die zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit.

  • 5. De ACM wijst er op dat zij bij de publicatie van het ontwerpbesluit drie consultatievragen heeft gesteld.98 De ACM heeft uiteenlopende reacties ontvangen op deze consultatievragen, waarbij in een meerdere gevallen ook op andere aspecten werd ingegaan dan waarnaar werd gevraagd. De ACM heeft alle reacties op de drie consultatievragen ook meegenomen in de clustering per (deel)onderwerp in hoofdstuk 4.

2 Ontvangen zienswijzen

  • 6. De ACM heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing verklaard op de totstandkoming van dit besluit. De ACM heeft vanaf 13 juli 2023 tot en met 5 oktober 2023 betrokkenen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen.

  • 7. De ACM heeft binnen de gestelde termijn zienswijzen ontvangen van:

    • Stichting Laka

    • Gemeente Overbetuwe

    • Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep (hierna: NWZ)

    • Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (hierna: LTO)

    • Stichting Vakopleiding Techniek (hierna: Vakopleiding Techniek)

    • Gemeente Nijmegen

    • Vereniging Energie voor Mobiliteit en Industrie (hierna: VEMOBIN)

    • ActiZ

    • Landelijke Huisartsen Vereniging, Brabant Midden West (hierna: LHV-Brabant Midden West)

    • Gemeente Bergen op Zoom

    • Bouwend Nederland (hierna: Bouwend NL)

    • N.V. Eneco (hierna: Eneco)

    • Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (hierna: Vewin)

    • Gezondheidscentrum Bergen op Zoom (hierna: Gezondheidscentrum BoZ)

    • Metropoolregio Eindhoven

    • Rijksvastgoedbedrijf, in samenspraak met defensie, DJI en de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rijksvastgoedbedrijf)

    • Vereniging Platform Groen Gas (Platform Groen Gas)

    • Vereniging VNO-NCW (hierna: VNO-NCW)

    • Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (hierna: NEPROM)

    • Gemeente Middelburg, mede namens gemeenten Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Tholen en Veere (hierna: gemeente Middelburg e.a.)

    • Schiphol Nederland B.V. (hierna: Schiphol)

    • Rialto Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: Rialto)

    • Applied Medical Europe B.V. (hierna: Applied Medical)

    • G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en gemeente Amersfoort (hierna: G4 en gemeente Amersfoort)

    • Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (hierna: FNLI)

    • Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (hierna: NVDE)

    • Stichting Waternet (hierna: Waternet)

    • Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: waterschap AGV)

    • Tilburg Institute of Law, Technology and Society, Tilburg University (hierna: Tilburg University)

    • ProRail B.V., mede namens Railinfratrust B.V. (hierna: ProRail)

    • Vereniging Doelgroepenvervoer Nederland (hierna: VDVN)

    • Port of Amsterdam International B.V. en Ondernemersvereniging Regio Amsterdam (hierna: Port of Amsterdam en ORAM)

    • Vereniging Universiteiten van Nederland (hierna: UNL)

    • Stichting Dutch Datacenter Association (hierna: DDA)

    • Mosa Meat B.V. en gemeente Maastricht (Mosa Meat en gemeente Maastricht)

    • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (hierna: NVZ)

    • Vereniging voor Energie, Milieu en Water (hierna: VEMW)

    • Stichting Stadlander (hierna: Stadlander)

    • Ennatuurlijk B.V. (hierna: Ennatuurlijk)

    • TotalEnergies Charging Solutions Nederland B.V. (hierna: TotalEnergies)

    • Gemeente Leiden

    • [Vertrouwelijk]

    • Cellulaire Agricultuur Nederland Stichting (hierna: CANS)

    • Gemeente Tilburg

    • Gemeente Gorinchem

    • Microsoft

    • Stichting Aanbestedingsinstituut Mobiliteit (hierna: AIM)

    • Stichting InVesta (hierna: InVesta)

    • Huisartsenholding West-Brabant B.V. (hierna: Huisartsencoöperatie West-Brabant)

    • Gemeente Delft

    • Fastned B.V.

    • Netbeheer Nederland (hierna: NBNL)

    • Stichting Interconfessioneel Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie Regio Amersfoort (hierna: MBO Amersfoort)

    • Stichting Energy Storage NL (hierna: ESNL)

    • Koninklijk Nederlands Vervoer (hierna: KNV)

    • Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO)

    • Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG)

    • NS Reizigers B.V. (hierna: NS)

    • Landelijke Huisartsen Vereniging, mede namens InEen, VPH en NHG (hierna: LHV)

    • Vereniging Nldigital (hierna: Nldigital)

    • Holland Solar

    • Smart Delta Drechtsteden (hierna: Drechtsteden)

    • Brainport Development N.V. (hierna: Brainport)

    • VodafoneZiggo Group B.V. (hierna Vodafone Ziggo)

    • N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie)

    • Vereniging Energie Nederland (hierna: E-NL)

    • Energy Board Provincie Utrecht (hierna: EB Utrecht)

    • Shell Mobility (hierna: Shell)

    • Unie van Waterschappen (hierna: UvW)

    • Smart Delta Resources (hierna: SDR)

    • Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directie Openbaar Vervoer en Spoor (hierna: I&W)

    • Nobian Industrial Chemicals B.V. (hierna: Nobian)

    • Koninklijke RAI Vereniging (hierna: RAI)

    • BOVAG

    • Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN)

    • Evofenedex

    • Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: Port of Rotterdam)

    • Koninklijke KPN N.V. (hierna: KPN)

  • 8. De ACM heeft op 10 november 2023 een zienswijze ontvangen van gemeente Alkmaar. Deze zienswijze is op grond van de artikelen 3:16, derde lid en artikel 6:9 van de Awb en artikel 34, tweede lid, van de E-wet, niet tijdig ingediend. De ACM betrekt deze zienswijze daarom niet in deze zienswijzenbijlage. De ACM merkt voor de volledigheid op dat de strekking van de zienswijze van gemeente Alkmaar overeenkomt met andere (tijdig ingediende) zienswijzen.99

3 Samenvatting aanpassingen definitief besluit

  • 9. In dit hoofdstuk geeft de ACM weer hoe het prioriteringskader en prioriteringsproces zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit en zijn vormgegeven in het definitieve besluit. De zienswijzen die de ACM heeft ontvangen van de 78 respondenten zijn uitgebreid en uiteenlopend, maar op hoofdlijnen terug te brengen naar twee onderdelen. Dit betreft de inhoud van het prioriteringskader en het proces dat netbeheerder en verzoekende partij moeten doorlopen bij de toepassing van het prioriteringskader. De ACM licht in paragraaf 3.1 toe hoe en waarom zij het definitieve prioriteringskader heeft gewijzigd ten opzichte van het kader in het ontwerpbesluit. In paragraaf 3.2 geeft de ACM het toepassingsproces weer dat wordt opgenomen in het definitieve besluit. Dit proces is naar aanleiding van de zienswijzen aangepast en verduidelijkt ten opzichte van het ontwerpbesluit.

  • 10. Voor de inhoudelijke behandeling van de zienswijzen per (deel)onderwerp uit het ontwerpbesluit verwijst de ACM naar hoofdstuk 4.

3.1 Inhoud prioriteringskader

  • 11. De transportschaarste in Nederland neemt toe. Op veel plekken is sprake van congestie en de beschikbare transportcapaciteit is daarmee beperkt. De capaciteit die beschikbaar komt via de toepassing van congestiemanagement is ook nog relatief beperkt. Het is daarom van groot belang dat netbeheerders zo snel mogelijk kunnen starten met maatschappelijk prioriteren.

  • 12. In het (ontwerp)besluit geeft de ACM netbeheerders de ruimte om af te wijken van het ’first come, first served’ beginsel (hierna: FCFS) bij de behandeling van transportverzoeken. Op basis van het prioriteringskader kunnen netbeheerders prioriteit toekennen aan transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen en wordt de schaarse transportcapaciteit verdeeld.

  • 13. Uit de zienswijzen op het ontwerpbesluit volgt in algemene zin dat er brede steun is voor de mogelijkheid om af te wijken van FCFS en om bepaalde partijen prioriteit te geven bij het verlenen van transportcapaciteit. Verder blijkt dat er discussie is over de reikwijdte van het prioriteringskader. Verschillende partijen pleiten ervoor dat het prioriteringskader wordt uitgebreid. Andere partijen pleiten er juist voor dat het kader wordt beperkt.

  • 14. De ACM vindt het belangrijk dat transportschaarste zo min mogelijk in de weg staat aan het bereiken van belangrijke maatschappelijke doelen. Daarom hecht zij eraan om op korte termijn tot een duidelijk en werkbaar prioriteringskader te komen, waarmee prioriteit kan worden toegekend aan duidelijk afgebakende activiteiten die onmiskenbaar bijdragen aan (de realisatie van) belangrijke maatschappelijke doelen en daarmee een groot algemeen belang dienen. De ACM kiest er daarom voor om de categorieën en functies in het prioriteringskader duidelijker en scherper af te bakenen dan in het ontwerpbesluit. Dit zorgt voor een zo effectief mogelijk prioriteringskader dat ook voor netbeheerders goed werkbaar is. Om het prioriteringskader te verduidelijken en aan te scherpen doorloopt de ACM een aantal stappen.

  • 15. De ACM identificeert eerst de wettelijke kaders op basis waarvan, in lijn met het non-discriminatiebeginsel, een onderscheid gemaakt kan worden bij verzoeken om transportcapaciteit. Uit deze wettelijke kaders volgen sectoren en kenmerken van partijen. Uit deze wettelijke kaders volgen nog geen concrete partijen die opgenomen kunnen worden in het prioriteringskader. De sectoren en kenmerken zijn daarmee onvoldoende concreet om rechtstreeks over te nemen in het prioriteringskader. De tweede stap die de ACM daarom doorloopt is dat zij een invulling geeft aan de sectoren en kenmerken aan de hand van bestaande wetgeving en gangbare begripsomschrijvingen. Hiermee wordt concreter welk type partijen prioriteit kunnen krijgen bij nettoegang. Uit deze invulling volgt echter opnieuw een te breed palet aan type partijen. Daarom bakent de ACM als derde stap scherper af welke partijen en functies in het prioriteringskader worden opgenomen en dus prioriteit kunnen krijgen bij hun verzoek om nettoegang. Deze verdere afbakening is belangrijk om te komen tot een effectief inzetbaar prioriteringskader. Zonder deze verdere afbakening zou het prioriteringskader resulteren in een te breed en daarmee ineffectief kader. Het uitgangspunt dat de ACM hanteert is dus dat prioritering alleen effectief is als het voor een beperkt aantal partijen mogelijk is.

  • 16. De ACM merkt voor de volledigheid op partijen in het prioriteringskader niet automatisch prioriteit toegekend krijgen bij hun transportverzoek. Het non-discriminatiebeginsel vereist namelijk dat voorrang voor een partij die anders behandeld kan worden ook daadwerkelijk nodig en daarmee evenredig is. Partijen die zijn opgenomen in het prioriteringskader en prioriteit willen, dienen daarom een prioriteringsverzoek in te dienen bij de netbeheerder waarbij zij, aan de hand van verschillende bewijsstukken, aantonen en verklaren dat voorrang in een concreet geval evenredig is. Kort samengevat komt dit erop neer dat partijen aantonen dat de gevraagde transportcapaciteit nodig is om een concreet belang te bereiken. De ACM verwijst naar hoofdstuk 4 en paragraaf 6.3 van de toelichting bij het definitieve besluit voor een nadere toelichting op het non-discriminatiebeginsel.

(i) Wettelijke kaders waarmee sectoren en kenmerken van type afnemers worden geïdentificeerd
  • 17. In het prioriteringskader in het ontwerpbesluit heeft de ACM partijen opgenomen op basis van onderscheid dat volgt uit Europese en nationale energierechtelijke kaders (zie paragraaf 6.3.1 van het ontwerpbesluit). Naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpbesluit heeft de ACM opnieuw naar deze kaders gekeken om tot een zo scherp mogelijk kader te komen.

  • 18. Het prioriteringskader in het onderhavige besluit is uitsluitend gebaseerd op onderscheid dat rechtstreeks volgt uit Europese energiewetgeving en rechtspraak. Onder energiewetgeving verstaat de ACM de Europese interne markt regels voor elektriciteit en gas. De regels voor elektriciteit en gas zijn vergelijkbaar ten aanzien van nettoegang en non-discriminatie. De uitleg van deze begrippen bij gas is daarmee ook bruikbaar bij elektriciteit. Voor dit besluit maakt de ACM daarnaast specifiek gebruik de Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid (hierna: Verordening Gasleveringszekerheid). Deze verordening biedt een basis voor non-discriminatoir onderscheid tussen categorieën van afnemers. Een vergelijkbare regeling is er niet voor elektriciteit. Aangezien nettoegang en non-discriminatie vergelijkbaar zijn uitgewerkt binnen de Europese elektriciteit- en gaswetgeving, is het onderscheid dat volgt uit de Verordening Gasleveringszekerheid ook bruikbaar bij elektriciteit.

  • 19. Voor het maken van toelaatbaar onderscheid binnen het non-discriminatiebeginsel betrekt de ACM geen andere Europese kaders waarin partijen verschillend worden behandeld, zoals bijvoorbeeld Richtlijn (EU) 2022/2555 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (hierna: NIS2-richtlijn) en Richtlijn (EU) 2022/2557 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten (hierna: CER-richtlijn). De ACM merkt op dat de juridische context voor het onderscheid in deze richtlijnen wezenlijk verschilt van de context van het Europese energierecht en het onderhavige besluit. Onderhavig besluit gaat over nettoegang. De juridische kaders waarop de ACM dit besluit baseert zien op toegang tot het net en wijzen aan wat een gerechtvaardigd onderscheid is tussen partijen bij toegang tot dat net. Andere Europese kaders die een onderscheid maken tussen partijen gaan niet over nettoegang, haken niet aan bij het non-discriminatiebeginsel en geven geen of onvoldoende concrete juridische basis voor toelaatbaar onderscheid bij nettoegang. De ACM gebruikt onder andere de NIS2- en CER-richtlijn wel bij het inkaderen van de partijen binnen het prioriteringskader.

  • 20. Verder gaat de ACM in het definitieve besluit, in tegenstelling tot in het ontwerpbesluit, niet langer uit van het onderscheid dat wordt gemaakt tussen type afnemers binnen de nationale (energie)wetgeving- en rechtspraak.100 De partijen die bijvoorbeeld zijn uitgezonderd van de verplichte toepassing van congestiemanagement en GOTORK, volgen namelijk niet direct uit de Europese energierechtelijke kaders, maar onder andere uit de lijst die nationaal is aangemerkt als bestaande kritieke infrastructuur.101 Met het oog op het onderhavige besluit geven de nationale kaders de ACM, net als de overige Europese kaders zoals hiervoor opgemerkt, onvoldoende juridische houvast voor het maken van een toelaatbaar non-discriminatoir onderscheid tussen categorieën van afnemers bij het verlenen van nettoegang.

  • 21. Op basis van de Europese energiewetgeving en rechtspraak bestaat expliciet ruimte om, in lijn met het Europese non-discriminatiebeginsel, een aantal sectoren en partijen met bepaalde kenmerken verschillend te behandelen. Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd voor:

    • 1) Partijen die bijdragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit102;

    • 2) Partijen die bijdragen aan het milieu en het klimaat103; en

    • 3) Partijen die extra bescherming nodig hebben om hun voorzienings- en leveringszekerheid te borgen vanwege een kwetsbare positie.104

  • 22. Deze lijst vormt voor de ACM het vertrekpunt voor de juridische afbakening van de partijen die een groot algemeen belang dienen en die worden opgenomen in het prioriteringskader.

(ii) Nadere invulling van lijst van sectoren en kenmerken uit randnummer 21
  • 23. Zoals de ACM in randnummer 15 heeft opgemerkt bestaat de opsomming in randnummer 21 uit kenmerken van partijen en sectoren, maar volgt daaruit nog geen concreet afgebakende lijst met partijen die opgenomen kunnen worden in het prioriteringskader. Om te komen tot een concreet prioriteringskader is het nodig om de voornoemde kenmerken en sectoren concreter uit te werken. De ACM sluit daarbij zoveel als mogelijk aan bij Europese en nationale wetgeving en definities.

  • 24. Hierna licht de ACM toe wat zij verstaat onder (1) bijdragen aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit, (2) bijdragen aan het milieu en het klimaat en (3) extra bescherming die partijen nodig hebben om hun voorzienings- en leveringszekerheid te borgen vanwege een kwetsbare positie.

Partijen die bijdragen aan voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit

  • 25. De partijen die bijdragen aan voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit zijn niet duidelijk gedefinieerd binnen de Europese energiewetgeving. Of een partij bijdraagt aan de voorzienings- en leveringszekerheid is casuïstisch. Het voorkomen of verzachten van congestieproblemen draagt volgens de ACM bij aan de voorzienings- en leveringszekerheid van elektriciteit. Partijen die hieraan bijdragen zijn congestie-verzachters, omdat zij met hun gedrag ruimte creëren op het net. Zodra partijen voor een specifiek gebied of moment zich gedragen als een congestie-verzachter is voor hen concreet vast te stellen dat zij zorgen voor een efficiëntere netbenutting en nettoegang voor extra partijen.105 Prioriteit geven aan congestie-verzachters heeft daarmee voordelen voor de netbeheerders en voor partijen in de wachtrij. Prioriteit geven aan congestie-verzachters heeft geen nadelige gevolgen voor andere partijen in de wachtrij, omdat meer partijen het net op kunnen. Zonder prioriteit voor congestie-verzachters hadden deze partijen het net niet op gekund.

  • 26. De ACM verwijst naar Tabel 1 in Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1 van het definitieve besluit voor de concrete uitwerking en toelichting van ‘congestie-verzachters’ in het prioriteringskader.

Partijen die bijdragen aan milieu en klimaat

  • 27. De partijen die bijdragen aan milieu en klimaat zijn niet duidelijk gedefinieerd binnen de Europese energiewetgeving en rechtspraak. In het ontwerpbesluit heeft de ACM partijen die bijdragen aan het milieu en klimaat prioriteit gegeven via de categorie 4a en 4b ‘verduurzaming’. In verschillende zienswijzen wordt echter opgemerkt dat deze categorieën niet scherp zijn afgebakend. Onder meer zijn er vragen over wat grootschalige bovenwettelijke verduurzaming is, hoe dit gemeten wordt, wat concreet verstaan moet worden onder bindende afspraken met de overheid en welke ruimte er is voor verduurzamingsafspraken op regionaal niveau (zie ook paragraaf 4.1.3).

  • 28. De ACM kan deze fundamentele vragen niet op korte termijn beantwoorden. Hiervoor is uitgebreid onderzoek nodig op basis waarvan onder meer het begrip grootschalige bovenwettelijke verduurzaming wordt ingekaderd en welke bindende afspraken worden gemaakt op landelijk en regionaal niveau om te komen tot grootschalige wettelijke verduurzaming. Omdat de ACM deze vragen niet op korte termijn kan beantwoorden, neemt de ACM de categorie ‘verduurzaming’ vooralsnog niet op in het prioriteringskader (zie paragraaf 4.1.3 voor een uitgebreidere toelichting).

  • 29. Een andere keuze is volgens de ACM onzorgvuldig, omdat er dan een onvoldoende afgebakende categorie in het kader zou worden opgenomen. Dit kan tot gevolg hebben dat een groot aantal partijen een prioriteringsverzoek zouden doen op basis van duurzaamheid, zonder dat kan worden vastgesteld dat deze partijen daadwerkelijk bijdragen aan het milieu of klimaat en daarmee of voorrang in een concreet geval terecht is. Het toekennen van prioriteit zou in deze situatie daarnaast onevenredig zijn ten opzichte van andere partijen binnen en buiten het kader, omdat zij dan langer moeten wachten op nettoegang.

  • 30. De ACM is voornemens om voorafgaand aan de evaluatie van het onderhavige besluit te onderzoeken of en hoe zij de categorie ‘verduurzaming’ kan afbakenen zodat deze categorie na de evaluatie alsnog opgenomen kan worden in het prioriteringskader (zie ook randnummer 328).

Partijen met extra bescherming om hun voorzienings- en leveringszekerheid te borgen

  • 31. De Verordening Gasleveringszekerheid kent extra bescherming toe aan kwetsbare partijen en partijen die essentiële sociale diensten verlenen vanuit een maatschappelijk oogpunt. De Europese wetgever heeft hiermee vastgelegd welke functies en partijen zij beschermingswaardig vindt met het oog op toegang tot energie. Dit zijn huishoudens, afnemers die essentiële sociale diensten verlenen en stadverwarmingsinstallaties.106 Een essentiële sociale dienst is een dienst in verband met gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur.107 Onderwijs en openbaar bestuur krijgen minder vergaande bescherming dan andere essentiële sociale diensten.108

  • 32. In de Verordening Gasleveringszekerheid is niet gedefinieerd wat valt onder gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur. Om deze begrippen toe te passen in het prioriteringskader uit onderhavig besluit, vult de ACM deze begrippen in en bepaalt zij welke partijen vanuit het onderhavige besluit onder deze begrippen vallen.

  • 33. De begrippen stadsverwarmingsinstallaties, gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs en openbaar bestuur zijn wel (gedeeltelijk) ingevuld in andere Europese en Nederlandse wetgeving. De ACM haakt voor de invulling van deze begrippen ten behoeve van het prioriteringskader daarom zoveel als mogelijk aan bij die wettelijke definities. Waar dergelijke kaders ontbreken of (te) onduidelijk zijn, maakt de ACM op basis van verschillende gangbare definities een eigen afweging voor de invulling, en daarmee het gebruik, in het prioriteringskader. Als het op basis van wettelijke of gangbare definities niet mogelijk is om tot een nadere invulling te komen, neemt de ACM de functie of categorie niet op in het prioriteringskader. De functie of categorie valt dan namelijk niet zorgvuldig af te bakenen. Verder wijst de ACM erop dat zij per functie kiest voor een zo strikt mogelijke afbakening van het aantal partijen dat in aanmerking kan komen voor prioriteit. Het aantal partijen dat een groot algemeen belang dient is namelijk naar haar aard beperkt en op deze wijze is geborgd dat het kader geen onevenredige effecten heeft op partijen buiten kader. Ook zorgt dit voor een zo effectief mogelijk prioriteringskader.

  • 34. De ACM merkt voor de volledigheid op dat de Nederlandse wetgever de Verordening Gasleveringszekerheid heeft uitgewerkt in het Bescherm- en Herstelplan gas (hierna: BHG). Uit bijlage 2 bij het BHG blijkt welke SBI-codes door de Minister van Klimaat en Energie zijn aangemerkt als essentiële sociale diensten. In het BHG is echter niet toegelicht waarom deze SBI-codes zijn aangemerkt als essentiële sociale diensten noch definieert het BHG wat wordt verstaan onder gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur. De ACM plaatst daarbij verder als kanttekening dat het aantal partijen dat wordt aangemerkt als essentiële sociale dienst in het BHG ruimer is dan in de Verordening Gasleveringszekerheid. Voor het onderhavige besluit gaat de ACM daarom niet uit van de afbakening in het BHG, maar sluit zij rechtstreeks aan bij de Verordening Gasleveringszekerheid.

  • 35. De ACM licht in randnummers 36-68 toe welke invulling zij geeft aan de begrippen gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs, openbaar bestuur en stadsverwarmingsinstallaties. Ondanks dat de Verordening Gasleveringszekerheid een definitie bevat van ‘huishoudelijke afnemer’, werkt de ACM de invulling van dit begrip voor de toepassing ervan in het prioriteringskader hierna ook uit (zie randnummers 69-74). Daarnaast gaat de ACM in op de begrippen ‘kleine en middelgrote ondernemingen’ en ‘gasnetten’ (randnummers 75-83).

Gezondheidszorg

  • 36. Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat de overheid maatregelen treft ter bevordering van de volksgezondheid. Het bevorderen van de volksgezondheid gebeurt onder meer via gezondheidszorg. Er bestaan verschillende definities van gezondheidszorg. De Europese wetgever heeft het begrip ‘gezondheidszorg’ specifiek afgebakend in artikel 3, onder a, van Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg. Hierin wordt gezondheidszorg gedefinieerd als gezondheidsdiensten die door gezondheidswerkers aan patiënten worden verstrekt om de gezondheidstoestand van deze laatsten te beoordelen, te behouden. De ACM neemt deze definitie als vertrekpunt voor het onderhavige besluit. De definitie sluit ook aan bij de definitie van ‘publieke gezondheidszorg’ uit artikel 1, onderdeel c, van de Wet publieke gezondheid: “de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten.” De definitie past ook bij de definiëring van gezondheidszorg door het RIVM en het Ministerie van VWS: “het geheel van zorgverleners (en ondersteunend personeel), instellingen, middelen en activiteiten dat direct gericht is op instandhouding en verbetering van de gezondheidstoestand en/of de mogelijkheid om zelf regie te voeren, en op het reduceren, opheffen, compenseren en voorkomen van tekorten daarin”.109 Uit al deze definities volgt dat de gezondheidszorg er op gericht is om iemands gezondheid in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren.

  • 37. Onder het begrip gezondheidszorg uit de Verordening Gasleveringszekerheid verstaat de ACM voor het onderhavige besluit derhalve alle zorgactiviteiten die erop zijn gericht om gezondheid in stand te houden en te verbeteren. Omdat de invulling van dit begrip leidt tot een groot aantal type afnemers, bakent de ACM de toepassing van het begrip voor onderhavig prioriteringskader verder af. De ACM beperkt gezondheidszorg tot acute zorg(instellingen) die wettelijk verplicht zijn tot het hebben van een crisisplan. De ACM licht deze afbakening verder toe in randnummers 115-126.

  • 38. Voor de uitwerking van het begrip ‘acute gezondheidszorg’ in het definitieve prioriteringskader verwijst de ACM naar de toelichting in paragraaf 6.1 van het besluit en Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode.

Essentiële sociale zorg

  • 39. Sociale zorg is een breed begrip. De OESO, Europese Commissie en Wereldgezondheidsorganisatie beschrijven sociale zorg in ‘A system of Health Accounts’ als volgt: The aim of social care is to provide services and support, by formal and informal caregivers, to individuals who, for reasons of disability, illness or other dependency, need help to live as normal a life as possible, either within a residential care setting or in their own home. Social care covers a wide range of services, including professional advice and support, accommodation, various types of assistance in carrying out daily tasks, home visits, home help services, provision of meals, special equipment, house adaptation for disabled persons as well as assessment and care management services.” Dit lijkt aan te sluiten bij artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning waarin ‘maatschappelijke ondersteuning’ wordt gedefinieerd als “1°.bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2°.ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3°.bieden van beschermd wonen en opvang;”.

  • 40. Hoewel de ACM niet uitsluit dat er meer relevante definities zijn van sociale zorg, blijkt uit de bovenstaande definities al dat het begrip sociale zorg breed is. Daar komt bij dat de Verordening Gasleveringszekerheid niet uitgaat van sociale zorg, maar van essentiële sociale zorg. Voor zover de ACM weet bestaat er tot op heden geen (juridische) definitie van wat essentiële sociale zorg is. Het is aan de wetgever om te bepalen welke dienstverlening binnen de sociale zorgverlening aangemerkt moet worden als essentieel. Nu de wetgever dit niet heeft gedaan is het voor de ACM niet helder welke partijen onder het begrip vallen.

  • 41. De ACM laat de concrete toepassing van het begrip ‘essentiële sociale zorg’ buiten beschouwing in het definitieve prioriteringskader. Het begrip is te breed en (vooralsnog) onvoldoende afgebakend om te gebruiken binnen het prioriteringskader. Wel wijst de ACM er op dat bijvoorbeeld acute geestelijke gezondheidszorg wordt opgenomen in het prioriteringskader via de functie ‘acute gezondheidszorg’. De ACM verwijst hiervoor naar Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode in het definitieve besluit.

Noodhulp

  • 42. De ACM gaat er vanuit dat met ‘noodhulp’ in de Verordening Gasleveringszekerheid alleen nationale noodsituaties worden bedoeld, omdat de Verordening ervoor zorgt dat belangrijke maatschappelijke functies worden geborgd in uitvalsituaties.

  • 43. Hoewel het begrip noodhulp niet letterlijk uit de wet volgt, bepaalt artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012: “De meldkamerfunctie bestaat uit het ontvangen, registreren en beoordelen van meldingen waarbij wordt gevraagd om acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of Koninklijke marechaussee, het bieden van een adequaat hulpaanbod en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.” In artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s wordt eveneens verwezen naar artikel 25b, eerste lid, Politiewet “ten behoeve van de brandweertaak en ten behoeve van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening.” De ACM meent dat in gevallen waarin wordt gevraagd om de acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of marechaussee, sprake is van een verzoek om noodhulp.

  • 44. Voor de toepassing van het begrip ‘noodhulp’ in onderhavig besluit verstaat de ACM daaronder de activiteiten die samenhangen met acute inzet van politie, ambulancezorg, brandweer of Koninklijke marechaussee, het bieden van een adequaat hulpaanbod en het begeleiden en coördineren van de hulpdiensten.

  • 45. Voor de uitwerking van het begrip ‘noodhulp’ in het definitieve prioriteringskader verwijst de ACM naar de toelichting in paragraaf 6.1 van het definitieve besluit en Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode.

Veiligheid

  • 46. De ACM gaat er in het onderhavige besluit vanuit dat met het begrip ‘veiligheid’ in de Verordening Gasleveringszekerheid wordt gedoeld op het beschermen van de nationale veiligheid.

  • 47. In de memorie van toelichting bij de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames is over de definitie van nationale veiligheid opgemerkt: “Voor de toepassing van dit wetsvoorstel kan onder nationale veiligheid enkel worden verstaan de veiligheidsbelangen die binnen het Koninkrijk wezenlijk zijn voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, of voor de instandhouding van de maatschappelijke stabiliteit. Dit zijn de doelen van nationale veiligheid. [...] Nationale veiligheid is immers zeer contextafhankelijk omdat het per plaats, tijd en situatie verschilt. Nationale veiligheid wordt onder andere bepaald door de geopolitieke en sociaal-politieke context en de technologische mogelijkheden van het moment. [...] Vanwege deze dynamische praktijk is noch in de Europese Unie noch in andere lidstaten het begrip nationale veiligheid een afgebakend begrip.”110

  • 48. In de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden van april 2023 wordt opgemerkt: “Er bestaat geen sluitende of eenduidige definitie van nationale veiligheid. In deze strategie hanteren we de volgende omschrijving: Onder nationale veiligheid verstaan we de bescherming van onze nationale veiligheidsbelangen tegen dreigingen die deze belangen kunnen schaden en daarmee maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. Dit doen we door dreigingen te verminderen en de weerbaarheid tegen de dreigingen te verhogen.”111

  • 49. De ACM leidt uit voorgaande af dat de definitie van nationale veiligheid contextafhankelijk is en niet eenduidig. Duidelijk is wel dat is beoogd om de belangen te beschermen die binnen Nederland wezenlijk zijn voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat, of voor de instandhouding van de maatschappelijke stabiliteit. De ACM meent dat zij het begrip ‘veiligheid’ voldoende concreet kan invullen voor de toepassing ervan in het prioriteringskader uit onderhavig besluit.

  • 50. Zo zijn politie, brandweer, krijgsmacht, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD), Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: MIVD), en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: NCTV) in Nederland veiligheidsdiensten die primair verantwoordelijk zijn voor het borgen van de nationale veiligheid. Daarnaast dragen een functionerende rechtspraak en voldoende penitentiaire inrichtingen bij aan de bescherming en instandhouding van de nationale maatschappelijke stabiliteit.

  • 51. Verder is ook waterveiligheid volgens de ACM onderdeel van nationale veiligheid. Waterveiligheid omvat alle maatregelen die nodig zijn om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van hoog water en overstromingen. Het gaat daarbij onder meer om de inzet van pompen, gemalen en sluizen Waterveiligheid wordt geborgd door de waterschappen. De taak van de waterschappen om de waterveiligheid in Nederland te borgen, valt daarmee onder nationale veiligheid.

  • 52. Tot slot is de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een onderdeel van de nationale veiligheid. Een goede drinkwatervoorziening is namelijk essentieel voor de volksgezondheid, welzijn en welvaart van de samenleving. Wanneer dit niet kan worden geborgd kan dit consequenties hebben voor de nationale maatschappelijke stabiliteit.112 De ACM wijst er daarbij op dat uit artikel 2, tweede lid, van de Drinkwaterwet volgt dat de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is. De reden hiervoor is dat de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening is aangemerkt als een zaak van nationale veiligheid.113 Deze taak van de drinkwaterbedrijven valt daarom ook onder de nationale veiligheid.

  • 53. Voor de concrete toepassing van het begrip ‘veiligheid’ verwijst de ACM naar de toelichting in paragraaf 6.1 van het definitieve besluit en Tabel 2 en 3 van Bijlage 22 bij de Netcode in het definitieve besluit.

Onderwijs

  • 54. Onderwijs is een breed begrip. Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat onderwijs een zorg is van de regering. Uit de wet op het onderwijstoezicht, blijkt dat onder onderwijs wordt verstaan een bij of krachtens een onderwijswet geregelde vorm van onderwijs.

  • 55. Het onderwijs is in Nederland geregeld via de Wet op het primair onderwijs, de wet voorgezet onderwijs 2020, de wet op de expertisecentra, de wet educatie en beroepsonderwijs en de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De wet op primair onderwijs regelt het basisonderwijs. De wet op voorgezet onderwijs regelt het voorgezet onderwijs. Onder het voortgezet onderwijs valt het voorbereidend middelbaar onderwijs (vmbo), hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo), voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). De wet op expertisecentra regelt het speciaal basisonderwijs en speciaal voorgezet onderwijs. De wet educatie en beroepsonderwijs regelt het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). De wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs regelt het hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo).

  • 56. Voorts wijst de ACM er op dat onderwijs in de Verordening Gasleveringszekerheid wel wordt aangemerkt als essentiële sociale dienst en als beschermde afnemer, maar niet wordt niet aangemerkt als door solidariteit beschermde afnemers. Onderwijs krijgt daarmee een beperktere bescherming op basis van de Verordening Gasleveringszekerheid. Gezien deze beperktere bescherming meent de ACM dat het voor de hand ligt om de categorie onderwijs zo beperkt mogelijk op te vatten. Daarom haakt de ACM alleen aan bij onderwijs dat valt onder de wettelijke leer- en kwalificatieplicht.

  • 57. Onder het begrip onderwijs uit de Verordening Gasleveringszekerheid verstaat de ACM voor het onderhavige besluit derhalve alle bij wet geregelde vormen van onderwijs. De ACM heeft ‘onderwijs’ voor de toepassing in het prioriteringskader afgebakend tot wettelijk verplicht onderwijs op basis van de leer- en kwalificatieplicht. Dat betreft basisonderwijs, voorgezet onderwijs, speciaal onderwijs en mbo’s.

  • 58. Voor de concrete toepassing van het begrip ‘onderwijs’ in het definitieve prioriteringskader verwijst de ACM naar de toelichting in paragraaf 6.1 van het definitieve besluit en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode.

Openbaar bestuur

  • 59. Het begrip openbaar bestuur is een breed begrip. Het begrip heeft raakvlak met het begrip overheidsinstanties. Onder ‘overheid’ valt blijkens de NIS2-richtlijn en CER-richtlijn “Overheidsinstanties van centrale overheden zoals gedefinieerd door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht” en “Overheidsinstanties op regionaal niveau zoals gedefinieerd door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht”.114 Een vergelijkbare strekking volgt uit de definitie van ‘overheidsinstantie’ zoals opgenomen in artikel 2, punt 10, van de CER-richtlijn.115

  • 60. De ACM sluit voor de invulling van het begrip openbaar bestuur daarom aan bij artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Awb. Hieronder vallen bestuursorganen, de wetgever, de Staten-Generaal, de rechtspraak in brede zin, de rekenkamer, de ombudsman, de commissie toezicht op de inlichting- en veiligheidsdiensten en de toetsingscommissie bevoegdheden in het kader van de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Aansluiten bij artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Awb leidt ertoe dat een groot aantal partijen valt onder het begrip openbaar bestuur.

  • 61. Hoewel de Verordening Gasleveringszekerheid openbaar bestuur aanmerkt als essentiële sociale dienst en als beschermde afnemer, worden overheidsdiensten niet aangemerkt als door solidariteit beschermde afnemers.116 Overheidsdiensten krijgen dus net als onderwijs een beperktere bescherming op basis van de Verordening Gasleveringszekerheid.

  • 62. Aangezien het uitgangspunt in het onderhavige besluit is om een beperkt en scherp afgebakend prioriteringskader vast te stellen en het niet goed mogelijk is om het begrip ‘openbaar bestuur’ nader objectief af te bakenen, en vanwege het feit dat ‘openbaar bestuur’ beperkte bescherming krijgt op basis van de Verordening Gasleveringszekerheid, kiest de ACM ervoor om de functie ‘openbaar bestuur’ niet zelfstandig op te nemen in het prioriteringskader in het onderhavige besluit. Voor de volledigheid wijst de ACM er op dat de rechtspraak en waterschappen, die kunnen worden beschouwd als een vorm van openbaar bestuur, wel zijn opgenomen binnen de categorie ‘veiligheid’ (zie de toelichting in paragraaf 6.1 van het definitieve besluit en Tabel 2 van Bijlage 22 bij de Netcode).

Stadsverwarmingsinstallaties

  • 63. Het begrip ‘stadsverwarmingsinstallaties’ is niet wettelijk gedefinieerd. Wel wordt het begrip stadsverwarming (en stadskoeling) gedefinieerd in artikel 2, negentiende lid, van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen als: “de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit centrale of decentrale productiebronnen via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen”. Op basis van deze definitie kan een stadsverwarmingsinstallatie twee dingen zijn: een installatie die is aangesloten op een stadsverwarmingssysteem of een stadsverwarmingssysteem.

  • 64. Uit overweging 40 van de preambule van Richtlijn (EU) 2018/2001 leidt de ACM af dat op dat met ‘stadsverwarmingsinstallaties’ stadsverwarmingssystemen zijn bedoeld. Hieruit volgt namelijk: “Indien solidariteitsmaatregelen als uiterste middel worden genomen, moet de beperking of onderbreking van de gaslevering in de solidariteit verstrekkende lidstaat, indien dat nodig is opdat de lidstaat kan voldoen aan zijn solidariteitsverplichtingen, en om discriminatie te voorkomen, gelden voor alle afnemers die niet door solidariteit beschermd zijn, ongeacht of zij hun gas rechtstreeks ontvangen dan wel in de vorm van verwarming via door solidariteit beschermde stadsverwarmingsinstallaties.”

  • 65. Verder heeft het begrip stadsverwarmingsinstallatie raakvlak met de definities van warmte, warmtenet, netbeheerder en levering van warmte zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet. Onder warmte wordt verstaan: “thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water.” Onder een warmtenet wordt verstaan: “het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent.” Onder netbeheerder wordt verstaan “degene die een warmtenet beheert”. Onder levering van warmte wordt verstaan: “de aflevering van warmte aan verbruikers.” Warmtetransport (netbeheer) en warmtelevering (levering) worden in de praktijk vaak door dezelfde partij gedaan. De levering van warmte via een warmtenet is alleen toegestaan indien daarvoor op basis van artikel 10 van de Warmtewet een vergunning is verleend, tenzij een partij valt onder de uitzonderingen uit artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet. In de Warmtewet zijn geen eisen opgenomen voor het aanwijzen van een warmtenetbeheerder.

  • 66. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat in het Wetsvoorstel Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) specifieker wordt ingegaan op de rollen het warmtebedrijf, het warmteleveringsbedrijf en de warmtenetbedrijf.117 Artikel 1 definieert een warmtebedrijf als een “onderneming of warmtegemeenschap die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het transport en de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan”. Een warmteleveringsbedrijf is “een onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan”. Een warmtenetbedrijf is een “onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het beheer, aanleg of onderhoud van een warmtenet en het transport van warmte over een warmtenet of een onderdeel daarvan”. Voor de definitie van warmtenetbeheerder sluit de ACM aan bij de definitie van netbeheerder uit de Warmtewet en vult de ACM die definitie nader in op basis van de definitie warmtenetbedrijf uit het wetsvoorstel voor de Wcw. Daarbij wijst de ACM erop dat het gebruik van warmtenetten ertoe leidt dat de elektriciteitsvraag minder groot is dan bij volledige elektrificatie en dus kan helpen bij het beperken van transportschaarste.

  • 67. In het licht van het voorgaande definieert de ACM het begrip ‘stadsverwarmingsinstallatie’ voor de toepassing in onderhavig besluit als: a) een warmtenet, ten behoeve van de levering aan huishoudens en/of essentiële diensten zoals uitgelegd in onderhavig besluit, dat wordt beheerd door een partij die zich bezighoudt met beheer, aanleg of onderhoud van het warmtenet en het transport van warmte over dat net; en b) een warmtenet waarover warmte wordt getransporteerd en geleverd aan huishoudens en/of essentiële sociale diensten door een warmteleverancier die een vergunning heeft op basis van artikel 10 Warmtewet of daarvan is uitgezonderd op grond van artikel 9 van de Warmtewet.

  • 68. Voor de concrete toepassing van het begrip ‘stadsverwarmingsinstallaties’ verwijst de ACM naar de toelichting paragraaf 6.1 bij het definitieve besluit en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode.

Huishoudelijke afnemer

  • 69. De Verordening Gasleveringszekerheid verwijst alleen naar de wettelijke definitie van het begrip ‘huishoudelijke afnemer’. Een huishoudelijke afnemer is in artikel 2, vijfentwintigste lid, Richtlijn 2009/73 gedefinieerd als “een afnemer die aardgas koopt voor eigen huishoudelijk gebruik”. Vergelijkbaar definieert artikel 2, vierde lid, van de Elektriciteitsrichtlijn een huishoudelijke afnemer als “een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen huishoudelijk gebruik en niet voor commerciële of professionele activiteiten”.

  • 70. De E-wet bevat geen definitie van huishoudelijk afnemer. De E-wet maakt onderscheid tussen kleinverbruikers en grootverbruikers. Een kleinverbruiker is een afnemer die beschikt over een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van 3x80A. Een grootverbruiker is een afnemer die beschikt over een aansluiting met een doorlaatwaarde van meer dan 3x80A.

  • 71. De E-wet maakt geen onderscheid naar typen kleinverbruikers. In de Tarievencode elektriciteit wordt binnen de categorie kleinverbruikers onderscheid gemaakt op basis van aansluitcapaciteit. Bij aansluitingen met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A kan worden aangenomen dat sprake is van huishoudelijk gebruik. Daarboven is in de praktijk sprake van een aansluiting die (ook) zakelijk wordt gebruikt.

  • 72. In de Energiewet wordt huishoudelijke afnemer wel gedefinieerd. In artikel 1 van (het wetsvoorstel voor) de Energiewet wordt een huishoudelijk eindafnemer gedefinieerd als een “eindafnemer die elektriciteit of gas koopt of wil kopen voor eigen huishoudelijk gebruik”.118 Een eindafnemer is “een aangeslotene die elektriciteit of gas koopt of wil kopen voor eigen gebruik”. Een aangeslotene is “ieder die van een systeembeheerder de beschikking heeft gekregen over een aansluiting”.

  • 73. In het licht van het onderhavige besluit definieert de ACM een huishoudelijk afnemer in lijn met de Energiewet als een afnemer die elektriciteit koopt of wil kopen voor eigen huishoudelijk gebruik. Omdat de E-wet deze definitie niet kent, bakent de ACM een huishoudelijke afnemer af als een kleinverbruiker met een aansluiting met een doorlaatwaarde van maximaal 3x35A. In de praktijk is tot die maximale doorlaatwaarde namelijk nog sprake van huishoudelijk gebruik.

  • 74. Voor de concrete toepassing van het begrip ‘huishoudelijke afnemer’ in het definitieve prioriteringskader de verwijst ACM naar de toelichting bij ‘woonbehoefte’ in paragraaf 6.1 van de toelichting bij het definitieve besluit en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode.

Kleine en middelgrote ondernemingen

  • 75. De Verordening Gasleveringszekerheid geeft lidstaten de mogelijkheid om ook kleine en middelgrote ondernemingen aan te merken als beschermde afnemer. In de Verordening Gasleveringszekerheid wordt niet gedefinieerd wat kleine en middelgrote ondernemingen zijn.

  • 76. Artikel 2, zesentwintigste lid, Richtlijn 2009/73 definieert een ‘niet-huishoudelijke afnemer´ als “een afnemer die aardgas koopt dat niet bestemd is voor eigen huishoudelijk verbruik”. Richtlijn 2009/73 bevat geen definitie van kleine en middelgrote ondernemingen. Artikel 2, vijfde lid, Richtlijn 2019/944 definieert een niet-huishoudelijke afnemer als “een natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektriciteit koopt die niet voor eigen huishoudelijk gebruik is bestemd; onder dit begrip vallen tevens producenten industriële afnemers, kleine en middelgrote ondernemingen, bedrijven en grootafnemers”. Artikel 2, zevende lid, Richtlijn 2019/944 definieert ‘kleine onderneming’ als een “onderneming met minder dan vijftig werknemers en een jaaromzet en/of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste 10 miljoen EUR”. Richtlijn 2019/944 bevat geen definitie van ‘middelgrote onderneming’. Het Europese decarbonisatie pakket bevat een vergelijkbare definitie van kleine onderneming en bevat eveneens geen definitie van middelgrote onderneming. Artikel 1.1 van (het wetsvoorstel voor) de Energiewet definieert een kleine onderneming als een “eindafnemer of actieve afnemer die een onderneming is met minder dan vijftig werknemers en een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste € 10 miljoen” en een middelgrote onderneming als een “eindafnemer die een onderneming is met minder dan 250 werknemers en een jaaromzet van ten hoogste € 50 miljoen of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste € 43 miljoen”.119

  • 77. Uit de bovenstaande definities volgt dat de reikwijdte van het begrip ‘kleine en middelgrote ondernemingen’ erg breed is. Daarnaast wijst de ACM erop dat kleine en middelgrote ondernemingen wel worden aangemerkt als beschermde afnemer, maar niet als door solidariteit beschermde afnemers. Kleine en middelgrote ondernemingen krijgen dus een beperktere bescherming, indien de lidstaat kiest voor een vorm van bescherming.

  • 78. Gelet op het belang van een beperkt en scherp afgebakend prioriteringskader en in het licht van het voorgaande neemt de ACM kleine en middelgrote ondernemingen niet zelfstandig op in het prioriteringskader in het onderhavige besluit. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat deze partijen uiteraard in aanmerking kunnen komen voor prioriteit indien zij vallen binnen de categorieën van het prioriteringskader.

Gasnetten

  • 79. De bedoeling van de Verordening Gasleveringszekerheid is het veilig stellen van de gaslevering aan huishoudens, stadsverwarmingsinstallaties en essentiële sociale diensten. Deze partijen krijgen hun gas geleverd via gastransmissie of -distributienetten. Een belangrijke randvoorwaarde voor de werking van de Verordening Gasleveringszekerheid en het veilig stellen van de gaslevering is daarmee dat het gasnet goed functioneert. Verder blijkt uit randnummer 40 van de preambule van de Verordening Gasleveringszekerheid dat er vanuit non-discriminatie geen onderscheid wordt gemaakt tussen partijen die gas geleverd krijgen via een gasnet en partijen die voor hun verwarming zijn aangesloten op stadsverwarmingsinstallaties.

  • 80. Hoewel gasnetten niet zelfstandig zijn opgenomen als categorie in de Verordening Gasleveringszekerheid, is voor het veilig stellen van de gaslevering aan huishoudens, stadsverwarmingsinstallaties en essentiële sociale diensten van belang dat gasnetten goed functioneren. Om die reden neemt de ACM gasnetten ook op in het onderhavige besluit.

  • 81. De Verordening Gasleveringszekerheid maakt gebruik van de definities transmissie, transmissiesysteembeheerder, distributie en distributiesysteembeheerder uit artikel 2, derde tot en met zesde lid, van Richtlijn 2009/73 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas. In Nederland zijn deze definities omgezet in de artikel 1, eerste lid, onderdelen d, e, n, van de Gaswet. De ACM hanteert deze definities bij het afbakenen van gasnetten. Gasnetten worden beheerder door gasnetbeheerders. Gasnetbeheerders worden aangewezen op basis van de artikel 2 van de Gaswet.

  • 82. Voor het onderhavige besluit definieert de ACM het landelijke gastransportnet en een gastransportnet als een net dat wordt beheerd door een netbeheerder die is aangewezen op basis van artikel 2 van de Gaswet.

  • 83. Voor de concrete toepassing van gasnetten in het definitieve prioriteringskader de verwijst ACM naar de toelichting in paragraaf 6.1 van het definitieve besluit en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode.

(iii) Uitwerking begrippen in prioriteringskader
  • 84. Naar aanleiding van de aanscherping van de juridische kaders die de ACM hanteert, zoals hiervoor uiteengezet, heeft de ACM het prioriteringskader in onderhavig besluit aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit.

  • 85. Voor het definitieve prioriteringskader heeft de ACM daarbij als uitgangspunt genomen dat het voor partijen duidelijk moet zijn wie op basis van welke voorwaarden in aanmerking komt voor prioriteit. Voor de effectiviteit en toepasbaarheid van het kader en gegeven de beperkte beschikbare transportcapaciteit, kadert de ACM het aantal partijen dat in aanmerking kan komen voor prioriteit zo strak mogelijk in. Daarnaast is het aantal partijen dat een groot algemeen belang dient naar haar aard beperkt. Dit brengt met zich dat het aantal categorieën, functies (en dus de partijen) in het prioriteringskader ook beperkt is. Dit betekent dat de ACM functies waarop in de zienswijzen wordt gewezen (vooralsnog) niet in het prioriteringskader opneemt indien niet nauwkeurig is vast te stellen of een functie valt onder de opsomming in randnummer 21.

  • 86. De ACM zet hierna uiteen welke categorieën en functies worden opgenomen in het prioriteringskader in dit besluit, met inachtneming van de juridische kaders zoals uiteen gezet in (i) en de gedefinieerde begrippen in (ii). Voor haar reactie op de verschillende zienswijzen verwijst de ACM naar paragraaf 4.1.1 (voor de categorie congestie-verzachters), paragraaf 4.1.2 (voor de categorie ‘veiligheid’ en basisbehoeften’) en paragraaf 4.1.3 (voor de categorie ‘verduurzaming’).

Categorie 1 ‘congestie-verzachters’

  • 87. In categorie 1 van het prioriteringskader staan congestie-verzachters. Dit is de hoogste voorrangscategorie. Bij de behandeling van de verzoeken van congestie-verzachters geldt FCFS. Congestie-verzachters kunnen verzoeken om prioriteit van hun transportverzoek voor invoeding, afname of beide. Een congestie-verzachter is een partij waarvan de netbeheerder vaststelt, gebaseerd op de gegevens uit Bijlage 14, eerste lid, onderdeel e, van de Netcode dat het toekennen van transportcapaciteit aan deze partij ertoe leidt dat de beschikbare transportcapaciteit, als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, van de Netcode voor overige partijen toeneemt en niet leidt tot toename van congestie in het net van een andere netbeheerder.

  • 88. De congestie-verzachter en netbeheerder dienen het congestie-verzachtende gedrag contractueel vast te leggen. Indien de congestie-verzachter de gemaakte afspraken niet nakomt, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit terug.

  • 89. De ACM verwijst voor haar reactie op alle zienswijzen met betrekking tot congestie-verzachters naar paragraaf 4.1.1.

Categorie 2 ‘veiligheid’

  • 90. Onder categorie 2 vallen functies die samenhangen met de nationale veiligheid. Deze functies zijn opgenomen in de tweede categorie omdat zij evident tot doel hebben om bij te dragen aan de (nationale) veiligheid. Het betreft noodhulp (brandweer, ambulanceposten en meldkamers), politie en defensie (marechaussee, marine, landmacht, luchtmacht), veiligheidsdiensten (MIVD, AIVD, NCTV), justitie (de rechtspraak), het gevangeniswezen (penitentiaire inrichtingen, jeugdinrichtingen, inrichtingen voor forensische zorg en de Dienst Vervoer & Ondersteuning), waterbeheer en acute gezondheidszorg. Tussen deze functies is geen nadere prioritering aangebracht. Deze categorie krijgt prioriteit na de categorie congestie-verzachters. Binnen categorie 2 geldt ‘first come, first served’. De prioriteringsmogelijkheid voor categorie 2 is alleen mogelijk voor transportverzoeken om afname van elektriciteit (en dus niet voor invoeding).

  • 91. De ACM verwijst voor haar reactie op alle zienswijzen met betrekking tot categorieën 2 en 3 uit het ontwerpbesluit naar paragraaf 4.1.2.

Noodhulp

  • 92. Met inachtneming van de invulling van het begrip ‘noodhulp’, zoals toegelicht in randnummers 42-45, schaart de ACM onder ‘noodhulp’: brandweer, ambulanceposten en meldkamers.

♦ Brandweer

  • 93. Een partij die voorziet in brandweerdiensten in verband met de wettelijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 25 van de Wet veiligheidsregio’s kan in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 94. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK-uittreksel) aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.25 (brandweer). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. De bestuursverklaring dient in het geval van de brandweer als bedoeld in artikel 25 van de Wet veiligheidsregio’s te worden afgegeven namens het bestuur van de betrokken Veiligheidsregio’s als bedoeld in de Bijlage bij artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s.120

♦ Ambulanceposten

  • 95. Een partij die voorziet in ambulancezorg als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen kan in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 96. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 86.925 (ambulancediensten en centrale posten). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. De verklaring dient in het geval van de ambulancezorg als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen te worden afgegeven namens het bestuur van de Regionale Ambulancevoorziening. De Minister voor Medische Zorg wijst deze Regionale Ambulancevoorzieningen aan op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen. De regio’s waarin Regionale Ambulancevoorzieningen zijn aangewezen zijn gelijk aan de veiligheidsregio’s als genoemd in voetnoot 120.

♦ Meldkamers

  • 97. Een partij die verantwoordelijk is voor meldkamers zoals bedoeld in artikel 25a en 25b van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) kan aanmerking komen voor prioriteit.

  • 98. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.24 (politie). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. De verklaring dient in het geval van de meldkamers als bedoeld in de Politiewet te worden gegeven namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet. De politie is namelijk verantwoordelijk voor het beheer en functioneren van meldkamers en de korpschef vertegenwoordigt de politie.

Politie en defensie

  • 99. Met inachtneming van de invulling van het begrip ‘veiligheid’ zoals toegelicht in randnummers 46 tot en met 53, schaart de ACM onder ‘politie en defensie’: politie, Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine.

♦ Politie

  • 100. Een partij die belast is met de taakuitoefening als bedoeld in de Politiewet kan in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 101. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.24 (politie). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten tweede dient door middel van een verklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Zoals reeds opgemerkt in randnummer 98 dient de verklaring in het geval van de politie te worden gegeven namens de korpschef als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Politiewet.

♦ Defensie: Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine.

  • 102. Zoals de ACM in randnummer 90 heeft toegelicht hebben onder andere de Koninklijke Marechaussee en de krijgsmacht taken in het kader van de nationale veiligheid. Hierbij geldt dat de Koninklijke Marechaussee zowel taken heeft op grond van de Politiewet, als dat zij onderdeel is van de krijgsmacht als bedoeld in artikel 97 van de Grondwet. Naast de Koninklijke Marechaussee zijn ook de Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine onderdeel van de krijgsmacht als bedoeld in artikel 97 van de Grondwet. De krijgsmacht valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie en meer specifiek de Commando der strijdkrachten.

  • 103. De Koninklijke Marechaussee kan in aanmerking komen voor prioriteit in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 4 van de Politiewet of in verband met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 97 van de Grondwet. De overige onderdelen van de krijgsmacht, te weten de Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marine, kunnen in aanmerking komen voor prioriteit als hun prioriteringsverzoek verband houdt met de taakuitoefening als bedoeld in artikel 97 van de Grondwet.

  • 104. Om geprioriteerd te worden dient de Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder van de Koninklijke Marechaussee, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht of Koninklijke Marine dient gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

Veiligheidsdiensten: MIVD AIVD, NCTV

  • 105. De MIVD is belast met taken in het kader van de nationale veiligheid. De MIVD valt onder het Ministerie van Defensie. De MIVD kan in verband met haar taakuitoefening als bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) in aanmerking komen voor prioriteit. Om geprioriteerd te worden dient de MIVD via een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

  • 106. De AIVD is belast met taken in het kader van de nationale veiligheid. De AIVD valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De AIVD kan in verband met haar taakuitoefening als bedoeld in de Wiv 2017 in aanmerking komen voor prioriteit. Om geprioriteerd te worden dient de AIVD via een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

  • 107. De NCTV is belast met taken in het kader van de nationale veiligheid. De NCTV valt onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De NCTV kan in verband met haar wettelijke taken als bedoeld in de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid121 in aanmerking komen voor prioriteit. Om geprioriteerd te worden dient de NCTV via een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

Justitie en gevangeniswezen

  • 108. Het gevangeniswezen wordt op verschillende manieren vormgegeven. Voor het prioriteringskader in onderhavig besluit schaart de ACM hieronder: penitentiaire inrichtingen als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en instellingen die voorzien in forensische zorg als bedoeld in de Wet forensische zorg. Deze inrichtingen zijn gericht op de uitvoering van maatregelen met het oog op de veiligheid in de samenleving en kunnen daarom in aanmerking komen voor prioriteit. Voor penitentiaire inrichtingen en (rijks- en private) instellingen voor forensische zorg geldt dat deze zijn aangewezen door de Minister voor Rechtsbescherming.122 Voor justitiële (particuliere of rijks) jeugdinrichtingen geldt dat deze zijn aangewezen of worden gesubsidieerd door de Minister voor Veiligheid en Justitie.123

  • 109. Om geprioriteerd te worden dient de partij namens de penitentiaire inrichtingen als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of instellingen die voorzien in forensische zorg als bedoeld in de Wet forensische zorg de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Ten tweede dient de verzoeker namens een penitentiaire inrichting of instelling voor forensische zorg een document te overleggen waaruit blijkt dat de inrichting is aangewezen door de Minister van Rechtsbescherming. De verzoeker namens een justitiële jeugdinrichting dient een document te overleggen waaruit blijkt dat de inrichting is aangewezen en/of wordt gesubsidieerd door de Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 110. Naast het gevangeniswezen neemt de ACM ook de rechtspraak op in het prioriteringskader. Dit betekent dat gerechtsgebouwen als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie en voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening van de rechtspraak als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet op de rechtelijke organisatie, in aanmerking kunnen komen voor prioriteit. Concreet vallen onder gerechtsgebouwen: rechtbanken, gerechtshoven, de Hoge Raad, Centrale Raad van Beroep, College van Beroep voor het Bedrijfsleven en de Raad van State.

  • 111. Om geprioriteerd te worden dient de partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.23.1 (rechtspraak). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

  • 112. De Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) vervoert gevangenen naar gerechtsgebouwen en/of ziekenhuizen. Dit is een ondersteunende dienst die direct is gekoppeld aan het gevangeniswezen en het functioneren van de rechtspraak en dus van belang is voor de nationale veiligheid. Vanwege deze samenhang kan de DV&O in aanmerking komen voor prioriteit. De DV&O valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur-generaal van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI).124 De DV&O kan alleen prioriteit krijgen als dat direct is gekoppeld aan de ondersteuning van het gevangeniswezen en de rechtspraak. Om geprioriteerd te worden dient DV&O door middel van een bestuursverklaring namens de directeur-generaal van DJI gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

Waterbeheer

  • 113. Op grond van artikel 1 van de Waterschapswet zijn waterschappen aangewezen voor het beheer van watersystemen en de zuivering van stedelijk afvalwater.125 Waterschappen worden door de provinciale staten ingesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet. Het beheer van watersystemen is er onder meer op gericht om overstromingen, wateroverlast en waterschaarste te voorkomen en waar nodig te beperken.126 Zoals toegelicht hebben de waterschappen een essentiële functie in het kader van de nationale veiligheid. Waterschappen kunnen voor zover het gaat om hun wettelijke taakuitoefening als bedoeld artikel 1 van de Waterschapswet daarom in aanmerking komen voor prioriteit. Ook een partij die op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Omgevingswet door een waterschap is belast met de exploitatie van de zuivering van het stedelijk afvalwater kan in aanmerking komen voor prioriteit, voor zover het gaat om de zuivering van het stedelijk afvalwater.

  • 114. Om geprioriteerd te worden dient een waterschap de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 84.11 (algemeen overheidsbestuur) of 84.12 (openbaar bestuur op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en welzijn). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Ten derde dient het waterschap een bewijsstuk te overleggen waaruit de instelling van het waterschap op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterwet blijkt. Indien het waterschap wettelijke taken heeft uitbesteed aan een derde partij, dient een bevestiging namens het waterschap te worden overlegd waarin wordt verklaard dat deze partij door het waterschap belast is met deze taken en voor de uitvoering van deze taken om prioriteit verzoekt.

Acute gezondheidszorg

  • 115. Zoals uit de begripsomschrijving van ‘gezondheidzorg’ in randnummer 36 volgt is gezondheidszorg een breed begrip. Het omvat namelijk alle zorgactiviteiten die erop gericht zijn om de gezondheid in stand te houden en te verbeteren. De gezondheidszorgsector is dan ook zeer breed en tevens zijn er veel zzp’ers actief in deze sector.127 Zonder een afbakening binnen de begripsomschrijving van gezondheidszorg zou het prioriteringskader breed worden. Dit past niet bij het duidelijk afgebakend prioriteringskader met daarin een beperkt aantal partijen dat in aanmerking kan komen voor prioriteit omdat zij een groot algemeen belang dienen. Het is volgens de ACM noodzakelijk om een nadere afbakening aan te brengen binnen het begrip gezondheidszorg ten behoeve van het prioriteringskader.

  • 116. De ACM beperkt gezondheidszorg in het prioriteringskader tot acute zorg(instellingen) die wettelijk verplicht zijn tot het hebben van een crisisplan. Dit is een objectieve afbakening waarmee geborgd wordt dat alleen gezondheidsdiensten met een hoge maatschappelijke urgentie prioriteit kunnen krijgen. Tevens zijn deze diensten wettelijk verplicht om te beschikken over een crisisplan, waardoor het mogelijk wordt om aan de hand van objectieve bewijsstukken aan te tonen dat een partij voldoet aan de eisen van het prioriteringskader.

  • 117. Op grond van artikel 3a van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg dienen aanbieders van acute zorg te voldoen aan bepaalde eisen met betrekking tot de beschikbaarheid en bereikbaarheid van die zorg. In artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet, kwaliteiten, klachten en geschillen zorg (hierna: Uitvoeringsbesluit Wkkgz) is ‘acute zorg’ gedefinieerd als ‘zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijk ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of plotseling verergert’. Uit artikel 8a.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz volgt vervolgens welke categorieën zorgaanbieders de wetgever heeft aangewezen als aanbieders van acute zorg.128 Uit de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wkkgz volgt dat de wetgever hiermee heeft beoogd om aanbieders aan te wijzen die deel uitmaken van de acute zorgketen, zoals traumacentra en ziekenhuizen, maar ook een aantal zorgaanbieders heeft aangewezen die zorg verlenen om een onnodig beroep op de acute zorg te voorkomen (zoals bijvoorbeeld wijkverpleging, eerstelijnsverblijf en Wlz-zorg).129

  • 118. Voorts volgt uit artikel 8a.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz dat de wetgever een nader onderscheid heeft gemaakt binnen de lijst van aanbieders van acute zorg. Aanbieders als bedoeld in artikel 8a.1, onderdelen a tot en met g, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz dienen namelijk te beschikken over een crisisplan. Concreet gaat het om: traumacentra; aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; Regionale Ambulancevoorzieningen; aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; en apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat deze aanbieders behoren tot de acute zorgketen en dat de wetgever het belangrijk vindt dat zij in staat zijn om goed te reageren op crisissituaties en rampen.130 De ACM leidt hieruit af dat de wetgever groot (maatschappelijk) belang hecht aan het goed functioneren van deze zorgaanbieders.

  • 119. In het licht van het voorgaande kunnen alleen aanbieders van acute zorg als bedoeld in artikel 8a.5, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in aanmerking komen voor prioriteit. Concreet zijn dit: traumacentra; aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; Regionale Ambulancevoorzieningen; aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; en apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden.

    • Traumacentra zijn op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet op bijzondere medische verrichtingen aangewezen ziekenhuizen.131

    • Uit artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Uitvoeringsregeling Wtza) volgt wat onder medisch-specialistische zorg valt. Het gaat onder meer om anesthesiologie, cardiologie, kaakchirurgie en neurologie. Medisch-specialistische zorg wordt veelal aangeboden in ziekenhuizen en praktijken van medische specialisten en dagbehandelcentra. Op grond van artikel 4 van de Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Wtza) dienen aanbieders van medisch-specialistische zorg te beschikken over een toelatingsvergunning.

    • Regionale Ambulancevoorzieningen zijn op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen door de Minister voor Medische Zorg aangewezen

    • Huisartsenzorg in huisartsenposten is niet wettelijk nader gedefinieerd en wordt niet bij wet aangewezen. Wel dienen aanbieders van huisartsenzorg een melding te hebben gemaakt op grond van artikel 2 van de Wtza.

    • Gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid staan op grond van het derde lid van dat artikel onder leiding van een directeur publieke gezondheid, die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio. Op grond van artikel 14, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid kunnen burgemeesters en wethouders van de Veiligheidsregio besluiten om bepaalde taken ook over te laten aan anderen dan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

    • Aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen is niet wettelijk nader gedefinieerd en wordt niet bij wet aangewezen. Wel dienen aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg een melding te hebben gemaakt op grond van artikel 2 van de Wtza.

    • Apotheken zijn op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel oo, van de Geneesmiddelenwet een lokaal of een samenhangend geheel van lokalen waarin geneesmiddelen worden bereid, ter hand gesteld en ten behoeve van terhandstelling in voorraad worden gehouden, dan wel alleen ter hand worden gesteld en daartoe in voorraad worden gehouden. Een apotheker dient te staan ingeschreven in het register van gevestigde apotheken van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

  • 120. Om geprioriteerd te worden onder de functie ‘acute gezondheidzorg’ dienen partijen de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient de verzoekende partij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 86 (gezondheidszorg), met uitzondering van apotheken. Zij dienen aan te tonen dat hun activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 47.73 (apotheken). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient de verzoekende partij door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Ten derde dient de verzoekende partij een crisisplan te overleggen, waarmee hij aantoont een acute zorgaanbieder te zijn als bedoeld in artikel 8a.1, onderdelen a tot en met g, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.

  • 121. Voor traumacentra geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een aanwijzing door de Minister van Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dienen te overleggen.

  • 122. Voor aanbieders van acute medisch specialistische zorg geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een toelatingsvergunning als bedoeld in artikel 4 van de Wtza dienen te overleggen.

  • 123. Voor Regionale Ambulancevoorzieningen geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een aanwijzing van de Minister op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen dienen te overleggen.

  • 124. Voor partijen die namens de gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid taken uitvoeren geldt dat zij een bewijs dienen te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken burgemeesters en wethouders deze taken hebben uitbesteed.

  • 125. Voor huisartsenzorg in huisartsenposten en aanbieders van acute geestelijke gezondheidszorg geldt dat zij als aanvullend bewijsstuk een melding dienen te overleggen als bedoeld in artikel 2 van de Wtza.

  • 126. Voor apothekers die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden geldt dat zij moeten aantonen ingeschreven te staan in het register van gevestigde apotheken van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.

Categorie 3 ‘basisbehoeften’

  • 127. Onder categorie 3 vallen functies en vormen van basisbehoeften. Functies die voorzien in basisbehoeften krijgen een lagere prioriteit dan functies die bijdragen aan de (nationale en/of acute) veiligheid. De functies in categorie 3 hebben namelijk betrekking op meer individuele in plaats collectieve behoeften. Onder categorie 3 vallen de openbare drinkwatervoorziening, onderwijs (basis, voortgezet- en speciaal onderwijs en mbo’s), woonbehoefte, warmtevoorziening en gasnetten. Tussen deze functies is geen nadere prioritering aangebracht. Deze categorie krijgt prioriteit na de categorie congestie-verzachters en de categorie veiligheid. Binnen categorie 3 geldt ‘first come, first served’. De prioriteringsmogelijkheid voor categorie 3 is alleen mogelijk voor transportverzoeken om afname van elektriciteit (en dus niet voor invoeding). De ACM verwijst voor haar reactie op alle zienswijzen met betrekking tot categorieën 2 en 3 uit het ontwerpbesluit naar paragraaf 4.1.2.

  • 128. De ACM merkt voor de volledigheid op dat het prioriteringskader geen prioriteit geeft aan alle vormen van basisbehoeften (zoals bijvoorbeeld voedsel). Dit hangt samen met de juridische kaders die de ACM hanteert om het prioriteringskader vast te stellen.

Openbare drinkwatervoorziening

  • 129. Zoals opgemerkt is de openbare drinkwatervoorziening een voorziening in het belang van de nationale veiligheid. De openbare drinkwatervoorziening is opgenomen in categorie 3 omdat het een basisbehoefte is. Artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet definieert een drinkwaterbedrijf als "a. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, of b. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot levering van drinkwater aan een bedrijf of bedrijven als bedoeld onder a”. Drinkwaterbedrijven zijn aangewezen door de Minister van Infrastructuur en Milieu en zijn belast met de wettelijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 7 van de Drinkwaterwet.132 Drinkwaterbedrijven kunnen voor zover het gaat om hun wettelijke taakuitoefening als bedoeld artikel 7 van de Drinkwaterwet in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 130. Om geprioriteerd te worden dient een drinkwaterbedrijf de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 36.00 (winning en distributie van water). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Ten derde dient het drinkwaterbedrijf een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat hij is aangewezen door de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Onderwijs

  • 131. Het begrip ‘onderwijs’ omvat alle bij wet geregelde vormen van onderwijs. Dit resulteert in een groot aantal partijen. Net zoals bij de functie ‘gezondheidszorg’, kadert de ACM het aantal partijen derhalve in (zie randnummers 54-58). De ACM kiest ervoor om onder de functie onderwijs alleen wettelijk verplicht onderwijs te scharen. De ACM meent dat dit een objectieve afbakening van de maatschappelijk urgente vormen van onderwijs vormt.

  • 132. Op basis van de artikel 2 tot en met 4c van de Leerplichtwet 1969 geldt voor leerlingen tot 18 jaar een leer- en kwalificatieplicht. Leerlingen tot 18 jaar zijn verplicht om onderwijs te volgen, tenzij een startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is een blijkens artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtweg 1969 een mbo, havo of vwo diploma. Leerlingen tot 18 jaar zijn dus verplicht om onderwijs te volgen, tenzij zij een mbo, havo of vwo diploma hebben. Personen ouder dan 18 jaar zijn niet wettelijk verplicht om onderwijs te volgen. De systematiek uit de Leerplichtwet brengt met zich dat basisonderwijs verplicht is in Nederland. Voorgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo) en mbo zijn vanwege de startkwalificatie ook verplichte onderwijsvormen totdat een persoon 18 jaar is geworden. Hbo en wo zijn niet verplicht, omdat deze onderwijsvormen niet vallen onder de startkwalificatie.

  • 133. Hoewel de ACM onderwijs ook breder zou kunnen afbakenen, bijvoorbeeld tot bekostigde scholen en onderwijsinstellingen, zou die afbakening ervoor kunnen zorgen dat afbreuk wordt gedaan aan de wettelijke startkwalificatie verplichting. Hbo en wo-instellingen zouden dan transportcapaciteit kunnen krijgen ten koste van basisonderwijs, voortgezet onderwijs en mbo’s. De ACM kiest daarom voor een beperkte afbakening van het begrip onderwijs. Verder wijst de ACM er volledigheidshalve op dat onderwijsdiensten onder de Verordening Gasleveringszekerheid wel zijn aangemerkt als een beschermde afnemer, maar expliciet worden uitgezonderd van de categorie solidariteit beschermde afnemer (artikel 2, zesde lid). De bescherming van onderwijs is daarmee beperkter. Ook om deze reden kiest de ACM ervoor om de bescherming van onderwijs in het prioriteringskader te beperken tot wettelijk verplicht onderwijs.

  • 134. Voorgaande betekent dat verzoekende partijen in aanmerking kunnen komen voor prioriteit als zij voorzien in:

    • Primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op primair onderwijs en voor zover het gaat om het voorzien in primair onderwijs als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet op primair onderwijs;

    • Voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en voor zover het gaat om het voorzien in voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo, vbo en praktijkonderwijs) als bedoeld in hoofdstuk I en hoofdstuk II van de Wet voorgezet onderwijs 2020;

    • Speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en voor zover het gaat om het voorzien in speciaal onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs als bedoeld in Titel I en Titel II van de Wet op de expertisecentra; en

    • Middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.3.1 en 1.3.2 van de Wet Educatie en beroepsonderwijs en voor zover het gaat om het voorzien in mbo opleidingen als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs

  • 135. Om geprioriteerd te worden dient de onderwijsinstelling de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 85.2 (primair en speciaal onderwijs); SBI 85.20 (primair en speciaal onderwijs); SBI 85.20.1 (basisonderwijs voor leerplichtigen); SBI 85.20.2 (speciaal basisonderwijs); SBI 85.20.3 (speciaal onderwijs in expertisecentra); SBI 85.31 (algemeen vormend voortgezet onderwijs); SBI 85.31.1 (havo en vwo); SBI 85.31.2 (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs); SBI 85.31.3 (praktijkonderwijs); SBI 85.31.4 (brede scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs); of SBI 85.32.1 (middelbaar beroepsonderwijs). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is.

  • 136. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F.

  • 137. Ten derde dient de onderwijsinstelling een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat de instelling geregistreerd staat in het Registratie Instellingen en Opleidingen (RIO) als een erkende opleiding.133 In dit register worden door de Dienst Uitvoering Onderwijs juridische gegevens van erkende onderwijsinstellingen bijgehouden. De gegevens uit het KvK-uittreksel dienen overeen te komen met de gegevens het uit RIO.

Woonbehoefte

  • 138. Partijen die voorzien in woonbehoefte met woonvoorzieningen met een maximale doorlaatwaarde van 3x35A kunnen in aanmerking komen voor prioriteit. De individuele aansluitingen dienen aangevraagd te worden met het oog op huishoudelijk gebruik en niet vanwege commerciële of professionele activiteiten. De ACM merkt op dat collectieve voorzieningen die direct zijn gekoppeld aan de woningbouw, zoals liften, centrale verlichting en verwarming van centrale ruimte worden beschouwd als onderdeel van de te realiseren woonbehoefte, ook indien daarvoor een grotere aansluiting dan 3x35A nodig is.

  • 139. Een woningbouwproject waarbinnen ook andere functies worden gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld een plint met een bibliotheek en een aantal winkels bij hoogbouw, kunnen ook vallen onder de functie woonbehoefte. Voorwaarde hierbij is dat het gaat om een ondergeschikte en kleinschalige functie ten opzichte van de woonfunctie en dat het woningbouwproject aantoonbaar niet gerealiseerd kan worden zonder die koppeling met een andere functie.

  • 140. De ACM stelt binnen de functie woonbehoefte geen specifieke eisen aan de woningbouw, bijvoorbeeld het aantal woningen of een bepaald percentage betaalbare woningen. Het is aan het bevoegde gezag om dit soort eisen te stellen, in lijn met de daarvoor geldende wet- en regeling.

  • 141. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient een partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient een partij die voorziet in woonbehoefte de benodigde en afgegeven omgevingsvergunning- of vergunningen zoals bedoeld in afdeling 5.1, paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet te sturen aan de netbeheerder, waaruit blijkt dat het bevoegd gezag (dit zal in vrijwel alle gevallen de gemeente betreffen) de benodigde vergunning(en) heeft verleend voor de realisatie van woonbehoefte waarover het prioriteringsverzoek gaat. Ten tweede dient de partij een KvK-uittreksel aan de netbeheerder te sturen waaruit blijkt wie de bevoegde bestuurder is van de partij aan wie de omgevingsvergunning(en) is verleend. Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Ten derde dient door middel van een bestuursverklaring van de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Indien sprake is van ondergeschikte en kleinschalige andere activiteiten bij de woonbehoefte en/of een collectieve voorziening (zoals liften, centrale verlichting en verwarming van centrale ruimte) die direct samenhangt met de woonfunctie waarvoor een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3x35A nodig is, dient in de bestuursverklaring aanvullend te worden gemotiveerd dat deze noodzakelijk zijn om de woningbouw te realiseren. Daarbij dient de partij bewijsstukken te overleggen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de koppeling met kleinschalige andere functies nodig is voor de realisatie van het woonproject.

  • 142. Alle vormen van woningbouw kunnen vallen onder woonbehoefte, bijvoorbeeld de bouw van woningen, appartementen, serviceflats, verpleeg- en verzorgingshuizen, studentenwoningen, daklozenopvang, noodopvang en asielzoekerscentra. De ACM koppelt geen SBI-codes aan de functie woonbehoefte, omdat partijen die voorzien in woonbehoefte onder uiteenlopende SBI-codes geregistreerd staan en de reikwijdte van deze SBI-codes vaak breder is dan alleen woningbouw. De in het ontwerpbesluit gebruikte SBI-code 41.20 (Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw) bevat bijvoorbeeld niet alleen woningbouw, maar eveneens de aanleg van complete luchthavens. De SBI-code 87.30.2 (Verzorgingshuizen) voorziet in woningbehoefte voor mensen die zorg nodig hebben, maar heeft geen betrekking op de bouw van verzorgingshuizen. De koppeling met SBI-codes is daarom volgens de ACM niet zinvol. De ACM koppelt de prioriteringsmogelijkheid voor woonbehoefte expliciet aan een verleende omgevingsvergunning(en), omdat hierdoor de woonprojecten in aanmerking komen voor prioriteit die door (de)centrale overheden akkoord zijn bevonden. Via vergunningverlening bepaalt het bevoegde gezag dus welke vormen van woningbouw mogelijk zijn en prioriteit kunnen krijgen binnen het onderhavige kader.

Warmtevoorziening

  • 143. Partijen die een warmtenet zoals bedoeld in de Warmtewet beheren, aanleggen of onderhouden en warmte over dat net transporteren of partijen die een warmtevergunning hebben op grond van artikel 10 Warmtewet of daarvan zijn uitgezonderd op grond van artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet, en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transporteren en/of leveren van warmte aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader in onderhavig besluit, kunnen in aanmerking komen voor prioriteit.

  • 144. De ACM merkt op dat zij zowel warmteleveranciers met een vergunningsplicht als warmteleveranciers die zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht opneemt onder de functie warmtevoorziening. Zij zijn namelijk beiden verantwoordelijk voor een betrouwbare warmtelevering en dienen te voldoen aan hetzelfde hoge beschermingsniveau voor kleinverbruikers. De wetgever heeft kleine warmteleveranciers enkel uitgesloten van de vergunningplicht in verband met de administratieve lasten.134 Het al dan niet verplicht zijn om een vergunning te hebben vormt naar het inzien van de ACM geen objectieve grond om niet-vergunning houdende warmteleveranciers uit te sluiten van een prioriteringsmogelijkheid.

  • 145. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient een partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 35.11.1 (productie en distributie van stoom, warm water en gekoelde lucht); SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water) of SBI 35.14 (handel in elektriciteit en in gas via leidingen). Onder de laatste SBI valt eveneens de levering van warmte. Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te worden verklaard dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Indien de verzoekende partij een warmtenetbeheerder is dient hij ten derde een bewijsstuk aan te overleggen waaruit blijkt dat hij een warmtenet beheert zoals bedoeld in de Warmtewet. Indien de verzoekende partij een vergunning plichtige warmteleverancier is, dan dient hij een afschrift te overleggen van de verleende leveringsvergunning als bedoeld in artikel 10 van de Warmtewet en een document waaruit blijkt dat het warmtenet waarvoor om prioriteit wordt verzocht is gemeld bij de ACM op grond van artikel 40 van de Warmtewet. Indien de verzoekende partij een niet vergunning plichtige warmteleverancier is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet, dan dient hij een document te overleggen waaruit blijkt dat wordt voldaan aan artikel 9, tweede lid, van de Warmtewet en het warmtenet waarvoor om prioriteit wordt verzocht is gemeld bij de ACM op grond van artikel 40 van de Warmtewet.

Gasnetten

  • 146. Partijen die op basis van artikel 2 van de Gaswet zijn aangewezen als gasnetbeheerders en voor zover dat nodig is om te voorzien in het transport van gas aan ten minste huishoudens of essentiële diensten, zoals bedoeld in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader in onderhavig kunnen in aanmerking komen voor prioriteit

  • 147. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient een partij de volgende bewijsstukken te sturen aan de netbeheerder. Ten eerste dient hij door middel van een KvK-uittreksel aan te tonen dat zijn activiteiten zijn geregistreerd onder SBI 35.12 (beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit, aardgas en warm water). Het KvK-uittreksel dient bij het indienen van het prioriteringsverzoek niet ouder dan een maand te zijn. Uit het KvK-uittreksel dient ook te volgen wie de bevoegde bestuurder van de organisatie is. Ten tweede dient de partij door middel van een bestuursverklaring namens de bevoegde bestuurder gemotiveerd te verklaren dat wordt voldaan aan de in randnummer 164 genoemde punten A tot en met F. Ten derde dient de partij een bewijsstuk te overleggen waaruit de aanwijzing zoals bedoeld in artikel 2 van de Gaswet blijkt.

Definitief kader, periodieke monitoring en evaluatie

  • 148. De in deze paragraaf omschreven categorieën en functies vormen samen het prioriteringskader. De ACM heeft een overzicht van het prioriteringskader opgenomen in Bijlage 22 van de gewijzigde Netcode en paragraaf 6.1 van de toelichting bij het besluit.

  • 149. De ACM merkt op dat zij voornemens is om binnen 2 jaar na inwerkingtreding van onderhavig besluit de gemaakte keuzes zal evalueren en onderzoeken of aanpassing van het prioriteringskader mogelijk en noodzakelijk is. Indien daar eerder aanleiding toe bestaat, kan de ACM besluiten om het onderhavige besluit eerder te herzien. De ACM verwijst voor verdere toelichting bij de voorgenomen evaluatie en periodieke monitoring naar paragraaf 4.3 van de zienswijzenbijlage en paragraaf 6.4 van de toelichting bij het definitieve besluit.

3.2 Proces en toepassing prioriteringskader

  • 150. Veel partijen wijzen er in hun zienswijze op dat het prioriteringsproces in het ontwerpbesluit onvoldoende duidelijk is. Er wordt onder meer op gewezen dat de rolverdeling, bewijslast, bewijsstukken en spelregels verduidelijkt moeten worden (zie alle samengevatte zienswijzen in paragraaf 4.2).

  • 151. Ten opzichte van het ontwerpbesluit verduidelijkt de ACM in het definitieve besluit de spelregels voor prioritering, de rolverdeling tussen partijen, de bewijslastverdeling en de bewijsstukken voor prioriteit. De ACM komt naar aanleiding van alle zienswijzen tot het hierna uitgewerkte proces.

Algemene spelregels prioritering

  • 152. De netbeheerder is verplicht om het prioriteringskader toe te passen in congestiegebieden (zie ook paragrafen 4.2.5 en 4.2.6).

  • 153. Partijen die (extra) transportcapaciteit willen contracteren, dienen altijd een verzoek om transportcapaciteit in te dienen bij de netbeheerder. Onderhavig besluit maakt het voor partijen met een groot maatschappelijk belang mogelijk om met prioriteit transportcapaciteit te krijgen. Partijen die in aanmerking komen voor prioriteit kunnen op grond van onderhavig besluit, parallel aan hun hun verzoek om transportcapaciteit, een prioriteringsverzoek indienen bij de netbeheerder. Partijen maken daartoe gebruik van een door de netbeheerder opgesteld aanvraagformulier voor prioriteringsverzoeken. Bij het indienen van een prioriteringsverzoek dient een partij de verplichte bewijsstukken te verschaffen, zoals opgenomen in randnummers 163-165.

  • 154. De netbeheerder stelt partijen die voorafgaand aan inwerkingtreding van onderhavig besluit al in de wachtrij voor transportcapaciteit staan en partijen die dat nog niet staan vanaf hetzelfde moment in de gelegenheid om een prioriteringsverzoek in te dienen. De netbeheerder informeert partijen in de wachtrij over deze mogelijkheid en verwijst daarbij naar het aanvraagformulier voor prioriteringsverzoeken. Partijen die nog niet in de wachtrij staan kunnen in aanvulling op hun transportverzoek een priorteringsverzoek indienen.

  • 155. De netbeheerder past het prioriteringskader strikt toe. Hiermee wordt geborgd dat alleen partijen waarvan evident is dat zij binnen het kader vallen prioriteit krijgen.

  • 156. Om op een gestructureerde manier prioriteit toe te kennen, werken netbeheerders met een gezamenlijke wachtlijst als het knelpunt en/of congestiegebied meerdere netbeheerders raakt. Dit is een wachtlijst die de betrokken netbeheerders (TenneT en een of meerdere regionale netbeheerders) specifiek binnen een congestiegebied en indien nodig per knelpunt maken. Zo wordt per congestiegebied en indien nodig per knelpunt duidelijk welke partijen er in de wachtrij staan en wie in aanmerking komt voor prioriteit op basis van het onderhavige besluit. Dit zorgt voor een integrale prioritering per congestiegebied en per knelpunt.

  • 157. De netbeheerder verleent prioriteit op basis van de volgorde van de categorieën in het kader. Dit betekent dat categorie congestie-verzachters de hoogste prioriteit krijgt, vervolgens de categorie veiligheid en daarna de categorie basisvoorzieningen.

  • 158. Binnen de categorieën hanteert de netbeheerder FCFS. Er gelden dus geen aanvullende prioriteringsregels voor partijen binnen categorieën congestie-verzachters, veiligheid en basisbehoeften.

  • 159. Indien daarom wordt verzocht door de om prioriteit verzoekende partij, informeert de netbeheerder die partij over zijn (geprioriteerde) plek in de wachtrij. Deze plek is indicatief. Partijen kunnen geen rechten ontlenen aan hun (geprioriteerde) plek. Door het onderhavige codebesluit is de wachtrij namelijk dynamisch. De plek op de wachtrij schuift bijvoorbeeld indien een partij uit een hogere prioriteringscategorie een transportverzoek indient bij de netbeheerder.

  • 160. Indien de netbeheerder bij meer dan 25% van het totale aantal transportverzoeken in de wachtrij in zijn verzorgingsgebied een prioriteringsverzoek ontvangt, neemt de netbeheerder contact op met de ACM.135 Indien daartoe aanleiding is, past de netbeheerder het prioriteringskader in deze situatie tijdelijk niet toe. In afstemming met de ACM wordt besloten of de netbeheerder het prioriteringskader tijdelijk niet toepast, hoe de netbeheerder omgaat met het toekennen van transportcapaciteit gedurende die periode en hoe het prioriteringsproces vervolgens weer wordt gestart.

De aanvrager: het aanvraagproces en de bewijsstukken

  • 161. Het aanvraagproces start op het moment dat een aanvrager een prioriteringsverzoek indient bij de netbeheerder.

  • 162. De bewijslast voor prioriteit ligt bij de aanvrager. Om in aanmerking te komen voor prioriteit dient de aanvrager een volledig, juist en naar waarheid ingevuld prioriteringsverzoek in bij de netbeheerder.

  • 163. Voor categorie 1 ‘congestie-verzachter’ geldt dat hij contractuele afspraken met de netbeheerder dient te maken waaruit het congestie-verzachtende gedrag volgt.

  • 164. Voor categorie 2 ‘veiligheid’ en categorie 3 ‘basisbehoeften’ geldt dat alle verzoekende partijen een verklaring dienen te overleggen namens de bestuurder van de partij die om prioriteit verzoekt waaruit:

    • A) Gemotiveerd blijkt dat gevraagde transportcapaciteit nodig is voor specifieke (wettelijke) taken zoals per functie is opgenomen in het prioriteringskader;

    • B) Gemotiveerd blijkt dat de gevraagde transportcapaciteit noodzakelijk is om te starten met de activiteiten en niet kan starten zonder de gevraagde capaciteit (bijvoorbeeld via een alternatief transportrecht);

    • C) Gemotiveerd blijkt dat de activiteit op korte termijn, na toekenning van de verzochte transportcapaciteit en voor zover de daartoe benodigde aansluiting door de netbeheerder is gerealiseerd, zal starten;

    • D) Verklaard wordt dat de bewijsstukken voor prioriteit compleet zijn;

    • E) Verklaard wordt dat de bestuursverklaring naar waarheid is ingevuld; en

    • F) Verklaard wordt dat de aanvrager instemt dat met prioriteit toegekende transportcapaciteit wordt afgenomen indien de verklaring niet naar waarheid is ingevuld en/of indien er sprake is van vervalsing van de aanvullende bewijsstukken.

  • 165. Aanvullend op de in het vorige randnummer genoemde verklaring dienen een aantal partijen in categorie 2 ‘veiligheid’ en categorie 3 ‘basisbehoeften’ extra bewijsstukken te overleggen. Het betreffen de bewijsstukken zoals toegelicht in randnummers 94 tot en met 147. De ACM neemt een volledig overzicht van de benodigde bewijsstukken per functie op in de definitieve codetekst die zij met onderhavig besluit vaststelt (zie Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode in het definitieve besluit).

  • 166. De aanvrager stuurt het prioriteringsverzoek, inclusief alle benodigde bewijsstukken, aan de netbeheerder.

  • 167. De ACM wijst erop dat fraude met bewijsstukken onder voorwaarden strafbaar is. Indien blijkt dat er is gefraudeerd met de bewijsstukken bij het ingediende prioriteringsverzoek, wijst de netbeheerder het verzoek af. Indien na toekenning van transportcapaciteit op basis van een prioriteringsverzoek blijkt dat er is gefraudeerd bij het prioriteringsverzoek, neemt de netbeheerder de op basis daarvan met prioriteit verleende transportcapaciteit af. Ook indien een congestie-verzachter zich niet aan de met de netbeheerder vastgelegde afspraken houdt, neemt de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit af. De netbeheerder meldt de gevallen waarin zij capaciteit terugneemt bij de ACM.

De netbeheerder: het beoordelingsproces

  • 168. De netbeheerder is verplicht om ingediende prioriteringsverzoeken te beoordelen. Voor congestie-verzachters geldt een ander proces dan voor partijen die een verzoek indienen onder de categorieën ‘veiligheid’ of ‘basisbehoeften’.

De netbeheerder: het beoordelingsproces voor categorie 1 ‘congestie-verzachters’

  • 169. Of een partij door de netbeheerder kan worden aangemerkt als congestie-verzachter, vraagt zorgvuldige afstemming tussen de desbetreffende partij en de netbeheerder over het benodigde congestie-verzachtende netgebruik. Dit proces kost tijd en verschilt per geval. Daarom stelt de ACM geen termijnen vast waarbinnen dit beoordelingsproces dient te worden afgerond.

De netbeheerder: het beoordelingsproces voor categorie 2 ‘veiligheid’ en categorie 3 ‘basisbehoeften’

  • 170. Het beoordelingsproces bestaat voor categorieën 2 en 3 uit het prioriteringskader uit een toets op compleetheid van het verzoek en een toets of het verzoek voldoet aan de in onderhavig besluit gestelde vormvereisten. Het staat de netbeheerder vrij om de toets op compleetheid en vormvereisten in te richten als één processtap, in plaats van twee separate stappen (zie ook randnummer 173). Het gehele behoordelingsproces dient binnen maximaal twintig werkdagen afgerond te zijn.

Compleetheid

  • 171. Binnen tien werkdagen na ontvangst van het prioriteringsverzoeken beoordeelt de netbeheerder of de prioriteringsaanvraag compleet is en stelt de netbeheerder de aanvrager hiervan op de hoogte.

  • 172. Indien het prioriteringsverzoek compleet is, stelt de netbeheerder de aanvrager hiervan binnen tien werkdagen nadat het prioriteringsverzoek is ingediend schriftelijk op de hoogte. Indien het prioriteringsverzoek incompleet is, bijvoorbeeld omdat stukken missen, laat de netbeheerder weten welke informatie mist en wijst de netbeheerder de aanvraag binnen tien werkdagen nadat het prioriteringsverzoek is ingediend schriftelijk af. De aanvrager kan vervolgens een nieuw prioriteringsverzoek indienen.

  • 173. De ACM merkt voor de volledigheid op dat de procestap in het vorige randnummer niet opgaat indien de betrokken netbeheerder een digitaal aanvraagformulier hanteert waarbij een incompleet verzoek niet ingediend kan worden. In dat geval dient uit het digitale aanvraagformulier te blijken welke documenten ontbreken, zodat de verzoeker dit kan aanvullen om een compleet prioriteringsverzoek in te dienen.

Vormvereisten

  • 174. Als het prioriteringsverzoek compleet is, toetst de netbeheerder vervolgens binnen tien werkdagen of de aanvrager in aanmerking komt voor prioriteit. Dit is een beperkte toets. De netbeheerder controleert of de aanvraag voldoet aan de vormvereisten uit het prioriteringskader.

  • 175. De netbeheerder dient na te gaan of het overlegde KvK-uittreksel niet ouder is dan één maand bij het indienen van het prioriteringsverzoek; of de in het KvK-uittreksel opgegeven SBI-code overeenkomt met de SBI-code in het prioriteringskader; of de in randnummer 164 genoemde bestuursverklaring is gegeven namens de in het KvK-uittreksel genoemde bestuurder; of de in randnummer 164 genoemde bestuursverklaring gemotiveerd en volledig ingevuld is; en, voor zover relevant, of de in randnummer 165 genoemde bewijsstukken aanwezig zijn.

  • 176. Een prioriteringsverzoek wordt alleen toegewezen indien een partij heeft aangetoond dat hij onder het prioriteringskader valt en voldoet aan de hiervoor omschreven vormvereisten. De netbeheerder informeert de aanvrager binnen de voornoemde tien werkdagen termijn schriftelijk dat wordt voldaan aan de vormvereisten en dat de aanvrager prioriteit krijgt.

  • 177. Indien een partij niet voldoet aan de vormvereisten van het prioriteringskader informeert de netbeheerder de aanvrager binnen tien werkdagen schriftelijk over aan welke eis niet wordt voldaan en wijst de netbeheerder het prioriteringsverzoek schriftelijk af.

  • 178. Indien onduidelijk is of aan de vormvereisten wordt voldaan informeert de netbeheerder de aanvrager binnen de voornoemde tien werkdagen termijn schriftelijk waarover onduidelijkheid bestaat en wijst de netbeheerder het prioriteringsverzoek schriftelijk af. De aanvrager kan vervolgens een nieuw prioriteringsverzoek indienen om de door de netbeheerder geconstateerde onduidelijkheid weg te nemen. De ACM gaat er vanuit dat partijen prudent omgaan met de mogelijkheid om een nieuw prioriteringsverzoek in te dienen. Indien nodig, kan de ACM bij de evaluatie van onderhavig besluit ertoe besluiten om het aantal keer dat een partij een prioriteringsverzoek kan indienen te maximeren.

  • 179. De partijen die prioriteit toegekend hebben gekregen, krijgen een aanbod van transportcapaciteit door de netbeheerder op het moment dat er transportcapaciteit beschikbaar is, bijvoorbeeld als gevolg van de toepassing van congestiemanagement. De netbeheerder gaat bij het toekennen van transportcapaciteit uit van de schikking van de wachtlijst op basis van alle toegekende prioriteringsverzoeken en nog te toetsen prioriteringsverzoeken die hij heeft ontvangen tot de dag voorafgaand aan beschikbaar komen van transportcapaciteit. In lijn met de hiervoor beschreven procedure, beoordeelt de netbeheerder deze prioriteringsverzoeken binnen maximaal 20 werkdagen. Vervolgens kent de netbeheerder de vrijgekomen capaciteit toe op basis van de geprioriteerde wachtrij. De ACM merkt voor de volledigheid op dat deze processtap niet van toepassing is voor congestie-verzachters, omdat zij – als zij de congestie verzachten – juist niet hoeven te wachten op het vrijkomen van capaciteit.

De ACM: opstellen en evalueren van het prioriteringskader, geschilbeslechting

  • 180. De ACM stelt het prioriteringskader en het prioriteringsproces vast. Het vaststellen of goedkeuren van regels over de prioritering van transportverzoeken valt onder de exclusieve bevoegdheid van de ACM.136

  • 181. De ACM heeft geen formele rol bij het aanvraag- en beoordelingsproces van prioriteringsverzoeken. De ACM is bereid om bij eventuele onduidelijkheid over het prioriteringskader en prioriteringsproces mee te denken met partijen. De ACM verwacht dat deze informerende rol met name in de beginperiode na inwerkingtreding van het onderhavige besluit relevant zal zijn. De ACM wijst er op dat zij geen inhoudelijke betrokkenheid heeft bij individuele prioriteringsverzoeken. Dit staat namelijk op gespannen voet met de onafhankelijke en toezichthoudende rol van de ACM, bijvoorbeeld in eventuele geschilprocedures of handhavingsverzoeken.

  • 182. Indien de aanvrager van mening is dat de netbeheerder ten onrechte geen prioriteit geeft of op een andere wijze in strijd handelt met zijn wettelijke taken en verplichtingen, kan de aanvrager daarover een geschil starten bij de ACM.137

  • 183. De ACM is voornemens om de werking van het onderhavige besluit binnen twee jaar na inwerkingtreding te evalueren. De ACM kiest voor deze termijn omdat er binnen deze termijn voldoende praktijkervaring is voor een evaluatie. Indien daar concreet aanleiding toe bestaat, start de ACM eerder met de voornoemde evaluatie. De evaluatie kan aanleiding geven tot aanpassing van dit besluit. De ACM verwijst voor een nadere toelichting over de evaluatie naar paragraaf 4.3.

De (de)centrale overheid: geen rol bij inhoud en proces prioritering

  • 184. Afwijken van FCFS gebeurt op basis van het prioriteringskader zoals vastgesteld in het onderhavige besluit. Overheden hebben geen rol bij het aanvraag- en beoordelingsproces. Dit is een aanpassing ten opzichte van het ontwerpbesluit, waarin het daartoe best geplaatste overheidsorgaan kon bevestigen dat een partij binnen het prioriteringskader viel. Aangezien de bewijslast voor prioriteit in het definitieve besluit volledig bij de aanvrager ligt, is deze stap niet nodig.

  • 185. Verder geeft de ACM overheden binnen het definitieve besluit geen ruimte voor lokaal maatwerk. Lokaal maatwerk zorgt ervoor dat het prioriteringskader regionaal verschillend kan worden toegepast. Lokaal maatwerk is volgens de ACM moeilijk te verenigen met het Europese non-discriminatie beginsel en zorgt voor onduidelijkheid over toepassing van het prioriteringskader in het onderhavige besluit. De ACM verwijst naar paragraaf 4.1.4 voor een nadere reactie op de zienswijzen over dit punt.

4 Inhoudelijke behandeling zienswijzen

186. In dit hoofdstuk behandelt de ACM de zienswijzen per onderwerp. Zij geeft per onderwerp een reactie en geeft daarbij aan of de zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. Waar mogelijk heeft de ACM in haar reactie verwezen naar wat zij reeds heeft toegelicht in paragraaf 3.1 en 3.2.

4.1 Inhoud prioriteringskader

4.1.1 Categorie 1: congestie-verzachters

Samenvatting zienswijzen

  • 187. Onder meer NBNL, IPO, Port of Amsterdam, Port of Rotterdam, SDR, Microsoft, VEMW en VNO-NCW kunnen zich vinden in het voorstel van de ACM om congestie-verzachters in categorie 1 in het prioriteringskader op te nemen. VEMW, Energie-Nederland, ESNL en NVDE merken wel op dat deze partijen ook zonder prioriteringskader al aangesloten zouden moeten worden. Verder stelt VEMW dat het belangrijk is om te borgen dat het door een partij toegezegde en gewenste congestie-verzachtende gedrag ook daadwerkelijk wordt vertoond. Als blijkt dat een congestie-verzachter zich niet aan deze afspraken houdt, moet duidelijk zijn wat de gevolgen hiervan zijn. Ook stelt VEMW dat de ACM moet verduidelijken over welke tijdsperiode congestie-verzachtend gedrag moet worden vertoond.

  • 188. Meerdere partijen stellen verduidelijkende vragen over de categorie congestie-verzachter en vragen om concrete voorbeelden en voorwaarden. Zo verzoeken Holland Solar, [vertrouwelijk], Tilburg University, ESNL, Nobian en IPO de ACM om te concretiseren wanneer een partij een congestie-verzachter is. NVDE stelt dat gebruikers van alternatieve transportrechten ook onder dit begrip vallen, hetgeen IPO zich ook afvraagt. [Vertrouwelijk] mist een definitie van congestie en vraagt of een partijen met een non-firm contract, in combinatie met een capaciteitsbeperkingscontract (hierna: CBC), met een groepscontract, of met afgestemde profielen kwalificeren als congestie-verzachters. Fastned mist een bepaling waarmee flexcontracten voorrang kunnen krijgen. Gemeente Leiden vraagt zich af hoe het prioriteringskader zich verhoudt tot energyhubs en oplossingen die gericht zijn om congestie te voorkomen of beperken (zoals alternatieve transportrechten, groepstransportovereenkomsten en capaciteitsbeperkingscontracten). De Unie van Waterschappen vraagt of een project als congestie-verzachter kwalificeert als het congestie vermindert met batterijen en groen gas. Ook vraagt de gemeente Leiden of een warmtenet met een warmteoverdrachtstation een congestie-verzachter is. Ook Bouwend Nederland geeft aan dat bijvoorbeeld waterstofnetten en warmtenetten ook als congestie-verzachters kunnen kwalificeren.

  • 189. Port of Amsterdam en Port of Rotterdam missen ruimte in het kader om rekening te houden met gebiedseigen omstandigheden, zoals energyhubs of flexibiliteit en conversie. NEPROM vraagt om te verduidelijken wat de aard en de inhoud van de contractuele afspraken zijn om vast te kunnen stellen dat er transportruimte op het net vrijkomt.

  • 190. NVDE geeft aan dat het voor aanvragers onduidelijk is of zij als congestie-verzachter kwalificeren, omdat dit afhangt van de lokale netbelasting op een specifiek moment waar alleen de netbeheerders volledig inzicht in hebben. Tilburg University merkt deze complexiteit ook op en geeft daarbij aan dat partijen niet eenvoudig relevante berekeningen of complexe informatie over energiegebruik en netbelasting kunnen overleggen aan de netbeheerder. Hiervoor moet beoordelingsruimte worden gelaten aan de netbeheerder en ruimte voor contractuele afspraken. Daarnaast merkt Tilburg University op dat de ACM moet zorgen voor duidelijke kaders en een methodologie waarmee netbeheerders beoordelen of een partij een congestie-verzachter is. Dit is belangrijk om (onbedoelde) willekeur te voorkomen. ESNL en Nobian uiten vergelijkbare zorgen en verzoeken ook om een uniform en concreet kader. ESNL geeft aan dat verduidelijkt moet worden hoe contractueel de verschillende technieken, diensten, specificatie invoeding/afname en lokale netsituatie worden vastgelegd.

  • 191. Microsoft wijst er op dat de inzet van bijvoorbeeld batterijopslag als congestie-verzachter, op de nuttigste plek voor het net moet worden geplaatst. SDR ziet voordeel in een categorisering binnen congestie-verzachters, bijvoorbeeld elektrolysers en batterijen, mits op de juiste momenten en in de juiste regionale context ingezet. Specifieke categorieën zijn effectiever, duurzamer en meer kosten-efficiënt, aldus Microsoft.

  • 192. E-NL verzoekt om geen nieuwe, onnodige termen zoals net-neutraal te introduceren. De term ‘net-neutrale partijen’ wordt door de ACM in het ontwerpbesluit verkeerd gebruikt, aangezien net-neutrale partijen de voorzieningszekerheid wel verhogen (maar niet de zekerheid van het net).

Reactie ACM

  • 193. De ACM maakt uit de zienswijzen op dat partijen positief staan tegenover het opnemen van de categorie ‘congestie-verzachter’ in het prioriteringskader.

  • 194. De ACM leidt uit de zienswijzen af dat de definitie van congestie-verzachter verder dient te worden toegelicht, omdat hier veel verduidelijkende vragen over zijn. De essentie van een congestie-verzachter is dat deze partij ervoor zorgt dat er extra transportcapaciteit beschikbaar komt, zoals wordt berekend in artikel 9.5 van de Netcode. Dit is dus anders dan wat de ACM bedoelt met de term ‘net-neutraal’, waarbij een partij het net weliswaar niet extra belast maar ook geen extra transport mogelijk maakt voor andere partijen. Daarom verduidelijkt de ACM de definitie in het definitieve besluit.

  • 195. De complexiteit bij het bepalen of een partij daadwerkelijk extra capaciteit vrijmaakt en dus kwalificeert als een congestie-verzachter, is dat het gevraagde transport in een congestiegebied van uur tot uur verschilt. Alleen de netbeheerder kan berekenen of een aangeslotene daadwerkelijk meer transportcapaciteit mogelijk maakt en daardoor een congestie-verzachter is. De netbeheerder kan door deze berekening ook aan de verzoekende partij aangeven welk transportprofiel hij minimaal moet hebben om als congestie-verzachter te kwalificeren. De congestie-verzachter en de netbeheerder moeten in ieder geval via contractuele afspraken vastleggen dat de congestie-verzachter zich daadwerkelijk als een congestie-verzachter blijft gedragen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm zijn van een CBC, redispatchcontract of een overeenkomst op basis van alternatieve transportrechten.

  • 196. De ACM begrijpt dat het vaststellen of een partij kwalificeert als congestie-verzachter voor een bepaald congestieknelpunt taak werkzaamheden met zich meebrengt. Enerzijds behoren deze berekeningen tot de kerntaak van netbeheerders waarvan een groot gedeelte reeds in het congestierapport is uitgevoerd, waardoor de ACM verwacht dat dit relatief weinig extra werk met zich meebrengt. Er kan namelijk gebruik worden gemaakt van zo actueel mogelijke gegevens op basis van Bijlage 14, eerste lid van de Netcode. Anderzijds geeft de door de ACM gehanteerde definitie ook duidelijk aan dat een partij die enkel beperkt transport vraagt, geen congestie-verzachter is. De ACM verwacht dat congestie-verzachters veelal partijen zijn die zowel substantieel invoeden als afnemen en daarbij flexibel zijn. De ACM schat in dat dit voornamelijk partijen met een vorm van opslag zijn. Het is aan de netbeheerder om te bepalen welk beleid hij hanteert ten aanzien van de kwalificatie voor partijen om in aanmerking te komen als congestie-verzachter. Het beleid van de netbeheerder dient in ieder geval techniek-neutraal en non-discriminatoir te zijn. De netbeheerder dient transparant over zijn beleid over congestie-verzachters te communiceren.

  • 197. De netbeheerders hebben na overleg met de ACM voorgesteld om in de Netcode vast te leggen dat een partij alleen als congestie-verzachter kan worden aangewezen indien hij bijdraagt aan het vrijmaken van een bepaald minimum transportcapaciteit.138 De ACM begrijpt dit voorstel en ze wil voorkomen dat netbeheerders veel tijd besteden aan partijen die willen kwalificeren als congestie-verzachter terwijl zij nauwelijks bijdragen aan het verzachten van de congestie. Tegelijkertijd meent de ACM dat zij niet in staat is om te bepalen wat een algemene objectieve ondergrens is. Dit is aan de individuele netbeheerder om te bepalen voor zijn verzorgingsgebied. De ACM acht het op dit moment niet opportuun om een ondergrens vast te stellen in de Netcode. Bij een evaluatie van onderhavig besluit kan zij hierover, indien dit nodig blijkt, evenwel alsnog een bepaling over opnemen.

  • 198. Verder hebben de gezamenlijke netbeheerders in overleg met de ACM voorgesteld om bij congestie-verzachters ter verduidelijking vast te leggen dat de bijdrage aan het oplossen van fysieke congestie door de congestie-verzachter ook niet mag leiden tot toename van congestie in het gebied van een andere netbeheerder.139 De ACM merkt hierover op dat zij dat ook heeft beoogd in het ontwerpbesluit. Zij zal dit derhalve verduidelijken in het definitieve besluit.

  • 199. De ideeën van Microsoft en SDR om ook bepaalde flexibiliteit buiten het congestiegebied mee te tellen voor de prioritering binnen het congestiegebied zou theoretisch in bepaalde gevallen inderdaad tot een efficiëntere oplossing kunnen leiden. Het gaat de ACM er echter om dat concreet binnen het congestiegebied ruimte vrijgemaakt wordt voor anderen, en dat prioriteit daarom niet wordt bepaald door de vraag of er ruimte buiten het congestiegebied wordt vrijgemaakt. Daarom neemt de ACM deze suggestie niet over. Ook de notie van gemeente Leiden en Bouwend Nederland dat er door warmtenetten en waterstofnetten in de toekomst minder elektriciteit zal worden gevraagd is mogelijk, maar deze type afnemers zorgen er niet concreet voor dat meer transportcapaciteit beschikbaar komt omdat hun vraag het elektriciteitsnet belast en niet vermindert en kwalificeren daarmee niet als een congestie-verzachter. Warmtenetten ten behoeve van essentiële sociale diensten en woonbehoefte kunnen overigens wel kwalificeren als basisbehoefte in categorie 3 van het prioriteringskader (zie ook paragrafen 3.1 en 4.1.2).

Conclusie

  • 200. De ACM past het definitieve besluit aan naar aanleiding van de zienswijzen. De ACM past de definitie en toelichting van congestie-verzachters aan. De ACM heeft deze wijzigingen doorgevoerd in artikel 7.0a en Tabel 1 van Bijlage 22 bij de Netcode en in paragraaf 6.1 bij de toelichting van het definitieve besluit.

4.1.2 Categorieën 2 en 3: veiligheid en basisbehoeften

Samenvatting zienswijzen

Beperk het prioriteringskader

  • 201. Een aantal partijen geeft aan in hun zienswijzen aan dat het prioriteringskader beperkt zou moeten worden of dat afwijken van FCFS in zijn geheel niet nodig is.

  • 202. NBNL verzoekt om de inhoud van het prioriteringskader te beperken, omdat het conceptkader te ruim is. Dit leidt tot zware financiële en administratieve lasten voor netbeheerders en creëert foutief het beeld dat geprioriteerde aanvragers (direct) transportcapaciteit kunnen krijgen. Omdat het oordeel welke functies geprioriteerd moeten worden volgens NBNL aan democratisch gelegitimeerde instanties is, geeft ze niet aan welke categorieën beperkt moeten worden. Vanuit haar kennis meent ze echter dat woningbehoefte moet worden geschrapt uit het prioriteringskader, omdat deze behoefte al wordt meegenomen in autonome groeiprognoses bij het maken van congestieberekeningen. Daarbij houden netbeheerders ook rekening met collectieve voorzieningen zoals liften en installatieruimtes. Daarnaast meent NBNL dat ‘gelijkstelling’ in categorie 2 en 3 primair een ruimtelijk vraagstuk oplost en dat dit buiten de reikwijdte van het besluit valt.

  • 203. VEMW is geen voorstander van herverdelen van economische schade door congestie naar gelang de huidige politieke voorkeur. Ze kan zich, samen met ESNL, NVDE en Energie-Nederland, alleen vinden in de categorie congestie-verzachters. Zij vinden echter dat deze partijen ook zonder prioriteringskader al aangesloten moeten worden (zie ook paragraaf 4.1.1).

  • 204. VNO-NCW meent dat het kader te ruim is. Ze pleit voor een beperkt prioriteringskader waarbij alleen voorrang kan worden verleend in onmiskenbare noodsituaties. Ze noemt hierbij geen voorbeelden. VNO-NCW kan zich wel vinden in de voorrang voor congestie-verzachters, maar alleen op grond van nettechnische criteria. VNO-NCW verwijst ter ondersteuning van haar zorg dat een te ruim kader partijen uitnodigt hun prioriteiten er in op te laten nemen naar de motie Nijboer van 13 september 2023 over het prioriteren van woonwijken en gebouwen van maatschappelijk nut boven andere gebruikers van netaansluitingen.

  • 205. NVDE meent dat het essentieel is dat het aantal prioritaire categorieën klein wordt gehouden. Categorieën 2 en 3 zijn erg breed. Ze is wel voorstander van het prioriteren van verduurzaming, maar dan alleen voor afnameprojecten (zie ook paragraaf 4.1.3).

  • 206. Holland Solar vindt het belangrijk om discussie te voeren of het überhaupt wenselijk is om te prioriteren tussen transportverzoeken. Mocht de ACM hiertoe besluiten, dan dient dit alleen te gebeuren voor afnemers van elektriciteit. Zij hebben namelijk minder flexibiliteit te bieden en daarom is het logischer dat bij hen wordt geprioriteerd.

Verbreed het prioriteringskader

  • 207. Veel partijen geven in hun zienswijze aan dat het prioriteringskader moet worden uitgebreid. De ACM vat de zienswijzen samen in randnummers 208-299. De ACM verwijst voor de zienswijzen die betrekking hebben op (verbreding van) de categorie verduurzaming naar paragraaf 4.1.3.

Gezondheidszorg

  • 208. LHV-Brabant Midden West, gemeente Bergen op Zoom, Gezondheidscentrum Bergen op Zoom, Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep, Applied Medical, NVZ, G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Delft en LHV gaan in hun zienswijzen in op de categorie en indeling van gezondheidszorg in het prioriteringskader.

  • 209. LHV-Brabant Midden West, LHV, gemeente Bergen op Zoom, gezondheidscentrum Bergen op Zoom, Huisartsencoöperatie West-Brabant, G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Delft menen dat huisartsen (SBI 86.21) moeten worden toegevoegd aan de ‘gezondheidszorg’ in categorie 3 van het prioriteringskader. Huisartsen ondervinden ook de problemen van congestie. Huisartsen zijn de poortwachters van de gezondheidszorg en zijn dus belangrijk.

  • 210. De gemeente Bergen op Zoom, gezondheidscentrum Bergen op Zoom, Huisartsencoöperatie West-Brabant en LHV menen daarnaast dat ook andere hulpverleners, zoals bijvoorbeeld gezondheidscentra (SBI 86.92.1) aan het prioriteringskader moeten worden toegevoegd. Zij hebben net als huisartsen een belangrijke rol in de eerstelijns gezondheidszorg en continuïteit van de lokale en regionale zorgverlening. G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Delft pleiten ervoor dat gezondheidszorg in het prioriteringskader wordt uitgebreid met heel SBI 86. Daarnaast vinden G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Delft dat ook apotheken (SBI 47.73) aan het prioriteringskader moeten worden toegevoegd.

  • 211. Applied Medical geeft aan dat het uitvoeren van operaties in ziekenhuizen niet mogelijk is zonder de benodigde hulpmiddelen. Daarom pleit zij ervoor om toeleveranciers van ziekenhuizen, voor zover het gaat om de vervaardiging van medische instrumenten en hulpmiddelen (SBI-code 32.50.2) ook op te nemen in het prioriteringskader onder ‘gezondheidszorg’. In het verlengde van de zienswijze van Applied Medical vindt VEMW dat de ACM in het prioriteringskader geen rekening heeft gehouden met keteneffecten. Een ziekenhuis functioneert bijvoorbeeld niet goed zonder hoogwaardig medisch staal, reinigingsmiddelen, handschoenen van plastic, datacenters, huisartsen, ambulanceposten, medicijnleveranciers en leveranciers medische hulpmiddelen. VEMW is primair van mening dat de ACM het prioriteringskader dient te beperken, maar mocht ze dat niet doen, dan moet de ACM in ieder geval apotheken (SBI 47.73) aan het prioriteringskader toevoegen.

  • 212. Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep en NVZ zijn van mening dat ziekenhuizen niet moeten worden opgenomen in categorie 3, maar thuishoren in categorie 2 samen met ambulancediensten en centrale posten. Dergelijke noodhulpdiensten zijn een lege huls zonder ziekenhuizen. Ziekenhuizen, ambulancediensten en centrale posten dienen de (nationale) veiligheid en horen daarom in categorie 2. Daarnaast maakt Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep onder meer verwijzing naar artikel 22 van de Grondwet – en in het verlengde daarvan artikel 12 van de Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, hierna: IVESCR – waaruit volgt dat de staat een zorgplicht heeft ten aanzien van de gezondheidszorg. Een schending van die zorgplicht, als gevolg van een tekort aan transportcapaciteit, kan volgens de Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep niet worden gelegitimeerd door het prioriteringsbeleid van de ACM. Verder geeft Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep aan dat ziekenhuizen ook in andere wet- en regelgeving een bijzondere positie kennen, gelijk aan de diensten in categorie 2 uit het prioriteringskader. Ze verwijst hierbij naar de Verordening Gasleveringszekerheid, het BHG, de Netcode, GOTORK en de Regeling inzake tariefstructuren.

Onderwijs

  • 213. MBO Amersfoort en Vakopleiding Techniek/Vereniging Technische Bedrijfstakscholen verzoeken om categorie 3 ‘onderwijs’ uit te breiden met middelbaar beroepsonderwijs (SBI 85.32). Zij wijzen erop dat studenten tot 18 jaar, op grond van artikel 4b van de Leerplichtwet, leerplichtig zijn zolang zij geen startkwalificatie hebben behaald. Een startkwalificatie is (minimaal) een diploma havo, vwo of mbo niveau 2 of hoger.

  • 214. Vereniging Universiteiten van Nederland vindt dat wo moet worden toegevoegd aan het prioriteringskader. Hun wettelijke en maatschappelijke taak komt in gevaar als gevolg van netcongestie. Universiteiten gebruiken maatschappelijk geld en moeten kwalitatief onderwijs bieden. Ook hebben ze een wettelijke verduurzamingsplicht van hun vastgoed. Die ambities zijn gekoppeld aan de sectorale routekaart Campus 2016.

  • 215. G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Tilburg, gemeente Delft en gemeente Leiden verzoeken om ‘onderwijs’ in het prioriteringskader uit te breiden met mbo, hbo en wo’s.

Openbaar vervoer en laadinfrastructuur voor mobiliteit en transportsector

  • 216. ProRail, NS en I&W stellen dat openbaar vervoer per trein moet worden toegevoegd aan categorie 3 ‘openbaar vervoer’. NS wijst daarbij in het bijzonder op treindiensten die worden verleend op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000.

  • 217. ProRail, NS en I&W stellen dat het openbaar vervoer bestaat uit het samenspel van verschillende vormen van openbaar vervoer en dat de trein in veel gevallen een lokaal en regionaal karakter heeft. NS en I&W geven aan dat personenvervoer per trein bijna altijd wordt gereden onder een concessie. Concessies worden per definitie gegeven vanwege een groot maatschappelijk belang. I&W geeft aan dat de sector ook tijdens de COVID pandemie werd gezien als vitale sector. I&W geeft aan dat de sector nu al last heeft van congestie. ProRail stelt dat, als gevolg van congestie, de uitvoering van haar wettelijke taak op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Spoorwegwet in gevaar kan komen. Voor verdere intensivering, verduurzaming en uitbreiding van de dienstregeling is meer elektriciteit nodig. ProRail verwijst daarbij naar het NPE en I&W verwijst naar Programma Hoogfrequent Spoorvervoer en Spoorcapaciteit 20230.

  • 218. VDVN en AIM stellen dat doelgroepenvervoer (SBI 49.3, 49.32, 49.39) moet worden toegevoegd aan de functie ‘openbaar vervoer’ in categorie 3. Laadinfrastructuur is een belangrijke voorwaarde voor het doelgroepenvervoer dat in 2025 zero-emissie moet zijn op basis van het Bestuursakkoord Zero Emissie Doelgroepenvervoer. VDVN en AIM geven aan dat doelgroepenvervoer een publieke functie heeft en inclusiviteit en toegankelijkheid bevordert. Uit het VN-verdrag handicap volgt dat doelgroepen vervoer een essentiële basisbehoefte is om volledige participatie in de samenleving mogelijk te maken. Het betreft vervoer voor doelgroepen die moeite hebben met gebruik van regulier openbaar vervoer, namelijk Wmo vervoer, leerlingenvervoer (Wet op primair onderwijs, wet op expertise centra en wet op voortgezet onderwijs), zittend ziekenvervoer (Zorgverzekeringswet), vervoer dagbesteding of dagbehandeling (Wet langdurige zorg), regiotaxi (Wmo) en Vlays (Wmo).

  • 219. Ook KNV meent dat aan categorie 3 van het prioriteringskader taxivervoer (SBI 49.32), ongeregeld besloten busvervoer (SBI 49.39.1) en geregeld besloten busvervoer (SBI 49.39.3), moeten worden toegevoegd. Zij voeren namelijk vergelijkbaar vervoer uit als openbaar vervoer.

  • 220. RAI Vereniging, BOVAG, TLN en Evofenedex menen dat mobiliteit in zijn algemeenheid en de wegtransportsector (vracht- en bestelauto’s) in het bijzonder een maatschappelijk belang dienen en moeten worden opgenomen in het prioriteringskader. Ze geven aan dat per 1 januari 2025 ruim 28 gemeenten een zero-emissie zone instellen voor stadslogistiek in de binnenstad. Dit kan onder andere gevolgen hebben voor stedelijke bevoorrading en de inzameling van afval. Gemeente Tilburg wijst ook op deze uitdagingen rondom zero-emissie goederenvervoer. Om over te stappen naar elektrisch vervoer is laadinfrastructuur nodig. Congestie vormt hiervoor een ernstige belemmering.

  • 221. Energie-Nederland, Eneco en TotalEnergies pleiten ervoor om laadinfrastructuur te laten vallen onder categorie 4 ‘verduurzaming’, waarbij specifiek aandacht nodig is voor publieke en semipublieke laadinfrastructuur (i.e. opdracht van gemeenten en openbare parkeerterreinen en gebouwen). Ook FastNed en gemeente Nijmegen stellen voor om laadinfrastructuur toe te voegen aan het categorie 3 of 4 van het prioriteringskader. Daarbij merkt FastNed nog op dat grootschalige (snel)laadinfrastructuur is aangeduid als vitale aanbieder onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen.

Voedsel

  • 222. LTO, FNLI en Stadlander vinden dat voedsel(behoefte) moet worden toegevoegd aan categorie 3 van het prioriteringskader, omdat voedsel een primaire levensbehoefte is. FNLI verwijst daarbij naar het Bescherm- en Herstelplan Gas en naar artikel 11 van het IVESCR.

  • 223. LTO stelt voor om voedselbehoefte te koppelen aan SBI-codes ‘Actieve landbouwer 2022’ en alleen voor zover dat gekoppeld is aan de maatschappelijke taak van voedselproductie, namelijk: 1) agrarische bedrijven die een SDE+(+) beschikking hebben en geen/onvoldoende capaciteit hebben om de gewenste installatie te realiseren; 2) agrarische bedrijven die vanwege doorontwikkelingen of aanpassingen aan bestaand bedrijven meer capaciteit vragen door verhoogde elektriciteitsvraag; en 3) agrarische bedrijven die vanwege stijgende energieprijzen of verduurzaming een installatie realiseren voor het opwekken van duurzame energie voor minimaal het opwekken van eigen verbruik.

  • 224. Stadlander stelt alleen voor om specifiek supermarkten (SBI 47.1) en winkels in brood en banket (SBI 47.42) aan het prioriteringskader toe te voegen.

Woningbehoefte

  • 225. Gemeente Bergen op Zoom stelt dat veel woningbouwplannen worden ontwikkeld onder SBI 41.10 en SBI 41.20. Gemeente Bergen op Zoom, VNG, Actiz geven aan dat niet alle vormen van woningbehoefte wordt voorzien onder de hiervoor genoemde SBI codes. Uit verschillende zienswijzen blijkt dat woningbehoefte in de vorm van verpleeghuizen (SBI 87.10), verzorghuizen (SBI 87.30.1), verzorgingstehuizen (SBI 87.30.2), verzorgingstehuizen vormen van begeleid wonen (SBI 87.20, SBI 87.31), jeugdzorg (SBI 87.90.1), samenwerkingsorganen op het gebied van gezondheidszorg en overige gezondheidszorg ondersteunende diensten (SBI 86.929) en maatschappelijke opvang voor daklozen en asielzoekers worden ontwikkeld onder andere SBI codes. Asielzoekers en vluchtelingen worden bijvoorbeeld ook opgevangen in cruiseschepen waarvoor walstroom relevant zou zijn, aldus gemeente Nijmegen, G4 en gemeente Amersfoort. Gemeente Tilburg en VNG stellen daarnaast dat de huisvesting van arbeidsmigranten en studenten wordt gerealiseerd onder ‘overige logiesverstrekking’ (SBI 55.90) en dat deze categorieën ook raken aan onder andere de afspraken rondom de landelijke Woonagenda en vallen onder het programma ‘een thuis voor iedereen’. Daarom wordt door de verschillende partijen verzocht om in het prioriteringskader ook de in dit randnummer genoemde vormen van woningbehoefte (en bijbehorende SBI codes) op te nemen.

  • 226. NBNL adviseert om woningbouw uit het prioriteringskader te schrappen. Mocht woningbouw toch behouden blijven, dan verzoekt zij om de genoemde woonvormen in consultatievraag 1c expliciet op te nemen in het prioriteringskader, in plaats van de algemene SBI-codes.

  • 227. Actiz wijst als uitgangspunt voor de te gebruiken SBI-codes naar de Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA).

  • 228. IPO vindt het belangrijk dat de SBI-codes van verschillende vormen van woningbehoefte expliciet worden opgenomen in het prioriteringskader. Daarbij merkt ze wel op dat onder andere verpleeghuizen en verzorgingstehuizen in andere discussies worden gezien als plek met een maatschappelijke functie en niet als woonfunctie. Bouwend Nederland vindt ook dat de ‘andere vormen van woningbouw’ zoals genoemd door de ACM prioriteit moeten krijgen.

  • 229. NEPROM is tegenstander van het toevoegen van andere woonvormen door middel van het uitbreiden van de SBI-codes. Daarnaast is NEPROM het oneens dat alleen woningbehoefte voor lage en middeninkomens als prioritair wordt gezien. Ook Rialto kan zich niet vinden in de voorwaarde dat de woningbehoefte in het prioriteringskader voor minstens 50% voorziet in sociale- en middenhuur. Rialto stelt dat er bestuurlijk-politiek draagvlak is als een woningbouwproject mogelijk wordt gemaakt door een gemeente. Ook begrijpt ze vanuit non-discriminatie en het specialiteitsbeginsel niet waarom een netbeheerder bij prioritering rekening moet houden met het aandeel sociale en/of betaalbare woningen. Gemeente Nijmegen verzoekt om bij woningbehoefte als grens 30% betaalbare woningen te hanteren, met de mogelijkheid om hier op inbreidingslocaties vanaf te wijken.

  • 230. Gemeente Bergen op Zoom, gemeente Nijmegen, G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Delft, IPO, Rialto, Stadlander, Bouwend Nederland en NEPROM zijn het eens met het voorstel van de ACM om binnen de categorie woningbouw ruimte laten voor een koppeling met een commerciële functie. Uit hun zienswijzen volgt onder meer dat dit belangrijk is in verband met de gebiedsontwikkelingen, waaronder leefbaarheid, en vanwege de businesscase van woningbouwprojecten. Zonder een dergelijke koppeling kunnen woningbouwprojecten vertragen. Rialto verwijst daarbij ook nog naar jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2013:1192, overweging 7.4) waaruit volgt dat bewoners op aanvaardbare afstand van hun woning worden voorzien in eerste levensbehoeften.

  • 231. Gemeente Nijmegen doet de suggestie om in de categorie woningbehoefte op te nemen dat de hoofdfunctie wonen is en dat zakelijke functies nodig zijn voor de financiële haalbaarheid van de businesscase van een project. IPO stelt juist voor om op te nemen dat de commerciële functie 1) in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het onderdeel woningbouw in het project en dat 2) voorrang alleen mogelijk is indien niet meer dan een nader te stellen maximum transport- en aansluitcapaciteit nodig is voor de realisatie van de commerciële functie. Bouwend Nederland stelt juist dat er meer ruimte moet zijn dan een ‘beperkte mate’ van commerciële functies, omdat er bij hoogbouw vaak grote combinaties van wonen, werken en recreëren worden gerealiseerd.

  • 232. Volgens NEPROM ontbreken in het prioriteringskader laadpalen (grootverbruik aansluitingen) die bij woningbouwprojecten horen en ze verzoekt om te verduidelijken of publieke woningbehoefte op gemeentelijk of projectniveau wordt bekeken. Gemeente Leiden vraagt of laadpalen zijn gekoppeld aan woonbehoefte.

  • 233. Tot slot vraagt gemeente Leiden of ontwikkelingen die niet direct zijn gelieerd aan de realisatie van woningen maar wel rand voorwaardelijk zijn om elders de woningbouwopgave te realiseren ook vallen binnen het kader (‘schuifpuzzel’).

Telecom, digitale netwerken en datacenters

  • 234. NLdigital verzoekt de ACM om digitale diensten van telecom en datacenters (SBI J) op te nemen in het prioriteringskader. KPN en VodafoneZiggo verzoeken om telecomdiensten op te nemen in het kader en DDA en Microsoft pleiten ervoor om digitale infrastructuur en datacenters toe te voegen.

  • 235. NLdigital, KPN, VodafoneZiggo, Microsoft en DDA geven aan dat ICT en telecom door de NCTV worden gezien als vitaal proces. Ook volgt uit de NIS2-richtlijn dat digitale infrastructuur, waaronder datacenter diensten, en het beheer van ICT-diensten, zoals cloud computing diensten, als essentieel worden aangemerkt. KPN en VodafoneZiggo wijzen er op dat aanbieders van telecommunicatiediensten op grond van de Telecommunicatiewet passende maatregelen moeten nemen om de veiligheid en integriteit van telecomnetwerken en -diensten te beheersen. DDA geeft aan dat colocatie-datecenters van >50MW onlangs zijn aangewezen als vitaal door de Ministers van J&V, EZK en K&E. Ook KPN geeft aan dat het belangrijk is om datacenters in het prioriteringskader op te nemen voor zover zij onderdeel vormen van het telecommunicatienetwerk in de categorie ‘veiligheid’. Datacenters spelen namelijk een essentiële rol in het waarborgen van de continuïteit en cyberveiligheid van het digitale gegevensverkeer in Nederland.

  • 236. NLdigital, DDA, VEMW, Microsoft en VodafoneZiggo merken daarnaast op dat het functioneren van de functies in het prioriteringskader mede afhankelijk is van digitale infrastructuur. Samenvattend stellen zij dat digitale diensten onderdeel uitmaken van de keten van andere belangrijke maatschappelijke projecten en daarom voorrang moeten krijgen. NLdigital geeft bijvoorbeeld aan dat congestie-verzachtend gedrag en de inzet van flexibiliteit afhankelijk zijn van monitoring, inzicht en sturing via digitale infrastructuur. VodafoneZiggo wijst erop een robuuste telecommunicatie infrastructuur noodzakelijk is voor informatie-uitwisseling in publieke crisissituaties (112, NL-Alert, internet) en dat telecom en toegang tot internet kunnen worden gezien als basisbehoefte. DDA merkt op dat slimme apparaten, openbaar vervoer, ziekenhuizen en scholen gebruik maken van cloudapplicaties en AI. Ook VEMW verzoekt om het prioriteringskader te verbeteren door ook ruimte te laten voor ondersteunende diensten voor ziekenhuizen en dataverwerking (SBI 62, 63.1 en 63.9) en SBI 42.22 vanwege telecom ter ondersteuning van scholen, ziekenhuizen en woningen.

Waterveiligheid en vormen van waterbeheer en drinkwatervoorziening

  • 237. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht stelt dat categorie 2 van het prioriteringskader moet worden uitgebreid met ‘alle kunstwerken ten behoeve van waterveiligheid' waarvoor elektriciteit nodig is en met alle genoemde belangen in artikel 2.1 van de Waterwet (dus: bescherming en verbetering chemische en ecologische kwaliteit watersystemen en vervulling maatschappelijke functies door watersystemen). De Unie van Waterschappen stelt voor om categorie 2 te verwijzen naar ‘alle waterstaatskundige objecten’ die noodzakelijk zijn voor het waterbeheer van het watersysteem en de waterkeringen als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en waarmee is beoogd om overstromingen en/of wateroverlast te voorkomen/beperken en/of het voorkomen van waterschaarste zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet. De Unie van Waterschappen geeft aan dat afvalwaterzuiveringsinstallaties, rioolgemalen en poldergemalen vitale functies zijn uit het Deltaprogramma.

  • 238. Waternet stelt dat categorie 3 van het prioriteringskader moet worden uitgebreid met de rioleringstaak op grond van artikel 10.33 van de Wet milieubeheer. De Unie van Waterschappen stelt voor om in categorie 3 niet de nadruk te leggen op riolering, buizen, pijpleidingen en bronbemaling, maar om aan te sluiten bij artikel 3.4 van de Waterwet en toe te voegen ‘alleen voor zover dat nodig is voor de taakuitoefening van artikel 1 Waterschapwet en artikel 3.4 Waterwet’. Tegelijkertijd geeft de Unie van Waterschappen aan dat categorie 3 onvoldoende rekening houdt met de kaderrichtlijn water, die nog niet is verankerd in de Waterwet, de verwijdering van schadelijke microverontreiniging uit de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water, de eisen uit de richtlijn stedelijk afvalwater en de CER-richtlijn waardoor waterschappen voor het zuiveren van (afval)water zijn gekenmerkt als kritieke entiteit voor het functioneren van de maatschappij voor het zuiveren van afvalwater.

  • 239. Volgens Vewin is de voorgestelde reikwijdte van artikel 7 Drinkwaterwet in categorie 3 voldoende. Wel vraagt Vewin of drinkwater geen voorrang zou moeten krijgen op de andere functies in categorie 3 omdat het een primaire levensbehoefte is en voorwaardelijk is voor de andere functies in die categorie. Vewin stelt daarbij dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening een dwingende reden van groot openbaar belang is en is aangewezen als vitaal proces in categorie A. Ook de Unie van Waterschappen pleit ervoor om nutsvoorzieningen hoger te prioriteren ten opzichte van alle andere basisvoorzieningen.

Warmtevoorzieningen

  • 240. G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Leiden, Eneco, Energie-Nederland, Bouwend Nederland, Gasunie, Netbeheer Nederland, NVDE en Ennatuurlijk gaan in hun zienswijzen in op het ontbreken van vormen van warmtevoorziening in het prioriteringskader.

  • 241. G4 en gemeente Amersfoort stellen voor om warmtenetten toe te voegen aan categorie 4b. NBNL stelt ook voor om, als de ACM besluit het kader niet te beperken, exploitanten van warmtenetten voor stadsverwarming toe te voegen, voor zover de aangevraagde transportcapaciteit dient voor het rondpompen of distribueren van warmte en niet voor de omzetting van elektriciteit naar warmte. Gemeente Leiden merkt op dat warmtenetten randvoorwaardelijk zijn voor woningbouwprojecten. Ennatuurlijk meent dat warmtenetten congestie op het elektriciteitsnet ontlasten. NVDE stelt voor om (bestaande) warmtenetten, voor onder andere huishoudens, toe te voegen aan het prioriteringskader.

  • 242. Gasunie geeft ook aan dat projecten voor de inzet van collectieve warmte minder verzwaring van het elektriciteitsnet vragen. Ze wijst er in dit verband op dat projecten met een (P)(N)MIEK-status (hierna: MIEK-status) missen in het kader. Daaruit volgt dat projecten een algemeen belang dienen.

  • 243. Eneco, Ennatuurlijk en Energie-Nederland geven aan dat vormen van warmtevoorziening moeten worden toegevoegd aan categorie 3 van het prioriteringskader. In hun zienswijzen wordt onder andere verwezen naar het borgen van de leveringszekerheid op bestaande warmtenetten, die onder meer moeten worden verduurzaamd onder de Wcw. Ook wordt aangegeven dat collectieve warmtevoorzieningen voor nieuwbouw en bestaande warmtenetten moeten worden opgenomen in het prioriteringskader. In het geval van collectieve warmtevoorzieningen voor woningen kan er een koppeling worden gemaakt met de categorie woningbehoefte, omdat het gaat om nutsvoorzieningen voor die woningen.

Innovatieve bedrijven

  • 244. Metropoolregio Eindhoven en Brainport verzoeken om de hightech maakindustrie ook een plek te geven in het prioriteringskader. Het belang van deze sector, en meer specifiek de doorontwikkeling van mainportstatus Brainport, is volgens deze partijen erkend door het kabinet.140 Brainport werkt onder meer aan groene mobiliteitsoplossingen, solar- en batterijtechnologie en technologieën die nodig zijn voor waterstof.

  • 245. Mosa Meat en gemeente Maastricht en CAN stellen dat innovatieve duurzame technologieën een plek moeten krijgen binnen het kader, zeker waar het gaat om voedsel aangezien dat een basisvoorziening is. Zij wijzen erop dat de overheid belang aan deze sectoren toekent, aangezien het groeiplan cellulaire agricultuur een financiering van 60 miljoen euro heeft ontvangen uit het Nationaal Groeifonds. Ze stellen voor om een categorie 4c toe te voegen aan het kader met ‘duurzaamheid -innovatieve technologieën’ en om categorie 3 uit te breiden met ‘voedselvoorziening en in het bijzonder de toepassing van innovatie technologieën ten behoeve van voedselvoorziening, waaronder maar niet beperkt tot de productiemethode voor kweekvlees’.

  • 246. InVesta meent dat zij in de eerste categorie van het besluit valt, want ze doet onderzoek naar de energietransitie zonder commerciële doelstelling, en wil daarom voorrang krijgen.

Overige categorieën partijen

  • 247. Gemeente Tilburg is positief over de opname van ‘gelijkstelling’ in het prioriteringskader. Tegelijkertijd verzoekt IPO om te verduidelijken hoe deze categorie werkt als een vertrekkende partij verhuist naar een gebied van een andere netbeheerder.

  • 248. VEMW verzoekt de ACM te verduidelijken hoe het prioriteringskader moet worden toegepast op aangeslotenen op gesloten distributiesystemen.

  • 249. Schiphol verzoekt de ACM om luchtvaart op te nemen in de categorie ‘veiligheid’, ten behoeve van vlucht- en vliegtuigafhandeling voor vitale processen. Daarmee kan de veiligheid op Mainport Schiphol te allen tijde worden gewaarborgd. Ze verwijst in dit verband naar artikel 9.43 van de Netcode elektriciteit.

  • 250. G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Delft verzoeken om aan de categorie ‘veiligheid’ verkeersinfrastructuur, zoals bruggen, tunnels, wegcamera’s, matrixborden, verkeerscentrales en openbare verlichting, toe te voegen. Daarnaast stellen ze voor om ook kinderopvang (SBI 88.91) aan het kader toe te voegen.

  • 251. Gemeente Overbetuwe verzoekt om de categorie 3 uit te breiden met sportaccommodaties (SBI 93.11), met daaronder zwembaden (SBI 93.11.1), sporthallen, sportzalen en gymzalen (SBI 93.11.3) en sportvelden en overige sportaccommodaties (SBI 93.11.9). Ze geeft aan dat sportvoorzieningen van essentieel maatschappelijk belang zijn en rand voorwaardelijk zijn voor woningbouw, aangezien gemeenten verplicht zijn om bewegingsonderwijs te bieden. Ook gemeente Gorinchem stelt voor om zwembaden voor zwemlessen toe te voegen aan categorie 3, vanwege de maatschappelijke functie met het oog op waterveiligheid.

  • 252. Het Rijksvastgoedbedrijf is het eens met het voorstel om politie, gevangenis, defensie in categorie 2 van het prioriteringskader op te nemen. Zij meent dat er nog wel functies missen die niet los kunnen worden gezien van categorie 2. Ten eerste moeten gerechtsgebouwen met zittingszalen worden toegevoegd. De toename van zware ondermijningscriminaliteit maakt een uitbreiding van landelijke gerechtsbouwen met een koppeling aan de naast gelegen PI-locatie namelijk dringend noodzakelijk. Hiervoor kan niet worden uitgeweken naar andere locaties. Ten tweede moeten de locaties van DJI worden toegevoegd aan categorie 2 van het prioriteringskader. DJI heeft naast de wettelijke taken uit de Penitentiaire beginselenwet namelijk ook taken op basis van de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen, Wet Forensische Zorg en Wet Terugkeer en Vreemdelingenbewaring. Het Rijksvastgoedbedrijf stelt daarom voor om aan categorie 2 Justitiële jeugdinrichtingen, Forensische Psychiatrische Centra (TBS klinieken) en Detentiecentra toe te voegen. Ten derde geeft ze aan dat ook de ondersteunende diensten van DJI in categorie 2 moeten vallen. Dit betreffen de DV&O en het Opleidingsinstituut DJI. Deze diensten kunnen niet zomaar uitwijken naar een andere (kantoor)locatie en zijn cruciaal voor een onbelemmerde rechtsgang.

  • 253. Bouwend Nederland stelt voor om ‘bouwplaatsen’ of ‘bouwen’ als functie toe te voegen aan het prioriteringskader, in verband met de realisatie van de woningbouwopgave en vanwege de energietransitie en klimaatadaptie waar onder andere ziekenhuizen, scholen en bedrijfsgebouwen aan moeten bijdragen. Ze verwijst naar het Convenant Schoon en emissieloos bouwen, dat vergt adequate bouwaansluitingen en dus prioritering van deze aansluitingen.

  • 254. Gasunie pleit ervoor om infrastructuur ten behoeve van het landelijk waterstofnetwerk toe te voegen aan het prioriteringskader.

  • 255. Gasunie en Platform groengas merken op dat het landelijk gastransportnet als vitale infrastructuur, groen gas boosters, invoedlocaties voor groengas en conversieaansluitingen missen in het prioriteringskader. Ook NBNL vindt dat producenten van groen gas uit hernieuwbare bronnen en boosters van gasnetbeheerders moeten worden toegevoegd aan categorie 4b als de ACM het kader niet beperkt en categorie 4b behoudt.

  • 256. ESNL meent dat het prioriteringskader ook rekening zou moeten houden met andere aantoonbare systeemdiensten van flexibele assets, zoals het vergroten van leveringszekerheid.

  • 257. Tot slot geeft Energie Board Provincie Utrecht aan dat het kader ook van toepassing moet zijn op kleinverbruik. Daarnaast stelt ze voor om een ‘omgekeerd prioriteringskader’ te introduceren of om toe te staan dat provincies en gemeenten dit samen met de regionale netbeheerders ontwikkelen om grootverbruikers gecontroleerd af te kunnen schakelen zodat fysieke congestie wordt voorkomen.

  • 258. Bouwend Nederland stelt voor een andere volgorde dan FCFS aan te houden in categorie 3.

  • 259. Tilburg University stelt dat in het ontwerpbesluit voor iedere categorie is uitgelegd waarom prioriteit evenredig is en vanuit welke wettelijke verplichtingen deze categorieën naar voren komen. Tilburg University stelt dat het kader en de motivering voor de categorieën in kwestie goed zijn uitgewerkt en toegepast vanuit het oogpunt van non-discriminatie. Ze stelt wel dat de volgorde tussen de 4 categorieën moet beter gemotiveerd worden

Reactie ACM

  • 260. De ACM maakt uit een beperkt aantal zienswijzen op dat afwijken van FCFS niet of slechts zeer beperkt nodig zou zijn. De ACM deelt dat standpunt niet. Congestieproblemen gecombineerd met de toepassing van FCFS zorgen ervoor dat partijen die een groot algemeen belang vertegenwoordigen langer op nettoegang wachten of zelfs geen nettoegang krijgen. Hierdoor heeft de maatschappij dubbel last van congestie. Om te voorkomen dat congestie in de weg staat aan het behalen van belangrijke maatschappelijke doelen is het volgens de ACM nodig dat netbeheerders onder strikte voorwaarden afwijken van FCFS. Die voorwaarden geeft de ACM in het onderhavige besluit.

  • 261. Uit het overgrote deel van zienswijzen blijkt dat de meeste partijen achter het idee staan om af te wijken van FCFS en transportverzoeken van bepaalde partijen prioriteit te geven waardoor zij eerder toegang krijgen tot het elektriciteitsnet. Partijen verschillen van mening over de omvang van het prioriteringskader en welke partijen prioriteit zouden moeten krijgen.

Samenvatting: aanpassingen prioriteringskader naar aanleiding van zienswijzen

  • 262. De ACM heeft naar aanleiding van alle zienswijzen op de categorieën en functies in het prioriteringskader het kader in het definitieve besluit gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit. De ACM wijst voor een uitgebreide toelichting over de stappen die de ACM hierbij heeft gezet naar paragraaf 3.1. De ACM heeft bij het aanpassen van het prioriteringskader ten opzichte van het ontwerpbesluit als uitgangspunt genomen dat zij zo strikt mogelijk aansluit bij de gronden die de Europese energierechtelijke kaders geven om een verschil in behandeling tussen partijen bij nettoegang te rechtvaardigen (zie randnummers 17 tot en met 22). Daarnaast meent de ACM dat het voor een effectief prioriteringskader in tijden van transportschaarste belangrijk is dat het aantal categorieën en functies beperkt is. Het aantal partijen dat een groot algemeen belang dient is naar haar aard namelijk ook beperkt. Verder benadrukt de ACM dat zij het belangrijk vindt om een scherp afgebakend prioriteringskader vast te stellen waaruit duidelijk blijkt of en hoe een partij in aanmerking komt voor prioriteit. Waar de ACM deze afbakening niet (goed) kan maken, kiest zij er in het definitieve besluit voor om partijen of functies niet op te nemen in het prioriteringskader.

  • 263. Zoals volgt uit de analyse en toelichting in paragraaf 3.1 is het prioriteringskader in het definitieve besluit gewijzigd aan de hand van de in punt (i) en (ii) genoemde stappen in randnummers 23 tot en met 83. De ACM heeft naar aanleiding van de zienswijzen de categorieën 2 tot en met 4 en bijbehorende functies uit het prioriteringskader in het ontwerpbesluit (opnieuw) getoetst aan deze stappen. Tevens heeft de ACM alle functies waar in de verschillende zienswijzen om wordt verzocht om toe te voegen aan het prioriteringskader getoetst aan deze stappen.

  • 264. In het definitieve prioriteringskader kunnen noodhulpdiensten zoals ambulance, centrale posten, brandweer en defensie; penitentiaire inrichtingen; waterveiligheid; ziekenhuizen; woonbehoefte; waterbeheer en onderwijs prioriteit krijgen. Deze functies stonden al in het ontwerpbesluit en blijven behouden in onderhavig besluit. Daarnaast breidt de ACM op basis van de Europese energierecht kaders, zoals toegelicht in paragraaf 3.1, het prioriteringskader uit met meldkamers, de krijgsmacht, nationale veiligheidsdiensten, de rechtspraak, andere vormen van gezondheidszorg naast ziekenhuizen, warmtevoorziening en gasnetten.

  • 265. Op basis van het Europese energierechtelijke kaders schrapt de ACM afvalbeheer, openbaar vervoer en de gelijkstelling uit het prioriteringskader in het definitieve besluit., Vanuit het Europese energierechtelijke kader is er geen grondslag om voorrang te geven aan deze partijen binnen het non-discriminatiebeginsel. De ACM verwijst hiervoor naar paragraaf 3.1.

  • 266. Op basis van de Europese energierechtelijke kaders is er geen grondslag is om voorrang te geven aan partijen op het gebied van voedselbehoefte, zoals supermarkten, landbouwers en winkels in brood en banket; datacenters en de telecomsector; innovatieve bedrijven; vlucht- en vliegtuigafhandeling; verkeersinfrastructuur, zoals bruggen, tunnels, wegcamera’s, matrixborden, verkeerscentrales en openbare verlichting; kinderopvang; sportaccommodaties; infrastructuur voor waterstof; systeemdiensten met flexibiliteitscontracten; bouwplaatsen; de transportsector en laadinfrastructuur. De ACM neemt deze functies dus niet op in het definitieve prioriteringskader. Deze uitkomst staat los van de vraag of deze partijen een publieke of maatschappelijke functie vervullen. Dat een deel van deze partijen wel zijn opgenomen in bijvoorbeeld de NIS2- en/of CER-richtlijn, onderstreept dat deze partijen een maatschappelijke functie hebben, maar rechtvaardigt volgens de ACM nog geen verschil in behandeling op basis van het non-discriminatiebeginsel binnen het energierecht. De NIS2- en CER-richtlijnen staan namelijk los van het energierecht en bieden derhalve onvoldoende juridische basis voor een eventueel onderscheid (zie ook paragraaf 3.1 en randnummers 289-291).

  • 267. Hoewel beargumenteerd kan worden dat partijen actief in de OV- en afvalsector die verduurzamen bijdragen aan het milieu en klimaat, neemt de ACM deze partijen niet op in het prioriteringskader (zie ook paragraaf 4.1.3). Of en in welke mate deze partijen bijdragen aan deze doelstelling valt namelijk niet duidelijk vast te stellen. Dit geldt ook voor verduurzamende partijen in de transportsector en voor laadinfrastructuur. Daarnaast geldt dat een groot aantal sectoren en partijen wettelijk verplicht zijn te verduurzamen. Dit is daarmee geen onderscheidend criterium. De ACM merkt voor de volledigheid op dat partijen die afhankelijk zijn van laadinfrastructuur, zoals openbaar vervoer, transport of afvalbedrijven, mogelijk wel overweg kunnen met CBC’s en alternatieve transportrechten, waarmee zij gebruik kunnen maken van beschikbare netcapaciteit op dalmomenten.

Reactie op specifieke zienswijzen

  • 268. Tilburg University, Bouwend Nederland, Vewin en de Unie van Waterschappen gaan in hun zienswijzen in op de volgorde die de ACM tussen categorieën hanteert in het prioriteringskader. De ACM zou volgens hen geen FCFS moeten hanteren binnen de categorieën en dit moeten wijzigen, dan wel de keuze voor FCFS beter moeten motiveren. De ACM blijft in het onderhavige besluit uitgaan van prioriteit op volgorde van categorieën: dus eerst congestie-verzachters, daarna veiligheid en vervolgens basisbehoeften. De ACM meent dat voorrang voor congestie-verzachters voordelig is voor alle partijen die wachten op transportcapaciteit. Het is daarom dus logisch dat zij in categorie 1 staan. Voor wat betreft het onderscheid tussen categorie 2 en categorie 3 meent de ACM dat het verdedigbaar is dat functies die evident tot doel hebben om bij te dragen aan de (nationale) veiligheid voorrang krijgen op basisbehoeften. Daarbij hebben de functies (basisbehoeften) in categorie 3 meer betrekking op individuele in plaats van collectieve behoeften (in categorie 2). Binnen de categorieën in het onderhavige besluit blijft FCFS gelden. De ACM besluit hiertoe omdat FCFS een eenvoudige en non-discriminatoire manier is voor het verdelen van transportcapaciteit. Aanvullende prioriteringsregels binnen categorieën zouden het opstellen en toepassen van prioriteringskader onnodig complex maken. Daarnaast ziet de ACM ook geen objectieve aanknopingspunten op basis waarvan zij dergelijke regels op een werkbare manier zou kunnen stellen. Partijen dragen dit ook niet aan in hun zienswijzen.

  • 269. Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep en NVZ stellen dat ziekenhuizen niet geplaatst zouden moeten worden in categorie 3, omdat het functioneren van ambulancediensten uit categorie 2 nauw samenhangt met de beschikbaarheid van ziekenhuizen. Zoals blijkt uit het gewijzigde prioriteringskader zoals toegelicht in paragraaf 3.1 komt de ACM tegemoet aan deze zienswijze. De ACM deelt het standpunt dat ambulancevoorzieningen en ziekenhuizen aan elkaar gekoppeld zijn. Voorts wijzigt de ACM de afbakening van de functie ‘gezondheidszorg’ van ziekenhuizen naar alle vormen van acute gezondheidszorg die een crisisplan hebben. De ACM verwijst voor haar onderbouwing hierbij naar randnummers 116-119. Vanwege het acute karakter van deze vormen van gezondheidzorg, in combinatie met de samenhang tussen ambulancevoorzieningen en ziekenhuizen, is de functie ‘acute gezondheidszorg’ opgenomen onder categorie 2 in onderhavig besluit.

  • 270. Voor wat betreft de verwijzingen die Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep en Schiphol maken naar het BHG, GOTORK, de Regeling inzake tariefstructuren en de uitzonderingen bij de toepassing van congestiemanagement als bedoeld in artikel 9.43 van de Netcode, verwijst de ACM naar paragraaf 3.1.

  • 271. Ten aanzien van de zienswijzen van ProRail, NS, I&W, VDVN, AIM en KNV over dat het prioriteringskader dient te worden uitgebreid met vormen van openbaar vervoer en ten aanzien van de zienswijzen van RAI Vereniging, BOVAG, TLN, Evofenedex, gemeente Tilburg, Energie-Nederland, Eneco, TotalEnergies, FastNed en gemeente Nijmegen over dat het prioriteringskader dient te worden uitgebreid met vormen van mobiliteit en laadinfrastructuur verwijst de ACM naar paragraaf 3.1 en randnummers 265-267. Een expliciete juridische basis om deze partijen binnen het non-discriminatiebeginsel anders te behandelen ontbreekt. Dat geldt ook voor innovatie bedrijven en onderzoek. De ACM gaat derhalve ook niet mee in de zienswijzen van Metropoolregio Eindhoven, Brainport, Mosa Meat en gemeente Maastricht, CAN en Stichting Investa.

  • 272. Het kader dat de ACM in het onderhavige besluit hanteert en in paragraaf 3.1 is uitgewerkt biedt ook geen ruimte biedt om sportvoorzieningen op te nemen, zoals gemeente Overbetuwe en gemeente Gorinchem verzoeken. Dit geldt ook voor kinderopvang waar de G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Delft om verzoeken.

  • 273. Ten aanzien van de zienswijzen van Vereniging Universiteiten van Nederland, G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Tilburg, gemeente Delft en gemeente Leiden, over dat het prioriteringskader dient te worden uitgebreid met hbo en wo, verwijst de ACM naar paragraaf 3.1. De ACM neemt hbo en wo-instellingen niet op in het kader, omdat zij niet vallen onder de leer- en kwalificatieplicht. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat zij het prioriteringskader heeft uitgebreid met mbo, vanwege de wettelijke startkwalificatie die hiermee samenhangt. MBO Amersfoort en Vakopleiding Techniek/Vereniging Technische Bedrijfstakscholen wijzen in hun zienswijzen terecht op dit punt.

  • 274. Ten aanzien van de ingebrachte punten over de (afbakening van en benodigde bewijsstukken bij) woonbehoefte namens gemeente Bergen op Zoom, VNG, Actiz, gemeente Nijmegen, G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Tilburg, Bouwend Nederland, NEPROM, Rialto, gemeente Delft en gemeente Leiden, verwijst de ACM naar paragraaf 3.1. Specifiek ten aanzien van het aansluiten bij de Woningbouwimpuls in het ontwerpbesluit, merkt de ACM op dat zij daarmee heeft beoogd om de maatschappelijk meest relevante vormen van woningbouw voorrang te geven. De ACM stelt naar aanleiding van de ingediende zienswijzen echter vast dit een onvoldoende objectieve grond vormt om binnen de functie woonbehoefte een afbakening te maken. De ACM wijst er daarbij op dat het Wetsvoorstel Regie versterking volkshuisvesting inmiddels is aangeboden aan de Tweede Kamer, waaruit ook eisen ten aanzien van betaalbare woningen volgen. De ACM verwacht dat woningbouwprojecten die worden gerealiseerd voldoen aan deze vereisten. De ACM kiest er daarom voor om in het definitieve besluit geen specifieke eisen te stellen aan de minimaal te realiseren woningen of woonvormen om in aanmerking te komen voor prioriteit.

  • 275. Voor wat betreft de opmerkingen van gemeente Bergen op Zoom, de VNG, Actiz, gemeente Nijmegen, G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Tilburg ten aanzien van het gebruik van SBI-codes merkt de ACM op dat zij in het definitieve besluit het gebruik van SBI-codes voor de functie woonbehoefte schrapt. Zoals blijkt uit de ingediende zienswijzen staan partijen die voorzien in woonbehoefte onder uiteenlopende SBI-codes geregistreerd. Tegelijkertijd staan er ook veel partijen geregistreerd onder diezelfde SBI-codes die niet voorzien in woonbehoefte. De koppeling van SBI-codes bij woonbehoefte is naar het inzien van de ACM daarom niet zinvol. Zoals opgemerkt in paragraaf 3.1, kadert de ACM de categorie woningbehoefte in via de door het bevoegde gezag verleende vergunning voor de woningbouwprojecten.

  • 276. Voor zover gemeente Nijmegen, IPO, Bouwend Nederland en NEPROM ingaan op de koppeling met een commerciële functie met een woningbouwproject, merkt de ACM op dat het niet aan haar is om af te bakenen welke verhouding tussen een dergelijke functie en een woonproject (on)toelaatbaar is. De ACM neemt daarom in het definitieve besluit als voorwaarden op dat het moet gaan om een ondergeschikte en kleinschalige andere functie dan de woonfunctie en dat gemotiveerd, met behulp van bewijsstukken, wordt aangetoond dat een woonproject niet kan doorgaan zonder de koppeling met die andere kleinschalige functie.

  • 277. Voor zover NEPROM en gemeente Leiden vragen naar ruimte voor laadpalen bij woningbouwprojecten merkt de ACM op dat grootverbruikersaansluitingen voor laadpalen niet vallen onder de functie woonbehoefte. Laadpalen zijn namelijk geen onderdeel van de functie woonbehoefte zoals omschreven in het juridisch kader in paragraaf 3.1.

  • 278. Met betrekking tot de vraag en opmerking van de gemeente Leiden over de ‘schuifpuzzel’ waar zij mee te maken heeft om de woningbouwopgave te realiseren, merkt de ACM op dat het oplossen of beantwoorden van dit probleem, buiten de reikwijdte van onderhavig besluit valt.

  • 279. De ACM is het oneens met het standpunt van NBNL dat woningbouw niet in het prioriteringskader hoeft te worden opgenomen. Prioriteit voor woningbouw past binnen de wettelijke kaders zoals uitgewerkt in paragraaf 3.1. Daarom neemt de ACM woningbouw op in het onderhavige besluit. Dat netbeheerders kleinverbruikersaansluitingen in de praktijk meenemen binnen autonome groei prognoses, staat los van de vraag of woningbouw opgenomen dient te worden in het kader. Onderhavig besluit ziet niet op de wijze waarop netbeheerders berekenen hoeveel transportcapaciteit er beschikbaar is. Onderhavig besluit ziet op de volgorde van het toekennen van transportcapaciteit aan partijen die daarom verzoeken. De ACM wijzigt het prioriteringskader in onderhavig besluit dus niet naar aanleiding van de zienswijze van NBNL op dit punt.

  • 280. Ten aanzien van de ingebrachte zienswijzen door G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Leiden, Eneco, Energie-Nederland, Bouwend Nederland, Gasunie, Platform Groengas, NBNL, NVDE en Ennatuurlijk over warmtevoorziening en gasnetten verwijst de ACM naar paragraaf 3.1. Hieruit volgt dat de functies ‘warmtevoorziening’ en ‘gasnetteinn’ zijn toegevoegd aan het prioriteringskader, met het oog op het borgen van de warmte- en gaslevering voor woningbouw en de overige functies uit categorie 2 en 3 uit het prioriteringskader. Het prioriteringskader geeft dus geen mogelijkheid voor prioriteit waar het gaat om verduurzamingsmaatregelen voor gas- en warmtenetten. Groen gas boosters vallen onder gasnetten indien zij onderdeel zij van het gasnet. In tegenstelling tot het verzoek in de zienswijze van Gasunie, neemt de ACM waterstofnetten niet op in het onderhavige kader. Waterstofnetten vallen niet binnen het kader uit paragraaf 3.1. Gasnetten zijn namelijk geen waterstofnetten.

  • 281. Voor wat betreft de zienswijze van het Rijksvastgoedbedrijf over de functies van politie, defensie, gevangeniswezen in het kader en het ontbreken van de rechtspraak merkt de ACM op dat zij het prioriteringskader heeft aangepast. De ACM verwijst voor een onderbouwing bij deze wijziging naar paragraaf 3.1. In reactie op het punt dat de DV&O en het Opleidingsinstituut DJI ondersteunde diensten van DJI zouden zijn en daarom ook in de categorie 2 zouden moeten vallen, merkt de ACM op dat zij de DV&O als ondersteunende dienst heeft opgenomen bij het gevangeniswezen. De DV&O verzorgt namelijk het vervoer van gevangen naar gerechtsgebouwen en ziekenhuizen. De ACM meent dat dit vervoer nodig is voor het goed functioneren van het gevangeniswezen en de rechtspraak.141 Het vervoer raakt daarmee aan het borgen van de nationale veiligheid (zie ook paragraaf 3.1). Op basis van de zienswijze van het Rijksvastgoedbedrijf kan de ACM niet vaststellen of dit geldt voor het opleidingsinstituut DJI. Het Rijksvastgoedbedrijf motiveert niet waarom het gevangeniswezen niet (goed) zou functioneren zonder het opleidingsinstituut DJI. De ACM kan daarnaast niet plaatsen waarom de aangebonden opleidingen niet op een andere locatie gevolgd zouden kunnen worden. Het opleidingsinstituut biedt namelijk opleidingen en trainingen aan “op verschillende locaties, verspreid door het land, incompany bij de klant of op een andere gewenste locatie.”142 De ACM neemt het opleidingsinstituut DJI derhalve niet op als ondersteunende dienst bij het gevangeniswezen.

  • 282. Voor wat betreft het punt van Gasunie dat projecten met een MIEK-status missen in het prioriteringskader merkt de ACM op dat de het MIEK betrekking heeft op de uitbreidingen van de netinfrastructuur en niet op de verdeling van de nog beschikbare transportcapaciteit. Vooraf is niet strak omlijnd wat MIEK projecten zijn. Overheden kunnen dit zelf bepalen. Via de MIEK-status van projecten krijgen de daaraan gekoppelde uitbreidingsinvesteringen door netbeheerders een hogere prioriteit. Het MIEK heeft geen betrekking op transportverzoeken van individuele partijen. Daarmee is het MIEK niet bruikbaar in het onderhavige kader. De MIEK systematiek past daarnaast niet binnen het kader zoals uiteengezet in paragraaf 3.1. Dat projecten een MIEK-status hebben is derhalve niet leidend voor het onderhavige besluit.

  • 283. Voor zover VEMW in haar zienswijze opmerkt dat de ACM ook SBI 42.22 (leggen van elektriciteits-en telecommunicatiekabels) dient toe te voegen, merkt de ACM op dat zij hiertoe geen aanleiding ziet. Er is geen juridische grondslag om telecomnetwerken op te nemen in het onderhavige besluit (zie paragraaf 3.1). Het punt van VEMW over elektriciteitsnetten kan de ACM niet goed plaatsen. De ACM merkt op dat netkoppelingen van RNB’s met het net van TenneT prioriteit krijgen indien dat nodig is om partijen uit het prioriteringskader toe te laten tot het net.

  • 284. Voor wat betreft verzoek van G4 en gemeente Amersfoort en gemeente Delft om veiligheid te verbreden met verkeersinfrastructuur, zoals bruggen, tunnels, wegcamera’s, matrixborden, verkeerscentrales en openbare verlichting met de ACM het volgende op. Hoewel deze functies bijdragen aan veiligheid, schaart de ACM deze niet onder de begripsinvulling van ‘veiligheid’, zoals is uitgewerkt in randnummer 266. Bovendien constateert de ACM dat de voorgestelde functies zodanig breed zij en niet goed zijn af te bakenen, dat dit niet past onder het uitgangspunt van een duidelijk en scherp afgebakend prioriteringskader.

  • 285. Voor zover gemeente Tilburg, IPO en NBNL opmerkingen maken over de functies ‘gelijkstelling’ in categorie 2 en 3 van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit, merkt de ACM op dat zij deze functies schrapt in het onderhavige besluit. Zoals volgt uit paragraaf 3.1 past ‘gelijkstelling’ niet onder het gehanteerde kader.

  • 286. Voor wat betreft de zorgen van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, Waternet en de Unie van Waterschappen de afbakening van de functie ‘waterveiligheid’ niet alle wettelijke taken van de waterschappen afdekken merkt de ACM het volgende op. De ACM is het ermee eens dat de wettelijke taakafbakening te nauw is afgebakend in het ontwerpbesluit. Zoals de ACM heeft toegelicht in randnummer 113, verbreedt de ACM deze wettelijke taakafbakening in onderhavig besluit. Als gevolg hiervan wijzigt de ACM ter verduidelijking ook de begrippen die zij hiertoe hanteert in het prioriteringskader. Zij spreekt van ‘waterbeheer’ waar het de wettelijke taken van de waterschappen betreft in categorie 2 van het prioriteringskader en van ‘openbare drinkwatervoorziening’ waar het de wettelijke taken van de drinkwaterbedrijven betreft in categorie 3 van het prioriteringskader.

  • 287. Applied Medical, VEMW, Microsoft en DDA wijzen er in hun zienwijzen op dat het prioriteringskader geen rekening houdt met keteneffecten, zoals bijvoorbeeld de medische hulpmiddelen die benodigd zijn voor ziekenhuizen en het gebruik van data- en clouddiensten door scholen, ziekenhuizen en woningen. In de eerste plaats wijst de ACM erop dat het kader zoals uitgewerkt in paragraaf 3.1 geen basis biedt om keteneffecten mee te nemen. In de Verordening Gasleveringszekerheid is daar bijvoorbeeld ook niet voor gekozen. Daarnaast wijst de ACM er op dat er in de praktijk samenhang is tussen allerlei verschillende sectoren. Het betrekken van keteneffecten binnen het prioriteringskader zou leiden tot een zeer breed en daarmee ineffectief kader. Het inkaderen van keteneffecten is in de praktijk daarnaast onwerkbaar. Het is bijvoorbeeld niet goed mogelijk om keteneffecten alleen mee te nemen indien zij nodig zijn voor partijen binnen het prioriteringskader. De keten werkt namelijk niet alleen voor deze partijen. Om tot een strak afgebakend, effectief en werkbaar kader te komen neemt de ACM keteneffecten dus niet mee.

  • 288. Voor zover NLDigital, KPN, VodafoneZiggo, DDA, Microsoft en VEMW verzoeken om telecomdiensten, datacenters en digitale infrastructuur in het prioriteringskader op te nemen verwijst zij ook naar de wettelijke kaders in paragraaf 3.1. Uit deze kaders blijkt dat er geen basis is om voornoemde diensten op te nemen in het prioriteringskader.

  • 289. NLDigital, KPN, VodafoneZiggo, DDA, Microsoft, VEMW en de Unie van Waterschappen verwijzen daarnaast naar de NIS2-richtlijn en de CER-richtlijn. De NIS2-richtlijn heeft als doel om een hoog gemeenschappelijk niveau van cyberbeveiliging te bereiken. De NIS2-richtlijn richt zich specifiek op het identificeren, beheren en voorkomen van cyberdreiging, risico’s en incidenten ten aanzien van netwerk- en informatiesystemen van kritieke maatschappelijke en economische activiteiten. Daartoe bevat de NIS2-richtlijn een lijst van zeer kritieke sectoren (bijlage 1 bij de NIS2-richtlijn) en ander kritieke sectoren (bijlage 2 bij de NIS2-richtlijn). De CER-richtlijn heeft als doel om de algemene weerbaarheid van kritieke entiteiten, kritieke infrastructuur en essentiële diensten tegen incidenten te vergroten. De CER-richtlijn bevat een lijst van dergelijke kritieke entiteiten, sectoren en essentiële diensten (bijlage bij de CER-richtlijn). In het kader van de CER-richtlijn heeft de Europese Commissie daarnaast een niet-uitputtende lijst van essentiële diensten vastgesteld.143

  • 290. De NIS2- en CER-richtlijnen bevatten dus maatregelen om het functioneren en continueren van de bestaande kritieke maatschappelijke en economische activiteiten te borgen in het geval van algemene incidenten en cyberincidenten. De NIS2- en CER-richtlijnen zijn niet geschreven met het oog op het energierecht en bevatten geen maatregelen op het gebied van de energievoorzienings- en leveringszekerheid voor afnemers op het net. Dit is expliciet voorzien via aanvullende sectorspecifieke wetgeving zoals de Verordening Gasleveringszekerheid (zie artikel 5, tweede lid, onderdeel b, CER-richtlijn en randnummer 30 van de preambule van de Verordening Gasleveringszekerheid). De NIS2- en CER-richtlijnen zijn daarmee niet relevant bij het maken van toelaatbaar onderscheid op basis van het non-discriminatiebeginsel binnen het energierecht. Verder wijst de ACM erop dat de NIS2- en CER-richtlijnen geen rechtstreekse werking hebben. Daarvoor moeten ze eerst door de wetgever worden omgezet in nationaal recht. De Verordening Gasleveringszekerheid werkt direct door in het nationale recht. Voor de eerste afbakening van partijen die een groot algemeen belang dienen haakt de ACM aan bij de Verordening Gasleveringszekerheid en niet bij de lijsten van de NIS2- en CER-richtlijnen. Voor de uitleg van de categorieën en de partijen die binnen deze categorieën vallen heeft de ACM waar mogelijk aangehaakt bij de zeer kritieke sectoren, andere kritieke sectoren, kritieke entiteiten, kritieke infrastructuur en essentiële diensten zoals bedoeld in de NIS2- en CER-richtlijnen.

  • 291. In lijn met voorgaande gaat de ACM ook voorbij aan het punt van DDA over de status van colocatie-datacenters van >50 MW. Voor zover de ACM begrijpt, doelt de DDA daarmee op de wijziging van het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen.144 Dit besluit hangt onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen. Via deze wet heeft de Nederlandse wetgever onder meer Richtlijn (EU) 2016/1148 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie) geïmplementeerd. Dit is de NIS-richtlijn. Vergelijkbaar met de NIS2-richtlijn acht de ACM de NIS-richtlijn niet relevant voor het onderhavige besluit. De NIS-richtlijn bevat namelijk geen maatregelen op het gebied van de energievoorzienings- en leveringszekerheid van afnemers op het net en zijn dus niet relevant bij het maken van non-discriminatoir onderscheid binnen het energierecht.

  • 292. Voor wat betreft de verwijzing van KPN en VodafoneZiggo naar de Telecommunicatiewet merkt de ACM op dat de daaruit volgende wettelijke integriteits- en veiligheidsvereisten niet relevant zijn voor het onderhavige besluit. Deze eisen borgen de veiligheid en integriteit van de bestaande telecommunicatie-infrastructuur en hebben geen betrekking op het beschermen van de voorzienings- en leveringszekerheid van afnemers aangesloten op het net. De vereisten zijn daarmee niet relevant bij het maken van non-discriminatoir onderscheid binnen het energierecht.

  • 293. Voor wat betreft de verwijzingen die door Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep en FNLI worden gemaakt naar artikelen 11 en 12 van het IVESCR merkt de ACM op dat het onderhavige besluit geen afbreuk doet aan het borgen door de staat van deze normen. Verder zijn de rechten die via deze bepalingen worden geregeld zodanig breed geformuleerd dat ze onvoldoende concreet zijn om rechtstreeks toe te passen.145 De ACM merkt voor de volledigheid op dat vormen van gezondheidszorg wel zijn opgenomen in het prioriteringskader op andere gronden (zie paragraaf 3.1). Voor wat betreft voedselbehoefte als primaire levensbehoefte, waar zowel FNLI, LTO, Stadlander, Mosa Meat en gemeente Maastricht als CAN op wijzen in hun zienswijzen, merkt de ACM op dat – hoewel begrijpelijke standpunten – ‘voedselbehoefte’ niet te scharen is onder het kader dat de ACM hanteert (zoals uiteengezet in paragraaf 3.1).

  • 294. Ten aanzien van de opmerking van ESNL over systeemdiensten met flexibiliteitscontracten merkt de ACM op dat deze in aanmerking kunnen komen voor prioriteit indien zij kwalificeren als congestie-verzachter (zie paragraaf 4.1.1).

  • 295. Voor wat de opmerking van Bouwend Nederland over bouwplaatsen benadrukt de ACM dat bouwplaatsen alleen prioriteit kunnen krijgen als een prioriteringsverzoek wordt gedaan (en toegekend) door een partij die valt binnen het prioriteringskader, omdat de benodigde bouwplaats of bouwaansluiting benodigd is voor het realiseren van die partij. De ACM neemt bouwplaatsen niet als aparte functie of categorie op in het kader.

  • 296. In reactie op de vraag van Energyboard Utrecht merkt de ACM op dat het prioriteringskader geen onderscheid maakt tussen prioriteit voor klein- of grootverbruikersaansluitingen. Hoewel de functies het prioriteringskader naar verwachting veelal grootverbruikers zijn, kan een functie in het prioriteringskader met een kleinverbruik aansluiting (bijvoorbeeld een apotheek die onderdeel uitmaakt van acute zorg) ook geprioriteerd worden.

  • 297. Ten aanzien van de vraag van VEMW hoe GDS-en zich verhouden tot het prioriteringskader, merkt de ACM op dat een GDS op zichzelf niet als voorrangscategorie is opgenomen. Een GDS heeft een aansluiting op het openbare net. Indien een GDS-beheerder meent dat zijn net voorziet in een functie uit het prioriteringskader en voldoet aan de gestelde eisen, is het aan hem om dit te onderbouwen aan de hand van de relevante bewijsstukken (zie paragraaf 3.2).

  • 298. Ten aanzien van het verzoek van Energyboard Utrecht om een regeling waarmee grootverbruikers gecontroleerd afgeschakeld kunnen worden bij fysieke congestie, merkt de ACM op dat dit buiten de reikwijdte van onderhavig besluit valt. Voor de volledigheid wijst de ACM wel op artikel 22 van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit op basis waarvan onder meer een afschakelregeling bestaat voor (dreigende) storingen.

Conclusie

  • 299. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM past de functies die onder categorieën 2 en 3 prioriteit kunnen krijgen aan. De ACM verwijst voor het definitieve prioriteringskader en de toelichting daarbij naar Tabel 2 en Tabel 3 van Bijlage 22 bij de Netcode en paragraaf 6.1 van de toelichting bij het definitieve besluit.

4.1.3 Categorie 4: verduurzaming

Samenvatting zienswijzen

  • 300. NBNL stelt voor om categorie 4a te schrappen, omdat dit buiten de reikwijdte van het besluit zou vallen. NBNL geeft verder aan dat categorie 4b het kader te ver oprekt, omdat verduurzaming voor midden, kleine en grote bedrijven relevant is. De huidige formulering zorgt voor een grote, onevenredig zware administratieve last voor netbeheerders. Ze stelt daarom voor om, als het behouden blijft, deze categorie enkel op te nemen voor aanvragers die verzoeken om capaciteit op het hoogspanningsnet en die bovenwettelijk verduurzamen.

  • 301. Net als NBNL, geeft NVDE over categorie 4a aan dat prioritering voor invoeders en op basis van techniekkeuzes, niet in dit kader moeten vallen. NVDE volgt het argument van de ACM niet dat de netbelasting van wind lager is. Dat hangt volgens hen af van de specifieke projectsituatie en mogelijke combinaties met bijvoorbeeld opslag. Als er gestuurd zou worden op netbelasting dan moet er worden gekeken naar netbelastingprofiel, maar daar kan van tevoren echter alleen een inschatting van worden gegeven. Ook vindt NVDE het complex om projecten te vergelijken op te verwachten netprofiel. Het techniekneutraal opnemen van invoeding in het prioriteringskader is volgens hen erg ingewikkeld en brengt onevenredig veel beoordelingswerk met zich mee.

  • 302. IPO vraagt zich af of categorie 4b moet worden opgenomen in het prioriteringskader zolang er geen objectieve afwegingscriteria bestaan. Met de huidige formulering zien zij bij toepassing een risico van willekeur en strijd met het non-discriminatiebeginsel. Ze merkt op dat het niet verstandig lijkt om bij categorie 4b alleen uit te gaan van bindende afspraken over verduurzaming met de overheid als er tegelijk ook sprake is van (publiekrechtelijke) vergunningsplichten en/of ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor overheidstoestemmingen nodig zijn. In die gevallen zou als randvoorwaarde moeten gelden dat de vergunning daadwerkelijk kan worden verleend of dat de ruimtelijke ontwikkeling ook daadwerkelijk kan worden gerealiseerd op basis van het omgevingsrecht. Indien de afspraken ‘concreet en afdwingbaar’ moeten zijn zien zij ook moeilijkheden. Bijvoorbeeld bij stikstofreductie is vaak pas volledige duidelijkheid over de reductie wanneer sprake is van een onherroepelijke aangepaste of ingetrokken vergunning.

  • 303. Nobian ziet meerwaarde in categorie 4b. Het tijdig realiseren van voldoende transportcapaciteit is voorwaardelijk van de doelstellingen in de maatwerkafspraken en daartoe kan het prioriteringskader een positieve bijdrage leveren.

  • 304. Gemeente Dordrecht/Smart Delta Drechtsteden is ook positief over de ruimte die wordt geboden met het prioriteringskader. Ze meent wel dat het lokale schaalniveau onder categorie 4b verduidelijkt moet worden, zodat ook samenwerkingsverbanden in energie-coöperaties en groepsaanvragen die concrete, expliciete en bindende afspraken hebben met de overheid, voorrang kunnen krijgen.

  • 305. Gemeente Middelburg e.a. menen dat de aanvragen in categorie 4b van het prioriteringskader zo groot zijn, dat zij de mogelijkheden voor het MKB en maatschappelijke organisaties op onacceptabele wijze belemmeren. Zij verzoeken daarom om de gevolgen van het prioriteringskader door te rekenen voordat het wordt vastgesteld en de claim van bedrijven uit categorie 4b te kwantificeren. Gemeente Middelburg e.a. dringen erop aan om MKB en maatschappelijke organisaties met een aansluiting kleiner dan 1MW op te nemen in het prioriteringskader.

  • 306. Port of Amsterdam, Port of Rotterdam en SDR vinden het positief dat categorie 4b is opgenomen in het prioriteringskader, maar zij menen dat in het kader ruimte ontbreekt om rekening te houden met gebiedseigen omstandigheden, zoals energyhubs, flexibiliteit of conversie in havengebieden en industriële clusters. Ook vragen ze hoe het kader zich verhoudt tot de CES’en en doorwerking in (P)MIEK’s, bijvoorbeeld voor wat betreft de aanleg van walstroom voor zeeschepen. Verder geven zij aan dat in deze categorie gewezen lijkt te worden op bedrijven die maatwerkafspraken hebben of nog zullen maken met het Rijk, maar dat deze maatwerkafspraken momenteel niet allemaal dezelfde basis en vertrekpunt hebben. Zij pleiten er daarom voor om ook expliciet ruimte te bieden aan bedrijven die niet binnen de maatwerkafspraken passen of deze afspraken niet nodig hebben voor grootschalige verduurzaming, maar die wel willen of moeten verduurzamen.

  • 307. Shell stelt voor om een vijfde categorie op te nemen voor klein- en middenschalige verduurzamende afname en productietransportverzoeken en grootschalige verduurzamende afname en productietransportverzoeken die niet additioneel zijn ten opzichte van reeds verplichte verduurzamingseisen. Zij vindt het logisch om die verzoeken te bevoordelen ten opzichte van niet-verduurzamende verzoeken.

  • 308. VEMOBIN doet de suggestie om geclusterde aansluit- transportverzoeken te prioriteren als de optelsom van de emissiereducties niet bovenwettelijk is, maar wel significante klimaat-, milieu en/of gezondheidswinst oplevert.

  • 309. De G4 en gemeente Amersfoort doen de suggestie om in categorie 4b een verdere prioritering aan te brengen door partijen die het net efficiënter benutten hoger op de wachtrij te plaatsen. Deze prikkel kan ervoor zorgen dat meer capaciteit beschikbaar komt voor het hele systeem.

  • 310. Microsoft meent dat partijen die bijdragen aan verduurzaming en een duurzame energiemix voorrang moeten krijgen.

  • 311. NVDE stelt dat partijen die aantoonbaar bijdragen aan de energietransitie voorrang moeten krijgen en dat de energietransitie faciliteren een basisbehoefte is en daarom moet verduurzaming gelijk worden gesteld met basisbehoeften. Hoewel NVDE pleit voor een beperkt kader (zie paragraaf 4.1.2), merkt ze op dat categorie 4b op dit moment een voordeel geeft aan de top 20 bedrijven die maatwerkafspraken maken en dat gaat in tegen het non-discriminatiebeginsel. Ze pleit voor een formulering die recht doet aan een gelijk speelveld voor verduurzaming. NVDE stelt dat projecten die aantoonbaar bijdragen aan de energietransitie, bijvoorbeeld aan de warmte-, mobiliteits- of industrietransitie voorrang zouden moeten krijgen. Zij kunnen dit aantonen door inzicht te geven in hoeveel CO2 en/of NOx wordt bespaard met hun plannen. Een andere mogelijkheid is volgens NVDE om voorrang te geven aan projecten die een invulling zijn van industrie-, laad-, en warmtevisies uit de Cluster Energiestrategieën, de Nationale Agenda Laadinfrastructuur of de Transitievisie Warmte. Verder merkt NVDE over categorie 4b op dat deze oplossingsrichting eraan voorbij gaat dat volledig duurzame bedrijven ook, mogelijk zelfs efficiënter, kunnen bijdragen aan de verduurzaming van Nederland, ook als zij geen fossiel verleden hebben.

  • 312. FNLI vraagt zich af of het rechtvaardig is dat kleinere industrieën en ondernemers die verduurzamen buitenspel worden gezet. Naar haar mening valt op deze manier een groot deel van de Nederlandse industrie, die niet binnen de vijf energieclusters is gesitueerd, buiten spel. Zij vraagt daarom extra aandacht voor met name de industrie die valt binnen cluster 6. Ook deze bedrijven zijn volop aan het verduurzamen.

  • 313. Mosa Meat en gemeente Maastricht en CAN zijn kritisch op de afbakening van categorie 4b, omdat dit volgens hen een oneerlijk voordeel biedt voor bestaande spelers en dit is in strijd met non-discriminatie. Fastned deelt een vergelijkbaar standpunt, waarbij ze aangeeft dat alleen vervuilende bedrijven voorrang krijgen. Fastned stelt voor om ruimte te geven aan nieuwe innovatieve bedrijven die grootschalig bijdragen aan de verduurzaming van Nederland. FastNed merkt verder op dat de ACM inconsistent is in haar verwijzing naar ‘verduurzaming’ in de codetekst en toelichting bij het besluit.

  • 314. VNO-NCW vraagt zich af of het rechtvaardig is om alleen de bedrijven die grootschalig, bovenwettelijk en middels afspraken met de overheid verduurzamen, te prioriteren. Zij wil weten hoe het mogelijk blijft om als ondernemer buiten deze categorie ook toe te werken naar een volledig geëlektrificeerd bedrijfsproces, aangezien een onderneming zonder transportindicatie geen externe financiering of subsidie kan krijgen.

  • 315. De Unie van Waterschappen meent dat categorie 4b niet alleen om afdwingbare en bovenwettelijke afspraken zou moeten gaan. Gemeente Tilburg wijst er ook op dat de eis van grootschalige en bovenwettelijke verduurzaming niet gelijk loopt met de praktijk op lokaal niveau, waarin Green Deals een stimulerend karakter hebben. G4 en gemeente Amersfoort stellen ook voor om wettelijke verduurzamingen volgens nationaal en lokaal beleid, zoals zero-emissie zones en aardgasvrije wijken, prioriteit te geven. Het is namelijk onwenselijk dat partijen die aan verduurzaming van hun activiteiten werken uiteindelijk alsnog buiten de boot vallen omdat hun verduurzamingsinzet in het kader niet wordt erkend.

  • 316. Gemeente Nijmegen stelt voor om bedrijven die bijdragen aan de circulaire economie toe te voegen aan categorie 4. G4 en gemeente Amersfoort stellen voor om luchtkwaliteit toe te voegen aan categorie 4.

  • 317. Energie-Nederland is kritisch op de inrichting van categorie 4a, waarbij uit wordt gegaan van efficiënt netgebruik. Zij stelt onder meer dat de wijze waarop de ACM cablepooling heeft toegepast als voorrang voor efficiënt netgedrag twijfelachtig is. Ook vraagt ze wat dit betekent wanneer bijvoorbeeld een zonnepark wordt gecombineerd met opslag en of combinaties verbruik en opwek voorrang krijgen. E-NL geeft aan dat de definities van verduurzaming en efficiënt netgebruik in categorie 4a twijfelachtig zijn en moeten worden heroverwogen. Het is volgens haar goed denkbaar dat een partij die minder efficiënt gebruik maakt van het net een grotere bijdrage levert aan lage totale kosten en betrouwbaarheid van het elektriciteitsvoorzieningssysteem als geheel. Bovendien hebben alle partijen recht op transport en is de congestieproblematiek niet door minder efficiënte partijen veroorzaakt, maar komt dit door achterblijven investeringen in netverzwaring. Ook is de keuze om wind voorrang te geven boven zon is volgens hen niet altijd evident, bijvoorbeeld als in de toekomst de kosten voor zon dalen en zonneparken zonder subsidies gerealiseerd kunnen worden.

  • 318. Holland Solar is kritisch op het prioriteringskader. Als categorie 4a behouden blijft dan moet duurzame opwek voorrang krijgen ten opzichte van fossiele opwek. De redenering dat wind voorrang krijgt op zon omdat de netbelasting van wind lager is, vindt ze achterhaald aangezien de netbelasting afhangt van specifieke projectsituaties en mogelijke combinaties met opslag en aangezien de invoedingspieken er met verplichte congestieproducten (CBC en redispatch) uit worden gehaald.

  • 319. Tilburg University en Fastned gaan in op de plek die verduurzaming heeft gekregen binnen het prioriteringskader. Fastned en NVDE vinden dat verduurzaming gelijk moet worden gesteld met basisbehoeften. Tilburg University stelt dat nader moet worden onderbouwd waarom verduurzaming als laatste komt. Ook de volgorde binnen categorie 4a vindt zij discutabel. De onderbouwing bij de stelling dat wind aantrekkelijker zou zijn dan zon, reflecteert volgens haar niet het volledige spectrum aan overwegingen omdat bijvoorbeeld ook rekening gehouden moet worden met kosten, een gezonde energiemix, ruimte en (de noodzaak van) lokale oplossingen en mogelijkheden tot het overbruggen van dag- en seizoenscyclussen.

  • 320. VEMOBIN verzoekt de ACM te verduidelijken en te concretiseren wat wordt bedoeld met bovenwettelijke stikstofreductie en bovenwettelijke verduurzaming. Om welk percentage CO2- of stikstofreductie gaat het bijvoorbeeld. Ook vraagt ze hoe de categorie verduurzaming zich verhoudt tot afspraken rondom stikstof- en emissiereductie en andere stoffen, zoals VOS en ZZS’en.

  • 321. De Unie van Waterschappen geeft aan dat het belangrijk is om van te voren een standaardmethode vast te stellen waaruit volgt hoe moet worden aangetoond dat een partij bijdraagt aan verduurzaming en op welk detailniveau deze informatie moet worden verstrekt.

  • 322. VNG vindt het onduidelijk wat wordt bedoeld met grootschalig en verzoekt om dit te verduidelijken voor lokaal, regionaal en landelijk niveau. G4 en gemeente Amersfoort en Bouwend Nederland vinden de categorie op dit moment ook te vaag en onvolledig. G4 en gemeente Amersfoort stellen dat het noodzakelijk is dat de ACM een lijst met criteria opstelt om vast te stellen welk type afspraken onder ‘verduurzaming’ vallen. Ook uit de zienswijzen van Energie-Nederland en Eneco blijkt dat het in ieder geval onduidelijk is wanneer wordt voldaan aan het criterium ‘grootschaligheid’. Energie Nederland vraagt zich ook af of voldoende duidelijk is wat duurzaam is en hoe het naast zon en wind bijvoorbeeld zit met kernenergie, CCS, waterstof, biomassa en groen gestookte gascentrales. Verder geeft ook NBNL aan dat het onduidelijk onder welke voorwaarden een aanvrager uit categorie 4b zich kan onderscheiden, wat tot gevolg kan hebben dat een niet overzienbare grote groep aanvragers op grond van deze categorie een aanvraag zal indienen.

  • 323. Tilburg University geeft aan dat het onderscheid tussen wettelijke en bovenwettelijke, grootschalige verduurzaming (categorie 4b), waarbij alleen afnemers die bovenwettelijk verduurzamen in aanmerking komen voor prioritering, redelijk is vanuit een evenredigheidsoogpunt. Wel houdt dit volgens hen in dat verduidelijkt moet worden waar de grens ligt tussen wettelijk en bovenwettelijk en hoe dit criterium geïnterpreteerd moet worden zodat het duidelijk is voor de verzoekers van capaciteit die hier een beroep op doen.

  • 324. Port of Amsterdam, Port of Rotterdam en SDR merken ook op dat de formulering van categorie 4b leidt tot vragen, mogelijk onterechte verwachtingen en daardoor kans op ongewenste consequenties. Het begrip ‘bovenwettelijk’ moet verduidelijkt worden, aangezien hiervan meerdere interpretaties mogelijk zijn (bijvoorbeeld op het gebied van emissie-levels en timing maar bijvoorbeeld ook ten opzichte van welke wetgeving en ten opzichte van welk ijkjaar).

Reactie ACM

  • 325. Zoals de ACM heeft toegelicht in paragrafen 3.1 en 4.1.3 bestaat er een expliciete grondslag om prioriteit toe te kennen aan partijen die bijdragen en klimaat en milieu. Om die reden heeft de ACM de categorie verduurzaming in het concept prioriteringskader opgenomen. De ACM komt op basis van de zienswijzen echter tot de conclusie dat dat deze categorie onvoldoende duidelijk is uitgewerkt in het ontwerpbesluit. Zoals opgemerkt in paragraaf 3.1 lukt het de ACM niet om de fundamentele vragen die partijen stellen op korte termijn te beantwoorden. Dit vraagt om uitgebreid nader onderzoek. De ACM schrapt categorie 4a en 4b derhalve uit het definitieve prioriteringskader. Bij de evaluatie zal de ACM de categorie heroverwegen (zie ook paragraaf 4.3).

  • 326. Uit de zienswijzen volgt dat er meerdere twijfels zijn over voorrang voor duurzame producenten en de uitwerking van de volgorde van voorrang binnen deze categorie (categorie 4a). De ACM schrapt deze categorie, omdat er veel kritiek is op de volgorde van voorrang binnen deze categorie. Zonder een dergelijke volgorde heeft de categorie weinig waarde, omdat in de praktijk nagenoeg alle producenten in de wachtrij voor transportcapaciteit duurzame producenten zijn. Verder wijst de ACM erop dat de cable pooling regeling uitgebreid wordt in het wetsvoorstel voor de Energiewet.146 Omdat de regeling ook van toepassing wordt op bestaande aansluitingen, voegt het weinig toe om cable pooling voorrang te geven. Dit kunnen partijen ook achteraf regelen. De ACM ziet daarom op dit moment weinig meerwaarde in categorie 4a, terwijl die categorie wel voor onduidelijkheid zorgt bij partijen.

  • 327. Daarnaast leidt de ACM uit de zienswijzen af dat categorie 4b (verduurzaming afnemers) onvoldoende is afgebakend. Zo verzoeken meerdere partijen de ACM om nader te concretiseren wat ‘grootschalig’, ‘bovenwettelijk’, ‘verduurzaming’ is en wanneer sprake is ‘concrete bindende afspraken met de (de)centrale overheid’. Ook komen zienswijzen er op neer dat partijen de ACM verzoeken om te concretiseren hoeveel stikstof of CO2-uitstoot een partij moet verminderen om onder categorie 4b te vallen en dat dit moet worden uitgewerkt voor lokaal, regionaal of landelijk niveau. Verschillende partijen wijzen er bovendien op dat de afbakening uit het ontwerpbesluit leidt tot onduidelijkheid en een (risico op) willekeurig onderscheid in het voordeel van grote niet-duurzame bedrijven.

  • 328. De ACM begrijpt de door partijen gestelde vragen en geuite zorgen over de afbakening van categorie 4b (verduurzaming afnemers). Zoals toegelicht in het ontwerpbesluit en herhaald in paragrafen 3.1 en 4.1.2 is er een Europeesrechtelijke basis om partijen die bijdragen aan verduurzaming te prioriteren ten opzichte van andere partijen. Er is dus ruimte om partijen die verduurzamen voorrang te geven. Dit kan bijdragen aan het versnellen van de energietransitie. De ACM vindt het belangrijk dat zij met onderhavig besluit een duidelijk, effectief en voor netbeheerders goed toepasbaar prioriteringskader vaststelt. De ACM meent dat de in de zienswijzen gestelde vragen en geuite zorgen zorgvuldig onderzocht moeten worden om tot een duidelijke afbakening van categorie 4b ‘verduurzaming afnemers’ te komen. Zoals opgemerkt lukt het de ACM niet om dit onderzoek op korte termijn uit te voeren om tegemoet te komen aan de zorgen van partijen en de gestelde vragen te beantwoorden. De ACM schrapt deze categorie daarom in het definitieve besluit. Zij zal de zorgen en vragen van partijen de komende periode nader onderzoeken en bij de evaluatie van de codewijziging heroverwegen of zij de categorie ‘verduurzaming afnemers’ alsnog op kan nemen prioriteringskader (zie ook paragraaf 4.3).

Conclusie

  • 329. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM schrapt categorie 4a en 4b uit het prioriteringskader en past het prioriteringskader in Bijlage 22 bij de Netcode in het definitieve besluit aan.

4.1.4 Ruimte voor lokale afweging of noodgevallen

Samenvatting zienswijzen

  • 330. G4 en gemeente Amersfoort merken op dat er grote verschillen zijn tussen gebieden in Nederland. Zij verzoeken de ACM om een clausule op te nemen die het mogelijk maakt een decentraal afwegingskader te hanteren. Het leidende principe voor het instellen van een decentraal kader zou dan zijn dat dit alleen kan indien alle betrokken decentrale overheden unaniem in het desbetreffende congestiegebied instemmen om af te wijken van het landelijke kader. Wanneer het één gemeente betreft kan het decentrale kader vastgesteld worden door de lokale gemeenteraad. Betreft het meerdere gemeenten, dan is het noodzakelijk te leren van samenwerkingsstructuren, zoals de RES of pMIEK.

  • 331. Gemeente Delft stelt dat het ontwerpbesluit, door de prioritering uitsluitend bij de netbeheerder neer te leggen, niet reflecteert dat de gemeente als lokale volksvertegenwoordiging bij uitstek de partij is die een oordeel kan vellen over het maatschappelijk of algemeen belang. Gemeente Delft dringt er op aan om de afweging van maatschappelijke belangen te laten bij gemeenten. Ze stelt voor dat gemeente ruimte krijgt om te bepalen wat van algemeen belang is, binnen de geschetste hoofdlijnen van het prioriteringskader.

  • 332. Tilburg University stelt dat het van cruciaal belang dat lokale factoren een rol spelen bij het maken van afwegingen en de inpassing van het energiesysteem in het lokale ruimtelijk beleid. Het niet afwegen van lokale partijen en systeembelangen wringt met de toekomstvisie op het energiesysteem. Daarnaast is er een groot verschil in lokale congestie binnen bepaalde gebieden, dus lokale oplossingen en systemen zijn daarbij belangrijk.

  • 333. IPO verwacht dat er incidentele gevallen zullen optreden van een initiatiefnemer die niet binnen het kader valt, maar toch door overheden eensgezind zal worden gezien als van groot maatschappelijk belang. Het ontwerpbesluit biedt geen mogelijkheid om een dergelijke uitzondering voorrang te geven. IPO pleit daarom voor een noodgevallen-optie.

  • 334. De gemeente Tilburg merkt op dat op lokaal niveau maatschappelijk zeer waardevolle functies geen aandacht krijgen. Ruimte voor lokale afwegingsruimte is wenselijk, waarbij het belangrijk is dat gemeenten een duidelijke stem hebben en kunnen toetsen op basis van de eigen beleidskaders.

Reactie ACM

  • 335. De ACM leidt uit de zienswijzen van G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Delft en gemeente Tilburg af dat zij ervoor pleiten dat het prioriteringskader ruimte zou moeten bieden voor lokaal maatwerk. Dit zijn 7 van de in totaal 342 gemeenten in Nederland. Andere indieners van zienswijzen hebben hier niet voor gepleit. De ACM begrijpt dat er een wens tot lokaal maatwerk bestaat bij decentrale overheden, maar kan niet meegaan in dit verzoek. De ACM introduceert in het definitieve besluit daarom geen ruimte voor lokaal maatwerk. Daarbij wijst de ACM er voor de volledigheid op dat overheden via bijvoorbeeld omgevingsplannen en vergunningstrajecten lokaal kunnen sturen. Dat heeft ook impact op het prioriteringskader, omdat alleen partijen die hun activiteiten daadwerkelijk gaan vestigen prioriteit kunnen krijgen (zie paragrafen 3.1 en 3.2). Het kader gaat niet voorbij aan de bestaande bevoegdheidsverdeling.

  • 336. Ten eerste benadrukt de ACM dat het vaststellen of goedkeuren van regels over de prioritering van transportverzoeken valt onder de exclusieve bevoegdheid van de ACM.147 De Europeesrechtelijke kaders laten het niet toe dat een (de)centrale overheid hierover (parallel) regels vaststelt. Zij is hiertoe niet bevoegd.

  • 337. Ten tweede dienen netbeheerders non-discriminatoir te handelen.148 Indien een netbeheerder binnen zijn verzorgingsgebied in verschillende provincies of gemeenten afwijkende prioriteringskaders zou moeten hanteren, staat dat op gespannen voet met het non-discriminatiebeginsel. Vergelijkbare partijen worden dan namelijk verschillend behandeld door de netbeheerder. Bovendien leidt het moeten hanteren van verschillende prioriteringskaders door een netbeheerder tot een onnodig complex en in de praktijk onuitvoerbaar systeem voor het effectief behandelen van prioriteringsverzoeken.

  • 338. De ACM neemt geen noodgevallen-optie in het kader. Hoewel begrijpelijk, leidt het toevoegen van noodgevallen-optie ertoe dat op voorhand niet duidelijk is welke partijen prioriteit kunnen krijgen, terwijl dat juist wordt beoogd met onderhavig prioriteringskader. De Verordening Gasleveringszekerheid biedt hier ook geen basis voor. Verder creëert een dergelijke optie een risico op discriminatie en misbruik van het prioriteringskader. Via de noodgevallen-optie kunnen overheden netbeheerders namelijk verplichten om partijen prioriteit te geven zonder dat vooraf vastgesteld is of dit juridisch past en terecht is. Bovendien heeft een de optie impact op de uitvoerbaarheid van het kader, omdat netbeheerders en overheden in overleg moeten of een geval kwalificeert als noodgeval.

  • 339. Tot slot benadrukt de ACM dat zij voornemens is om bij de evaluatie van het kader na te gaan of in het prioriteringskader categorieën, functies of partijen missen (zie ook paragraaf 4.3). Indien daartoe concreet aanleiding bestaat zal de ACM het prioriteringskader hier op aanpassen.

Conclusie

  • 340. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

4.1.5 Gebruik van SBI-codes

Samenvatting zienswijzen

  • 341. Gezondheidscentrum BoZ, gemeente Bergen op Zoom en Huisartsencoöperatie West-Brabant merken op dat in veel gevallen meerdere ondernemers en/of partijen zich vestigen op een adres met een gezamenlijke hoofdaansluiting. In deze gevallen kan het lastig zijn om te bepalen wie de aanvrager is en op basis van welke SBI-code prioriteit wordt aangevraagd. Wanneer een huisarts zich vestigt in een ziekenhuis kan hij met prioriteit aanspraak maken op zijn netaansluiting, maar hij kan dit niet als hij ervoor kiest om zich te vestigen in een gezondheidscentrum.

  • 342. Rialto geeft aan de meerwaarde van SBI-codes niet in te zien en vindt dat zij niet doorslaggevend moeten zijn. Volgens Rialto moeten, met name bij complexe gebiedsontwikkelingen, meerdere partijen een transportverzoek kunnen doen. Het belang van het project moet dan leidend zijn en niet de SBI-code van de aanvrager. Hierbij noemt Rialto dat een partij toch al moet aantonen dat de activiteiten aansluiten op van overheidswege uitgevaardigd beleid of regelgeving, zoals omgevingsplannen. Rialto geeft in overweging om de functies zoals opgenomen in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning of een combinatie daarvan doorslaggevend te laten zijn voor de vraag of de functie binnen een categorie van het prioriteringskader valt.

  • 343. DDA geeft aan dat de diensten die datacenters leveren pas vanaf 2025 een eigen SBI-code krijgen en hun hoofdactiviteiten bij de KvK kunnen aanmelden. Ook hebben datacenters vaak meerdere SBI-codes en is het proces om deze codes te wijzigen langzaam. Daarom is het gebruik van SBI-codes zoals beschreven in het ontwerpbesluit, niet passend voor datacenters.

  • 344. De Unie van Waterschappen geeft aan dat waterschappen meerdere SBI-codes hebben die relevant zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken. Zij staan ingeschreven op een meer algemene SBI-code die niet als zodanig in het kader genoemd wordt. Gelet op de peildatum van 1 maart 2023 zou een aanpassing van de SBI-code geen verschil maken. De Unie van Waterschappen verzoekt de ACM daarom om dit punt tenminste voor de waterschappen aan te passen.

  • 345. De G4 en gemeente Amersfoort wijzen erop dat aan het gebruik van SBI-codes haken en ogen zitten. In het ontwerpbesluit wordt voor bestaande aanvragers uitgegaan van de SBI-code die de aanvrager had vóór maart 2023, maar voor nieuw opgerichte aanvragers kan dat niet terwijl aanvragers ook legitiem van SBI-code kunnen wisselen.

  • 346. Mosa Meat en gemeente Maastricht en CANS geven aan dat er op dit moment nog geen SBI-code bestaat voor de bedrijfstak kweekvlees. Zij zijn van mening dat SBI-codes niet werken voor de categorisatie van nieuwe bedrijven en dat SBI-codes daarom niet leidend moeten zijn voor de categorie basisbehoeften om voorrang te krijgen.

  • 347. De gemeente Delft merkt op dat partijen niet altijd in de juiste SBI-code zijn ingedeeld door administratieve fouten of achterstanden. Strikte hantering van het kader kan daarom leiden tot een bureaucratisch proces met ongewenste uitkomst.

  • 348. NEPROM merkt op dat er geen SBI-codes zijn gekoppeld aan de categorie ‘congestie-verzachter’.

  • 349. Tot slot vindt NBNL dat SBI-codes een objectief instrument kunnen zijn, maar dat ze ook foutgevoelig zijn en dat bedrijven een grote invloed hebben op de beschikking ervan. Het is daarom belangrijk dat er aandacht is voor het risico van misbruik van SBI-codes. Daar moeten gevolgen aan worden verbonden (net als aan het indienen van frauduleuze stukken, zie ook paragraaf 4.2.3, randnummer 425).

Reactie ACM

  • 350. De ACM leidt uit de zienswijzen af dat een aantal partijen kritisch is op het gebruik van SBI-codes bij de toepassing van het prioriteringskader. De ACM ziet geen aanleiding om af te stappen van het gebruik van SBI-codes. Zoals uiteengezet in het ontwerpbesluit, is het gebruik van SBI-codes een eerste indicatie van of de (bedrijfs)activiteiten van een partij binnen categorie 2 of 3 van het kader vallen. Aangezien een geschikter alternatief op dit moment niet voorhanden is, meent de ACM dat het gebruik van SBI-codes voor de meeste functies in het prioriteringskader de meest objectieve manier is om de eerste selectie te maken of partijen binnen het prioriteringskader vallen.

  • 351. Het voorstel van Rialto om mogelijk te maken dat meerdere partijen een transportverzoek kunnen indienen waarbij het belang van de projectontwikkeling leidend is en niet de SBI-code, volgt de ACM niet. De ACM is van mening dat dit een onvoldoende objectieve manier is om vast te stellen of een partij binnen het kader valt en dat dit mogelijk oneigenlijk gebruik van het kader in de hand werkt.

  • 352. Met betrekking tot de zorg van partijen dat het in de praktijk kan voorkomen dat meerdere partijen zich vestigen achter een gezamenlijke hoofdaansluiting, merkt de ACM het volgende op. Uit de systematiek van artikel 23 van de E-wet volgt dat iedere afnemer, als te onderscheiden WOZ-object, een eigen aansluiting heeft. Waar het voorkomt dat zich meerdere afnemers achter één gezamenlijke hoofdaansluiting bevinden, zal de partij die het prioriteringsverzoek indient, de partij moeten zijn die voldoet aan de in het prioriteringskader gestelde voorwaarden. Hiervoor zullen de partijen die een aansluiting delen, afspraken moeten maken. De ACM ziet op dit moment onvoldoende mogelijkheid en reden om te onderzoeken hoe het risico ondervangen kan worden dat een partij die zich achter een gedeelde aansluiting bevindt ten onrechte geen, of juist ook prioriteit krijgt. Mocht na inwerkingtreding van onderhavig besluit blijken dat deze situatie regelmatig voorkomt, dan kan de ACM bij de evaluatie onderzoeken of er waarborgen in het prioriteringskader kunnen worden ingebouwd om deze situatie te ondervangen.

  • 353. Voor wat betreft de opmerkingen dat SBI-codes voor de productie van kweekvlees en diensten die datacenters leveren nog niet bestaan, wijst de ACM erop dat deze functies niet worden opgenomen in het definitieve besluit (zie ook paragraaf 3.1 en 4.1.2). De ACM is daarom van mening dat dit geen problemen oplevert voor de toepassing van het prioriteringskader.

  • 354. Dat er geen SBI-code bestaat voor de categorie congestie-verzachters, zoals door NEPROM wordt opgemerkt, staat niet in de weg aan een effectieve toepassing van het kader. De netbeheerder is namelijk verantwoordelijk om te berekenen of een aanvrager met zijn transportprofiel in een congestiegebied daadwerkelijk als congestie-verzachter kwalificeert (zie ook paragraaf 4.1.1). Een SBI-code is niet van toegevoegde waarde voor de beoordeling of een partij in aanmerking komt als congestie-verzachter.

  • 355. De ACM volgt de opmerking van de Unie van Waterschappen dat de SBI-codes die de ACM in het ontwerpbesluit heeft gekoppeld aan de taken van de waterschappen niet overeenkomen met de algemenere SBI-codes waarmee hun activiteiten staan ingeschreven bij de KvK. Zoals de ACM heeft toegelicht in paragraaf 3.1 en paragraaf 4.1.2 wijzigt de ACM het prioriteringskader in het definitieve besluit zodanig dat de taken van waterschappen niet langer zijn verdeeld over categorie 2 en 3 maar in zijn geheel worden geschaard in categorie 2 onder de functie ‘waterbeheer’. Deze wijziging brengt met zich mee dat de ACM ook de SBI-code voor de taken van de waterschappen, voor zover dit volgt uit artikel 1 van de Waterschapswet, wijzigt in SBI 84.11 en 84.12.

  • 356. Met betrekking tot de opmerkingen van partijen dat niet enkel uit moet worden gegaan van de eerste SBI-code in een KvK-uittreksel, aangezien een aanvrager soms meerdere SBI-codes heeft merkt de ACM het volgende op. In het ontwerpbesluit heeft de ACM er expliciet voor gekozen om enkel uit te gaan van de eerste SBI-code van een aanvrager, om aan te sluiten bij de praktijk van de KvK en misbruik van SBI-codes zoveel mogelijk te voorkomen. In het ontwerpbesluit heeft de ACM daarom ook voorzien in een mogelijkheid voor partijen om bij het indienen van hun prioriteringsverzoek, met verifieerbare bewijsstukken, alsnog aan te tonen dat een belangrijk deel van hun bedrijfsactiviteiten overeenkomen met een SBI-code die wel binnen het kader valt. Naar aanleiding van de zienwijzen komt de ACM echter tot de conclusie dat dit voorstel niet bijdraagt aan een efficiënt prioriteringsproces. Uit de zienswijzen volgt namelijk dat er partijen zijn die met hun bedrijfsactiviteiten binnen het kader vallen, maar die deze activiteiten niet als eerste SBI-code geregistreerd hebben. In die gevallen zouden netbeheerders, naast de reeds vereiste bewijsstukken, ook moeten toetsen of de bedrijfsactiviteiten van die partijen al dan niet onder een andere SBI-code vallen. Dit brengt voor zowel aanvragers als netbeheerders onnodige administratieve lasten met zich mee.

  • 357. In het definitieve besluit hanteert de ACM daarom niet langer de voorwaarde dat enkel wordt uitgegaan van de eerst vermeldde SBI-code in het KvK handelsregister. Dit betekent dat als een partij met meerdere SBI-codes geregistreerd staat en één van deze SBI-codes overeenkomt met een van de functies in het prioriteringskader, die partij in aanmerking komt voor prioritering, mits ook aan de andere voorwaarden wordt voldaan. In het definitieve besluit vervalt dus de mogelijkheid voor partijen om bij hun prioriteringsaanvraag met bewijsstukken aan te tonen dat (een belangrijk deel van) hun bedrijfsactiviteiten overeenkomen met een (andere) SBI-code die wel in het kader valt. De ACM benadrukt verder dat, zoals ook vermeld in het ontwerpbesluit (randnummer 87), het de verantwoordelijkheid is van de partij die om prioriteit verzoekt om met de juiste SBI-code ingeschreven te staan in het handelsregister van de KvK. In het geval de netbeheerder een prioriteringsverzoek afwijst omdat de verzoekende partij niet met een SBI-code uit het prioriteringskader geregistreerd staat, dan is het aan deze partij om zijn SBI-code te wijzigen en een nieuw prioriteringsverzoek in te dienen (zie paragraaf 3.2 voor het volledige prioriteringsproces en alle benodigde bewijsstukken).

  • 358. Vanwege voorgaande wijziging houdt de ACM in het definitieve besluit niet langer vast aan de voorwaarde dat de SBI-code geregistreerd op de vooraf vastgestelde peildatum leidend is (voor bestaande partijen betrof dit 1 maart 2023 en voor partijen die toen nog niet bestonden, betrof dit de dag waarop zij een prioriteringsverzoek hebben ingediend, zie randnummer 93 uit het ontwerpbesluit). Volgens de ACM ondervangt deze aangepast werkwijze ten aanzien van de SBI-codes ook de zorg van partijen over aanvragers die door achterstanden of administratieve fouten niet bij de juiste SBI-code zijn ingedeeld. Hoewel de ACM afstapt van de vooraf vastgestelde peildatum, vindt de ACM het belangrijk dat het KvK-uittreksel dat een partij bij zijn prioriteringsverzoek indient actuele gegevens bevat. De ACM hanteert daarom in het definitieve besluit voor partijen die verplicht een KvK-uittreksel dienen te overleggen, als voorwaarde dat dit uittreksel bij het indienen van een prioriteringsverzoek niet ouder is dan één maand.

  • 359. Tot slot erkent de ACM dat het gebruik van SBI-codes een risico op fraude met zich meebrengt. Dit risico wordt zoveel als mogelijk ondervangen door ook het aanleveren van andere bewijsstukken verplicht te stellen bij een prioriteringsverzoek (zie paragraaf 3.2). De ACM benadrukt dat fraude onder voorwaarden strafbaar is en dat de netbeheerder de met prioriteit toegekende transportcapaciteit kan afnemen indien er sprake is van fraude of onjuist aangeleverde bewijsstukken (zie ook paragraaf 3.2).

Conclusie

  • 360. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM past de SBI-codes voor de waterschappen aan ten opzichte van het ontwerpbesluit. Verder past de ACM de werkwijze met betrekking tot de SBI-codes in het definitieve besluit als volgt aan. Indien een partij met meerdere SBI-codes geregistreerd staat en één van deze SBI-codes overeenkomt met een functie uit het prioriteringskader en zoals genoemd in Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode, dan komt deze partij in aanmerking voor prioriteit. Verder vervalt de mogelijkheid voor partijen, die met een andere dan in het prioriteringskader opgenomen SBI-code geregistreerd staan, om bij hun prioriteringsverzoek met bewijsstukken aan te tonen dat hun bedrijfsactiviteiten overeenkomen met een SBI-code die binnen het kader valt. Tot slot stapt de ACM voor de SBI-codes af van een vooraf vastgestelde peildatum. De ACM stelt wel als voorwaarde dat het te overleggen KvK-uittreksel niet ouder is dan één maand bij het indienen van een prioriteringsverzoek. De ACM heeft deze wijzigingen aangebracht in Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode en in paragraaf 6.2 van de toelichting bij het definitieve besluit.

4.2 Toepassing prioriteringsproces

4.2.1 Rolverdeling ACM, netbeheerders, overheden

Samenvatting zienswijzen

  • 361. NBNL vindt dat de rol die in het ontwerpbesluit voor netbeheerders is voorzien niet past bij hun wettelijke taken en bevoegdheden. NBNL verzoekt om een zuivere rolverdeling van wettelijke taken en bevoegdheden. Ze stelt dat de rol van de netbeheerder nadrukkelijk beperkt dient te zijn tot de toepassing en uitvoering van het priorteringskader, omdat netbeheerders niet kunnen beoordelen of een groot maatschappelijk belang wordt gediend dat prioritering rechtvaardigt. Verder vindt NBNL dat het ontwerpbesluit nog niet voldoet aan de vereisten van objectieve, niet-discriminerende en transparante criteria. Het besluit laat volgens haar teveel zaken over aan de besluitvorming of nadere beoordeling door de netbeheerder (‘kan’, ‘in ieder geval’, ‘indien van toepassing’). Bovendien betreft dit besluitvorming en beoordeling die niet past binnen de wettelijke taken en deskundigheid van de netbeheerder. NBNL vindt dat er in géén geval een rol kan zijn voor de netbeheerder bij het beoordelen of de transportcapaciteit ‘redelijkerwijs noodzakelijk is voor de realisatie van een groot algemeen belang’ (evenredigheidstoets). Zij ziet een voedingsbodem voor geschillen. NBNL doet in haar zienswijze daarom alternatieve voorstellen voor het toetsingsproces om voorrang te krijgen (zie ook randnummer 385).

  • 362. IPO meent dat de netbeheerder de beslissingsbevoegdheid heeft als het gaat om transportverzoeken en niet de overheid. Het oordeel over of een partij voorrang krijgt dient dus zoveel mogelijk bij de netbeheerder te liggen. Wel vindt IPO het belangrijk dat erbij de totstandkoming (of wijziging) van het prioriteringskader een rol voor de overheid is, omdat het gaat om de verdeling van een schaars goed. Na vaststelling van het kader, is de toepassing aan netbeheerders.

  • 363. IPO ondersteunt de inrichting van het proces in het ontwerpbesluit, waarbij de netbeheerder de beoordeling en afhandeling van een prioriteringsverzoek verzorgt. Wel wil ze dat de informatie over verzoeken en de afhandeling daarvan aan decentrale overheden kenbaar gemaakt worden.

  • 364. De gemeente Delft doet een voorstel om het kader als richtlijn te hanteren en vervolgens de gemeenten te laten bepalen wat van algemeen belang is, binnen de hoofdlijnen van het prioriteringskader. Gemeenten moet dan ook worden verplicht om verantwoording af te leggen over inzet en toepassing van het prioriteringskader.

  • 365. [Vertrouwelijk] stelt voor om aan te geven welke (overheids)instantie bevoegd is om in complexe gevallen een besluit te nemen. Wanneer er binnen één categorie meerdere aanvragen liggen is het principieel niet aan de netbeheerder om te bepalen of een ziekenhuis of woonwijk voorrang heeft. [Vertrouwelijk] stelt dat het in alle gevallen belangrijk is dat de netbeheerders uitvoering kunnen geven aan een helder kader en zelf geen maatschappelijke keuzes hoeven te maken. Dit is aan gemeenten of provincies.

  • 366. Gemeente Nijmegen begrijpt dat vanwege de complexe belangenafweging niet is gekozen voor een kader waarbij overheden een rol krijgen, maar ze verzoekt de ACM wel om in het besluit op te nemen dat er minimaal overleg plaatsvindt met betrokken overheidsorgaan over de toepassing van het kader. Belangrijk is dat netbeheerders en overheden elkaar actief informeren en afstemming hebben omdat keuzes gevolgen hebben voor geplande, lokale ontwikkelingen.

  • 367. VNO-NCW wil voorkomen dat een netbeheerder onbedoeld in de positie wordt gebracht waarmee zijn onafhankelijkheid kan worden betwist. Dit gaat ten koste van focus op uitbreiding netcapaciteit. Dit risico bestaat door onduidelijkheid over het kader en intensivering van overleg en in potentie ongelijke behandeling die kan leiden tot juridische conflicten.

  • 368. NVDE stelt dat het niet bij de taak van netbeheerders past om verantwoordelijk te zijn voor het beoordelen van prioriteringsaanvragen. Netbeheerders beschikken niet over de juiste expertise en tijd om deze aanvragen accuraat te beoordelen.

  • 369. Tilburg University stelt dat publieke belangen alleen op een abstract niveau een rol kunnen spelen bij het kaderen van de voorwaarden voor het recht op transport. Ze meent dat de ACM in het ontwerpbesluit de juiste afwegingen heeft gemaakt en dat er geen verdere ruimte geboden hoeft te worden aan (decentrale) overheid om invloed uit te oefenen over deze taken van de ACM.

Reactie ACM

  • 370. Op basis van de zienswijzen van partijen heeft de ACM het prioriteringsproces en de rolverdeling tussen partijen verduidelijkt en aangescherpt. Dit is uitgewerkt in paragraaf 3.2.

  • 371. In reactie op de zienswijze van NBNL wijst de ACM er op dat netbeheerders geen rol hebben in de beoordeling welke partijen maatschappelijk relevant zouden zijn. Dit volgt direct uit het prioriteringskader in het onderhavige besluit. Verder scherpt de ACM het prioriteringsproces in het onderhavige besluit zodanig aan dat er voor de netbeheerder geen zelfstandige beoordelingsruimte is, in lijn met procedure II uit de zienswijze van NBNL. De netbeheerder wordt verplicht om het prioriteringsproces en prioritingskader in het onderhavige besluit toe te passen. In het beoordelingsproces controleert de netbeheerder of het prioriteringsverzoek compleet is en voldoet aan de vormvereisten. De netbeheerder heeft geen ruimte om van het beschreven proces en het prioriteringskader af te wijken. De Netcode is namelijk een algemeen verbindend voorschrift.

  • 372. In reactie op de zienswijze van IPO merkt de ACM op dat overheden actief betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit. Een verdergaande rol zou volgens de ACM in strijd zijn met de exclusieve bevoegdheid van de ACM om regels vast te stellen of goed te keuren over nettoegang. Verder merkt de ACM op dat de netbeheerder vanwege wettelijke geheimhoudingsverplichtingen de afhandeling van prioriteringsverzoeken niet zomaar kenbaar kan maken aan overheden. De ACM meent dat het meer voor de hand ligt dat de aanvragers de relevante overheden hierover zelf informeren.

  • 373. In reactie op de zienswijze van de gemeente Delft merkt de ACM op dat het prioritingskader in het onderhavige besluit geen ruimte laat voor lokaal maatwerk. De ACM verwijst naar paragraaf 4.1.4 voor een verdere reactie op dit punt.

  • 374. In reactie op de zienswijze van [vertrouwelijk] merkt de ACM op dat zij het prioritingsproces in het onderhavige besluit zodanig heeft aangescherpt dat overheden geen rol meer hebben binnen de toepassing van het kader. Zoals opgemerkt in paragraaf 3.2 volgt de prioriteitsvolgorde uit de categorieën. Congestie-verzachters krijgen de hoogste prioriteit, vervolgens veiligheidsfuncties en vervolgens basisvoorzieningen. Binnen de categorieën past de netbeheerder FCFS toe. Welke partijen prioriteit krijgen volgt dus direct uit het prioriteringskader.

  • 375. In reactie op de gemeente Nijmegen merkt de ACM op dat afstemming met overheden niet nodig is op basis van het prioriteringskader in het onderhavige besluit. Zoals hiervoor opgemerkt hebben overheden namelijk geen rol bij de toepassing van het prioriteringskader. Met het oog op de lokale ontwikkelingen ligt het volgens de ACM meer voor de hand ligt dat aanvragers hierover contact opnemen met overheden. Zij hebben hierover namelijk al contact met de overheid en zijn zelf direct betrokken bij de lokale ontwikkelingen. Zoals hiervoor verder ook is opgemerkt past deze rol niet goed bij de netbeheerder, omdat de netbeheerder is gebonden aan wettelijke geheimhoudingsverplichtingen.

  • 376. In reactie op de zienswijze van VNO-NCW merkt de ACM op dat netbeheerders het prioriteringsproces en het prioritingskader in het onderhavige besluit verplicht dienen te volgen. De Netcode is namelijk een algemeen verbindend voorschrift. Netbeheerders hebben geen ruimte om hiervan af te wijken. De onafhankelijkheid van de netbeheerder komt derhalve niet in gevaar. Daarnaast verscherpt en verduidelijkt de ACM het prioriteringskader en de bewijsstukken die nodig zijn voor prioriteit in het definitieve besluit, om de werklast voor netbeheerders en aanvragers te beperken.

  • 377. In reactie op de zienswijze van NVDE merkt de ACM op dat netbeheerders op basis van het onderhavige besluit alleen dienen te toetsen of prioriteringsverzoeken compleet zijn en voldoen aan de vormvereisten op basis van het prioriteringskader. Dit is een beperkte toets die volgens de ACM past bij de rol van netbeheerders en ook uitvoerbaar is. Dit blijkt ook uit het feit dat NBNL een vergelijkbaar beoordelingsproces voorstelt in haar zienswijze (procedure II) die de ACM grotendeels heeft overgenomen in het onderhavige besluit.

  • 378. De ACM kan de zienswijze van Tilburg University goed volgen. Daarom heeft zij overheden ook actief betrokken bij de totstandkoming van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit. Zoals opgemerkt past een verdergaande rol niet bij de Europese onafhankelijkheidseisen van de ACM.

Conclusie

  • 379. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM heeft wijzigingen aangebracht in artikel 7.0a en Tabel 4 bij Bijlage 22 van de Netcode en in paragraaf 6.2 van de toelichting bij het definitieve besluit.

4.2.2 Proces en toepassing prioriteringskader

Samenvatting zienswijzen

Werklast voor netbeheerders

  • 380. NBNL stelt dat de wijze waarop het beoordelingsproces in het ontwerpbesluit is vormgegeven niet werkbaar is voor netbeheerders. Een limitatieve lijst van specifieke stukken ontbreekt. Daardoor kan de netbeheerder niet de volledigheid en juistheid van de stukken beoordelen. Ook zal een dergelijke boordeling altijd subjectieve elementen bevatten, met name waar het gaat om de gevraagde motivering en de evenredigheidstoets. Netbeheerders kunnen een dergelijke toets niet doen omdat zij niet democratisch gelegitimeerd zijn. Verder stelt NBNL dat de benodigde arbeidskracht inclusief kennis en expertise ontbreekt (m.u.v. categorie congestie-verzachters), om de door de ACM voorgestelde toets te doen.

  • 381. Bouwend Nederland wijst op het risico dat netbeheerders overspoeld raken met individuele transportverzoeken. Ook Nobian heeft als zorg dat netbeheerders extra taken krijgen door het prioriteringskader, wat ten koste kan gaan van de aandacht die nodig is voor de uitbreiding van elektriciteitsnetten. Nobian pleit voor een geautomatiseerde beoordeling. IPO heeft een vergelijkbare zorg over de uitvoeringscapaciteit bij netbeheerders. Tegelijkertijd wil zij geen rol voor overheden in het uitvoeringsproces. Wat IPO betreft handelen netbeheerders verzoeken om prioritering zelfstandig af. Tot slot geven G4 en gemeente Amersfoort aan dat netbeheerders additionele mensen en middelen beschikbaar moeten stellen. Netbeheerders hebben volgens hen weinig tijd voor de beoordeling van de aanvragen.

Proces prioritering aanvraag

  • 382. VEMW geeft aan dat het voorgestelde proces logisch lijkt, maar dat het risico op willekeur moet worden voorkomen. E-NL vindt het er in het voorgestelde proces daarentegen op lijken dat de netbeheerder zelf mag beslissen of hij prioritering toepast. Dat lijkt willekeur in de hand te werken.

  • 383. NEPROM vraagt meer duidelijkheid over hoe en wanneer een netbeheerder tot zijn besluit komt en hoe dat wordt gepubliceerd.

  • 384. NBNL stelt dat het onvoldoende duidelijk is welke procedures en data de netbeheerder in acht moet nemen bij het behandelen van prioriteringsverzoeken. Dit moet worden verduidelijkt. NBNL stelt voor om in het codebesluit vast te leggen: ‘datum initiële transportverzoek’, ‘datum prioriteringsaanvraag compleet’ en ‘datum beslissing toekenning’. Het voorstel komt erop neer dat er een datum is waarop een aanvrager een transportverzoek heeft ingediend. Die aanvrager moet verklaren dat alle door hem ingediende stukken compleet zijn. Vanaf dat moment heeft de netbeheerder 10 werkdagen om het verzoek te behandelen. Vervolgens wordt de aanvraag wel/niet toegekend en wordt het verzoek geprioriteerd bij te verdelen transportcapaciteit. Uit de codetekst moet duidelijk volgen dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen zolang deze niet compleet is. Een incomplete aanvraag heeft geen opschortende werking voor het uitgeven van vrijkomende transportcapaciteit. De ‘datum initiële transportverzoek’ blijft gelden voor de betreffende incomplete aanvraag.

  • 385. Verder stelt NBNL in haar zienswijze drie alternatieve procedures voor ten aanzien van het prioriteringsproces. In het eerste voorstel (‘Procedure I’) is de ACM de partij die bevestigt dat een verzoeker om prioritering daadwerkelijk een partij van groot algemeen belang is. Vervolgens geven netbeheerders de betreffende verzoeker prioriteit. NBNL meent dat deze rolverdeling het meest zuiver is en het beste past bij de wettelijke taken, kennis en expertise van de netbeheerders, overheden en de toezichthouder. In het tweede voorstel (‘Procedure II’) wordt in de Netcode neergelegd welke documenten en in welke vorm deze moeten worden aangeleverd door een verzoeker die prioriteit wil bij de netbeheerder. Hierbij is van belang dat alle stukken voor de prioriteringsaanvraag compleet zijn. Aanvrager tekent ervoor dat alle stukken compleet zijn aangeleverd. In dit voorstel heeft de netbeheerder nadrukkelijk geen inhoudelijke toetsing. Ze kijkt dus ook niet naar de inhoudelijk volledigheid en/of juistheid. De netbeheerder controleert na indienen van alle stukken door aanvrager binnen 10 werkdagen of alle stukken volledig zijn ingediend en overeenkomstig de (vorm) vereisten zoals vastgelegd in de Netcode. Indien de aanvraag onvolledig is wordt het verzoek afgewezen en wordt aanvrager geïnformeerd door de netbeheerder. De aanvrager behoudt zijn initiële plek op de wachtlijst zonder geprioriteerd te worden. NBNL meent dat het in deze procedure belangrijk is dat er bij de bewijsstukken een bevestiging is van de daartoe best geplaatste instantie waaruit volgt dat stukken volledig en actueel, en indien relevant, onherroepelijk, zijn. In het derde voorstel van NBNL (‘Procedure III’) toetst de netbeheerder niet alleen of alle bewijsstukken volledig zijn aangeleverd, maar controleert hij ook de betrouwbaarheid van de stukken binnen 10 werkdagen. De netbeheerder gaat dan na of de stukken betrouwbaar overkomen. Aanvullend kan ook nog een beoordeling op inhoudelijke juistheid worden opgenomen. NBNL is geen voorstander van deze procedure, omdat dat niet past bij de rol en expertise van netbeheerders. ook vraagt deze procedure meer werk. De voorkeur van NBNL gaat uit naar Procedure II.

  • 386. Naast voorgaande stelt NBNL dat op het moment van vrijkomen van transportcapaciteit de wachtlijst voor dat moment definitief gerangschikt dient te zijn. Het afronden van prioriteringsaanvragen mag niet in de weg staan aan het toekennen van transportcapaciteit. Ook dient duidelijk te zijn tot wanneer de toepassing van het prioriteringskader duurt. Ook Microsoft verzoekt om te verduidelijken wanneer het prioriteringskader geldt en wanneer FCFS weer geldt. Volgens NBNL zou het prioriteringskader moeten worden toegepast totdat alle netcongestie is verholpen en er geen wachtlijst meer is.

  • 387. NVDE stelt dat het belangrijk is dat er een helder proces is waarin aanvrager verantwoordelijk is voor het aanleveren van de juiste stukken en netbeheerders niet verantwoordelijk zijn van het toetsen op inhoudelijke volledigheid en/of juistheid. Deze verantwoordelijkheid kan liggen bij bevoegd gezag of de ACM. Zij kunnen de aanvraag verifiëren, de netbeheerder is vervolgens verantwoordelijk voor het meenemen van de priorteringsaanvraag in de net-technische planning. Het is wel belangrijk dat de aanvraag objectief te toetsen en te verifiëren is.

  • 388. ESNL leidt uit het voorgestelde prioriteringsproces af dat netbeheerders zonder motivatie kunnen bepalen of zij prioriteren of FCFS toepassen. Zij pleit ervoor dat binnen een gezette termijn na het verzoek een beslismoment wordt ingebouwd waarop de netbeheerder een eerste beoordeling presenteert van de geschiktheid tot prioritering. Wanneer hieruit blijkt dat een verzoeker binnen één van de prioriteringscategorieën kan vallen, zou een verplichting kunnen gelden om het verzoek als zodanig te behandelen. De ACM beoordeelt daarbij of het verzoek evenredig en noodzakelijk is. Dit geeft marktpartijen meer houvast en duidelijkheid over de termijn waarbinnen zij transport of een aansluiting kunnen verwachten.

  • 389. ProRail geeft aan dat in Bijlage 20 bij de Netcode van het ontwerpbesluit niet is vermeld dat de netbeheerder na beoordeling van de door de transportverzoeker overgelegde bewijsstukken eerst toetst of 1) dit verzoek in één van de categorieën uit Tabel 1 valt en 2) de voorrang voor deze partij noodzakelijk en evenredig is en 3) er redelijkerwijs geen alternatieve beschikbare opties zijn, waarna de netbeheerder al dan niet komt tot het toekennen van de gevraagde transportcapaciteit. Een bepaling met deze strekking dient te worden toegevoegd aan Bijlage 20 bij de Netcode.

  • 390. IPO vindt het belangrijk dat wordt vastgesteld dat de netbeheerder geen prioriteringsaanbod doet als de stukken niet tijdig aan de netbeheerder zijn overlegd. Ook moeten er regels over de wijze en termijnen komen voor verzoeken tot aanvullingen en de reactie hierop. Inden er onvoldoende gegevens zijn, mag de netbeheerder de aanvraag afwijzen.

  • 391. Daarnaast geeft IPO aan dat het in het ontwerpbesluit genoemde “behandelen” niet de volgorde van prioriteit bepaalt en daarom moet worden aangepast in “afhandelen”. IPO stelt dat het besluit op de aanvraag binnen de door in de code genoemde termijn openbaar moet worden gemaakt op de in de code genoemde wijze. Tevens moet er een termijn komen voor verzoeken die niet geprioriteerd kunnen worden.

Overig

  • 392. Rialto geeft als overweging mee om een 'voorwaardelijke' prioritering waarbij ten tijde van de aansluiting nogmaals beoordeeld wordt of aan de voorwaarden wordt voldaan. Als daar geen sprake van is, valt het gereserveerde vermogen vrij en komt de aanvraag volgens zijn initiële aanvraag op de reguliere wachtlijst.

  • 393. IPO geeft aan dat afnemers die geprioriteerd zijn en niet tijdig de transportcapaciteit gebruiken, deze capaciteit kwijt moeten raken.

  • 394. Verder willen zowel IPO als VNG een integraal inzicht in de wachtrijen en vermogensvragen van netbeheerders. VNG verzoekt de ACM dit op te nemen in de code, inclusief de wijze waarop dit gedeeld moet worden.

Reactie ACM

  • 395. Op basis van de zienswijzen van partijen heeft de ACM het prioriteringsproces en de rolverdeling tussen partijen verduidelijkt en aangescherpt. Dit is uitgewerkt in paragraaf 3.2.

  • 396. In reactie op de zienswijzen van NBNL, Bouwend Nederland, Nobian, IPO en de G4 en gemeente Amersfoort over de werklast voor netbeheerders, wijst de ACM erop dat de ACM in het onderhavige besluit een limitatieve lijst van bewijsstukken heeft opgenomen die aanvragers moeten opsturen om in aanmerking te komen voor prioriteit (zie randnummers 163-165. Daarnaast wijst de ACM er op dat netbeheerders alleen toetsen of een prioriteringsverzoek compleet is en voldoet aan de vormvereisten van het prioriteringskader. Dit is een beperkte toets die in lijn is met de door NBNL voorgestelde procedure II. De ACM gaat ervan uit dat deze procedure werkbaar en uitvoerbaar is, aangezien netbeheerders deze procedure zelf voorstellen. Tot slot merkt de ACM op dat prioriteren een nieuwe verplichting is voor de netbeheerders. Inherent aan deze nieuwe taak is dat het tot extra werk leidt voor netbeheerders. De ACM heeft de werklast voor netbeheerders in het onderhavige besluit echter zo beperkt als mogelijk gehouden.

  • 397. In reactie op de zienswijzen van VEMW, E-NL, NEPROM, NBNL, NVDE, ESNL, ProRail en IPO over het prioriteringsproces verwijst de ACM naar het aangescherpte prioriteringsproces zoals opgenomen paragraaf 3.2. Dit proces komt volgens de ACM tegemoet aan de zorgen die partijen uiten in hun zienswijzen.

  • 398. In reactie op de zienswijzen van NBNL en Microsoft over de gelding van het prioriteringskader merkt de ACM op dat het onderhavige besluit netbeheerders verplicht om in congestiegebieden het prioriteringskader toe te passen (zie ook paragraaf 4.2.4 en 4.2.5). Indien geen sprake is van een congestiegebied geldt het prioriteringskader niet. Op dat moment is er geen aanleiding voor prioritering, omdat er geen sprake is van schaarse transportcapaciteit. Dat geldt ook vanaf het moment dat netbeheerders een congestiegebied hebben verholpen. Na het beëindigen van het congestiegebied, geldt FCFS weer.

  • 399. Ten aanzien van de voorwaardelijke prioritering, merkt de ACM op dat de spelregels voor prioritering raakvlak hebben met de suggestie van Rialto. Indien de aanvrager aantoont dat hij voldoet aan het prioritingskader, verleent de netbeheerder deze partij prioriteit. Als bij het realiseren of verzwaren van de aansluiting blijkt dat de partij niet voldoet aan het prioriteringskader, bijvoorbeeld omdat de transportcapaciteit niet is aangevraagd voor een ziekenhuis, maar een casino, is sprake van fraude en verleent de netbeheerder de aanvullende transportcapaciteit niet. Indien na toekenning van de met prioriteit toegekende transportcapaciteit wordt geconstateerd dat een partij heeft gefraudeerd, neemt de netbeheerder de met prioriteit toegekende transportcapaciteit af.

  • 400. In reactie op de zienswijze van IPO over partijen die geprioriteerd worden, maar hun capaciteit niet tijdig gebruiken, wijst de ACM op het codewijzigingsbesluit GOTORK.149 Deze codewijziging zorgt er reeds voor dat netbeheerders ongebruikte transportcapaciteit onder voorwaarden kunnen terugnemen.

  • 401. In reactie op de zienswijzen van IPO en VNG over het verschaffen van integraal inzicht in de wachtrijen van netbeheerders, merkt de ACM op zij deze wens goed kan voorstellen, maar dat een dergelijk inzicht zich niet verhoudt met de wettelijke geheimhoudingsverplichtingen van de netbeheerders. Op geaggregeerd niveau kan de netbeheerder wel inzicht geven het aantal geprioriteerde partijen en het aantal partijen in de wachtrij. Het is aan de netbeheerder om deze keuze te maken. Daarbij is van belang dat dit geaggregeerde inzicht niet herleid is tot individuele partijen.

  • 402. Voor wat betreft het punt van IPO over ‘afhandelen’ en ‘behandelen’ merkt de ACM op dat zij in het ontwerpbesluit heeft beoogd dat netbeheerders een aanbod tot het doen van transportcapaciteit niet volledig hoeven af te handelen alvorens zij een volgende partij een dergelijk aanbod doen (zie ook randnummer 38 van de toelichting bij het ontwerpbesluit). Op die manier wordt voorkomen dat de wachtrij voor het toekennen van transportcapaciteit bevriest doordat een transportverzoeker het aanbod van de netbeheerder niet accepteert. De ACM komt mede naar aanleiding van de zienswijze van IPO echter tot de conclusie dat dit onvoldoende duidelijk blijkt uit het ontwerpbesluit. De ACM is het met IPO eens dat het prioriteringsproces moet worden doorlopen om de volgorde van de wachtrij voor transportverzoeken te bepalen. De ACM verduidelijkt in het definitieve besluit dat transportverzoeken en prioriteringsverzoeken twee verschillende verzoeken zijn.

Conclusie

  • 403. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM heeft het prioriteringsproces verduidelijkt, in lijn met het in paragraaf 3.2 beschreven proces. De wijzigingen zijn aangebracht in de toelichting in paragraaf 6.2 van het definitieve besluit en artikelen 7.0a en 7.0b en Tabel 4 van Bijlage 22 bij de Netcode.

  • 404. Voorts heeft de ACM specifiek in artikel 7.0b, eerste lid, van de Netcode in het definitieve besluit verduidelijkt dat deze systematiek die met het definitieve besluit wordt geïntroduceerd, enkel ziet op de volgorde van het toekennen van transportcapaciteit.

4.2.3 Bewijsstukken prioriteringsverzoeken

Samenvatting zienswijzen

Bewijslast bij verzoeker

  • 405. G4 en gemeente Amersfoort, NVDE, Vewin en IPO geven in hun zienswijze aan het eens te zijn met het voorstel van de ACM dat de bewijslast voor het krijgen van voorrang bij een transportverzoek bij de aanvrager ligt. Het is aan de die partij om aan te tonen dat hij in het prioriteringskader valt en om te motiveren waarom zijn voorrang evenredig en noodzakelijk is.

  • 406. NVDE geeft aan dat er een risico is dat er enorme hoeveelheden prioriteringsverzoeken worden ingediend. Daarom moeten er scherpe eisen worden gesteld aan aanvragen. Een optie is om een beslisboom op te stellen waarmee een aanvrager kan zien in welke categorie zijn betreffende aanvraag landt en of deze voldoet aan de gestelde voorwaarden.

  • 407. E-NL meent dat onduidelijk en onmogelijk is voor een partij om te onderbouwen dat voorrang voor hem noodzakelijk en evenredig is.

  • 408. Ook DDA geeft aan te begrijpen dat het aan afnemers is om bewijsstukken te overleggen. Wel wijst zij erop dat datacenters uit veiligheidsoverwegingen niet hun klantgegevens kunnen delen. Het risico op cyberaanvallen wordt dan namelijk groter, bijvoorbeeld wanneer bekend is waar ziekenhuis- of overheidsdata is opgeslagen.

  • 409. Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep is het eens met het voorstel van de ACM dat uit de door partijen overgelegde bewijsstukken moet volgen dat voorrang evenredig is. Zij stelt dat het feit dat een partij is opgenomen in het prioriteringskader geen vrijbrief is voor prioritaire toegang, maar dat per verzoek getoetst moet worden of transport noodzakelijk is.

  • 410. KNV stelt daarentegen dat de voorgestelde werkwijze, waarbij de aanvrager bewijsstukken moet overleggen, een (te) grote administratieve last kan opleveren voor personenvervoersbedrijven. Dit zijn over het algemeen MKB-bedrijven met een zeer beperkte overhead. Zij dienen expertise extern te verkrijgen en daarom is een lichtere toets voor deze bedrijven wenselijk.

Algemene input op benodigde bewijsstukken

  • 411. NBNL verzoekt om per prioriteringscategorie duidelijk te maken op basis van welke stukken en/of handelen een afnemer prioriteit kan krijgen. Dit moet een limitatieve lijst zijn met duidelijk gespecificeerde stukken en precieze beoordelingscriteria. Daarmee wordt voorkomen dat een aanvrager foutieve of irrelevante stukken indient. De voorgestelde teksten voor Bijlage 20 bij de Netcode laten teveel ruimte voor onduidelijkheid, aldus NBNL. Termen zoals ‘indien van toepassing’, ‘kan’ en ‘in ieder geval’ creëren deze onduidelijkheid. Ook is bijvoorbeeld onduidelijk welke vergunningen en toestemmingen de ACM bedoelt in het voorgestelde Bijlage 20 bij de Netcode. NBNL vindt dat dit afbreuk doet aan een objectief, transparant en non-discriminatoir prioriteringskader.

  • 412. G4 en gemeente Amersfoort vragen wie toetst of de opgegeven hoofdfunctie door de aanvrager daadwerkelijk overeenkomst met de SBI-code en of de ACM hier een rol voor haarzelf ziet.

  • 413. De gemeente Bergen op Zoom, Gezondheidscentrum BoZ, en Huisartsencoöperatie West-Brabant adviseren om een uniform aanvraagformulier op te stellen voor de prioritering. Hierbij kan op basis van kernvragen binnen een webformulier in sommige gevallen reeds eenvoudig een resultaat worden toegekend. NEPROM raadt aan modelformulieren te gebruiken zodat er een gestandaardiseerd, eenduidig en helder proces tot stand komt om de aanvragen af te handelen. Tilburg University maakt in haar zienswijze een vergelijkbare opmerking. Zij geeft aan dat het belangrijk is dat afnemers weten hoe zij informatie kunnen aanleveren over bijvoorbeeld hun netbelasting. Afnemers dienen hierbij proactief geholpen te worden. De ACM zou overheden en netbeheerders daarom moeten stimuleren om gebruik te maken van modelformulieren of voorbeeldaanvragen.

Specifieke input op voorgestelde bewijsstukken

  • 414. MBO Amersfoort stelt dat onduidelijk is welke rol de (de)centrale overheid krijgt bij de bevestiging als bewijsstuk, zoals genoemd in Bijlage 20, vierde lid, bij de Netcode van het ontwerpbesluit. De ACM heeft er immers voor gekozen om lokale overheden geen ruimte te geven bij de toepassing van het kader. Verder stelt ze dat Bijlage 20, vierde lid, bij de Netcode van het ontwerpbesluit onvoldoende rechtszekerheid biedt. Het is onduidelijk op welke wijze ‘een bevestiging van het daartoe best geplaatste overheidsorgaan’ kan worden verkregen. Daarnaast is een motivering dat het toekennen van aanvullende transportcapaciteit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de realisatie van een groot algemeen belang zoals opgenomen in Tabel 1 onvoldoende duidelijk. Zonder hieraan tevens beleidsregels ten grondslag te leggen, kan niet worden bepaald wanneer hieraan wordt voldaan. Door onduidelijkheid voor partijen over aan welke eisen zij dienen te voldoen om in aanmerking te komen voor prioritering, kan er sprake zijn van strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel.

  • 415. IPO vindt dat ‘indien van toepassing’ in de voorgestelde Bijlage 20, vierde lid, onderdeel b tot en met f, bij de Netcode, onduidelijk is. Ook is onduidelijk voor welke categorieën dit geldt. IPO merkt verder op dat uit Bijlage 20, vierde lid, bij de Netcode, volgt dat de netbeheerder verzoekers informeert over de stukken waarmee zij kunnen aantonen dat zij voorrang dienen te krijgen. IPO doet hierbij de suggestie voor verzoekers duidelijk te maken welke stukken zij moeten aanleveren én binnen welke termijn. De netbeheerder beoordeelt dan vervolgens of de verzoeker alle relevante stukken heeft overgelegd.

  • 416. Verder vindt IPO dat er geen bevestiging van de overheid moet worden gevraagd, maar hoogstens een advies. Bij voorkeur wordt er echter ook geen advies gevraagd, maar wordt uitgegaan van een zelfstandige afhandeling van de aanvraag om prioritering door de netbeheerder. IPO verzoekt dus om het voorgestelde onderdeel f uit Bijlage 20, vierde lid, bij de Netcode te schrappen.

  • 417. ProRail vraagt zich af of overheidsorganen voldoende kennis en capaciteit hebben om vragen over bewijsstukken te beantwoorden. Ook vraagt ze zich af of overheidsorganen wel bevoegd zijn om zo’n bevestiging af te geven.

  • 418. Om het prioriteringsproces beter in te richten, doet de gemeente Nijmegen de suggestie om ook programma’s, gebiedsvisies of ambitiedocumenten en anterieure overeenkomsten tussen gemeenten en ontwikkelende partijen als benodigde bewijsstukken op te nemen.

  • 419. NEPROM vraagt de ACM om voor de benodigde bewijsstukken te verduidelijken wie wordt bedoeld met ‘relevante overheden’. Ook vraagt zij de ACM voor ‘woningbehoefte’ te verduidelijken hoe een verzoeker om prioriteit de koppeling met woningbouwplannen van de overheid dient te maken.

  • 420. Ook ESNL verzoekt te verduidelijken om welke type concrete afspraken en/of overeenkomsten met overheden het gaat die een aanvrager moet overleggen. Het is belangrijk dat de ACM concreet maakt om wat voor toetsingscriteria en voorwaarden het gaat als iemand voorrang wil krijgen.

  • 421. VNG en IPO verzoeken de ACM om woningbehoefte expliciet te koppelen aan artikel 22 van de Grondwet, omdat hieruit een wettelijke taak van de overheid volgt. Verder doet IPO de suggestie om bij ‘woningbouwplannen’ in Bijlage 20, sub d, bij de Netcode de volgende tekst te hanteren: “Indien het gaat om een verzoek dat past binnen categorie 3 van tabel 1 onder ‘woningbehoefte’ een bewijs dat verzoeker voorziet in woningbouwplannen die uitvoering geven aan een door het Rijk, provincie, of gemeente vastgestelde omgevingsvisie, programma, omgevingsplan of ander vastgesteld beleidsstuk c.q. (ontwerp)ruimtelijk besluit waaruit concreet blijkt dat woningbouw is beoogd op de locatie waar de woningen zijn voorzien en waaruit een aanbod voor transport wordt gevraagd”. VNG doet in haar zienswijze een vergelijkbare tekstuele suggestie. Verder stelt IPO voor om in sub f van Bijlage 20 bij de Netcode niet te spreken van ‘best geplaatst overheidsorgaan’ maar van ‘Rijk, provincie of gemeente’. Het is dan aan de netbeheerder om te beoordelen wie hij moet raadplegen in een specifieke casus.

  • 422. G4 en gemeente Amersfoort kunnen zich vinden in de koppeling aan de Woningbouwimpuls voor de ‘woningbehoefte’, maar geven aan dat dit moet gebeuren op gebiedsniveau en niet op projectniveau.

  • 423. Rialto kan zich vinden in het voorstel dat een aanvrager dient te onderbouwen dat hij in het prioriteringskader valt. Zij merkt daarbij wel op dat de doorlooptijden voor het krijgen van een aansluiting bij de netbeheerder op dit moment erg lang zijn, waardoor het noodzakelijk is om in een zeer vroeg stadium een aanvraag te doen. Vaak zijn de benodigde toestemmingen, zoals omgevingsplannen of vergunningen, dan nog niet rond. Daarom meent zij dat ook (concept) anterieure overeenkomsten of andere schriftelijke toezeggingen van het bevoegd gezag als bewijsstuk zouden moeten dienen. Ook DDA wijst op de lange doorlooptijden van vergunningen voor datacenters. Unie van Waterschappen meent dat het afwachten voor een afnemer op het op orde hebben van vergunningen bij transportverzoeken, leidt tot onwerkbare situaties omdat dit soms lang kan duren.

  • 424. LHV meent dat de bewijslast voor huisartsenzorg moet worden teruggebracht tot enkel het aantonen van de SBI-code.

Voorkomen frauduleuze of onjuiste bewijsstukken

  • 425. Om te voorkomen dat prioritering op basis van onvolledige, gedateerde of foutieve stukken wordt toegekend, stelt NBNL voor dat de ingediende stukken (indien mogelijk) worden voorzien van een bevestiging van de daartoe best geplaatste instantie dat het stuk volledig en actueel is en, indien relevant, onherroepelijk verleend.

  • 426. Verder merkt NBNL op dat in de toelichting bij het ontwerpbesluit is opgenomen dat een netbeheerder transportcapaciteit kan intrekken bij misbruik van SBI-codes, maar in de codetekst is dit niet benoemd. NBNL stelt voor om dit ook expliciet in de codetekst op te nemen.

Reactie ACM

Samenvatting aanpassingen benodigde bewijsstukken

  • 427. De ACM leidt uit verschillende zienswijzen af dat er veel vragen en suggesties zijn gedaan door partijen ten aanzien van de benodigde bewijsstukken.

  • 428. De ACM is het met partijen eens dat de wijze waarop de benodigde bewijsstukken in het ontwerpbesluit zijn ingevuld onvoldoende duidelijk is. De ACM heeft daarom in het definitieve besluit de benodigde bewijsstukken per categorie en functie herzien. Voor zover mogelijk is de ACM per functie aangesloten bij reeds wettelijk verplichte of aanwezige documenten, waardoor de gevraagde stukken voor een partij die binnen het kader valt geen extra administratieve lasten opleveren. Immers, de gevraagde documenten dienen op basis van wetgeving reeds aanwezig te zijn. De ACM verwijst voor een volledig overzicht van de benodigde bewijsstukken naar paragraaf 3.1 en randnummers 161-167 uit paragraaf 3.2 van deze zienswijzebijlage en naar artikel 7.0a, tweede tot en met vierde lid, van de Netcode, Tabel 4 in Bijlage 22 bij de Netcode en de toelichting in paragrafen 6.1 en 6.2 van het definitieve besluit.

Reactie op specifieke zienswijzen

  • 429. In reactie op de zienswijzen van G4 en gemeente Amersfoort, NVDE, VEWIN, IPO, DDA, Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep en KNV over dat de bewijslast bij de verzoeker ligt, verwijst de ACM naar paragraaf 3.2. Het onderhavige besluit legt de bewijslast voor prioriteit volledig bij de aanvrager. De toets op de compleetheid en vormvereisten van de benodigde bewijsstukken liggen bij de netbeheerder. In tegenstelling tot in het ontwerpbesluit krijgen overheden in het definitieve besluit geen formele rol bij de bewijslast van prioriteringsverzoeken. De ACM komt hiermee tegemoet aan de zienswijzen van MBO Amersfoort, IPO, ProRail, NEPROM, VNG en IPO. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat het onderhavige besluit er uiteraard niet aan in de weg staat dat er afstemming plaatsvindt tussen aanvragers van prioriteit en overheden. De ACM verwijst voor een aanvullende reactie over de rol van overheden naar paragraaf 4.1.4.

  • 430. Voor zover IPO verzoekt om termijnen waarbinnen bewijsstukken aangeleverd dienen te worden bij prioriteringsverzoeken verwijst de ACM naar randnummers 171-173, waarin zij het aangepaste proces, inclusief termijnen, heeft uitgewerkt. De ACM meent dat het aangepaste proces strakker en duidelijker is ten opzichte van het ontwerpbesluit. Een prioriteringsverzoek dient dus compleet te zijn wanneer het verzoek wordt ingediend. Als het niet compleet is wijst de netbeheerder het verzoek binnen 10 werkdagen af, waarbij de netbeheerder aangeeft welke stukken ontbreken, en kan de partij een nieuw verzoek indienen.

  • 431. De ACM heeft geen rol in het controleren of de hoofdfunctie van een verzoeker overeenkomt met de SBI-code, zoals de G4 en gemeente Amersfoort vragen. De partij die het prioriteringsverzoek indient bij de netbeheerder dient de juiste SBI-code aan te leveren. Zoals toegelicht in paragraaf 4.1.5, is het aan de verzoekende partij om ervoor te zorgen dat hij met de juiste SBI-code geregistreerd staat in het handelsregister van de KvK. Zoals ook toegelicht in paragraaf 4.1.5, stapt de ACM in het definitieve besluit af van de eis dat het de SBI-code van de hoofdfunctie moet betreffen. Verder houdt de ACM in het definitieve besluit niet langer vast aan de vooraf vastgestelde peildatum (ofwel 1 maart 2023 ofwel de datum dat een partij die toen nog niet bestond zijn prioriteringsverzoek heeft ingediend). Indien een prioriteringsverzoek door de netbeheerder wordt afgewezen op basis van het ontbreken van de juiste SBI-code, kan de verzoeker een nieuw prioriteringsverzoek indienen waarbij hij aantoont dat zijn bedrijfsactiviteiten in een KvK-uittreksel geregistreerd staan met een SBI-code overeenkomstig het prioriteringskader.

  • 432. Voor wat betreft het punt van NBNL en ESNL dat het per categorie en functie duidelijk moet zijn welke bewijsstukken een partij moet overleggen om prioriteit te krijgen merkt de ACM op dat zij dat standpunt deelt. De ACM verduidelijkt daarom in het definitieve besluit welke bewijsstukken benodigd zijn om in aanmerking te komen voor prioriteit. De ACM hanteert een limitatieve lijst van verplichte bewijsstukken per functie in het prioriteringskader. Voor verzoekende partijen is er geen ruimte om hiervan af te wijken. Met deze aanpassingen wordt het voor netbeheerders goed mogelijk om alleen prioriteit toe te kennen aan partijen die alle vereiste bewijsstukken overleggen en dus ondubbelzinnig binnen het prioriteringskader vallen.

  • 433. Voor wat betreft het voorstel van NBNL om bij bewijsstukken een bevestiging van de beste geplaatste instantie op te nemen om fraude te voorkomen, merkt de ACM op dat zij een dergelijke bevestiging niet opneemt in het definitieve besluit. De ACM meent dat een bevestiging niet nodig is, nu zij de benodigde bewijsstukken verder concretiseert en aanscherpt. De ACM deelt wel het standpunt van NBNL dat uit de codebepalingen dient te blijken dat de netbeheerder de met prioriteit verleende transportcapaciteit kan afnemen in gevallen van fraude en dat een dergelijke bepaling ontbreekt in het ontwerpbesluit. De ACM neemt hiertoe daarom een bepaling op in het definitieve besluit. De ACM wijst er voor de volledigheid en in algemene zin op dat fraude onder voorwaarden strafbaar is (zie ook randnummer 167 van paragraaf 3.2)

  • 434. Voor zover KNV aangeeft dat de te overleggen bewijsstukken voor personenvervoersbedrijven een (te) grote administratieve last op kunnen leveren merkt de ACM op dat deze partijen niet binnen het prioriteringskader vallen. Verder merkt de ACM in algemene zin op dat de benodigde bewijsstukken, met uitzondering van de gemotiveerde bestuursverklaring, documenten betreffen die veelal al aanwezig zijn, omdat het bij wet geregelde of verplichte documenten zijn. Het klopt dat het aanvraagproces voor een verzoekende partij tot administratief werk zal leiden, maar dit is noodzakelijk om te borgen dat prioritering alleen toegekend wordt aan partijen die in het prioriteringskader staan en alleen voor zover dat noodzakelijk is voor de taakuitoefening van die partijen. De ACM meent dat het benodigde werk dat het voorzien in de gevraagde bewijsstukken zal opleveren niet verder gaat dan nodig is om een goed prioriteringsproces te borgen.

  • 435. Met betrekking tot de opmerking van LHV dat de bewijslast voor huisartsenzorg moet worden teruggebracht tot enkel het aantonen van de SBI-code merkt de ACM op dat zij hier niet in meegaat. Zoals hiervoor toegelicht dient geborgd te worden dat een partij die om prioriteit verzoekt ook daadwerkelijk een partij als bedoeld in het prioriteringskader is. Enkel het overleggen van een SBI-code is daarvoor onvoldoende. Verder merkt de ACM op dat huisartsenzorg niet in algemene zin wordt opgenomen in het definitieve prioriteringskader. Huisartsenzorg in huisartsenposten kan wel in aanmerking komen voor prioriteit (zie randnummers 36-38 in paragraaf 3.1). De ACM verwijst voor de benodigde bewijsstukken naar randnummers 164 en 165.

  • 436. Voor wat betreft de opmerking van NVDE dat er een risico is dat er enorme hoeveelheden prioriteringsverzoeken worden ingediend bij de netbeheerder, merkt de ACM op dat dit deels wordt ondervangen door de duidelijke vereisten waaraan een prioriteringsverzoek dient te voldoen. Verder neemt de ACM in het definitieve besluit een bepaling op die voorschrijft dat de netbeheerder contact opneemt met de ACM indien hij bij meer dan 25% van het totale aantal transportverzoeken in de wachtrij in zijn verzorgingsgebied een prioriteringsverzoek ontvangt (zie ook randnummer 160), omdat dit kan duiden op (pogingen tot) oneigenlijk gebruik van het prioriteringskader of een niet goed werkend prioriteringsproces.

  • 437. In reactie op de zienswijzen van de gemeente Bergen op Zoom, Gezondheidscentrum BoZ, Huisartsencoöperatie West-Brabant, NEPROM en Tilburg University over een uniform aanvraagformulier voor prioriteit, merkt de ACM op dat zij in overleg met netbeheerders heeft vastgesteld dat iedere individuele netbeheerder een eigen aanvraagformulier zal ontwikkelen, omdat zij ieder werken met een eigen (digitaal) proces.150 De aanvraagformulieren die verschillende netbeheerders hanteren zullen wel vergelijkbare kenmerken en elementen bevatten. De ACM zal geen uniform aanvraagformulier ontwikkelen, maar benadrukt wel dat het belangrijk is dat per individuele netbeheerder met één gestandaardiseerd formulier wordt gewerkt voor prioriteringsverzoeken. Dit borgt een duidelijk en gestandaardiseerd aanvraagproces.

  • 438. In reactie op de zienswijzen van MBO Amersfoort en E-NL over dat het voor aanvragers onmogelijk is de noodzaak en evenredigheid van de prioriteit aan te tonen, merkt de ACM op dat aanvragers via een gemotiveerde verklaring dienen aan te geven waarom zij de verzochte vaste transportcapaciteit nodig hebben en waarom zij niet af kunnen met bijvoorbeeld een CBC of transportcapaciteit op dalmomenten via alternatieve transportrechten (zie ook randnummer 164). Iedere aanvrager moet dus onderbouwen waarom vaste transportcapaciteit nodig is voor het uitvoeren van de betreffende activiteit en waarom de activiteit niet buiten piekmomenten om verricht kan worden. De ACM volgt MBO Amersfoort en E-NL niet in hun stelling dat dit onmogelijk te onderbouwen is. Partijen kunnen in andere procedures immers ook onderbouwen waarom ze met een CBC of een alternatieve transportrecht kunnen werken.

  • 439. In reactie op de zienswijzen van VNG, IPO, en G4 en gemeente Amersfoort over de bewijsstukken voor woningbouw, merkt de ACM op dat zij de benodigde bewijsstukken voor woningbouw verduidelijkt in het onderhavige besluit. De ACM verwijst naar paragraaf 3.1.

  • 440. In reactie op de zienswijzen van Rialto, DCCA en de Unie van Waterschappen over vergunningen als bewijsstuk, neemt de ACM de eis voor een omgevingsvergunningen alleen op voor projecten die voorzien in woonbehoefte. Zonder verleende vergunning ligt het namelijk niet voor de hand dat partijen al starten met de bouw van woningen.

  • 441. Voor wat betreft de suggestie van gemeente Nijmegen om ook programma’s, gebiedsvisies of ambitiedocumenten en anterieure overeenkomsten tussen gemeenten en ontwikkelende partijen als benodigde bewijsstukken op te nemen merkt de ACM op dat zij dat niet noodzakelijk acht nu zij andere verplichte bewijsstukken heeft opgenomen in het definitieve besluit. Daarbij heeft de ACM geen gemeentelijke programma’s of ambitiedocumenten opgenomen als verplichte bewijsstukken, omdat het niet in algemene zin en op voorhand voor alle functies uit het prioriteringskader is vast te stellen of dergelijke documenten aanwezig zijn. Het is voor de netbeheerder dan ook niet mogelijk om dit te controleren. De ACM acht het in algemene zin verzoeken om dergelijke bewijsstukken daarom niet werkbaar.

Conclusie 442.

  • 443. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM neemt een limitatieve lijst met benodigde bewijsstukken op in het definitieve besluit, zoals uitgewerkt in paragraaf 3.1 en 3.2. De ACM past hierop in het definitieve besluit de toelichting in paragraaf 6.2, artikel 7.0a, tweede tot en met vierde lid, en Tabel 1 tot en met 4 in Bijlage 22 bij de Netcode aan. Verder neemt de ACM een bepaling op waaruit volgt dat de netbeheerder de toegekende transportcapaciteit in gevallen van fraude kan afnemen. Dit wordt opgenomen in artikel 7.0c, tweede lid, van de Netcode. Tot slot neemt de ACM in artikel 7.0a, achtste lid, van de Netcode op dat de netbeheerder contact opneemt met de ACM indien hij bij meer dan 25% van het totale aantal transportverzoeken in de wachtrij in zijn verzorgingsgebied een prioriteringsverzoek ontvangt.

4.2.4 Relatie landelijke en regionale netbeheerders

Samenvatting zienswijzen

  • 444. NBNL geeft aan dat het ontwerpbesluit niet regelt hoe moet worden omgegaan met prioritering in congestiegebieden waarbij meerdere netbeheerders betrokken zijn. NBNL stelt dat in zo’n geval sprake moet zijn van een gedeelde wachtlijst en gezamenlijke uitvoering.

  • 445. Microsoft verzoekt om te verduidelijken welk effect prioritering heeft op de wisselwerking tussen de landelijke en regionale netbeheerders.

  • 446. VNG en IPO verzoeken de ACM om te verduidelijken dat het prioriteringskader geldt voor alle netvlakken.

Reactie ACM

  • 447. De ACM heeft naar aanleiding van de zienswijze van NBNL nader overleg gehad met netbeheerders. De ACM stelt vast dat het wenselijk is dat netbeheerders gezamenlijke wachtlijsten hanteren. Dit is een wachtlijst die de betrokken netbeheerders (TenneT en een of meerdere regionale netbeheerders) specifiek binnen een congestiegebied en indien nodig per knelpunt maken. Zo wordt per congestiegebied en indien nodig per knelpunt duidelijk welke partijen er in de wachtrij staan en wie in aanmerking komt voor prioriteit op basis van het onderhavige besluit. Dit zorgt voor een integrale prioritering per congestiegebied en per knelpunt. Hiermee wordt ook het effect van prioritering op de wisselwerking tussen de landelijke en regionale netbeheerders duidelijk, zoals Microsoft verzoekt.

  • 448. Ten aanzien van de zienswijzen van VNG en IPO merkt de ACM op dat het prioriteringskader geldt voor alle netvlakken. De ACM stelt dat het niet nodig is om dit expliciet te maken in het besluit, omdat de bepalingen uit de Netcode voor zowel de regionale als landelijke netbeheerders gelden, tenzij anders is bepaald.

Conclusie

  • 449. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM verduidelijkt in de toelichting van paragraaf 6.2 van het definitieve besluit dat netbeheerders gezamenlijke wachtlijsten per congestiegebied, en indien nodig per knelpunt, hanteren.

4.2.5 Verplicht de toepassing van het kader

Samenvatting zienswijzen

  • 450. De G4 en gemeente Amersfoort, IPO, Unie van Waterschappen, Bouwend Nederland, VNG, Waternet, Waterschap Amstel Gooi en Vecht, Energie-Nederland en NBNL vinden dat de toepassing van het prioriteringskader verplicht moet worden. Zij vinden een kan-bepaling te vrijblijvend en zien een risico op willekeur en onzekerheid voor partijen. Ook gaat de essentie van maatschappelijk prioriteren verloren als de netbeheerder zelf kan beslissen of hij hiertoe overgaat. Daarnaast leidt het hanteren van een kan-bepaling mogelijk tot scheve verhoudingen wanneer de aanvrager moet aantonen dat voorrang noodzakelijk is terwijl de netbeheerder onbeperkte autonomie heeft om te beslissen of het prioriteringskader wordt toegepast.

  • 451. NBNL geeft aan dat uit het besluit ontegenzeggelijk dient te volgen wanneer de netbeheerder het prioriteringskader moet volgen. Ze stelt voor het prioriteringskader verplicht van toepassing te laten zijn vanaf het moment van vooraankondiging van voorziene structurele congestie zoals bedoeld in artikel 9.9 van de Netcode elektriciteit. Dit is namelijk het moment waarop een wachtlijst ontstaat en vanaf dat moment kan er dus ook binnen de wachtlijst prioriteit worden toegekend. Tot het moment van vooraankondiging van congestie worden er geen wachtlijsten aangelegd.

  • 452. De gemeente Nijmegen vraagt waarom gekozen is voor een kan-bepaling, terwijl het belang van maatschappelijke functies in heel Nederland groot is. Vewin betwijfelt of het prioriteringskader effectief is als er geen verplichting voor netbeheerders bestaat om het toe te passen. Tilburg University stelt dat willekeur moet worden voorkomen met een moet-bepaling.

Reactie ACM

  • 453. Alle partijen die een zienswijze hebben ingediend over dat de toepassing van het prioriteringskader is geformuleerd als een kan-bepaling, zijn van mening dat het prioriteringskader verplicht moet worden toegepast en dus geformuleerd moet worden als moet-bepaling.

  • 454. In het ontwerpbesluit heeft de ACM aanvankelijk gekozen voor een kan-bepaling omdat zij zo minder ingrijpend inbreekt op de taken en bevoegdheden van de netbeheerders. Met een kan-bepaling hebben de netbeheerders beleidsruimte om zelf de afweging te maken of zij het prioriteringskader willen toepassen indien binnen hun verzorgingsgebied sprake is van congestie. De ACM ziet in die situatie bovendien geen risico dat de netbeheerders het kader willekeurig toepassen in een congestiegebied. Als het kader eenmaal is toegepast, dan moeten netbeheerders binnen het verzorgingsgebied waar sprake is van transportschaarste het kader blijven toepassen totdat er geen sprake meer is van transportschaarste. Zij kunnen op basis van het ontwerpbesluit dus niet per aanvraag bepalen of zij wel of geen prioriteit toekennen.

  • 455. De ACM begrijpt echter de wens van partijen om de toepassing van het prioriteringskader te verplichten zodra sprake is van een congestiegebied. Het biedt duidelijkheid voor zowel de netbeheerders als de partijen die een beroep doen op het prioriteringskader. Ook voorkomt het de door partijen gevreesde willekeur. De ACM gaat mee in het standpunt dat een verplichte toepassing van het kader zinvol is om de effectiviteit te borgen. De ACM benadrukt dat ook bij een verplichte toepassing van het kader de netbeheerders het kader moeten blijven toepassen totdat het congestiegebied is opgeheven (zie ook paragraaf 4.2.6). Hiervan zal (pas) sprake zijn wanneer de netten voldoende verzwaard zijn voor alle partijen in de wachtrij en een prioriteringsregeling niet langer nodig is.

Conclusie

  • 456. De zienswijzen leiden tot een aanpassing van het besluit. De ACM verplicht de toepassing van het prioriteringskader. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit moeten netbeheerders, zodra zij een congestiegebied hebben aangekondigd, in dat gebied verplicht overstappen van FCFS naar de toepassing van het prioriteringskader. De ACM past dit aan in artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel a, van de Netcode en de toelichting in paragraaf 6.2 bij het definitieve besluit.

4.2.6 Waar: binnen of buiten congestiegebieden?

Samenvatting zienswijzen

  • 457. Tilburg University stelt dat het voorstel van de ACM om toepassing van het kader ook mogelijk te maken buiten congestiegebieden, een risico op willekeur met zich meebrengt aangezien er een situatie ontstaat waarin dan wel en in het andere geval niet wordt gekozen om af te wijken van FCFS. Ook zal beargumenteerd moeten worden dat er geen minder vergaande maatregel beschikbaar is, zoals de toepassing van congestiemanagement, om te laten zien dat voldaan wordt aan het evenredigheidsbeginsel.

  • 458. De G4 en gemeente Amersfoort en de gemeente Delft geven aan dat zij begrijpen dat het voorgestelde prioriteringskader pas kan worden ingezet wanneer sprake is van een ‘oranje gebied’, dat wil zeggen wanneer een vooraankondiging wordt gedaan van structurele congestie. Ze merken op dat in deze situatie slechts beperkt capaciteit vrij komt, namelijk wanneer partijen flexibiliteit aanbieden. Zij zien daarom de noodzaak in om de prioritering ook eerder in te zetten. Prioritering moet volgens hen dus ook al mogelijk zijn voordat een congestiegebied wordt aangekondigd. IPO maakt een vergelijkbaar punt. Zij wil ook dat het kader al wordt ingezet in dreigende, maar niet formeel aangekondigde, congestiegebieden.

  • 459. [Vertrouwelijk] verzoekt te concretiseren wanneer sprake is van congestie en stelt dat het prioriteringskader pas moeten worden toegepast zodra sprake is van fysieke congestie.

  • 460. Volgens E-NL en Holland Solar is het onduidelijk wanneer het prioriteringskader wordt toegepast. Samenvattend stellen zij dat er geen sprake kan zijn van een wachtrij voor transportverzoeken als er geen congestiegebied is aangekondigd en er geen congestie-onderzoek wordt gedaan. Als er geen wachtrij is voor transportverzoeken, heeft prioriteren geen betekenis.

  • 461. NBNL merkt op dat tot het moment van vooraankondiging van congestie als bedoeld in artikel 9.9 van de Netcode, er geen wachtlijsten worden aangelegd.

  • 462. ESNL meent dat er geen noodzaak is tot een andere verdeling van transportcapaciteit in gebieden met en zonder dreigende congestie. Er kan pas een wachtrij zijn nadat daadwerkelijke congestie tot de technische of financiële grens objectief is vastgesteld. Daarom is ESNL van mening dat het prioriteringskader pas kan gelden na afronding van het congestieonderzoek.

  • 463. ProRail verzoekt om expliciet in de Netcode op te nemen dat netbeheerders het prioriteringskader alleen kunnen toepassen binnen formeel aangekondigde congestiegebieden. Dit wordt door ProRail noodzakelijk geacht om de toets aan het non-discriminatiebeginsel te doorstaan.

  • 464. Energy Board Provincie Utrecht wil dat het kader ook buiten congestiegebieden kan worden toegepast. Ze geeft aan dat nu alleen geprioriteerd kan worden in congestiegebieden nadat er extra capaciteit is gevonden door het onderzoek naar de toepassing van congestiemanagement. Zij stelt dat er in Utrecht dan alleen ruimte vrijkomt die nodig is om aan de kleinverbruik behoefte te kunnen voldoen, partijen in de wachtrij voor grootverbruik kunnen dan niet geholpen worden. Daarom pleit ze ervoor om ook mogelijk te maken bij congestie code geel, vóór aankondiging van een congestiegebied, het prioriteringskader te kunnen inzetten.

Reactie ACM

  • 465. De ACM leidt uit de zienswijzen af dat uit het ontwerpbesluit onvoldoende duidelijk volgt wanneer netbeheerders het prioriteringskader dienen toe te passen. De ACM vindt het onwenselijk dat hierover onduidelijk bestaat. Een effectief inzetbaar kader vereist duidelijkheid over de gebieden en momenten waarop het kader dient te worden ingezet. De ACM maakt de toepassing van het prioriteringskader daarom verplicht in congestiegebieden (zie ook paragraaf 4.2.5).

  • 466. De ACM heeft de toepassing van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit verbonden aan een wachtrij voor transportverzoeken. De ACM meent namelijk dat toepassing van het prioriteringskader alleen zinvol is wanneer sprake is van een wachtrij van transportverzoeken. Zoals E-NL, Holland Solar, NBNL en ESNL terecht opmerken kan er echter pas sprake zijn van transportschaarste en de opbouw van een wachtrij voor transportverzoeken wanneer de netbeheerder een congestiegebied als bedoeld in artikel 9.9, eerste lid, van de Netcode aankondigt. Daarom verduidelijkt de ACM het definitieve besluit op dit punt. Deze wijziging sluit ook aan bij de zienswijze van ProRail. Een netbeheerder is verplicht om het prioriteringskader toe te passen zodra hij een congestiegebied heeft aangekondigd.

  • 467. De ACM kan niet meegaan in het verzoek van de G4 en gemeente Amersfoort, gemeente Delft, IPO en Energyboard Provincie Utrecht om voorafgaand aan het aankondigen van een congestiegebied prioritering al toe te staan. Zoals hierboven vermeld, mag er voorafgaand aan het aankondigen van een congestiegebied namelijk nog geen wachtrij voor transportverzoeken vanwege congestie zijn. Prioritering is dan dus ook nog niet mogelijk. Voor zover het al wel mogelijk zou zijn, dan zou toepassing van het prioriteringskader onevenredig zijn zolang er nog geen congestiegebied is aangekondigd, zoals terecht wordt opgemerkt door Tilburg University. Een onevenredige toepassing van het prioriteringskader zou leiden tot strijd met het non-discriminatiebeginsel, zoals ook door ProRail wordt aangehaald.

Conclusie

  • 468. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM maakt de toepassing van het prioriteringskader verplicht in congestiegebieden. De ACM past dit aan in artikel 7.0b, eerste lid, onderdeel a, van de Netcode en de toelichting in paragraaf 6.2 bij het definitieve besluit.

4.2.7 Rechtspositie partijen in (bestaande) wachtrij

Samenvatting zienswijzen

  • 469. NBNL verzoekt om verduidelijking over de positie van partijen op de bestaande wachtlijst. Ze verzoekt een overgangsregeling voor partijen die nu al op de wachtlijst staan om het rechtszekerheidsbeginsel niet te schenden. NBNL stelt dat bestaande partijen op de wachtlijst wachten op toekenning van transportcapaciteit en dat hen daarom een bepaalde rechtszekerheid toekomt. Daarom moet voor partijen die al op de wachtlijst staan ook een mogelijkheid komen om geprioriteerd te worden. NBNL vindt dat in de Netcode expliciet dient te worden opgenomen hoe met de huidige wachtlijst moet worden omgegaan. Partijen dienen adequaat benaderd te worden en netbeheerders dienen een termijn te krijgen om deze verzoeken te behandelen voor de nieuwe prioriteringsaanvragen.

  • 470. E-NL vraagt de ACM te verduidelijken wat een geprioriteerd transportverzoek betekent voor andere partijen in de wachtrij.

  • 471. Nobian merkt op dat prioritering van de ene partij leidt tot de-prioritering van de andere partij. Zij acht daarom van belang dat elke aanvraag tot voorrang en de besluiten daarover openbaar worden gemaakt.

Reactie ACM

  • 472. De ACM deelt de opvatting van NBNL dat partijen in de bestaande wachtrij de mogelijkheid moeten krijgen om een prioriteringsverzoek in te dienen. Dit heeft de ACM ook beoogd in het ontwerpbesluit. De ACM komt naar aanleiding van de zienswijze van NBNL tot de conclusie dat dit onvoldoende duidelijk volgt uit het ontwerpbesluit. De ACM heeft daarom in paragraaf 3.2 het volledige toepassingsproces van het prioriteringskader stapsgewijs toegelicht. Voor partijen die reeds in de wachtrij staan, komt het erop neer dat zij, in ieder geval zodra onderhavig besluit in werking treedt, een prioriteringsverzoek kunnen indienen in aanvulling op hun transportverzoek. Indien een netbeheerder eerder dan de genoemde inwerkingtredingstermijn zijn prioriteringsproces heeft ingericht en heeft aangekondigd dat dit gebruikt kan worden, kan vanaf dat moment worden gestart met het indienen van een prioriteringsverzoek. Zowel bestaande partijen in de wachtrij als nieuwe partijen worden vanaf hetzelfde moment in staat gesteld om een prioriteringsverzoek in te dienen. Daarmee worden partijen in de wachtrij voor transportverzoeken non-discriminatoir behandeld.

  • 473. De ACM bevestigt de opmerkingen van E-NL en Nobian over het effect van prioritering op partijen in de (bestaande) wachtrij. Prioritering van de ene partij betekent inderdaad dat het toekennen van transportcapaciteit aan een andere partij in de wachtrij mogelijk langer duurt dan wanneer transportcapaciteit zou zijn toegekend op basis van FCFS. Dergelijke verschuivingen binnen de wachtrij van transportverzoeken zijn inherent aan een systeem waarin bepaalde partijen geprioriteerd kunnen worden boven andere partijen.

  • 474. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat, zodra zowel een geprioriteerde als niet-geprioriteerde partij een offerteaanbod van de netbeheerder hebben geaccepteerd, de termijn waarbinnen de partij transportcapaciteit toegekend krijgt niet mag veranderen als gevolg van toegekende prioriteringsverzoeken. Bij een getekende overeenkomst heeft een partij immers een rechtsgeldige afspraak met de netbeheerder waarop hij, voor zover deze afspraak binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid valt, moet kunnen vertrouwen.

  • 475. Ten aanzien van de opmerking van Nobian dat prioriteringsverzoeken openbaar gemaakt dienen te worden overweegt de ACM dat individuele prioriteringsaanvragen en de afwijzing of toekenning daarvan niet openbaar kunnen worden gemaakt, omdat dit in strijd is met artikel 79 van de E-wet (zie ook paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 voor wat betreft de geheimhoudingsplicht). De ACM past het besluit hier dus niet op aan. Zoals opgemerkt in paragraaf 4.2.2 kunnen netbeheerders op geaggregeerd niveau wel inzicht geven in het aantal geprioriteerde partijen en het aantal partijen in de wachtrij en kunnen overheden via partijen die een prioriteringsverzoek hebben ingediend bij de netbeheerder specifieker inzicht krijgen in de bij de netbeheerder ingediende prioriteringsverzoeken.

Conclusie

  • 476. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM verduidelijkt in de toelichting van paragraaf 6.2 van het besluit dat partijen in de bestaande wachtrij van transportverzoeken, net zoals nieuwe partijen, de mogelijkheid hebben om een prioriteringsverzoek in te dienen.

4.2.8 Verduidelijk rechten aanvrager bij afgewezen prioriteringsverzoek

Samenvatting zienswijzen

  • 477. NBNL vindt dat het ontwerpbesluit onvoldoende duidelijkheid geeft over de vraag of tegen beslissingen van de netbeheerder bezwaar kan worden gemaakt en zo ja, welke procedurele stappen dan moeten worden doorlopen. NBNL wijst erop dat netbeheerders geen bestuursorgaan zijn in de zin van de Awb en daarom deze wet niet op hen van toepassing is voor wat betreft de bezwaar- en beroepsprocedures in hoofdstuk 6, 7 en 8 van de Awb. Het codebesluit zou daarbij volgens NBNL ook moeten regelen of de netbeheerder bij een bezwaarprocedure of bij geschillen over de toewijzing dan wel afwijzing van prioriteit de transportcapaciteit moet vrijhouden. Dit regelt het ontwerpbesluit ten onrechte niet. Naar mening van NBNL dient een geschillen- of bezwaarprocedure niet als gevolg te hebben dat de uitgifte van transportcapaciteit wordt stilgelegd en geen doorgang (meer) kan vinden.

  • 478. Ook E-NL verzoekt om duidelijkheid of er een mogelijkheid voor de verzoeker is om bezwaar aan te tekenen tegen afgewezen prioriteringsverzoeken van de netbeheerder. VEMW geeft aan dat geschilbeslechting bij de ACM mogelijk moet zijn. De ACM, en niet de lokale overheden, is immers de partij om non-discriminatoire toegang tot het elektriciteitsnet te borgen. VEMOBIN vraagt zich af of er een mogelijkheid tot bezwaar en beroep is als de netbeheerder niet de prioriteit aan het verzoek toekent zoals de aanvrager verzoekt. UvW pleit voor een regeling indien een prioriteringsverzoek ten onrechte wordt afgewezen. NEPROM vindt dat duidelijk moet zijn welke mogelijkheden er zijn om tegen een beslissing van de netbeheerder op te komen.

  • 479. [Vertrouwelijk] stelt voor dat er een bevoegde instantie moet zijn waar bezwaar kan worden aangetekend. Deze instantie dient in ieder geval niet de netbeheerder te zijn, die geeft namelijk slechts uitvoering aan het genomen besluit.

  • 480. ESNL geeft aan dat netbeheerders in het voorstel de mogelijkheid lijken te krijgen om zonder vastomlijnde procedure hun eigen besluitvorming in te richten. Verzoekers lopen het risico dat hun verzoek wordt afgewezen zonder dat de netbeheerder verplicht is dit te beargumenteren. ESNL geeft aan om transparantie te bevorderen en willekeur te voorkomen een bezwaarprocedure op te nemen waarop verzoekers en netbeheerders zich kunnen beroepen wanneer zij het oneens zijn over een besluit of onderbouwing. Om onnodige vertragingen te voorkomen kan hiervoor een maximale termijn gelden van bijvoorbeeld 6 weken na het besluit.

Reactie ACM

  • 481. De ACM leidt uit de zienswijzen af dat partijen verzoeken om duidelijkheid over de procedure die geldt voor wanneer de netbeheerder een prioriteringsverzoek afwijst. Voor een toelichting op de verschillende stappen die doorlopen worden wanneer een partij een prioriteringsverzoek indient, verwijst de ACM naar paragrafen 3.2 en 4.2.2.

  • 482. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat indien een netbeheerder een prioriteringsverzoek afwijst, een aanvrager zijn plek in de wachtrij behoudt op basis van het moment waarop zijn transportverzoek is ingediend. Deze aanvrager hoeft niet opnieuw een transportverzoek in te dienen. Het prioriteringsverzoek en transportverzoek zijn twee losse verzoeken (zie ook paragraaf 3.2 over proces).

  • 483. Over de zienswijzen van NBNL, E-NL, VEMW, VEMOBIN, UvW, Neprom, [vertrouwelijk]] en ESNL over of een aanvrager de mogelijkheid heeft om in bezwaar of beroep te gaan tegen de beslissing van een netbeheerder op zijn (afgewezen) prioriteringsverzoek, merkt de ACM op dat partijen die het oneens zijn met de afwijzing van hun prioriteringsverzoek, de mogelijkheid hebben om een geschillenprocedure bij de ACM te starten. Dit recht hebben partijen op grond van artikel 51 van de E-wet. Er bestaat dus al een regeling op grond waarvan partijen een procedure kunnen starten, omdat zij een klacht hebben over de wijze waarop de netbeheerder zijn wettelijke taken en verplichtingen uitvoert. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat het partijen daarnaast altijd vrij staat om een procedure aanhangig te maken bij de civiele rechter.

  • 484. Verder deelt de ACM het standpunt van NBNL dat er geen bestuursrechtelijk bezwaar open staat tegen een prioriteringsbeslissing van een netbeheerder. Netbeheerders zijn privaatrechtelijke rechtspersonen en niet ingesteld als bestuursorgaan op grond van het publiekrecht. Evenmin zijn zij bij het toekennen van transportcapaciteit aan partijen bekleed met enig openbaar gezag. Netbeheerders kunnen daarom niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb.151

  • 485. Voor wat betreft de opmerking van NBNL dat een geschilprocedure niet moet leiden tot het stilleggen van het prioriteringsproces en toekennen van transportcapaciteit merkt de ACM op dat zij dit niet beoogd heeft met het prioriteringsproces in het ontwerpbesluit. Zowel een afgewezen prioriteringsverzoek als een geschillenprocedure is niet van invloed op de behandeling van overige prioriterings- en transportverzoeken.

Conclusie

  • 486. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM verduidelijkt in paragraaf 6.2 in het definitieve besluit dat partijen die een klacht hebben over de uitvoering van de wettelijke taken van de netbeheerder een geschil aanhangig kunnen maken bij de ACM. Een dergelijke situatie leidt niet tot het stilleggen van de behandeling van transport- of prioriteringsverzoeken.

4.3 Input op voorgestelde evaluatie en monitoringsproces

Samenvatting zienswijzen

  • 487. NBNL geeft aan dat de door de ACM voorgestelde evaluatie op zichzelf niet bezwaarlijk is, maar dat uit niets blijkt dat de ACM heeft overwogen of zij ook met minder gegevens toe kan of dat de evaluatie op een efficiëntere manier verricht kan worden. Het in het ontwerpbesluit voorgestelde artikel 7.1, vijfde lid, introduceert een administratieve last voor netbeheerders die hen concreet verplicht om zowel een lijst te verstrekken met de transportverzoeken in een jaar met toepassing van maatschappelijk prioriteren, als een lijst zonder toepassing van maatschappelijk prioriteren. NBNL vraagt zich af of deze last haalbaar en zinvol is.

  • 488. [Vertrouwelijk] merkt op dat het belangrijk is om ruimte te maken voor evaluatie en aanpassing van de prioritering aangezien de code na invoering alweer achterhaald kan zijn door de snelle ontwikkeling van de energiesector. Verder adviseert [vertrouwelijk] de ACM om in de code ook een proces op te nemen dat beschrijft hoe en met welke frequentie de ACM in deze snel veranderende en lerende wereld het proces van de update van deze code wil inrichten.

  • 489. G4 en gemeente Amersfoort verzoeken om bij de evaluatie van het prioriteringskader goed te letten op het belang van leefbare wijken en in acht te nemen dat commerciële en maatschappelijke functies bijdragen aan de sociale veiligheid en leefbaarheid van een wijk. Verder ziet de G4 en gemeente Amersfoort graag in de evaluatie terug dat bij de beoordeling van of de indienende partij voor het prioriteringsverzoek (dat valt in categorie 2, 3 en 4b in het prioriteringskader) daadwerkelijk geen flexibel vermogen heeft, wordt stilgestaan bij de vraag in hoeverre netbeheerders voldoende capaciteit hebben om dit te verifiëren, controleren en handhaven.

  • 490. VNG wil op korte termijn het monitoringsmechanisme, zoals beschreven in randnummer 151 van het ontwerpbesluit, als separate afspraak vastleggen met overheden, de ACM en netbeheerders, aangezien het voornemen tot evaluatie niet in de nieuwe codetekst wordt opgenomen. VNG geeft aan achter de punten te staan over het ‘rapporteren netbeheerders aan ACM’, maar wil buiten deze kwantitatieve rapportage ook een kwalitatieve beoordeling van de werking van het kader. Het is volgens VNG relevant om inzicht te krijgen in vragen als hoeveel meerwerk de toepassing van het kader oplevert en voor wie, welke (of in het kader van de AVG ‘wat voor’) partijen buiten het kader vallen, wiens aanvragen worden afgewezen terwijl zij zelf wel stellen binnen het kader te vallen of daar recht op te hebben, en wie welke rol neemt in deze monitoring om te voorkomen dat een netbeheerder als enige partij zijn eigen uitvoering beoordeelt.

Reactie ACM

  • 491. Zoals uit paragraaf 6.5 van het ontwerpbesluit blijkt, is de ACM voornemens om de Netcode op een bepaald moment te evalueren en wil zij daarnaast de praktische werking en effect van het kader jaarlijks monitoren. In het definitieve besluit houdt de ACM vast aan dit voornemen tot evaluatie en de jaarlijkse monitoring via een rapportageplicht.

  • 492. De ACM deelt het inzicht van NBNL dat de jaarlijkse rapportageplicht een administratieve last vormt. Mede naar aanleiding van de zienswijze van NBNL en als gevolg van de (in paragraaf 4.1.1 tot en met 4.2.8 toegelichte) wijzigingen van het prioriteringskader- en proces, heeft de ACM de rapportageplicht en benodigde informatie voor de evaluatie van dit besluit aangepast. De ACM verzoekt de netbeheerders in het definitieve besluit om in ieder geval jaarlijks te rapporteren over:

    • Het aantal ontvangen prioriteringsverzoeken per categorie;

    • Het aantal toegewezen prioriteringsverzoeken per categorie;

    • Het totaal toegewezen transportvermogen per categorie;

    • Het aantal afgewezen prioriteringsverzoeken per categorie;

    • Het totaal aantal transportverzoeken in de wachtrij; en

    • Doorlooptijden van de behandeling van prioriteringsverzoeken per categorie;

  • 493. De in het vorige randnummer opgenomen informatie is belangrijk voor de monitoring en evaluatie van het prioriteringskader, aangezien de ACM zo inzicht krijgt in de effectiviteit en mogelijke knelpunten in de toepassing van het kader. De ACM verwacht dat netbeheerders een groot deel van deze informatie geautomatiseerd in hun systemen hebben staan. De ACM merkt bovendien op dat netbeheerders zelf hebben aangegeven te kunnen rapporteren over de meeste van de bovenstaande punten.152 De ACM meent daarom dat de administratieve last van de rapportageplicht in verhouding staat tot het doel, namelijk het monitoren van hoe de nieuwe regeling die met dit besluit wordt geïntroduceerd in de praktijk werkt.

  • 494. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat zij voor de evaluatie kan besluiten om aanvullend informatieverzoeken uit te sturen aan netbeheerders. Hiermee kan bijvoorbeeld ook meer kwalitatieve informatie worden opgevraagd, zoals de ervaring met toepassing van het prioriteringskader bij netbeheerders en eventuele discussies als gevolg van de nieuwe regeling. De ACM is voornemens de gewijzigde Netcode binnen twee jaar na inwerkingtreding te evalueren. De ACM benadrukt hierbij dat zij dit voornemen niet in de Netcode zelf verankert, omdat dat de codes regels bevatten die netbeheerders jegens afnemers hanteren. De voorgenomen evaluatie is wel opgenomen in de toelichting bij het definitieve besluit.

  • 495. De in randnummer 491 en 493 toegelichte wijzigingen sluiten aan bij het punt dat [vertrouwelijk] inbrengt over evaluatie van dit besluit. De ACM vindt het belangrijk dat er voldoende tijd is om de regeling daadwerkelijk in de praktijk toe te passen alvorens de regeling te evalueren en zo nodig te wijzigen. Daarom gaat zij bij haar voornemen tot evaluatie uit van een periode van maximaal twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit. Indien er concreet aanleiding toe bestaat om eerder te starten met een evaluatie of de codebepalingen aan te passen, dan kan de ACM daartoe besluiten.

  • 496. Zoals ook opgemerkt in paragrafen 3.1, 3.2, 4.1.3 en 4.1.4 is de ACM voornemens om de afbakening van de categorieën en functies uit het prioriteringskader bij de evaluatie te betrekken. Concreet is de ACM in ieder geval voornemens om te onderzoeken hoe zij de in het definitieve besluit geschrapte categorie ‘verduurzaming’ zorgvuldig kan afbaken. Voor de overige categorieën, functies en het prioriteringsproces geldt dat eventuele wijzigingen van de code op deze punten mede afhankelijk zijn van de uitkomsten van de voorgenomen evaluatie.

  • 497. Voor wat betreft het verzoek van G4 en gemeente Amersfoort om bij de evaluatie van het prioriteringskader te letten op het belang van leefbare wijken, merkt de ACM op dat dit criterium buiten de reikwijdte van het codebesluit valt. Voor zover de G4 en gemeente Amersfoort verzoeken om bij de evaluatie van het prioriteringskader stil te staan bij de capaciteit die netbeheerders besteden aan toepassing van het besluit, merkt de ACM op dat het haar logisch lijkt om als onderdeel van de evaluatie te bekijken hoe het effect van het prioriteringskader zich verhoudt tot de inspanning die toepassing ervan vraagt van netbeheerders. De ACM legt echter niet op voorhand vast of en op welke wijze zij dit zal evalueren.

  • 498. Met betrekking tot het verzoek van VNG om op korte termijn separate monitoringsafspraken te maken met overheden, de ACM en netbeheerders, merkt de ACM op dat dit buiten de reikwijdte van dit besluit valt. Verder merkt de ACM op dat zij vanuit haar toezichthoudende rol en via de mogelijkheden die geschilbeslechting- en handhavingsverzoeken aan partijen bieden, er voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat een netbeheerder als enige partij zijn eigen uitvoering beoordeelt, waar de VNG op wijst.

Conclusie

  • 499. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM past artikel 7.0d, van de Netcode aan. Ook wijzigt zij paragraaf 6.4 bij de toelichting van het besluit over de evaluatie en periodieke monitoring.

4.4 Implementatietermijn

Samenvatting zienswijzen

  • 500. NBNL verzoekt om een implementatieperiode voor onderhavig besluit. Netbeheerders moeten namelijk bestaande aanvragers benaderen. Zij moeten allen afzonderlijk geïnformeerd worden over dat zij een prioriteringsverzoek kunnen indienen, Ook moeten netbeheerder een priorteringsproces inrichten voor nieuwe aanvragers. Het inrichten van bedrijfsprocessen bestaat onder andere uit het inrichten en implementeren van proces, systeem en organisatie van toepassing van het kader; de werving en opleiding van medewerkers om de nieuwe processen te kunnen uitvoeren; inrichting van klantcommunicatie; uitvoering van nieuwe proces op bestaande wachtlijsten en voor nieuwe aanvragen; en het opzetten van een rapportage aan de ACM over de toepassing van het kader. NBNL geeft aan graag met de ACM in gesprek te gaan over welke periode een geschikte implementatietermijn is.

  • 501. Ook IPO stelt voor om een realistische implementatie termijn te hanteren. Ze geeft aan dat die kan worden bepaald in overleg met uitvoerende partijen.

Reactie ACM

  • 502. Naar aanleiding van de zienswijze van NBNL heeft de ACM aanvullende informatie gevraagd aan netbeheerders.153 De ACM begrijpt dat netbeheerders verschillende ICT-systemen en werkprocessen moeten aanpassen en dat het tijd kost om het prioriteringsproces te ontwerpen, te bouwen en te implementeren in de systemen. Deze aanpassingen kunnen pas concreet worden doorgevoerd zodra het definitieve prioriteringskader bekend is.

  • 503. Hoewel de implementatie van onderhavig besluit begrijpelijkerwijs tijd kost, vindt de ACM het ook belangrijk dat het prioriteringskader zo snel mogelijk kan worden toegepast. Hoe langer de implementatie duurt, hoe groter de nadelige maatschappelijke effecten in gebieden waar al transportschaarste is. Partijen die een groot algemeen belang dienen moeten dan langer wachten voordat ze mogelijk middels prioritering toch transportcapaciteit kunnen krijgen. Naar aanleiding van de aanvullende informatie die de ACM van netbeheerders heeft ontvangen over de benodigde implementatiestappen, stelt de ACM vast dat een implementatieperiode tot 1 oktober 2024 een redelijke termijn is om een zorgvuldige implementatie te borgen.

  • 504. Indien netbeheerders eerder dan 1 oktober 2024 hun systemen hebben ingericht om aan de slag te gaan met prioritering, kunnen de netbeheerders volgens de ACM alvast in lijn met de nieuwe codebepalingen het prioriteringsproces opstarten.

Conclusie

  • 505. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM heeft Artikel II van het besluit gewijzigd. Het besluit treedt in werking op 1 oktober 2024.

4.5 Relatie tot aansluittermijnen

Samenvatting zienswijzen

  • 506. Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep, Bouwend Nederland, Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, VDVN, NVZ, [vertrouwelijk], ESNL, VEMW, VNG, NS, Energie Nederland, I&W, Directie OV & Spoor, Nobian, gemeente Bergen op Zoom, G4, gemeente Amersfoort, gemeente Delft, Rialto, Waternet en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, IPO, de Unie van Waterschappen, Vewin, LTO, Tilburg University, Fastned en Shell zien graag dat prioritering van de aansluittaak in lijn wordt gebracht met prioritering van de transporttaak.

  • 507. Rialto, Waternet en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, IPO, en de Unie van Waterschappen geven daarnaast aan dat synergievoordelen bij de netbeheerder belangrijk zijn, maar zij vinden prioritering belangrijker. Vewin geeft aan dat het non-discriminatiebeginsel kan worden toegepast zoals de ACM omschrijft. LTO geeft aan dat ook een onderscheid gemaakt kan worden tussen partijen die een toereikende aansluiting hebben; een verzwaarde aansluiting nodig hebben; of een hele nieuwe aansluiting nodig hebben.

  • 508. Fastned geeft aan dat netbeheerders nu ook aansluitingen realiseren zonder concreet zicht op transportcapaciteit. Hier valt capaciteitswinst te behalen. Deze aansluitingen zouden later gerealiseerd kunnen worden, waardoor ruimte komt voor geprioriteerde aansluitingen. Shell voegt daaraan toe dat aansluiting zonder transport veiligheidsrisco's met zich meebrengen door vocht indringen en het vervallen van garantieperiode van kostbare apparatuur.

  • 509. NBNL vindt het logisch om aansluiten en transport met elkaar in lijn te brengen, maar wijst op vier aandachtspunten: 1) voorrang verlenen bij het realiseren van de (verzwaring van de) aansluiting leidt tot uitdagingen in planning, realisatie en efficiëntie van andere werkzaamheden. Voorrang geven aan aanvragers die prioriteit verkrijgen bij vrijkomen van transportcapaciteit gaat direct ten koste van andere aanvragers van een nieuwe of zwaardere aansluiting die reeds in de uitvoeringsplanning staan; 2) niet alleen zijn werkploegen niet direct door te schuiven, maar ook materialen, vergunningen, bodemonderzoek etc. zijn mogelijk niet direct geregeld. Dit komt de efficiëntie van de uitvoering, in een markt die getekend wordt door krapte, niet ten goede; 3) het verlenen van voorrang betekent dat andere projecten, zoals netuitbreidingen in hogere netvlakken om congestie op te lossen, vervangingen om een veilig en betrouwbaar net te behouden en klantopdrachten, naar achteren schuiven in de planning; en 4) de voorspelbaarheid van planning, en dus aansluittermijnen, verslechtert hierdoor en belet netbeheerders goede afspraken te maken over het realiseren van aansluitwerkzaamheden. Juist die voorspelbaarheid is het basisuitgangspunt van het ontwerp voor de Netcode elektriciteit voor aansluittermijnen grootverbruikers. Indien er bij vrijgave van transportcapaciteit opdrachten met prioriteit tussen deze planning worden geschoven, kan de beloofde doorlooptijd van realisatie van reguliere aanvragen niet meer gegarandeerd worden.

  • 510. Gemeente Nijmegen geeft aan dat navraag bij Liander leert dat prioritering bij transportverzoeken volstaat, omdat aansluitverzoeken in beginsel worden ingewilligd, maar pas verzilverd kunnen worden bij toekenning van het transportverzoek. NEPROM geeft daarbij aan dat de harde aansluitverplichting in stand blijft met een duidelijk termijn.

  • 511. De NVDE is voorstander om het prioriteren van aansluitingen en transport los van elkaar te houden. Prioritering van aansluitverzoeken is onnodig ingewikkeld en heeft beperkt effect op het beoogde doel om snel maatschappelijk wenselijke projecten te realiseren. Het kan op een later moment wel wenselijk geacht worden om ook aansluitingen mee te nemen. Dit is het geval als blijkt dat een nieuwe aansluitsystematiek problemen niet structureel verhelpt en aansluitingen wel de snelheidsbepalende stap zijn.

  • 512. MBO Amersfoort heeft bezwaren tegen het toepassen van de prioriteringslijst op aansluitverzoeken voor zover het mbo niet op de prioriteringslijst wordt opgenomen en netbeheerders door prioriteren niet alle aansluittermijnen halen.

Reactie ACM

  • 513. De ACM constateert dat de zienswijzen verdeeld zijn over de vraag of prioritering ook van toepassing moet zijn op de aansluittermijnen.

  • 514. In consultatievraag (3) bij het ontwerpbesluit heeft de ACM aangegeven dat de invulling van de termijnen voor een aansluiting maximale termijnen zijn. De netbeheerder kan dus ook sneller een aansluiting realiseren, zolang de andere aansluitingen binnen de maximale termijn gerealiseerd worden. De netbeheerder hoeft bij aansluitverzoeken geen FCFS toe te passen. Deze methodiek is namelijk niet wettelijk voorgeschreven. Zolang netbeheerders de maximale aansluittermijnen halen, kunnen zij bepaalde partijen prioriteit geven, bijvoorbeeld met het oog op synergievoordelen door aansluitwerkzaamheden te combineren of de prioritaire status van een partij op basis van het onderhavige besluit. In deze situatie handelt de netbeheerder in lijn met het non-discriminatie beginsel zolang de netbeheerder de overige aansluitingen binnen de desbetreffende aansluitcategorie binnen de termijn realiseert. De ACM moedigt de netbeheerders aan om van deze ruimte gebruik te maken.

Conclusie

  • 515. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

4.6 Reserveren transportcapaciteit

Samenvatting zienswijzen

  • 516. G4 en gemeente Amersfoort, Port of Amsterdam, Port of Rotterdam, SDR, Energy Board Provincie Utrecht, IPO en VNG geven in hun zienswijzen aan dat zij het belangrijk vinden dat er ook een traject wordt opgestart om het reserveren van transportcapaciteit te onderzoeken en mogelijk te maken. Zij geven aan dat de ACM reeds heeft toegezegd de haalbaarheid van reserveren te onderzoeken en zij moedigen de ACM aan om dit snel op te starten en hier concrete stappen en deadlines aan te verbinden.

  • 517. NBNL merkt in haar zienswijze op dat het prioriteringskader alleen van toepassing is op aanvragers die een transportverzoek hebben ingediend en dat op basis van het kader geen transportcapaciteit gereserveerd kan worden voor (categorieën) aanvragers die nog geen transportverzoek hebben ingediend.

Reactie ACM

  • 518. Het onderhavige besluit heeft heeft geen betrekking op het reserveren van transportcapaciteit. De zienswijzen van de G4 en gemeente Amersfoort, Port of Amsterdam, Port of Rotterdam, SDR, Energy Board Provincie Utrecht, IPO en VNG vallen dus buiten de reikwijdte van het onderhavige besluit.

  • 519. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat de haalbaarheid en wenselijkheid van het reserveren van transportcapaciteit op dit moment wordt onderzocht door IPO, VNG, EZK, NBNL en de ACM. Het initiatief voor dit onderzoek komt vanuit IPO, VNG en NBNL.

Conclusie

  • 520. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het besluit.

4.7 Ontbrekende codebepalingen ten opzichte van toelichting bij besluit en wijzigingen van redactionele aard

Samenvatting zienswijzen

  • 521. Verschillende partijen geven in hun zienswijze aan dat in de bij het ontwerpbesluit voorgestelde Netcode bepalingen onderdelen ontbreken die wel in de toelichting aan bod komen; dat de ACM begrippen inconsistent gebruikt en dat de codetekst dient te worden aangepast op punten van redactionele aard.

  • 522. Rialto wijst er op dat bij woningbehoefte de vereiste percentages en bedragen alleen blijken uit de toelichting en niet uit de codetekst zelf.

  • 523. Stichting Laka merkt op dat het verstandig is om de in categorie 4a niet nader gedefinieerde begrippen ‘duurzame elektriciteit en ‘niet-duurzame elektriciteit’ te benoemen als ‘hernieuwbare elektriciteit en, vice versa, als ‘niet-hernieuwbaar’ om mogelijke verwarring te voorkomen.

  • 524. FastNed merkt op dat verduurzaming in de codetekst en toelichting bij het besluit verschillend worden gebruikt. In begeleidend schrijven schrijft de ACM ‘bijdragen aan klimaatdoelstellingen’, in kader categorie 4b schrijft de ACM ‘grootschalig en bovenwettelijk verduurzamen’ en in randnummer 84 heeft de ACM het over de top 20 meest vervuilende bedrijven die in aanmerking komen voor prioritering.

  • 525. IPO merkt op dat niet alle in randnummer 91 tot en met 95 van de toelichting bij het besluit genoemde eisen en voorwaarden – met betrekking tot SBI-codes en omgevingsplannen – zijn opgenomen in de voorgestelde tekst van de Netcode. Daarnaast kan IPO Bijlage 20, vijfde lid, bij de voorgestelde Netcode niet volgen, vanwege overlap met artikel 7.1, eerste en derde lid, van de voorgestelde Netcode.

  • 526. NBNL merkt op dat de voorgestelde codebepalingen in het ontwerpbesluit niet in lijn zijn met de Aanwijzingen voor de Regelgeving. Zo is het uitgangspunt dat artikelen niet vernummerd worden, met name vanwege het praktische argument om verwijzingsfouten te voorkomen. NBNL stelt voor om in plaats van vernummering, een nieuw artikel 7.0 of 7.a1 op te nemen, of juist om een artikel achterin Hoofdstuk 7 van de Netcode op te nemen.

  • 527. Verder ontbreekt volgens NBNL een inpassing van de voorgestelde Netcode bepalingen (over het recht op transport) in Paragraaf 9.2 van de Netcode (over het toekennen van transportcapaciteit). Naar haar mening zou op zijn minst de relatie met artikel 9.6 van de huidige Netcode moeten worden aangegeven. Bij voorkeur van NBNL doet de ACM dit ook voor de relatie met het huidige artikel 7.1 van de Netcode, over het overeenkomen van het recht op transport.

  • 528. Tot slot maakt NBNL in randnummer 91 van haar zienswijze meerdere, gedetailleerde codetechnische en redactionele opmerkingen.

Reactie ACM

  • 529. De ACM is het met Railto, Stichting Laka, Fasned en IPO eens dat het belangrijk is dat de verplichtingen die volgens de toelichting bij het besluit worden vastgelegd met het onderhavige besluit, ook daadwerkelijk volgen uit de tekst van de te wijzigen Netcode zelf. De ACM neemt deze inbreng mee en past in het definitieve besluit de toelichting bij het besluit en de codebepalingen aan. De ACM houdt er daarbij ook oog voor dat begrippen consistent worden gebruikt.

  • 530. NBNL merkt op dat de door de ACM voorgestelde vernummering in het ontwerpbesluit niet in lijn is met de Aanwijzingen voor de Regelgeving. De ACM is het met NBNL eens dat het passender is om een nieuw artikelnummer in te voegen. De ACM past de nummering aan in het definitieve besluit.

  • 531. Voor wat betreft de link tussen de bepalingen in Hoofdstuk 7 en Paragraaf 9.2 van de Netcode merkt de ACM op dat zij in het definitieve besluit verduidelijkt dat de met onderhavig besluit ingevoegde artikelen betrekking hebben op de volgorde van de toekenning van transportcapaciteit en niet op de hoeveelheid toe te kennen transportcapaciteit.

  • 532. Ten aanzien van de overige opmerkingen van redactionele en codetechnische aard die NBNL in haar zienswijze maakt, merkt de ACM op dat zij de toelichting en codebepalingen van het definitieve besluit hierop heeft nagelopen en waar nodig wijzigingen heeft aangebracht, voor zover dat niet was gebeurd vanwege andere wijzingen die in deze zienswijzebijlage zijn toegelicht.

Conclusie

  • 533. De zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het besluit. De ACM de in het ontwerpbesluit opgenomen vernummering geschrapt en nieuwe artikelnummers ingevoegd. Verder heeft de ACM zowel de met onderhavig besluit ingevoegde Netcode bepalingen als de volledige toelichting bij het besluit nagelopen op redactionele aanpassingen en consistent begripsgebruik.


X Noot
1

Zie Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) van 21 december 2022, p. 18. Voor de volledigheid merkt de ACM op dat in het LAN is opgenomen dat NBNL en het IPO, in overleg met netgebruikers, de ACM zouden verzoeken om het geven van een zienswijze over voorrang voor transportverzoeken van partijen met functies van dwingende redenen van groot openbaar belang, waarmee wordt gedoeld op de partijen als bedoeld in artikel 9.43, vierde lid, van de Netcode. Dit verzoek is niet bij de ACM ingediend. De ACM heeft artikel 9.43, vierde lid, van de Netcode niet betrokken bij onderhavig besluit. Zie ook paragraaf 3.1 van de zienswijzenbijlage.

X Noot
2

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2022/23, 29023, nr. 419’; Netbeheer Nederland - Inbreng Schriftelijke Overleg informele Energieraad 27/28 feb 2023; Energeia, ‘Brabant wil noodwet voor oplossen tranpsortschaarste’ van 16 juni 2022; Coalitieakkoord provincie Noord-Holland 2023-2027, p. 25.; en de reactie van IPO op de ACM consultatie over alternatieve transportrechten en use it or lose it, p. 2.

X Noot
3

Zie ACM nieuwsbericht van 3 maart 2022, ‘ACM onderzoekt ruimte om duurzame projecten voorrang te geven’.

X Noot
4

Zie ACM nieuwsbericht van 2 maart 2023, ‘ACM maakt maatschappelijk prioriteren door netbeheerders mogelijk’.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 29023, nr. 419.

X Noot
6

HvJ EU 3 december 2020, ECLI:EU:C:2020:984 en HvJ EU 2 september 2021, zaak ECLI:EU:C:2021: 662.

X Noot
7

Zie ook Kamerstukken II 2022/23, 31239, nr. 372, p. 22 en 28.

X Noot
8

CBb, 20 juni 2023, ECLI:NL:CBB:2023:297, punten 4.4-4.6.

X Noot
9

De ACM verwijst voor een uitgebreidere omschrijving van de resultaten van deze botsproef naar randnummers 24 en 25 van het Ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken (ontwerpbesluit van 13 juli 2023 met kenmerk ACM/UIT/593612).

X Noot
11

ACM/UIT/611581 en ACM/UIT/614758.

X Noot
12

In de voorganger van de huidige Elektriciteitsrichtlijn, Richtlijn 2009/72/EG, is het recht op toegang neergelegd in artikel 32.

X Noot
13

HvJ EU 27 januari 2022, ECLI:EU:C:2022:58, punten 70-72.

X Noot
14

HvJ EU 27 januari 2022, ECLI:EU:C:2022:58, punt 78 en HvJ EU 29 september 2016, ECLI:EU:C:2016:732, punt 100.

X Noot
15

CBb, 17 mei 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA1172, punt 2.

X Noot
16

Op het moment van publicatie van onderhavig besluit zijn de veiligheidsregio’s: Groningen, Fryslân, Drenthe, IJselland, Twente, Noord- en Oost-Gelderland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Utrecht, Flevoland, Noord-Holland-Noord, Zaanstreek-Waterland, Kennemerland, Amsterdam-Amstelland, Gooi en Vechtstreek, Haaglanden, Hollands Midden, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid, Zeeland, Midden- en West-Brabant, Brabant-Noord, Brabant-Zuidoost, Limburg-Noord, Limburg-Zuid.

X Noot
17

De Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid is aangenomen op 5 december 2023. Zie Staatsblad, jaargang 2023, nr. 454. De inwerkingtredingsdatum is nog niet bekend.

X Noot
18

Zie artikel 3 van de Penitentiarie beginselenwet en artikelen 1.1, tweede lid, 3.1 tot en met 3.3 en 3.6 van de Wet forensische zorg.

X Noot
19

Zie artikelen 3a tot en met 3c van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

X Noot
20

Zie artikel 1 van Mandaatbesluit directeur-generaal DJI (https://wetten.overheid.nl/BWBR0047761/2023-01-10)

X Noot
21

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn er 21 waterschappen in Nederland.

X Noot
22

Zie artikel 1.1 van de Omgevingswet en Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet.

X Noot
23

Dit zijn: a.traumacentra; b.aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; c.Regionale Ambulancevoorzieningen; d.aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; e.gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; f.aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; g.apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden; h.aanbieders van huisartsenzorg, anders dan in huisartsenposten; i.aanbieders van geestelijke gezondheidszorg, die geen acute zorg verlenen; j.aanbieders van medisch-specialistische zorg, anders dan bedoeld in de onderdelen a en b; k.apotheken, anders dan bedoeld in onderdeel g; l.aanbieders van verloskundige zorg; m.aanbieders van wijkverpleging; n.aanbieders van eerstelijnsverblijf; o.aanbieders van Wlz-zorg; p.aanbieders van geriatrische revalidatiezorg.

X Noot
24

Zie Besluit van 15 juni 2021, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG in verband met het stellen van eisen omtrent de voorbereiding, beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg, Staatsblad, 2021, 291.

X Noot
25

Idem.

X Noot
26

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn er 11 traumacentra in Nederland, te weten: VUmc; AMc; Erasmus MC; St. Elisabeth ziekenhuis; Universitair Medisch Centrum Utrecht; Radboud MC; LUMC; UMC+; UMCG; Isala klinieken en Medisch Spectrum Twente.

X Noot
27

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn er 10 drinkwaterbedrijven in Nederland.

X Noot
28

Zie Registratie Instellingen en Opleidingen (https://zakelijk.duo.nl/portaal/zoeken-en-vinden/resultaten).

X Noot
29

Het prioriteringskader kent een beperkt karakter met een enkel een prioriteringsmogelijkheid voor partijen die een groot algemeen belang dienen. Uit een steekproef van netbeheerders blijkt dat zij op basis van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit verwachtten dat zij tussen de 6 en 12% prioriteringsverzoeken zouden ontvangen (zie randnummer 14 van https://www.acm.nl/system/files/documents/52-zienswijze-nbnl-ontwerpbesluit-maatschappelijk-prioriteren-ov-1.pdf). Indien op basis van het definitieve prioriteringskader bij meer dan een kwart van het totale aantal transportverzoeken ook een prioriteringsverzoek wordt ingediend, is dat een indicatie dat het prioriteringskader- of proces niet optimaal werkt en/of dat er op grote schaal foutieve verzoeken worden ingediend.

X Noot
32

Dit volgt uit artikel 19 van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 11 van het Handelsregisterbesluit 2008.

X Noot
33

Zie paragraaf 2.3.1 van https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/rapportages/2023/cbs-jaarplan-2023/2-statistisch-programma (geraadpleegd op 29 maart 2024).

X Noot
34

Zie artikel 59, zevende lid, onderdeel a, van de Elektriciteitsrichtlijn.

X Noot
35

Deze mogelijkheid volgt reeds uit artikel 51 van de E-wet.

X Noot
36

Er bestaat voor zover de ACM heeft kunnen vaststellen geen eenduidige algemene definitie of duidelijke afbakening van diensten die als een groot algemeen belang moeten worden beschouwd. In het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) van 21 december 2022 (p. 18) wordt ook verwezen naar voorrang voor functies met dwingende redenen van groot openbaar belang. Het begrip dwingende redenen van groot openbaar belang komt onder meer uit de Europese Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) en de Wet natuurbescherming (Wnb). Via dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen in dit verband uitzonderingen worden gemaakt op wettelijke eisen. Wat een dwingende redenen van groot openbaar belang is, is casuïstisch van aard. Het gaat daarbij onder meer om het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Woningbouw en woningbehoefte vallen ook expliciet onder projecten met een groot openbaar belang. De categorieën en partijen binnen het prioriteringskader zouden volgens de ACM kunnen kwalificeren als partijen die een groot openbaar belang dienen. Binnen het energierecht bestaan uitzonderingen op basis van dwingende redenen van groot belang echter niet.

X Noot
37

HvJ EU 27 januari 2022, ECLI:EU:C:2022:58, punt 75.

X Noot
38

Zie artikel 16 septies van Richtlijn (EU) 2023/2413.

X Noot
39

Zie randnummer 60 van de preambule en artikel 16, onderdeel c, Richtlijn 2009/28/EG.

X Noot
40

HvJ EU 29 september 2016, ECLI:EU:C:2016:732, punt 84.

X Noot
41

Zie artikel 2, vijfde en zesde lid, Verordening Gasleveringszekerheid. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat lidstaten er ook voor kunnen kiezen om kleine en middelgrote ondernemingen aan te merken als beschermde afnemer in de zin van artikel 2, vijfde lid, Verordening Gasleveringszekerheid. Gelet op het belang van een beperkt en scherp afgebakend prioriteringskader en het feit dat deze ondernemingen een beperktere beschermingen krijgen vanuit de Verordening Gasleveringszekerheid, neemt de ACM kleine en middelgrote ondernemingen niet zelfstandig op in het prioriteringskader in het onderhavige besluit. De ACM verwijst hiervoor naar rnrs 75-78 van de zienswijzenbijlage.

X Noot
42

Voor de volledigheid merkt de ACM op dat de Nederlandse wetgever de Verordening Gasleveringszekerheid heeft uitgewerkt in het BHG. Uit bijlage 2 bij het BHG blijkt welke SBI-codes door de Minister van Klimaat en Energie zijn aangemerkt als essentiële sociale diensten. In het BHG is echter niet toegelicht waarom deze SBI-codes zijn aangemerkt als essentiële sociale diensten noch definieert het BHG wat wordt verstaan onder gezondheidszorg, essentiële sociale zorg, noodhulp, veiligheid, onderwijs- of openbaar bestuur. De ACM plaatst daarbij verder als kanttekening dat het aantal partijen dat wordt aangemerkt als essentiële sociale dienst in het BHG ruimer is dan in de Verordening Gasleveringszekerheid. Voor het onderhavige besluit gaat de ACM daarom niet uit van de afbakening in het BHG, maar sluit zij rechtstreeks aan bij de Verordening Gasleveringszekerheid. Ook wijst de ACM er op dat er per categorie een verschil kan bestaan tussen de partijen in het prioriteringskader en bijvoorbeeld de partijen die per categorie worden opgenomen in het BHG. Dit komt doordat het vertrekpunt van het onderhavige besluit (voorrang geven bij nettoegang) verschilt met het doel van de Verordening Gasleveringszekerheid (beschermen van de gaslevering aan bestaande afnemers).

X Noot
43

De ACM wijst er hierbij ook op dat artikel 27, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn lidstaten verplicht om voor huishoudens te waarborgen dat zij aanspraak kunnen maken op universele dienstverlening. Dit betekent dat zij recht hebben op de levering van elektriciteit, waarmee de leveringszekerheid wordt geborgd. Deze aanvullende bescherming komt voort uit de kwetsbare positie van deze afnemers.

X Noot
44

Kamerstukken II, 2020/21, 35 880, nr. 3.

X Noot
46

Meerjarenplan ILT 2022-2026 (geraadpleegd op 15 maart 2024).

X Noot
47

Kamerstukken II 2013/14, 27 625, nr. 316. “De Drinkwaterwet definieert de openbare drinkwatervoorziening als een «vitale publieke dienst van groot algemeen belang». De duurzame veiligstelling van deze dienst is een zaak van nationale veiligheid.”

X Noot
48

Zie bijlage I bij de NIS2-richtlijn en de bijlage bij de CER-richtlijn.

X Noot
49

Artikel 2, punt 10, van de CER-richtlijn luidt: “overheidsinstantie”: een entiteit die overeenkomstig het nationale recht als zodanig in een lidstaat is erkend, met uitzondering van de rechterlijke macht, parlementen en centrale banken, en die aan de volgende criteria voldoet: a) zij is opgericht om te voorzien in behoeften van algemeen belang en heeft geen industrieel of commercieel karakter; b) zij heeft rechtspersoonlijkheid of mag volgens de wet namens een andere entiteit met rechtspersoonlijkheid optreden; c) zij wordt grotendeels gefinancierd door staatsautoriteiten of door andere publiekrechtelijke centrale organen, is onderworpen aan beheerstoezicht door deze autoriteiten of organen, of heeft een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door staatsautoriteiten of door andere publiekrechtelijke centrale organen worden benoemd; d) zij heeft de bevoegdheid ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen administratieve of regelgevende besluiten te nemen die van invloed zijn op hun rechten bij het grensoverschrijdende verkeer van personen, goederen, diensten of kapitaal.

X Noot
50

Zie artikel 2, zesde lid, van de Verordening Gasleveringszekerheid.

X Noot
52

HvJ EU 29 september 2016, ECLI:EU:C:2016:732, punt 100.

X Noot
53

Zie ook Strcrt. 2022, 14201, besluit met kenmerk ACM/UIT/577139.

X Noot
54

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32019L0944, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
55

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32009L0028, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
56

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32022L2555, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
57

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32022L2557, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
58

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex:32018L2001, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
59

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32023L2413, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
61

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=celex:32009L0073, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
62

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/?uri=CELEX:32019R0943, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
63

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32017R1938, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
64

Zie https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32022R2577, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
66

Zie http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0027466, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
81

Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-291.html#, geraadpleegd op 11 april 2024.

X Noot
96

Document met kenmerk ACM/UIT/593612.

X Noot
98

Ontwerp codebesluit prioriteringsruimte transportverzoeken (acm.nl) Deze vragen zagen op 1) de afbakening van partijen in het prioriteringskader, waaronder de SBI-codes, en in het bijzonder op de invulling van de functie ‘woningbehoefte’; 2) het voorgestelde prioriteringsproces en de gevraagde bewijsstukken om de voorrang en evenredigheid van het prioriteringsverzoek te toetsen; en 3) de relatie tussen prioriteren bij aansluitingen en prioriteren bij transport.

X Noot
99

Gemeente Alkmaar geeft in haar zienswijze aan dat zij een koppeling tussen de prioritering van aansluitingen en transportcapaciteit wenselijk acht en dat zij het belangrijk vindt dat bedrijven die verplaatsen voor de realisatie van woningbouw of andere maatschappelijke voorzieningen ook bestempeld worden als prioritair.

X Noot
100

In artikel 9.43 van de Netcode en in het ontwerpcodebesluit niet gebruikte transportrechten met kenmerk ACM/UIT/605846 (hierna: GOTORK) worden vitale processen zoals gepubliceerd door de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en installaties van de Dienst Justitiële Inrichtingen, ziekenhuizen en openbaar vervoersbedrijven waarbij het substantieel en ongepland wijzigen van het beschikbare transportvermogen direct van invloed is op het functioneren van maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd van de uitvoeringsregels van congestiemanagement en de GOTORK-regeling. Het betreft vitale processen zoals onder andere data- en telecommunicatiediensten, transportdiensten van lucht, water en wegverkeer, nucleaire processen en vormen van betalingsverkeer.

X Noot
101

Deze regelingen hebben ook een ander vertrekpunt: ze hebben betrekking op partijen die reeds zijn aangesloten op het elektriciteitsnet terwijl onderhavig besluit betrekking heeft op de toegang tot het elektriciteitsnet voor nieuwe partijen.

X Noot
102

Randnummers 2 en 3 van de preambule bij de Elektriciteitsverordening en Elektriciteitsrichtlijn, artikel 1 en 9 van de Elektriciteitsrichtlijn. Zie ook HvJ EU 27 januari 2022 (Fondul), ECLI:EU:C:2022:58, punt 75.

X Noot
103

Zie bijvoorbeeld randnummers 2 en 3 van de preambule bij de Elektriciteitsverordening en Elektriciteitsrichtlijn, artikel 1, onderdeel a, van de Elektriciteitsverordening en artikel 1 en 9 van de Elektriciteitsrichtlijn. Zie ook HvJ EU 29 september 2016 (Essent), ECLI:EU:C:2016:732, punt 84.

X Noot
104

Artikel 2, vierde lid, van de Verordening Gasleveringszekerheid (EU) 2017/1938.

X Noot
105

Zoals reeds toegelicht in randnummers 65, 66 en 117 van het ontwerpbesluit en zie ook paragraaf 4.1.1 van deze bijlage.

X Noot
106

Artikel 2, zesde lid, van de Verordening Gasleveringszekerheid.

X Noot
107

Artikel 2, vierde lid, van de Verordening Gasleveringszekerheid.

X Noot
108

Zie artikel 2, vijfde en zesde lid, Verordening Gasleveringszekerheid. Voor de volledigheid wijst de ACM erop dat lidstaten er ook voor kunnen kiezen om kleine en middelgrote ondernemingen aan te merken als beschermde afnemer in de zin van artikel 2, vijfde lid, Verordening Gasleveringszekerheid. Gelet op het belang van een beperkt en scherp afgebakend prioriteringskader en het feit dat deze ondernemingen een beperktere beschermingen krijgen vanuit de Verordening Gasleveringszekerheid, neemt de ACM kleine en middelgrote ondernemingen niet zelfstandig op in het prioriteringskader in het onderhavige besluit. De ACM verwijst naar randnummers 75-78 voor een nadere toelichting.

X Noot
109

Zie https://www.vzinfo.nl/bronnen-methoden-en-achtergronden/gezondheidszorg, geraadpleegd op 15 maart 2024.

X Noot
110

Zie Kamerstukken II 20/21, 35880, nr. 3, p. 64 en 111.

X Noot
112

Zie https://magazines.ilent.nl/meerjarenplan/2021/01/drinkwater, geraadpleegd op 15 maart 2024.

X Noot
113

Zie Kamerstukken II 13/14, 27625, nr. 316, p. 3: ”De Drinkwaterwet definieert de openbare drinkwatervoorziening als een «vitale publieke dienst van groot algemeen belang». De duurzame veiligstelling van deze dienst is een zaak van nationale veiligheid.”

X Noot
114

Zie bijlage I, onder 10, bij de NIS2-richtlijn en de bijlage, onder 9, bij de CER-richtlijn.

X Noot
115

Artikel 2, punt 10, van de CER-richtlijn luidt: “overheidsinstantie”: een entiteit die overeenkomstig het nationale recht als zodanig in een lidstaat is erkend, met uitzondering van de rechterlijke macht, parlementen en centrale banken, en die aan de volgende criteria voldoet: a) zij is opgericht om te voorzien in behoeften van algemeen belang en heeft geen industrieel of commercieel karakter; b) zij heeft rechtspersoonlijkheid of mag volgens de wet namens een andere entiteit met rechtspersoonlijkheid optreden; c) zij wordt grotendeels gefinancierd door staatsautoriteiten of door andere publiekrechtelijke centrale organen, is onderworpen aan beheerstoezicht door deze autoriteiten of organen, of heeft een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door staatsautoriteiten of door andere publiekrechtelijke centrale organen worden benoemd; d) zij heeft de bevoegdheid ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen administratieve of regelgevende besluiten te nemen die van invloed zijn op hun rechten bij het grensoverschrijdende verkeer van personen, goederen, diensten of kapitaal.

X Noot
116

Zie artikel 2, zesde lid, van de Verordening Gasleveringszekerheid.

X Noot
120

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn de veiligheidsregio’s: Groningen, Fryslân, Drenthe, IJselland, Twente, Noord- en Oost-Gelderland, Gelderland-Midden, Gelderland-Zuid, Utrecht, Flevoland, Noord-Holland-Noord, Zaanstreek-Waterland, Kennemerland, Amsterdam-Amstelland, Gooi en Vechtstreek, Haaglanden, Hollands Midden, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid, Zeeland, Midden- en West-Brabant, Brabant-Noord, Brabant-Zuidoost, Limburg-Noord, Limburg-Zuid.

X Noot
121

De Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid is aangenomen op 5 december 2023. Zie Staatsblad, jaargang 2023, nr. 454. De inwerkingtredingsdatum is nog niet bekend.

X Noot
122

Zie artikel 3 van de Penitentiarie beginselenwet en artikelen 1.1, tweede lid, 3.1 tot en met 3.3 en 3.6 van de Wet forensische zorg.

X Noot
123

Zie artikelen 3a tot en met 3c van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

X Noot
124

Zie artikel 1 van het Mandaatbesluit directeur-generaal DJI.

X Noot
125

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn er 21 waterschappen in Nederland.

X Noot
126

Zie artikel 1.1 van de Omgevingswet en Bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet.

X Noot
127

Zie bijvoorbeeld Zzp’er in zorg en welzijn kiest vooral voor onafhankelijkheid | CBS, geraadpleegd op 15 maart 2024.

X Noot
128

Dit zijn: a.traumacentra; b.aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen, anders dan traumacentra; c.Regionale Ambulancevoorzieningen; d.aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten; e.gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid; f.aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen; g.apotheken die in de avond, de nacht en op zondag farmaceutische zorg aanbieden; h.aanbieders van huisartsenzorg, anders dan in huisartsenposten; i.aanbieders van geestelijke gezondheidszorg, die geen acute zorg verlenen; j.aanbieders van medisch-specialistische zorg, anders dan bedoeld in de onderdelen a en b; k.apotheken, anders dan bedoeld in onderdeel g; l.aanbieders van verloskundige zorg; m.aanbieders van wijkverpleging; n.aanbieders van eerstelijnsverblijf; o.aanbieders van Wlz-zorg; p.aanbieders van geriatrische revalidatiezorg.

X Noot
130

Idem.

X Noot
131

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn er 11 traumacentra in Nederland, te weten: VUmc; AMc; Erasmus MC; St. Elisabeth ziekenhuis; Universitair Medisch Centrum Utrecht; Radboud MC; LUMC; UMC+; UMCG; Isala klinieken en Medisch Spectrum Twente.

X Noot
132

Op het moment van publicatie van dit besluit zijn er 10 drinkwaterbedrijven in Nederland.

X Noot
133

Zie https://zakelijk.duo.nl/portaal/zoeken-en-vinden/resultaten (Registratie Instellingen en Opleidingen).

X Noot
134

Zie de memorie van toelichting bij de Warmtewet, Kamerstukken II 02/03, 29048 nr. 3.

X Noot
135

Het prioriteringskader kent een beperkt karakter met een enkel een prioriteringsmogelijkheid voor partijen die een groot algemeen belang dienen. Uit een steekproef van netbeheerders blijkt dat zij op basis van het prioriteringskader in het ontwerpbesluit verwachtten dat zij tussen de 6 en 12% prioriteringsverzoeken zouden ontvangen (zie randnummer 14 van https://www.acm.nl/system/files/documents/52-zienswijze-nbnl-ontwerpbesluit-maatschappelijk-prioriteren-ov-1.pdf). Indien op basis van het definitieve prioriteringskader bij meer dan een kwart van het totale aantal transportverzoeken ook een prioriteringsverzoek wordt ingediend, is dat een indicatie dat het prioriteringskader- of proces niet optimaal werkt en/of dat er op grote schaal foutieve verzoeken worden ingediend.

X Noot
136

Zie artikel 59, zevende lid, onderdeel a, van de Elektriciteitsrichtlijn.

X Noot
137

Deze mogelijkheid volgt reeds uit artikel 51 van de E-wet.

X Noot
138

Mail van 6 maart 2024 met kenmerk ACM/IN/857580.

X Noot
139

Mail van 6 maart 2024 met kenmerk ACM/IN/857580.

X Noot
142

Zie https://www.oidji.nl/over-ons, geraadpleegd op 28 maart 2024.

X Noot
143

Zie artikel 2 van gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2450 tot aanvulling van de CER-richtlijn door de vaststelling van een lijst van essentiële diensten.

X Noot
144

Besluit van 12 september 2023 tot wijziging van het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen, houdende de aanwijzing van andere vitale aanbieders in de sectoren elektriciteit en digitale infrastructuur, Staatsblad 2023, 308.

X Noot
145

Zie bijvoorbeeld ABRvS 19 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4289.

X Noot
147

Zie artikel 59, zevende lid, onderdeel a, van de Elektriciteitsrichtlijn.

X Noot
148

Voor de transporttaak van de netbeheerder volgt dit uit artikel 24, derde lid, van de E-wet

X Noot
149

Ontwerpcodebesluit niet gebruikte transportrechten met kenmerk ACM/UIT/605846 (GOTORK).

X Noot
150

Mail van 6 maart 2024, met kenmerk ACM/IN/857580.

X Noot
151

Zie bijvoorbeeld ABRvS 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1723. Zie ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:195.

X Noot
152

Mail van 6 maart 2024, geregistreerd met kenmerk ACM/IN/857580.

X Noot
153

Mail van 12 februari 2024met het kenmerk ACM/IN/844307.

Naar boven