Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36576 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36576 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het stellen van regels noodzakelijk is in het belang van een betrouwbare, betaalbare en broeikasgassen-vrije warmtevoorziening;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aandeel als bedoeld in:
a. artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht, in geval van een beursgenoteerde onderneming;
b. artikel 82, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in geval van een naamloze vennootschap, niet zijnde een beursgenoteerde onderneming als bedoeld in onderdeel a;
c. artikel 175 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in geval van een besloten vennootschap, niet zijnde een beursgenoteerde onderneming als bedoeld in onderdeel a;
warmtebedrijf dat op grond van artikel 2.5, eerste lid, 2.7, eerste lid, of 12.2, eerste, tweede, derde, of vierde lid, is aangewezen door het college;
degene op wie de verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, rust;
aanwijzing als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, 2.7, eerste lid, of 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid;
aanwijzing als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid;
individuele of collectieve afleverset voor warmte met uitzondering van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen installatie;
Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;
voorkomen van een onderbreking van de levering van warmte en zo snel mogelijk beëindigen van een onderbreking indien deze zich toch voordoet;
enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen als bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter bevordering van de naleving van wettelijk voorschriften en die niet wegens een overtreding wordt opgelegd;
leidingen, installaties en hulpmiddelen die zijn gelegen in een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a en c tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken en zijn bestemd voor de toe- en afvoer van warmte ten behoeve van die onroerende zaak, met uitzondering van de afleverset voor warmte, apparatuur die gelet op de door het warmtebedrijf te specificeren kenmerken van de binneninstallatie daar geen deel van uitmaakt, de warmtemeter, of leidingen, installaties en hulpmiddelen die strekken tot levering van warmte naar een andere onroerende zaak. De binneninstallatie aan de zijde van het warmtenet of het inpandig leidingstelsel is begrensd door:
a. de hoofdafsluiter waar de individuele afleverset voor warmte gekoppeld is aan het warmtenet of het inpandig leidingstelsel, of
b. een in een overeenkomst over de levering van warmte overeengekomen fysiek aanwijsbaar punt indien er geen hoofdafsluiter aanwezig is;
broeikasgas als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
één of meer leidingen bestemd voor het transport van warmte gelegen tussen het warmtenet en het inpandig leidingstelsel, waarbij de centrale leveringsaansluiting:
a. aan de zijde van het inpandig leidingstelsel is begrensd door:
1°. de hoofdafsluiters waaraan de collectieve afleverset voor warmte of het inpandig leidingstelsel gekoppeld is, of
2°. indien er geen hoofdafsluiters aanwezig zijn, een in de overeenkomst over de levering van warmte overeen te komen fysiek aanwijsbaar punt, en
b. aan de zijde van het warmtenet is begrensd door:
1°. de aftakking van het warmtenet, waarna de leidingen en daaraan verbonden hulpmiddelen bestemd zijn voor het transport van warmte naar het inpandig leidingstelsel, of
2°. indien er geen aftakking aanwezig is, een in de overeenkomst over de levering van warmte overeen te komen fysiek aanwijsbaar punt;
afleverset voor warmte waarmee ten behoeve van de levering van warmte energieoverdracht plaatsvindt tussen een warmtenet en een inpandig leidingstelsel;
systeem waarbij een of meer warmtebronnen door middel van een warmtenet ontsloten worden voor de levering van warmte;
collectief warmtesysteem of geheel van collectieve warmtesystemen;
college van burgemeester en wethouders;
levering van warmte door:
a. een verhuurder die een overeenkomst over de levering van warmte heeft gesloten met een warmtebedrijf waarbij de van het warmtebedrijf afgenomen warmte door de verhuurder wordt geleverd aan zijn huurder, of
b. een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die een overeenkomst over de levering van warmte heeft gesloten met een warmtebedrijf waarbij de van het warmtebedrijf afgenomen warmte door de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm wordt geleverd aan haar leden;
vermindering van de uitstoot van broeikasgassen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid;
hernieuwbare bron, warmtebron waar restwarmte vrijkomt of collectieve warmtepomp;
samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot een onroerende zaak dat een belang bij die zaak vertegenwoordigt, met uitzondering van het recht op levering. Het belang omvat ten minste enig risico van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de juridische eigenaar;
a. storing die langer duurt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen duur;
b. meerdere opeenvolgende storingen samengenomen die langer duren dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen duur en tijdsperiode;
gebouw als bedoeld in bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;
a. eigenaar van een gebouw;
b. de eigenaren verenigd in een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm in het geval van gedeeld eigendom van een gebouw;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die warmte afneemt van een collectieve warmtevoorziening of een klein collectief warmtesysteem en een individuele leveringsaansluiting heeft van meer dan 100 kilowatt of een centrale leveringsaansluiting heeft met uitzondering van de levering van warmte voor industriële processen of productieprocessen of de levering van warmte die niet hoofdzakelijk geleverd wordt ten behoeve van ruimteverwarming en warm tapwater;
hernieuwbare niet-fossiele bron waarmee hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn 2018/2001/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) kan worden opgewekt;
één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen bestemd voor het transport van warmte tussen een binneninstallatie en een warmtenet of een inpandig leidingstelsel, waarbij de individuele leveringsaansluiting:
a. aan de zijde van de binneninstallatie is begrensd door:
1°. de hoofdafsluiters waaraan de individuele afleverset voor warmte of de binneninstallatie gekoppeld is, of
2°. indien er geen hoofdafsluiters aanwezig zijn, een in de overeenkomst over de levering van warmte overeen te komen fysiek aanwijsbaar punt, en
b. aan de zijde van het warmtenet of het inpandig leidingstelsel is begrensd door:
1°. de aftakking van het warmtenet of het inpandig leidingstelsel, waarna de leidingen en daaraan verbonden hulpmiddelen bestemd zijn voor de levering van warmte, of
2°. indien er geen aftakking aanwezig is, een in de overeenkomst over de levering van warmte overeen te komen fysiek aanwijsbaar punt;
afleverset voor warmte waarmee ten behoeve van levering van warmte energieoverdracht plaatsvindt tussen een warmtenet of een inpandig leidingstelsel en een binneninstallatie;
één of meer van een gebouw deel uitmakende leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van warmte tussen een centrale leveringsaansluiting van een gebouw en de individuele leveringsaansluiting van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken;
collectief warmtesysteem waarmee warmte wordt geleverd aan maximaal 1500:
a. verbruikers;
b. huurders met elk een individuele leveringsaansluiting van maximaal 100 kilowatt die warmte geleverd krijgen van hun verhuurder waarbij sprake is van de doorlevering van warmte;
c. leden van een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm met elk een individuele leveringsaansluiting van maximaal 100 kilowatt die warmte geleverd krijgen van hun vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm waarbij sprake is van doorlevering van warmte;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die warmte afneemt van een collectieve warmtevoorziening of klein collectief warmtesysteem en een individuele leveringsaansluiting heeft van maximaal 100 kilowatt met uitzondering van een persoon die warmte afneemt van:
a. zijn verhuurder;
b. de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm waarbij deze persoon is aangesloten;
hoeveelheid kooldioxide of hoeveelheid van een ander broeikasgas met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen als kooldioxide;
thermische energie die ten behoeve van ruimtekoeling wordt geleverd door middel van het transport van water of een andere vloeistof;
individuele of centrale leveringsaansluiting;
leveringszekerheid als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid;
overeenkomst als bedoeld in artikel 2.30, eerste lid;
omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet;
Onze Minister voor Klimaat en Energie;
onderneming die zich bezighoudt met de productie van warmte, met uitzondering van een producent van restwarmte;
onderneming die in zijn bedrijfsvoering restwarmte genereert;
rechtspersoon die de belangen vertegenwoordigt van producenten, producenten van restwarmte, warmtebedrijven of verbruikers in de warmtesector;
thermische energie die als onvermijdelijk bijproduct in industriële of bedrijfsmatige processen overblijft en die zonder verbinding met een warmtenet ongebruikt terecht zou komen in lucht of water;
onderbreking van de levering van warmte of levering van warmte onder de minimumtemperatuur van de te leveren warmte, bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, onderdeel a, onder 1◦, met uitzondering van een onderbreking door werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid;
onderbouwd voorstel van tarieven van goederen of diensten die worden aangeboden ten behoeve van het transport en de levering van warmte door een aangewezen warmtebedrijf;
onderbouwd voorstel van tarieven en voorwaarden van de goederen of diensten die worden aangeboden ten behoeve van het transport van warmte door een warmtetransportbeheerder;
kleinverbruiker en grootverbruiker;
warmtekostenverdeelsystematiek ten behoeve van het vaststellen van het aandeel in de totaal gemeten warmte die niet is gebaseerd op het verbruik van de afzonderlijke verbruiker;
eigenaar van een voor verhuur bestemde verblijfsruimte in Nederland;
thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van het transport van water of een andere vloeistof;
onderneming of warmtegemeenschap die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het transport en de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan;
warmtebedrijf als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdelen a of b;
installatie waar thermische energie vrijkomt of thermische energie vrijgemaakt wordt;
rechtspersoon of personenvennootschap die:
a. ten behoeve van haar leden, vennoten of aandeelhouders actief is als warmtebedrijf;
b. als hoofddoel heeft het bieden van milieuvoordelen of economische of sociale voordelen aan haar leden, vennoten of aandeelhouders of aan de plaatselijke gebieden waar ze werkzaam is;
c. niet is gericht op het maken van winst, en
d. gebruik maakt van duurzame warmtebronnen als belangrijkste warmtebron;
rechtspersoon of personenvennootschap van twee of meer partijen die gezamenlijk deze rechtspersoon of personenvennootschap hebben opgericht om als warmtebedrijf actief te zijn;
aaneengesloten gebied binnen een of meerdere gemeenten waarvoor op grond van artikel 2.5, eerste lid, of 2.7, eerste lid, een warmtebedrijf is of kan worden aangewezen;
meetsysteem dat het warmteverbruik van elke radiator meet ten behoeve van het vaststellen van het aandeel in de totaal gemeten warmte;
onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan;
warmtemeter als bedoeld in bijlage III van richtlijn 2014/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (herschikking) (PbEU 2014, L 96) die het warmteverbruik weergeeft;
geheel van tot elkaar behorende met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen ten behoeve van het transport van warmte van en naar een verbruiker of het transport van warmte van en naar een gebouw of werk van een producent of een producent van restwarmte, met uitzondering van:
a. de leidingen, installaties en hulpmiddelen die zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel;
b. een binneninstallatie;
c. de leidingen, installaties en hulpmiddelen die zijn gelegen in een gebouw of werk van een producent of een producent van restwarmte of op het perceel waarop de productie-installatie is gelegen;
d. een warmtetransportnet;
onderneming die zich bezig houdt of voornemens is zich bezig te houden met het beheer, aanleg of onderhoud van een warmtenet en het transport van warmte over een warmtenet of een onderdeel daarvan;
deel van een warmtetransportnet dat bestaat uit één of meer leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen, tussen een warmtetransportnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken;
geheel van tot elkaar behorende en met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen ten behoeve van het voor de regionale warmtevoorziening van belang zijnde transport van warmte van de warmtetransportaansluitingen van warmtebronnen naar:
a. de warmtetransportaansluitingen van afnemers van warmte van een warmtetransportnet;
b. de warmtetransportaansluitingen van collectieve warmtevoorzieningen;
onderneming die op grond van artikel 5.1, eerste lid, is aangewezen;
zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet;
last tot het verrichten van bepaalde handelingen als bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Het is verboden zonder aanwijzing van een warmtebedrijf warmte te transporteren en te leveren of zonder aanwijzing van een warmtetransportbeheerder warmte te transporteren met uitzondering van:
a. het transport en de levering van warmte voor industriële processen of productieprocessen;
b. het transport van warmte door middel van leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen die zijn gelegen in een gebouw of werk van een producent of een producent van restwarmte of op het perceel waarop de productie-installatie is gelegen;
c. het transport en de levering van warmte door een warmtebedrijf door middel van één collectief warmtesysteem aan ten hoogste 10 kleinverbruikers gezamenlijk;
d. het transport en de levering van warmte aan ten hoogste 10 natuurlijke personen of rechtspersonen met elk een individuele leveringsaansluiting van maximaal 100 kilowatt die gezamenlijk warmte afnemen van hun verhuurder of de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm waarbij deze personen zijn aangesloten;
e. het transport en de doorlevering van warmte door een verhuurder aan zijn huurder;
f. het transport en de doorlevering van warmte door een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm aan haar leden.
2. De artikelen 2.36 en 2.40 tot en met 2.42 zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. het transport en de levering van warmte aan de kleinverbruikers, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en de natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d;
b. het transport en de doorlevering van warmte aan de huurder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en de leden van een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f.
1. Het college kan een warmtekavel vaststellen waarvan:
a. de omvang zodanig is dat een warmtebedrijf binnen de warmtekavel een collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze kan aanleggen en exploiteren;
b. de omvang zodanig is dat de leveringszekerheid binnen de warmtekavel naar verwachting voldoende kan worden verzekerd.
2. Het college betrekt bij het vaststellen van een warmtekavel in voorkomend geval:
a. de beschikbaarheid en inzet van een warmtebron of een potentiële warmtebron in een nabij gelegen gemeente;
b. de voornemens in een nabij gelegen gemeente te kiezen voor de levering van warmte aan verbruikers door een collectieve warmtevoorziening.
3. Indien een warmtekavel betrekking heeft op het grondgebied van meerdere gemeenten of in een warmtekavel zich een warmtebron bevindt die meerdere gemeenten van warmte kan voorzien, zendt het college het ontwerp van de vaststelling van een warmtekavel aan gedeputeerde staten van de provincie of provincies op wiens grondgebied de warmtekavel ligt.
4. Gedeputeerde staten, bedoeld in het derde lid, kunnen binnen acht weken hun zienswijze over het ontwerp van de vaststelling van een warmtekavel kenbaar maken indien zij van oordeel zijn dat niet voldaan is aan het eerste of tweede lid. Het college stelt de warmtekavel vast en verantwoordt daarbij op welke wijze de zienswijze van gedeputeerde staten al dan niet heeft geleid tot aanpassing van de warmtekavel.
5. Van de vaststelling van de warmtekavel doet het college mededeling in de Staatscourant en op een andere geschikte wijze. Het college zendt de vaststelling van de warmtekavel toe aan gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied de warmtekavel ligt.
6. Het college kan een warmtekavel wijzigen. Het eerste tot en met vijfde lid en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Indien het college een warmtekavel van een aangewezen warmtebedrijf wijzigt, wijzigt het college de aanwijzing van dit warmtebedrijf met in achtneming van artikel 2.8.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid;
b. de mededeling, bedoeld in het vijfde lid.
1. Een aanvraag om aangewezen te worden op grond van artikel 2.5, eerste lid, kan uitsluitend worden ingediend door:
a. een warmtebedrijf waarvan meer dan 50% van de aandelen direct of indirect berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam;
b. een warmtebedrijf dat een warmte joint-venture is van een warmtenetbedrijf en een warmteleveringsbedrijf waarbij:
1°. meer dan 50% van de aandelen van het warmtenetbedrijf direct of indirect berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam, en
2°. het warmtenetbedrijf meer dan 50% van de aandelen of doorslaggevende zeggenschap in de warmte joint-venture heeft;
c. een warmtegemeenschap.
2. Een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap kan uitsluitend aangewezen worden op grond van artikel 2.5, eerste lid, indien het warmtebedrijf of de warmtegemeenschap binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, het voornemen kenbaar heeft gemaakt een aanvraag om aangewezen te worden in te dienen.
3. Onder indirect berusten wordt verstaan dat de aandelen in een warmtebedrijf berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam.
1. Een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang treft geen statutaire afspraken en de aandeelhouders in een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang maken geen contractuele afspraken die ervoor zorgen dat degene die direct of indirect meer dan 50% van de aandelen houdt of doorslaggevende zeggenschap in een aangewezen warmtebedrijf heeft, feitelijk geen doorslaggevende zeggenschap over het warmtebedrijf heeft.
2. In afwijking van het eerste lid kan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang statutaire of contractuele afspraken treffen ten aanzien van de volgende beslissingen van het aangewezen warmtebedrijf teneinde de aandeelhouders met een minderheidsbelang te beschermen:
a. de uitgifte van aandelen van het aangewezen warmtebedrijf;
b. het aangaan of verbreken van een duurzame samenwerking van het aangewezen warmtebedrijf indien die samenwerking van ingrijpende betekenis is voor het aangewezen warmtebedrijf;
c. de oprichting van nieuwe vennootschappen en dochtervennootschappen van het aangewezen warmtebedrijf;
d. de splitsing, omzetting, fusering en ontbinding van het aangewezen warmtebedrijf;
e. de overdracht van het gehele of vrijwel het gehele vermogen van het aangewezen warmtebedrijf;
f. de wijziging van de statuten van het aangewezen warmtebedrijf;
g. het doen van investeringen en de verstrekking van leningen of zekerheden ter waarde van ten minste een derde van de waarde van de activa volgens de balans van het aangewezen warmtebedrijf;
h. de benoeming, de schorsing en het ontslag van bestuurders en commissarissen van het aangewezen warmtebedrijf.
3. Een warmtegemeenschap borgt in haar statuten, of, in geval van een personenvennootschap in een overeenkomst, ten minste dat:
a. de leden, vennoten of aandeelhouders uitsluitend natuurlijke personen, micro-ondernemingen, kleine ondernemingen, middelgrote ondernemingen of lokale openbare lichamen zijn;
b. de participatie in de warmtegemeenschap open en vrijwillig is;
c. de leden, vennoten, of aandeelhouders het recht hebben de warmtegemeenschap te verlaten;
d. de feitelijke zeggenschap over de warmtegemeenschap is gelegen bij de leden, vennoten of aandeelhouders van de rechtspersoon die in de nabije omgeving van de collectieve warmtevoorziening, die in eigendom is van en ontwikkeld is door de warmtegemeenschap, zijn gevestigd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de statutaire of contractuele afspraken, bedoeld in het eerste lid, en de beslissingen in het tweede lid;
b. de wijze waarop een warmtegemeenschap het derde lid, onderdeel d, borgt.
1. Indien het college een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap de gelegenheid wil geven een aanvraag in te dienen om aangewezen te worden op grond van artikel 2.5, eerste lid, doet het college mededeling in de Staatscourant en op een andere geschikte wijze van:
a. de bij ministeriële regeling te bepalen termijn waarbinnen het warmtebedrijf of de warmtegemeenschap het voornemen kenbaar kan maken een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, in te dienen;
b. de door het college te bepalen termijn na de datum van de mededeling waarbinnen het warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, kan indienen.
2. Het college kan opnieuw een mededeling als bedoeld in het eerste lid doen indien:
a. naar aanleiding van de mededeling een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geen voornemen als bedoeld in het eerste lid kenbaar heeft gemaakt;
b. een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel b, een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, heeft ingediend, of
c. een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap is afgewezen.
1. Het college kan op aanvraag van een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap voor minimaal 20 en maximaal 30 jaar een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsaandeel of warmtegemeenschap aanwijzen dat de exclusieve bevoegdheid heeft binnen een warmtekavel de taken, bedoeld in artikel 2.12, uit te voeren.
2. De exclusieve bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op:
a. het gebied waar het transport en levering van warmte als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen a tot en met f, plaats vindt;
b. het gebied waarop de ontheffing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, betrekking heeft;
c. het gebied waarop de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, betrekking heeft;
d. het gebied waar de levering van warmte en het transport van warmte, bedoeld in artikel 4.1, derde lid, en artikel 4.3, derde lid, plaats vindt;
e. het gebied waarop de ontheffing, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, betrekking heeft.
3. Alvorens een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap een aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid indient, dient het warmtebedrijf of de warmtegemeenschap een aanvraag in bij de Autoriteit Consument en Markt waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het warmtebedrijf of de warmtegemeenschap:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor de desbetreffende warmtekavel;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor de desbetreffende warmtekavel uit te voeren.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het derde lid, voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Bij een aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid overlegt het warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of de warmtegemeenschap in ieder geval:
a. het besluit, bedoeld in het derde lid, waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat het warmtebedrijf of warmtegemeenschap voldoet aan de gronden genoemd in het derde lid, onderdelen a en b;
b. een globaal kavelplan waarin een beschrijving op hoofdlijnen is gegeven van de onderdelen van een uitgewerkt kavelplan opgenomen in artikel 2.15, tweede lid.
6. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, indien:
a. het aannemelijk is dat de in het globaal kavelplan beschreven gevolgen voor toekomstige verbruikers en verhuurders, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die warmte zullen afnemen van de collectieve warmtevoorziening, redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn;
b. het aannemelijk is dat het globaal kavelplan voor het warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.
7. Het college beoordeelt een aanvraag op volgorde van ontvangst.
8. Het college kan voorschriften en beperkingen aan een aanwijzing verbinden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om een aanwijzing te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het college het besluit tot aanwijzing neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt;
c. de gronden, genoemd in het derde lid;
d. het globaal kavelplan;
e. de afwijzingsgronden, genoemd in het zesde lid.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde en zevende lid.
1. Het college kan tot zeven jaar na inwerkingtreding van dit artikel ook een ander warmtebedrijf dan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap de mogelijkheid geven een aanvraag in te dienen om aangewezen te worden op grond van artikel 2.7, eerste lid, indien:
a. naar aanleiding van de mededeling, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, geen voornemen kenbaar heeft gemaakt een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, in te dienen;
b. een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel b, een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, heeft ingediend, of
c. een aanvraag als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap is afgewezen.
2. Indien het college gebruik maakt van de bevoegdheid op grond van het eerste lid, doet het college mededeling in de Staatscourant en op een andere geschikte wijze van de mogelijkheid voor een ander warmtebedrijf dan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap om binnen een door het college te bepalen termijn een aanvraag in te dienen om aangewezen te worden op grond van artikel 2.7, eerste lid.
3. Bij koninklijk besluit kan de termijn van zeven jaar, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met ten hoogste drie jaar indien uit de evaluatie, bedoeld in artikel 12.1, eerste lid, volgt dat nog onvoldoende warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschappen beschikbaar zijn.
1. Het college kan op aanvraag van een ander warmtebedrijf dan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschap voor minimaal 20 en maximaal 30 jaar een ander warmtebedrijf aanwijzen dat de exclusieve bevoegdheid heeft binnen een warmtekavel de taken, bedoeld in artikel 2.12, uit te voeren.
2. De exclusieve bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op:
a. het gebied waar het transport en levering van warmte als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen a tot en met f, plaats vindt;
b. het gebied waarop de ontheffing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, betrekking heeft;
c. het gebied waarop de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, betrekking heeft;
d. het gebied waar de levering van warmte en het transport van warmte, bedoeld in artikel 4.1, derde lid, en artikel 4.3, derde lid, plaats vindt;
e. het gebied waarop de ontheffing, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, betrekking heeft.
3. Alvorens een warmtebedrijf een aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid indient, dient het warmtebedrijf een aanvraag in bij de Autoriteit Consument en Markt waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het warmtebedrijf:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor de desbetreffende warmtekavel;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor de desbetreffende warmtekavel uit te voeren.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het derde lid, voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Bij een aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid overlegt het warmtebedrijf in ieder geval:
a. het besluit, bedoeld in het derde lid, waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b;
b. een globaal kavelplan waarin een beschrijving op hoofdlijnen is gegeven van de onderdelen van een uitgewerkt kavelplan opgenomen in artikel 2.15, tweede lid.
6. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, indien:
a. het aannemelijk is dat de in het globaal kavelplan beschreven gevolgen voor toekomstige verbruikers en verhuurders, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die warmte zullen afnemen van de collectieve warmtevoorziening, redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn;
b. het aannemelijk is dat het globaal kavelplan voor het warmtebedrijf redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.
7. Indien er meerdere aanvragen zijn ingediend rangschikt het college de aanvragen zodanig dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt naarmate:
a. aannemelijker is dat de bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, opgenomen normen bereikt zullen worden;
b. aannemelijker is dat een doelmatige en kosteneffectieve aanleg en exploitatie van de collectieve warmtevoorziening beter wordt geborgd;
c. aannemelijker is dat de leveringszekerheid beter wordt verzekerd;
d. aannemelijker is dat het warmtebedrijf de toekomstige verbruikers beter zal betrekken bij de aanleg, ontwikkeling en exploitatie van de collectieve warmtevoorziening;
e. aannemelijker is dat de in het globaal kavelplan beschreven gevolgen voor toekomstige verbruikers en verhuurders, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die warmte zullen afnemen van de collectieve warmtevoorziening beter uitvoerbaar zijn;
f. aannemelijker is dat het globaal kavelplan voor het warmtebedrijf beter uitvoerbaar is.
8. Het college kan een adviescommissie instellen en advies inwinnen van deze adviescommissie.
9. Het college kan aan de rangschikkingsgronden, bedoeld in het zevende lid, een weging toekennen waarbij geldt dat elke grond voor minimaal 5% en maximaal 50% meegewogen wordt.
10. Het college wijst het warmtebedrijf aan dat het hoogste is gerangschikt.
11. Het college kan voorschriften en beperkingen aan een aanwijzing verbinden.
12. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om een aanwijzing te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het college het besluit tot aanwijzing neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt;
c. de gronden, genoemd in het derde lid;
d. het globaal kavelplan;
e. de afwijzingsgronden, genoemd in het zesde lid.
13. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de rangschikkingsgronden, genoemd in het zevende lid;
b. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde en elfde lid.
1. Het college kan een aanwijzing uitsluitend ambtshalve wijzigen waardoor de aanwijzing geldt voor een groter warmtekavel indien:
a. de Autoriteit Consument en Markt in het besluit, bedoeld in het tweede lid, heeft vastgesteld dat het aangewezen warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b;
b. het aangewezen warmtebedrijf hierdoor structureel nog steeds een redelijk rendement als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b, of een voor het aangewezen warmtebedrijf ander acceptabel rendement kan behalen voor zover dit acceptabel rendement lager is dan het redelijk rendement.
2. Alvorens het college een aanwijzing wijzigt op grond van het eerste lid stelt de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van het college bij besluit vast of het aangewezen warmtebedrijf:
a. beschikt over voldoende organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor de desbetreffende vergrote warmtekavel;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor de desbetreffende vergrote warmtekavel uit te voeren.
3. Het aangewezen warmtebedrijf verstrekt de Autoriteit Consument en Markt de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het nemen van het besluit, bedoeld in het tweede lid.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het tweede lid, voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Het college kan een aanwijzing uitsluitend ambtshalve wijzigen waardoor de aanwijzing geldt voor een kleiner warmtekavel indien:
a. het aangewezen warmtebedrijf hierdoor structureel nog steeds een redelijk rendement als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b, of een voor het aangewezen warmtebedrijf ander acceptabel rendement kan behalen, voor zover dit acceptabel rendement lager is dan het redelijk rendement;
b. het aangewezen warmtebedrijf met de wijziging van de aanwijzing heeft ingestemd.
6. Het college kan een aanwijzing uitsluitend ambtshalve wijzigen waardoor de aanwijzing ook geldt voor een ander warmtekavel indien voor dit andere warmtekavel hetzelfde warmtebedrijf is aangewezen.
7. Indien het college de aanwijzing wijzigt, kan het college de aan de aanwijzing verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen waarbij in ieder geval geldt dat:
a. de duur van de aanwijzing na wijziging op grond van het eerste lid gelijk is aan de duur van de aanwijzing die gewijzigd wordt;
b. de duur van de aanwijzing, bedoeld in het zesde lid, als volgt wordt berekend:
1°. allereerst wordt de datum bepaald van de minst recente aansluitovereenkomst van de laatste 10% van de leveringsaansluitingen of voorziene leveringsaansluitingen waarvoor door het aangewezen warmtebedrijf voor de datum van de wijziging van de aanwijzing een aansluitovereenkomst is gesloten in het desbetreffende warmtekavel;
2°. vervolgens wordt het verschil berekend tussen de datum van de wijziging van de aanwijzing en de datum berekend op grond van onderdeel 1◦;
3°. de duur van de aanwijzing, bedoeld in de aanhef, bedraagt 30 jaar verminderd met de duur berekend op grond van onderdeel b met een minimum van 14 jaar.
8. Onder een aansluitovereenkomst als bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, onder 1◦, wordt een overeenkomst verstaan die:
a. een aangewezen warmtebedrijf een recht en een plicht geeft de in de overeenkomst genoemde gebouwen of delen van gebouwen binnen 5 jaar na wijziging van de aanwijzing op grond van het zesde lid aan te sluiten op een collectieve warmtevoorziening;
b. bindende financiële voorwaarden over de kosten van de aansluiting van deze gebouwen of delen van gebouwen op een collectieve warmtevoorziening bevat, en
c. waarin een termijn is bepaald wanneer de levering van warmte aanvangt met enkel onvoorzienbare omstandigheden of van derden afhankelijke omstandigheden als ontbindende voorwaarde.
9. Indien een leveringsaansluiting of een voorziene leveringsaansluiting als bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, onder 1◦, een centrale leveringsaansluiting is dan wordt elke zelfstandige woning als bedoeld in artikel 234 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, die warmte geleverd krijgt door middel van die centrale leveringsaansluiting, aangemerkt als één leveringsaansluiting.
10. Het college zendt de wijziging van de aanwijzing aan gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied de warmtekavel ligt.
11. Het college kan voorschriften en beperkingen aan de wijziging van een aanwijzing, bedoeld in het eerste, vijfde en zesde lid, verbinden.
12. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend, de door het aangewezen warmtebedrijf te verstrekken gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt;
b. de gronden, genoemd in het eerste, tweede, vijfde en zesde lid.
13. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde, negende en elfde lid;
b. de toepassing van het zevende en negende lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het college melden dat een besluit als bedoeld in artikel 2.13, zevende lid, of 2.20, vierde lid, is genomen waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat er grond is de aanwijzing in te trekken omdat het aangewezen warmtebedrijf:
a. niet langer in staat is een taak als bedoeld in artikel 2.12 uit te voeren met uitzondering van de taak, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel g;
b. in strijd handelt met artikel 2.13, vierde lid;
c. vijf jaar na de eerste overschrijding van een norm, bepaald bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, nog steeds meer broeikasgassen uitstoot dan deze norm.
2. Het college trekt een aanwijzing in indien:
a. het college een melding als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen;
b. deze aanwijzing betrekking heeft op een warmtekavel dat op grond van artikel 2.8, zesde lid, is toegevoegd aan een ander warmtekavel op grond van het eerste lid.
3. Het college kan een aanwijzing intrekken indien het aangewezen warmtebedrijf:
a. de aan de aanwijzing verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;
b. in de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;
c. de verplichting op grond van artikel 2.15, eerste lid, niet nakomt;
d. hierom verzoekt.
4. Het aangewezen warmtebedrijf stelt de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk op de hoogte van het verzoek, bedoeld in het derde lid, onderdeel d.
5. De aanwijzing wordt op grond van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, niet ingetrokken voordat aan een ander warmtebedrijf een aanwijzing voor het desbetreffende warmtekavel is verleend.
6. Indien binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn geen ander warmtebedrijf een aanwijzing heeft verkregen voor het desbetreffende warmtekavel stelt het college een plan op waarin is beschreven hoe de levering van warmte aan verbruikers van het aangewezen warmtebedrijf kan worden verzekerd.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de gronden, genoemd in het tweede en derde lid;
b. de procedure en voorwaarden die gelden als een aanwijzing wordt ingetrokken.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de procedure waarbinnen het college een ander warmtebedrijf aanwijst;
b. de inhoud van het plan, bedoeld in het zesde lid, en de termijn waarbinnen het college het plan moet hebben opgesteld.
1. Het college kan op aanvraag van een aangewezen warmtebedrijf instemmen met de overdracht van een aanwijzing aan een ander warmtebedrijf.
2. Een aangewezen warmtebedrijf kan een aanwijzing alleen overdragen aan een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap.
3. Het tweede lid is tot zeven jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing als er geen warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of geen warmtegemeenschap bij het college kenbaar heeft gemaakt de aanwijzing over te willen nemen. Artikel 2.6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Alvorens het aangewezen warmtebedrijf een aanvraag om een instemming als bedoeld in het eerste lid indient, dient dit warmtebedrijf een aanvraag in bij de Autoriteit Consument en Markt waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het andere warmtebedrijf, bedoeld in het eerste lid:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor het desbetreffende warmtekavel;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 2.12, voor het desbetreffende warmtekavel uit te voeren.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit op grond van het vierde lid voorschriften en beperkingen verbinden.
6. Bij een aanvraag om instemming overlegt het aangewezen warmtebedrijf in ieder geval het besluit, bedoeld in het vierde lid, waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat het andere warmtebedrijf, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de gronden, genoemd in het vierde lid, onderdelen a en b.
7. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om instemming indien:
a. niet voldaan is aan het tweede lid onverminderd het bepaalde in het derde lid;
b. het andere warmtebedrijf, bedoeld in het eerste lid, niet heeft ingestemd met de overdracht.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om instemming wordt ingediend, de bij de aanvraag om instemming te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het college een besluit neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit neemt
c. de gronden, genoemd in het vierde lid.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vijfde lid;
b. de afwijzingsgronden, genoemd in het zevende lid.
Het college zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de aanwijzing, het globaal kavelplan, bedoeld in artikel 2.5, vijfde lid, onderdeel b, en 2.7, vijfde lid, onderdeel b, de wijziging van de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.8, eerste, vijfde en zesde lid, de intrekking van de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.9, tweede en derde lid, het plan, bedoeld in artikel 2.9, zesde lid, en de instemming met de overdracht van de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid.
1. Het aangewezen warmtebedrijf heeft uitsluitend tot taak om binnen een gebied binnen de warmtekavel waarvoor een uitgewerkt kavelplan is opgesteld waarmee het college op grond van artikel 2.15, derde lid, heeft ingestemd:
a. een collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze aan te leggen, te beheren en te onderhouden;
b. warmte op een doelmatige wijze te transporteren en te leveren aan degene die een leveringsaansluiting heeft op een binnen de warmtekavel aangelegd collectieve warmtevoorziening;
c. zorg te dragen voor een betrouwbare levering van warmte met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening;
d. warmte te leveren tegen transparante tarieven en onder transparante en redelijke voorwaarden;
e. de leveringszekerheid op een doelmatige wijze zeker te stellen;
f. de veiligheid van de collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze te waarborgen;
g. de duurzaamheid van de collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze te waarborgen;
h. een gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien het gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen, tenzij deze gebouweigenaar naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, heeft aangegeven niet aangesloten te willen worden op een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening;
i. een gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien het gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen, en indien deze gebouweigenaar naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, heeft aangegeven niet aangesloten te willen worden op een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening maar alsnog heeft verzocht om een leveringsaansluiting op een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening, tenzij:
1°. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de leveringsaansluiting aan te brengen;
2°. door de leveringsaansluiting de overige aan het aangewezen warmtebedrijf opgedragen taken en verplichtingen niet uitgevoerd kunnen worden;
j. een gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien het gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen, en indien deze gebouweigenaar na de aanleg of uitbreiding van de collectieve warmtevoorziening heeft verzocht om een leveringsaansluiting, tenzij:
1°. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de leveringsaansluiting aan te brengen;
2°. door de leveringsaansluiting de overige aan het aangewezen warmtebedrijf opgedragen taken en verplichtingen niet uitgevoerd kunnen worden;
k. een gebouweigenaar op verzoek op een doelmatige wijze en binnen een redelijke termijn af te sluiten van de collectieve warmtevoorziening;
l. het verbruik van warmte van een op de collectieve warmtevoorziening aangesloten verbruiker te meten;
m. ervoor te zorgen dat een verbruiker binnen een redelijke termijn beschikt over een warmtemeter door middel van verhuur of een warmtekostenverdeler, of dat binnen een redelijke termijn een verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek wordt toegepast;
n. een verbruiker de gegevens te verstrekken die deze voor een efficiënt gebruik van de geleverde warmte op grond van de leveringsovereenkomst nodig heeft;
o. ervoor te zorgen dat een verbruiker binnen een redelijke termijn beschikt over een afleverset voor warmte indien:
1°. een bestaande afleverset voor warmte dient te worden vervangen;
2°. een nieuwe afleverset voor warmte dient te wordt geïnstalleerd in een nieuw of bestaand gebouw,
tenzij dit voor de levering van warmte aan verbruikers niet noodzakelijk is;
p. zorg te dragen voor het beheer en onderhoud van de bij een verbruiker geïnstalleerde warmtemeter, warmtekostenverdeler en afleverset voor warmte.
2. Indien een gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan geen regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem niet is aangewezen, heeft het aangewezen warmtebedrijf in plaats van de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen h tot en met j, tot taak de gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien deze hierom heeft verzocht, tenzij:
a. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de leveringsaansluiting aan te brengen;
b. door de leveringsaansluiting de overige aan het aangewezen warmtebedrijf opgedragen taken en verplichtingen niet uitgevoerd kunnen worden.
3. Het aangewezen warmtebedrijf heeft tevens tot taak het warmtenet waarmee warmte getransporteerd wordt van een warmtebron naar een gebied in de warmtekavel waarvoor het uitgewerkt kavelplan, bedoeld in het eerste lid, is opgesteld op een doelmatige wijze aan te leggen, te beheren en te onderhouden. Het eerste lid, onderdelen a en f, is van overeenkomstige toepassing.
4. Het derde lid is niet van toepassing indien de taak, bedoeld in het derde lid, reeds rust op een ander aangewezen warmtebedrijf.
5. Een aangewezen warmtebedrijf kan ter uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, werkzaamheden laten uitvoeren door een derde. Het aangewezen warmtebedrijf behoudt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze werkzaamheden.
6. Het is een aangewezen warmtebedrijf niet toegestaan in een warmtekavel een taak als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, te verrichten als daar geen uitgewerkt kavelplan aan ten grondslag ligt waarmee het college op grond van artikel 2.15, derde lid, heeft ingestemd.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over een taak als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.
1. Een aangewezen warmtebedrijf meldt de Autoriteit Consument en Markt en het college dat het warmtebedrijf een aanwijzing heeft verleend, onmiddellijk als redelijkerwijs te voorzien is dat het aangewezen warmtebedrijf een taak als bedoeld in artikel 2.12 niet langer kan uitvoeren.
2. Een aangewezen warmtebedrijf meldt de Autoriteit Consument en Markt en het college op korte termijn na de melding:
a. welke maatregelen het warmtebedrijf heeft genomen om de taak, bedoeld in artikel 2.12, wederom uit te kunnen voeren of te voorkomen dat het aangewezen warmtebedrijf de taak niet kan uitvoeren;
b. wanneer in voorkomend geval het warmtebedrijf de taak, bedoeld in artikel 2.12, weer uit zal kunnen voeren.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan het aangewezen warmtebedrijf opdragen maatregelen te treffen indien redelijkerwijs kan worden voorzien dat het aangewezen warmtebedrijf een taak als bedoeld in artikel 2.12 niet langer kan uitvoeren.
4. Het aangewezen warmtebedrijf volgt de opdracht op grond van het derde lid op.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht verbinden.
6. Een aangewezen warmtebedrijf gaat na of de opdracht leidt tot een wijziging van het uitgewerkt kavelplan.
7. De Autoriteit Consument en Markt kan bij besluit vaststellen dat het aangewezen warmtebedrijf:
a. niet langer in staat is een taak als bedoeld in artikel 2.12 uit te voeren;
b. in strijd handelt met het vierde lid.
1. Een aangewezen warmtebedrijf zendt elk jaar binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn per warmtekavel aan de Autoriteit Consument en Markt informatie over:
a. de organisatorische en technische bekwaamheid van het aangewezen warmtebedrijf;
b. de financiële situatie van het warmtebedrijf en in voorkomend geval van de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe het warmtebedrijf behoort.
2. Een aangewezen warmtebedrijf meldt de Autoriteit Consument en Markt onmiddellijk als redelijkerwijs te voorzien is dat de financiële situatie van het warmtebedrijf of in voorkomend geval de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe het warmtebedrijf behoort significant verslechtert.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan:
a. het aangewezen warmtebedrijf opdragen de organisatorische en technische bekwaamheid te verbeteren;
b. het aangewezen warmtebedrijf en een rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe het warmtebedrijf behoort opdragen een plan op te stellen of maatregelen te treffen de financiële situatie te verbeteren.
4. Het aangewezen warmtebedrijf, de rechtspersoon of vennootschap volgen de opdracht op grond van het derde lid op.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht verbinden.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de informatie, bedoeld in het eerste lid;
b. de wijze waarop het aangewezen warmtebedrijf de informatie meldt op grond van het eerste lid;
c. de eisen aan de financiële situatie, bedoeld in het derde lid;
d. de omstandigheden waarin sprake is van een significante verslechtering van de financiële situatie als bedoeld in het tweede lid.
1. Een aangewezen warmtebedrijf zendt op verzoek van het college een uitgewerkt kavelplan of wijziging van een uitgewerkt kavelplan aan het college dat betrekking heeft op de warmtekavel of een deel daarvan.
2. Het uitgewerkt kavelplan bevat:
a. een beschrijving op welke wijze de leveringszekerheid zal worden verzekerd;
b. een beschrijving op welke wijze de bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde normen bereikt zullen worden;
c. de warmtebehoefte van gebouwen in het gebied, bedoeld in het eerste lid, en de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om de verblijfsruimte te kunnen verwarmen tot een binnentemperatuur van minimaal 20 graden Celsius, uitgaande van een buitentemperatuur die niet lager is dan -10 graden Celsius;
d. de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om tapwater te kunnen leveren op een temperatuur of te kunnen verwarmen tot een temperatuur die voldoet aan een bij ministeriële regeling vastgestelde norm;
e. de wijze waarop toekomstige verbruikers betrokken worden bij de aanleg, ontwikkeling en exploitatie van de collectieve warmtevoorziening;
f. een voorstel voor een netontwerp, waaronder:
1°. de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte, rekening houdend met de eisen op grond van de onderdelen c en d;
2°. de levering van tapwater of warmte ten behoeve van ruimteverwarming;
3°. de in te zetten warmtebronnen en potentiële warmtebronnen voor de korte en lange termijn;
4°. een indicatie van het tracé;
g. een voorstel voor de planning en fasering van de aanleg van de collectieve warmtevoorziening;
h. een indicatie van de kosten van de aanleg, ontwikkeling en exploitatie van de collectieve warmtevoorziening;
i. een indicatie van de tarieven van de te leveren goederen en diensten in verband met de levering van warmte aan verbruikers;
j. de voorwaarden van de te leveren goederen en diensten in verband met de levering van warmte aan verbruikers;
k. het type afleverset voor warmte dat geplaatst wordt.
3. Het uitgewerkt kavelplan of wijziging van het uitgewerkt kavelplan behoeft instemming van het college.
4. Het college kan uitsluitend instemming aan het uitgewerkt kavelplan of wijziging van het uitgewerkt kavelplan onthouden met dien verstande dat het college:
a. uitsluitend instemming kan onthouden gelet op het tweede lid, onderdeel f, onder 3◦, indien het uitgewerkt kavelplan afwijkt van het globaal kavelplan en de afwijking van het globaal kavelplan onvoldoende gemotiveerd is;
b. geen instemming kan onthouden indien een wijziging van een uitgewerkt kavelplan het gevolg is van een opdracht van de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 2.13, derde lid, 2.14, derde lid, 2.17, derde lid, of een bindende gedragslijn als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid.
5. Het college kan het aangewezen warmtebedrijf naar aanleiding van een door het aangewezen warmtebedrijf opgesteld uitgewerkt kavelplan of wijziging van een uitgewerkt kavelplan als bedoeld in het eerste lid, het aangewezen warmtebedrijf opdragen het uitgewerkt kavelplan te wijzigen.
6. Het aangewezen warmtebedrijf volgt de opdracht op grond van het vijfde lid op.
7. Het aangewezen warmtebedrijf voert de taken, bedoeld in artikel 2.12, en verplichtingen in dit hoofdstuk overeenkomstig het uitgewerkt kavelplan uit.
8. Het aangewezen warmtebedrijf kan uitsluitend afwijken van een uitgewerkt kavelplan indien het een wijziging van het uitgewerkt kavelplan heeft opgesteld waarmee het college heeft ingestemd. Het derde tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op deze wijziging van het uitgewerkt kavelplan.
9. Het college kan voorschriften en beperkingen aan een instemming verbinden.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de termijn waarbinnen het college een besluit op grond van het derde lid neemt.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van een uitgewerkt kavelplan.
1. Een aangewezen warmtebedrijf stelt periodiek binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een investeringsplan op voor een warmtekavel waarvoor het een aanwijzing heeft verkregen.
2. Een investeringsplan bevat:
a. een beschrijving en onderbouwing van de voorgenomen investeringen in de aanleg, uitbreiding of vervanging van de collectieve warmtevoorziening in het betreffende warmtekavel die het aangewezen warmtebedrijf noodzakelijk acht voor de uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 2.12;
b. een beschrijving van de wijze waarop de voorgenomen investeringen passen binnen een lange termijnvisie op de collectieve warmtevoorziening in het betreffende warmtekavel;
c. een beschrijving van de gevolgen van de in dit plan opgenomen investeringen voor het bereiken van de bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde normen;
d. een beschrijving van de wijze waarop de leveringszekerheid zal worden verzekerd.
3. Een aangewezen warmtebedrijf legt een ontwerp-investeringsplan voor aan de Autoriteit Consument en Markt en aan het college dat het warmtebedrijf de aanwijzing heeft verleend. Het college kan een zienswijze ten aanzien van het ontwerp-investeringsplan indienen bij de Autoriteit Consument en Markt.
4. De Autoriteit Consument en Markt toetst of:
a. de in het ontwerp-investeringsplan opgenomen investeringen noodzakelijk zijn voor het aangewezen warmtebedrijf om de taken, bedoeld in artikel 2.12, op doelmatige wijze uit te voeren;
b. het aangewezen warmtebedrijf ook anderszins in redelijkheid tot het ontwerp-investeringsplan heeft kunnen komen.
5. De Autoriteit Consument en Markt betrekt de zienswijze van het college, bedoeld in het derde lid, bij de toets op grond van het vierde lid en verantwoordt daarbij op welke wijze de zienswijze betrokken is bij die toets.
6. Een aangewezen warmtebedrijf stelt het investeringsplan vast en verantwoordt daarbij op welke wijze de resultaten van de toets van de Autoriteit Consument en Markt op grond van het vierde lid en de zienswijze van het college al dan niet hebben geleid tot wijziging van het investeringsplan.
7. Een aangewezen warmtebedrijf voert de in het investeringsplan opgenomen investeringen uit.
8. Een aangewezen warmtebedrijf zendt een wijziging van het investeringsplan aan de Autoriteit Consument en Markt en het college dat het warmtebedrijf heeft aangewezen. Het derde tot en met zevende lid en tiende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een significante wijziging van de investeringen, bedoeld in het tweede lid.
9. Een aangewezen warmtebedrijf gaat na of het investeringsplan leidt tot een wijziging van het uitgewerkt kavelplan.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de frequentie waarmee een investeringsplan wordt opgesteld;
b. de procedure voor totstandkoming van een investeringsplan;
c. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het ontwerp-investeringsplan toetst.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de inhoud en het aggregatieniveau van een investeringsplan;
b. een wijziging van het investeringsplan;
c. de wijze waarop de noodzakelijkheid van de investeringen wordt aangetoond.
1. Een aangewezen warmtebedrijf dient voor een warmtekavel elk jaar binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een leveringszekerheidsrapportage in bij het college waarvan het een aanwijzing heeft verkregen en de Autoriteit Consument en Markt met in ieder geval een beschrijving van:
a. de wijze waarop gedurende de komende drie jaar de leveringszekerheid wordt verzekerd;
b. welke risico’s voor de leveringszekerheid gedurende de komende drie jaar zich kunnen voordoen;
c. de wijze waarop deze risico’s ondervangen zullen worden;
d. de wijze waarop de leveringszekerheid op de lange termijn wordt verzekerd.
2. Onder leveringszekerheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de zekerheid op de continuïteit van de levering van warmte verstaan, met uitzondering van het ontbreken van deze zekerheid als gevolg van een tijdelijke onderbreking van de levering van warmte die naar verwachting niet langer duurt dan vijf dagen en incidenteel voorkomt, waarbij in ieder geval:
a. de verblijfsruimte van de verbruiker te verwarmen is tot een binnentemperatuur van minimaal 20 graden Celsius uitgaande van een buitentemperatuur die niet lager is dan -10 graden Celsius voor zover er warmte ten behoeve van ruimteverwarming wordt geleverd en indien is voldaan aan de warmtebehoefte van een gebouw en de kenmerken van de binneninstallatie, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 2.30, eerste lid, onderdelen d en f;
b. tapwater wordt geleverd op een temperatuur of te verwarmen is tot een temperatuur die voldoet aan een bij ministeriële regeling vastgestelde norm, voor zover er warmte ten behoeve van tapwater wordt geleverd;
c. voldoende warmtebronnen of potentiële warmtebronnen beschikbaar zijn voor de korte en lange termijn.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan ambtshalve of op advies van het college het aangewezen warmtebedrijf binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn opdragen de leveringszekerheidsrapportage te wijzigen.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht op grond van het derde lid verbinden.
5. Het aangewezen warmtebedrijf volgt de opdracht op en voert de in een leveringszekerheidsrapportage opgenomen maatregelen uit.
6. Een aangewezen warmtebedrijf gaat na of een leveringszekerheidsrapportage of een opdracht als bedoeld in het vijfde lid leidt tot een wijziging van het uitgewerkt kavelplan.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van de leveringszekerheidsrapportage.
1. Het aangewezen warmtebedrijf doet al hetgeen redelijkerwijs in zijn vermogen ligt om een onderbreking van de levering van warmte aan verbruikers te voorkomen en indien een onderbreking zich toch voordoet, deze zo snel mogelijk te beëindigen.
2. Het aangewezen warmtebedrijf stelt een verbruiker tenminste drie dagen van tevoren op de hoogte van de door hem geplande werkzaamheden waarbij de levering van warmte aan verbruikers moet worden onderbroken.
3. Een aangewezen warmtebedrijf houdt een storingsregistratie bij betreffende de levering van warmte aan verbruikers en publiceert deze jaarlijks op een geschikte wijze.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de inhoud van de storingsregistratie;
b. de wijze waarop de storing voor verbruikers bekend wordt gemaakt.
1. Een aangewezen warmtebedrijf keert aan een verbruiker een compensatie uit bij een ernstige storing in de levering van warmte aan verbruikers waarvan de oorzaak gelegen is in:
a. de collectieve warmtevoorziening van het aangewezen warmtebedrijf of het warmtetransportnet van een warmtetransportbeheerder;
b. de afleverset voor warmte, indien deze de eigendom is van het aangewezen warmtebedrijf;
c. de leveringsaansluiting;
d. het inpandig leidingstelsel van de gebouweigenaar;
e. een warmtebron;
f. de warmtetransportaansluiting.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de ernstige storing het gevolg is van een situatie die niet aan het aangewezen warmtebedrijf of de warmtetransportbeheerder kan worden toegerekend en zo weinig voorkomt dat daar redelijkerwijs geen rekening mee hoeft te worden gehouden.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de hoogte van de compensatie bij een ernstige storing die voor storingen van verschillende tijdsduur verschillend kan worden vastgesteld;
b. het moment van aanvang en beëindiging van de verplichting tot het betalen van compensatie bij een ernstige storing.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over:
a. de gemiddelde toegestane uitstoot van broeikasgassen die jaarlijks ten gevolge van de levering van warmte aan verbruikers door een aangewezen warmtebedrijf in een warmtekavel is toegestaan, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen een op het moment van inwerkingtreding van dit artikel bestaande dan wel een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening;
b. de wijze waarop de uitstoot van broeikasgassen wordt berekend en vastgesteld.
2. De bij of krachtens het eerste lid jaarlijks vastgestelde normen voor de gemiddelde toegestane uitstoot van broeikasgassen bestaan uit een exact getal, waarbij de uitstoot van broeikasgassen wordt uitgedrukt in kilogram kooldioxide-equivalenten.
3. De bij of krachtens het eerste lid vastgestelde normen voor de gemiddelde uitstoot van broeikasgassen zullen eens in de vijf jaren op doeltreffendheid en effecten worden geëvalueerd.
4. Een aangewezen warmtebedrijf stoot ten gevolge van de levering van warmte aan verbruikers niet meer broeikasgassen uit dan de norm, bepaald bij of krachtens het eerste lid. Indien de uitstoot van broeikasgassen meer is dan deze norm, meldt het aangewezen warmtebedrijf dit onmiddellijk aan de Autoriteit Consument en Markt.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan bij besluit vaststellen dat het aangewezen warmtebedrijf vijf jaar na de eerste overschrijding van een norm, bepaald bij of krachtens het eerste lid, nog steeds meer broeikasgassen uitstoot dan deze norm.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van een aangewezen warmtebedrijf voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode ontheffing verlenen van de bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde normen indien aannemelijk is dat het aangewezen warmtebedrijf niet kan voldoen aan deze normen doordat de realisatie van een nieuwe duurzame warmtebron niet uitvoerbaar is.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van een aangewezen warmtebedrijf ontheffing verlenen van de bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde normen voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode voor een op het moment van inwerkingtreding van dit artikel bestaande collectieve warmtevoorziening indien:
a. deze collectieve warmtevoorziening afhankelijk is van een niet-duurzame warmtebron die de collectieve warmtevoorziening voor een groot deel in warmte voorziet, en
b. aannemelijk is dat het aangewezen warmtebedrijf niet kan voldoen aan de normen, bepaald bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, doordat de vervanging van de niet-duurzame warmtebron door een duurzame warmtebron niet uitvoerbaar is.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden alsmede op aanvraag van een aangewezen warmtebedrijf de geldigheidsduur van een ontheffing verlengen.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend en de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden;
b. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit tot ontheffing neemt;
c. de periode, bedoeld in het eerste en tweede lid;
d. wanneer er sprake is van een groot deel als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;
e. de voorwaarden waaronder een aanvraag om verlenging van het tijdvak waarvoor een ontheffing geldt wordt ingewilligd.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorschriften en beperkingen die aan een ontheffing kunnen worden verbonden.
1. Een aangewezen warmtebedrijf verstrekt een verbruiker informatie over de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van de levering van warmte op de gespecificeerde factuur, bedoeld in artikel 2.36, eerste lid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de informatie bedoeld in het eerste lid;
b. de wijze waarop een aangewezen warmtebedrijf de informatie aan verbruikers verstrekt.
1. Het aangewezen warmtebedrijf maakt elk jaar binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn betrouwbare informatie over de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van de levering van warmte aan verbruikers op inzichtelijke wijze openbaar.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan het aangewezen warmtebedrijf verzoeken om een verklaring van een accountant waarin de informatie, bedoeld in het eerste lid, is gecontroleerd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.
1. Bij een aanbod aan een gebouweigenaar om te worden aangesloten op een collectieve warmtevoorziening verstrekt het aangewezen warmtebedrijf de gebouweigenaar op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie:
a. een omschrijving van de te leveren goederen en diensten en de overeengekomen kwaliteitsniveaus daarvan, die in ieder geval betrekking hebben op:
1°. de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte;
2°. de soort geleverde warmte;
3°. de tarieven van de te leveren goederen en diensten in verband met de levering van warmte, waaronder het tarief van de aansluiting op een collectieve warmtevoorziening;
b. de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om veilig gebruik te kunnen maken van de geleverde warmte;
c. de warmtebehoefte van het gebouw of de eenheden in een gebouw en kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om de verblijfsruimte te kunnen verwarmen tot een binnentemperatuur van minimaal 20 graden Celsius uitgaande van een buitentemperatuur die niet lager is dan -10 graden Celsius;
d. de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om tapwater te kunnen leveren op een temperatuur of te kunnen verwarmen tot een temperatuur die voldoet aan een bij ministeriële regeling vastgestelde norm;
e. de verwachte datum dat de levering van warmte zal aanvangen.
2. In het geval van een aanbod voor een aansluiting op een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening verstrekt het aangewezen warmtebedrijf in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, onder 3◦, de minimale en maximale tarieven van de te leveren goederen en diensten in verband met de levering van warmte die het warmtebedrijf de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte in rekening zal kunnen brengen. De minimale en maximale tarieven worden berekend op grond van de daadwerkelijk verwachte kosten van de te leveren goederen en diensten in verband met de levering van warmte.
3. Het aangewezen warmtebedrijf kan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Organisatiewet Kadaster verzoeken om de naam en adresgegevens van de gebouweigenaar beschikbaar te stellen. De Dienst voor het kadaster en de openbare registers verstrekt deze gegevens aan het aangewezen warmtebedrijf.
4. Het aangewezen warmtebedrijf kan een systeembeheerder voor gas als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet verzoeken informatie te verstrekken ten aanzien van de grootte van de gasaansluiting van een gebouw van de gebouweigenaar, bedoeld in het eerste lid. De systeembeheerder verstrekt deze informatie aan het aangewezen warmtebedrijf.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de informatie, bedoeld in het eerste lid;
b. overige informatie die het aangewezen warmtebedrijf bij een aanbod om te worden aangesloten op een collectieve warmtevoorziening aan de gebouweigenaar verstrekt;
c. de procedure volgens welke het aangewezen warmtebedrijf de informatie, bedoeld in het eerste lid, en vijfde lid, onderdeel b, ter beschikking stelt aan een gebouweigenaar.
1. Een aangewezen warmtebedrijf doet uiterlijk op een door het college vast te stellen tijdstip voor de aanleg of uitbreiding van een collectieve warmtevoorziening een gebouweigenaar een aanbod aangesloten te worden op deze collectieve warmtevoorziening indien deze gebouweigenaar eigenaar is van een gebouw dat zich bevindt binnen een warmtekavel en waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in een gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen.
2. Bij het aanbod, bedoeld in het eerste lid, verzoekt het aangewezen warmtebedrijf de gebouweigenaar om binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn aan te geven indien deze het aanbod niet aanvaardt en niet aangesloten wil worden op de nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening.
3. Indien een gebouweigenaar binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, niet te kennen heeft gegeven het aanbod niet te aanvaarden, heeft de gebouweigenaar het aanbod voor een overeenkomst tot aansluiting op de nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening stilzwijgend aanvaard. Het aangewezen warmtebedrijf informeert de gebouweigenaar over de stilzwijgende aanvaarding van het aanbod en geeft de gebouweigenaar de gelegenheid binnen 14 dagen de overeenkomst zonder opgave van redenen en kosteloos te ontbinden.
4. In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, verstrekt het aangewezen warmtebedrijf een gebouweigenaar als bedoeld in het eerste lid, informatie over de gevolgen voor de gebouweigenaar indien deze niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, te kennen geeft het aanbod niet te aanvaarden en niet aangesloten te willen worden op de nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening.
1. Het aangewezen warmtebedrijf doet op verzoek van een gebouweigenaar opnieuw een aanbod om aangesloten te worden als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, indien de gebouweigenaar naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, heeft aangegeven niet aangesloten te willen worden op een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening, alsnog verzoekt om een aansluiting op een nog aan te leggen of uit te breiden collectieve warmtevoorziening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien zich de situatie, genoemd in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel i of j, onder 1◦ of 2◦, voordoet.
1. Een gebouweigenaar die het aanbod om aangesloten te worden als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, heeft aanvaard of stilzwijgend heeft aanvaard, kan de overeenkomst door middel van opzegging niet beëindigen tot drie jaar na aanvang van de levering van warmte van de collectieve warmtevoorziening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. een gebouweigenaar als bedoeld in het eerste lid, binnen drie jaar na aanvang van de levering van warmte van de collectieve warmtevoorziening de eigendom van het gebouw overdraagt. Op zijn rechtsopvolger zijn de artikelen 2.25 en 2.26 van overeenkomstige toepassing;
b. het gebouw waarop de overeenkomst betrekking heeft gesloopt wordt.
1. De artikelen 2.25 tot en met 2.27 zijn van overeenkomstige toepassing op de situatie dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon voornemens is na de termijn, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, een gebouw op te richten dat zich bevindt in het gebied binnen een warmtekavel waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in een gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien zich de situatie, genoemd in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel i of j, onder 1◦ of 2◦, voordoet.
1. Indien de gebouweigenaar van een gebouw met een individuele leveringsaansluiting van maximaal 100 kilowatt nadat het gebouw is aangesloten op de collectieve warmtevoorziening een aangewezen warmtebedrijf verzoekt om afgesloten te worden van de collectieve warmtevoorziening, kan een aangewezen warmtebedrijf voor de afsluiting een tarief in rekening brengen dat niet meer bedraagt dan het door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde maximale tarief voor het afsluiten van een collectieve warmtevoorziening.
2. Indien een gebouweigenaar van een gebouw met een individuele leveringsaansluiting van meer dan 100 kilowatt nadat het gebouw is aangesloten op de collectieve warmtevoorziening een aangewezen warmtebedrijf verzoekt om afgesloten te worden van de collectieve warmtevoorziening, kan een aangewezen warmtebedrijf voor de afsluiting een tarief in rekening brengen dat niet meer bedraagt dan het door de Autoriteit Consument en Markt op grond van de artikelen 7.14, eerste lid, of 7.20, eerste lid, vastgestelde maximale tarief voor het afsluiten van een collectieve warmtevoorziening voor grootverbruikers.
3. Het aangewezen warmtebedrijf kan in aanvulling op het maximale tarief, bedoeld in het tweede lid, een op verzoek van het warmtebedrijf door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen opslag in rekening brengen indien door de afsluiting het aangewezen warmtebedrijf structureel geen redelijk rendement kan behalen of de afsluiting leidt tot een significante verhoging van de tarieven voor de resterende verbruikers van de collectieve warmtevoorziening.
4. Indien een gebouw gesloopt wordt, kan een aangewezen warmtebedrijf voor de afsluiting van een collectieve warmtevoorziening een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen tarief dat is gebaseerd op de werkelijke kosten van de afsluiting in rekening brengen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld over:
a. de wijze waarop de Autoriteit Consument en Markt het tarief berekent en vaststelt op grond van het eerste en tweede lid, en de opslag berekent en vaststelt op grond van het derde lid;
b. de wijze waarop wordt bepaald dat het aangewezen warmtebedrijf structureel geen redelijke rendement als bedoeld in het derde lid kan behalen.
1. Een in Nederland gevestigd aangewezen warmtebedrijf verstrekt een verbruiker voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst tot levering van warmte op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie:
a. een omschrijving van de te leveren goederen en diensten en de overeengekomen kwaliteitsniveaus daarvan, die in ieder geval betrekking hebben op:
1°. de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte, bedoeld in artikel 2.15, tweede lid, onderdeel f, onder 1◦;
2°. de soort geleverde warmte;
3°. de tarieven van en voorwaarden waaronder deze goederen en diensten worden geleverd;
b. een omschrijving van de terugbetalingsregelingen als de geleverde goederen en diensten niet aan de overeengekomen kwaliteitsniveaus voldoen;
c. de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om veilig gebruik te kunnen maken van de door het aangewezen warmtebedrijf geleverde warmte;
d. de warmtebehoefte van het gebouw en de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om de verblijfsruimte te kunnen verwarmen tot een binnentemperatuur van minimaal 20 graden Celsius, uitgaande van een buitentemperatuur die niet lager is dan –10 graden Celsius, voor zover er warmte ten behoeve van ruimteverwarming wordt geleverd;
e. dat warmte zal worden geleverd waarmee de verblijfsruimte van de verbruiker te verwarmen is tot een binnentemperatuur van minimaal 20 graden Celsius uitgaande van een buitentemperatuur die niet lager is dan –10 graden Celsius indien is voldaan aan de waarden en kenmerken, bedoeld in onderdeel d, voor zover er warmte ten behoeve van ruimteverwarming wordt geleverd;
f. de kenmerken van de binneninstallatie waaraan moet zijn voldaan om tapwater te kunnen leveren op een temperatuur of te kunnen verwarmen tot een temperatuur die voldoet aan een bij ministeriële regeling vastgestelde norm, voor zover er warmte ten behoeve van tapwater wordt geleverd;
g. dat tapwater wordt geleverd op een temperatuur of dat te verwarmen is tot een temperatuur die voldoet aan een bij ministeriële regeling vastgestelde norm indien voldaan is aan de kenmerken, bedoeld in onderdeel f, voor zover er warmte ten behoeve van tapwater wordt geleverd.
2. In het geval van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte als bedoeld in artikel 230m, eerste lid, Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is artikel 230v van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing op de informatieverplichtingen voor een aangewezen warmtebedrijf als bedoeld in het eerste lid.
3. Een aangewezen warmtebedrijf verstrekt een verbruiker voorafgaand aan het sluiten van een leveringsovereenkomst een samenvatting van de belangrijkste voorwaarden uit de overeenkomst in begrijpelijke taal.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de inhoud van de leveringsovereenkomst;
b. de informatie die het aangewezen warmtebedrijf al dan niet voorafgaand aan het sluiten van een leveringsovereenkomst aan verbruikers verstrekt.
1. Een aangewezen warmtebedrijf stelt een verbruiker op toereikende wijze in kennis van een voornemen tot wijziging van de:
a. tarieven voor de levering van warmte;
b. aan de leveringsovereenkomst verbonden voorwaarden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het wijzigen en opzeggen van een leveringsovereenkomst tussen een aangewezen warmtebedrijf en verbruiker.
Een leveringsovereenkomst met een kleinverbruiker die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.30 en 2.31 is vernietigbaar.
1. Een aangewezen warmtebedrijf reageert schriftelijk op een opzegging en motiveert daarin in voorkomend geval waarom de beëindiging niet kan plaatsvinden.
2. Een aangewezen warmtebedrijf geeft geen gevolg aan de opzegging indien:
a. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de levering van warmte aan die verbruiker geheel te beëindigen;
b. beëindiging van de levering van warmte aan een verbruiker leidt tot aanzienlijk blijvend nadeel voor een andere verbruiker.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de situaties waarin het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de levering aan een verbruiker geheel te beëindigen;
b. wanneer er sprake is van een aanzienlijk blijvend nadeel.
1. Een verbruiker kan een leveringsovereenkomst met betrekking tot een gebouw waarvan de gebouweigenaar het aanbod om aangesloten te worden, bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, heeft aanvaard of stilzwijgend heeft aanvaard, door middel van opzegging niet beëindigen tot drie jaar na aanvang van de levering van warmte nadat het gebouw op een collectieve warmtevoorziening is aangesloten.
2. Het eerste lid geldt niet in het geval:
a. de verbruiker binnen drie jaar na aanvang van de levering van warmte, bedoeld in het eerste lid, verhuist;
b. de gebouweigenaar wordt afgesloten van de collectieve warmtevoorziening.
1. Een aangewezen warmtebedrijf kan een kleinverbruiker voor de opzegging van een leveringsovereenkomst alleen een opzegvergoeding in rekening brengen, indien het een tussentijdse opzegging betreft van een overeenkomst voor bepaalde duur en een vooraf of tijdens de overeenkomst vast overeengekomen prijs of vast overeengekomen kosten, en de opzegvergoeding in de overeenkomst is opgenomen.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de voorwaarden en de hoogte van de opzegvergoeding.
1. Een aangewezen warmtebedrijf verstrekt een verbruiker periodiek en kosteloos facturen en factureringsinformatie, waarin de gegevens inzake de geleverde warmte op transparante en begrijpelijke wijze is weergegeven.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de inhoud en inrichting van facturen en factureringsinformatie;
b. de frequentie van facturen en factureringsinformatie;
c. het verstrekken van gegevens aan de verbruiker over het verbruik van warmte;
d. het toesturen van facturen en factureringsinformatie;
e. de omstandigheden waarin en termijnen waarbinnen een aangewezen warmtebedrijf de facturen en factureringsinformatie verstrekt.
1. Een aangewezen warmtebedrijf biedt een verbruiker een ruime keuze uit betalingswijzen.
2. Een aangewezen warmtebedrijf is goed bereikbaar voor een verbruiker.
3. Een aangewezen warmtebedrijf handelt correspondentie van een verbruiker binnen tien werkdagen af. Indien een oplossing in deze periode niet mogelijk is, ontvangt de verbruiker binnen vijf werkdagen bericht binnen welke termijn een adequate reactie kan worden verwacht.
4. Een aangewezen warmtebedrijf gebruikt de aan hem verstrekte gegevens over een verbruiker uitsluitend voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12, en het nakomen van de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk.
1. Een aangewezen warmtebedrijf voorziet in een transparante, kosteloze en eenvoudige interne procedure voor de behandeling van klachten van zijn verbruikers.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld, die kunnen verschillen per type verbruiker, over:
a. de voorwaarden en inrichting waaraan de klachtenprocedure moet voldoen;
b. de termijnen die gelden voor de klachtenprocedure.
1. Een aangewezen warmtebedrijf neemt preventieve maatregelen om het beëindigen van levering van warmte aan een kleinverbruiker wegens wanbetaling zoveel mogelijk te voorkomen.
2. Een aangewezen warmtebedrijf beëindigt:
a. de levering van warmte aan een kleinverbruiker niet in verband met wanbetaling, behoudens in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen;
b. de levering van warmte ten behoeve van bij ministeriële regeling aan te wijzen kleinverbruikers niet in verband met wanbetaling indien is voldaan aan bij die regeling te bepalen voorwaarden.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:
a. de maatregelen die een aangewezen warmtebedrijf neemt om betalingsachterstanden te verhelpen of te voorkomen;
b. het beperken, opschorten, beëindigen of hervatten van de levering van warmte aan kleinverbruikers.
1. Een aangewezen warmtebedrijf baseert de aan de verbruiker in rekening te brengen kosten voor de levering van warmte op het gemeten verbruik met:
a. een warmtemeter;
b. een warmtekostenverdeler, of
c. een voor een verbruiker inzichtelijke verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek.
2. Indien een verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek wordt gebruikt kan aan een afzonderlijke verbruiker tevens worden toegerekend:
a. de kosten van verbruik van warmte in het gemeenschappelijk belang;
b. de redelijke kosten voor de uitvoering van de verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek indien dit door een ander dan het aangewezen warmtebedrijf geschiedt.
1. Een aangewezen warmtebedrijf installeert een warmtemeter bij een leveringsaansluiting waar dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.
2. De installatie van een warmtemeter is in ieder geval technisch haalbaar en kostenefficiënt indien:
a. een bestaande warmtemeter wordt vervangen;
b. een nieuwe leveringsaansluiting wordt gemaakt in een nieuw gebouw;
c. een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd.
3. Indien de installatie van een warmtemeter technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is, installeert een aangewezen warmtebedrijf een warmtekostenverdeler waar dat kostenefficiënt is.
4. Een aangewezen warmtebedrijf hanteert een verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek indien de installatie van een warmtekostenverdeler niet kostenefficiënt is.
5. De verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek gaat uit van een binnen de technische en financiële mogelijkheden zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel in het totaal gemeten verbruik van een afzonderlijke verbruiker.
6. De warmtekostenverdeler, de verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek en andere technische voorzieningen voor benadering, meting of registratie van het aandeel van een afzonderlijke verbruiker in het totale verbruik, worden aan de hand van daarvoor gangbare technische normen geïnstalleerd en toegepast.
7. Indien een onroerende zaak, die is gebouwd voor 1 juli 2019, bestaat uit meerdere verblijfsruimten kan een aangewezen warmtebedrijf het individueel gemeten warmtegebruik van de verbruiker door middel van een warmtemeter, warmtekostenverdeler of een verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek corrigeren aan de hand van correctiefactoren die door het aangewezen warmtebedrijf zijn vastgesteld met in acht name van de daarvoor gangbare technische normen voor:
a. de ligging van verblijfswoonruimten;
b. leidingverliezen voor transportleidingen.
8. In dit artikel wordt onder een verbruiker mede verstaan een eindgebruiker als bedoeld in artikel 10bis, eerste lid, eerste alinea van richtlijn 2012/27/EU het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315).
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop wordt bepaald:
a. in welke andere situaties de installatie van een warmtemeter technisch haalbaar of kostenefficiënt is;
b. in welke situaties de installatie van een warmtekostenverdeler kostenefficiënt is.
1. Indien een aangewezen warmtebedrijf een warmtemeter of een warmtekostenverdeler installeert, is deze op afstand uitleesbaar.
2. Een aangewezen warmtebedrijf leest meetgegevens van een verbruiker, die beschikt over een warmtemeter of een warmtekostenverdeler die op afstand uitleesbaar is, niet op afstand uit indien de kleinverbruiker hierom verzoekt.
3. De meetgegevens van een warmtemeter en warmtekostenverdeler die op afstand uitleesbaar zijn kunnen ten hoogste eenmaal per 15 minuten worden gecollecteerd, gevalideerd of vastgesteld.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels, die kunnen verschillen voor de meting van het verbruik van warmte door een kleinverbruiker en grootverbruiker, worden gesteld over:
a. de eisen en functionaliteiten waar een warmtemeter, een warmtekostenverdeler en een verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek tenminste aan moeten voldoen;
b. het installeren, beheren en uitlezen van een warmtemeter en warmtekostenverdeler;
c. het onderzoek naar de betrouwbaarheid van een warmtemeter, warmtekostenverdeler en verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek;
d. een controlesystematiek voor warmtemeters;
e. de administratie in verband met het installeren, vervangen, of verwijderen van een warmtemeter en warmtekostenverdeler;
f. het collecteren, valideren en vaststellen van meetgegevens van een warmtemeter en warmtekostenverdeler die op afstand uitleesbaar zijn;
g. de frequentie waarmee meetgegevens van een warmtemeter en warmtekostenverdeler die op afstand uitleesbaar zijn worden gecollecteerd, gevalideerd of vastgesteld.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de beveiliging van meetgegevens van een warmtemeter en warmtekostenverdeler die op afstand uitleesbaar is.
1. Een aangewezen warmtebedrijf treedt op verzoek van een producent of producent van restwarmte in overleg over het gebruik door het warmtebedrijf van de warmtebron van de producent of producent van restwarmte.
2. Na ontvangst van een verzoek geeft het aangewezen warmtebedrijf de producent of producent van restwarmte informatie, voor zover daarom is verzocht, over:
a. de vraag van het aangewezen warmtebedrijf naar productiecapaciteit nu en de verwachte productiecapaciteit in de toekomst;
b. indien er vraag naar productiecapaciteit is, de kenmerken van deze productiecapaciteit;
c. de technische kenmerken van het collectief warmtesysteem, waaronder de druk, de temperatuur, de mate waarin de uitstoot van broeikasgassen wordt verminderd en het debiet;
d. het afnameprofiel en de jaarlijkse afname van het betreffende warmtesysteem.
3. Een aangewezen warmtebedrijf doet de producent of producent van restwarmte een deugdelijk gemotiveerde schriftelijke beslissing toekomen over het gebruik van de warmtebron.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen waaraan een verzoek als bedoeld in het eerste lid ten minste moet voldoen;
b. de termijn waarbinnen de informatie wordt verschaft;
c. de termijn waarbinnen het overleg tussen het aangewezen warmtebedrijf en de producent of producent van restwarmte wordt gestart.
1. Een aangewezen warmtebedrijf beschikt over de eigendom van het warmtenet van de collectieve warmtevoorziening waarop de taken, bedoeld in artikel 2.12, van het warmtebedrijf betrekking hebben.
2. Het aangewezen warmtebedrijf draagt de eigendom van het warmtenet over aan het daarop volgende aangewezen warmtebedrijf, indien de aanwijzing:
a. is gewijzigd op grond van artikel 2.8, vijfde lid;
b. is ingetrokken op grond van artikel 2.9, tweede of derde lid;
c. is komen te vervallen door het verloop van de termijn van de aanwijzing;
d. is overgedragen op grond van artikel 2.10, eerste lid.
3. Indien in afwijking van het eerste lid het aangewezen warmtebedrijf op grond van artikel 12.10 alleen beschikt over de economische eigendom van het warmtenet van een collectieve warmtevoorziening en een openbaar lichaam over de juridische eigendom van het warmtenet, dan draagt het aangewezen warmtebedrijf de economische eigendom van het warmtenet over aan het daarop volgende aangewezen warmtebedrijf, indien de aanwijzing:
a. is gewijzigd op grond van artikel 2.8, vijfde lid;
b. is ingetrokken op grond van artikel 2.9, tweede of derde lid;
c. is komen te vervallen door het verloop van de termijn van de aanwijzing;
d. is overgedragen op grond van artikel 2.10.
4. Het aangewezen warmtebedrijf waarvan de aanwijzing is gewijzigd, ingetrokken, komen te vervallen of overgedragen heeft recht op een tegenprestatie van het daarop volgende aangewezen warmtebedrijf die de marktwaarde van de verschafte rechten op het warmtenet vertegenwoordigt.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de overdracht van het eigendom van het warmtenet en de tegenprestatie.
Het andere warmtebedrijf dat na instemming van het college als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, de aanwijzing heeft overgedragen gekregen zet de levering van warmte aan verbruikers van het warmtebedrijf waarvan het de aanwijzing heeft overgedragen gekregen, voort onder dezelfde voorwaarden en tarieven als die golden bij laatst genoemd warmtebedrijf.
1. Het aangewezen warmtebedrijf publiceert een jaarrekening en een bestuursverslag overeenkomstig titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met uitzondering van de artikelen 395a, 396, 397 en 403 van deze titel.
2. Het bestuursverslag bevat informatie over:
a. de door het aangewezen warmtebedrijf bij verbruikers in rekening gebrachte tarieven;
b. de integrale kosten en opbrengsten die verband houden met de levering van warmte.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.
1. Een gebouweigenaar die eigenaar is van een inpandig leidingstelsel dat wordt gebruikt voor het leveren van warmte aan verbruikers:
a. onderhoudt het inpandig leidingstelsel en de individuele leveringsaansluiting van de verbruiker op het inpandig leidingstelsel zodanig dat de leveringszekerheid is verzekerd, tenzij de gebouweigenaar en het aangewezen warmtebedrijf hierover andere afspraken maken;
b. verleent medewerking aan het verzoek van het aangewezen warmtebedrijf om een verbruiker die is aangesloten op zijn inpandig leidingstelsel af te sluiten van het inpandig leidingstelsel door:
1°. zorg te dragen voor de afsluiting van de verbruiker van het inpandig leidingstelsel, of
2°. het aangewezen warmtebedrijf toestemming te geven zorg te dragen voor de afsluiting van de verbruiker van het inpandig leidingstelsel.
2. Indien zich in het inpandig leidingstelsel van de gebouweigenaar een ernstige storing voordoet vergoedt de gebouweigenaar het aangewezen warmtebedrijf de kosten van de op grond van artikel 2.19, eerste lid, aan de verbruiker betaalde compensatie, tenzij de gebouweigenaar en het aangewezen warmtebedrijf op grond van het eerste lid, onderdeel a, afspraken hebben gemaakt over het onderhoud van het inpandig leidingstelsel en de individuele leveringsaansluiting van de verbruiker die tot gevolg hebben dat het aangewezen warmtebedrijf verantwoordelijk is voor het onderhoud van het inpandig leidingstelsel en de individuele leveringsaansluiting van de verbruiker daarop.
Het is ieder ander dan het aangewezen warmtebedrijf verboden de taken, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdelen m en o, voor zover het betreft het ter beschikking stellen van een warmtemeter door middel van verhuur, uit te voeren, tenzij het werkzaamheden betreft verricht door een derde als bedoeld in artikel 2.12, derde lid.
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift of beperking:
a. als bedoeld in de artikelen 2.5, achtste lid, 2.7, elfde lid, 2.8, negende lid, en 2.15, elfde lid;
b. als bedoeld in de artikelen 2.5, vierde lid, 2.7, vierde lid, 2.8, vierde lid, 2.10, vijfde lid, 2.13, vijfde lid, 2.14, vijfde lid, 2.17, vierde lid, en 2.21, derde lid.
1. Het college kan op aanvraag van een warmtebedrijf voor een klein collectief warmtesysteem voor minimaal 20 en maximaal 30 jaar een ontheffing verlenen van artikel 1.2, eerste lid. In de ontheffing wordt het gebied aangegeven waarvoor de ontheffing geldt.
2. Alvorens een warmtebedrijf een aanvraag om een ontheffing indient, meldt het warmtebedrijf aan de Autoriteit Consument en Markt het voornemen een aanvraag in te dienen.
3. De Autoriteit Consument en Markt deelt het warmtebedrijf binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na ontvangst van de melding mede of het een aanvraag bij de Autoriteit Consument en Markt moet indienen waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het warmtebedrijf:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het derde lid, voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Het warmtebedrijf overlegt bij een aanvraag om een ontheffing in ieder geval:
a. de mededeling van de Autoriteit Consument en Markt op grond van het derde lid naar aanleiding van de melding van het warmtebedrijf, en,
b. het besluit van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het derde lid, waarin is vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het derde lid, onderdelen a en b, indien de Autoriteit Consument en Markt in de mededeling op grond van het derde lid heeft aangegeven dat het warmtebedrijf een aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid moet indienen.
6. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om een ontheffing die betrekking heeft op een gebied dat in een warmtekavel ligt van een aangewezen warmtebedrijf indien:
a. het warmtebedrijf onvoldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. het warmtebedrijf onvoldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied op de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren;
c. het klein collectief warmtesysteem onlosmakelijk verbonden is met een ander klein collectief warmtesysteem en deze systemen gezamenlijk geen klein collectief warmtesysteem zijn;
d. aannemelijk is dat op termijn het klein collectief warmtesysteem waarvoor ontheffing wordt aangevraagd geen klein collectief warmtesysteem meer zal zijn;
e. het aangewezen warmtebedrijf aannemelijk heeft gemaakt dat door de ontheffing het aangewezen warmtebedrijf structureel geen redelijk rendement meer kan behalen;
f. het aangewezen warmtebedrijf aannemelijk heeft gemaakt dat door de ontheffing de tarieven voor de resterende verbruikers van de collectieve warmtevoorziening van het aangewezen warmtebedrijf significant verhoogd zullen moeten worden;
g. het aannemelijk is dat de in de aanvraag beschreven gevolgen voor verbruikers redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn.
7. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om een ontheffing die betrekking heeft op een gebied dat buiten een warmtekavel ligt indien:
a. het warmtebedrijf onvoldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. het warmtebedrijf onvoldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied op de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren;
c. het door de ontheffing moeilijk of onmogelijk wordt in dat gebied een collectieve warmtevoorziening door een nog aan te wijzen warmtebedrijf aan te leggen, voor zover in de toekomst voor dat gebied waarschijnlijk een warmtebedrijf zal worden aangewezen;
d. voldaan is aan het zesde lid, onderdelen c, d, en g.
8. Het zesde lid, onderdelen a en b, en het zevende lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt een besluit als bedoeld in het derde lid, heeft genomen waarin is vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden genoemd in het derde lid, onderdelen a en b.
9. Het college kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.
10. Het warmtebedrijf meldt het college onmiddellijk indien redelijkerwijs te voorzien is dat het collectief warmtesysteem waarvoor een ontheffing is verleend geen klein collectief warmtesysteem meer is.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om een ontheffing op grond van het eerste lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om een ontheffing te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het college een besluit neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt;
c. de gronden, genoemd in het derde lid.
12. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde en negende lid.
b. de afwijzingsgronden, genoemd in het zesde en zevende lid.
1. Het college kan een ontheffing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, wijzigen.
2. Artikel 3.1, eerste tot en met negende lid, en elfde en twaalfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de ontheffing.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het college melden dat een besluit als bedoeld in artikel 2.13, zevende lid, of 2.20, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.7, is genomen waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat er grond is een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, in te trekken omdat het warmtebedrijf:
a. niet langer in staat is een taak als bedoeld in artikel 3.6 uit te voeren, met uitzondering van de taak, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel g;
b. in strijd handelt met artikel 2.13, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.7;
c. vijf jaar na de eerste overschrijding van een norm bepaald bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3.7, nog steeds meer broeikasgassen uitstoot dan deze norm.
2. Het college trekt de ontheffing in indien:
a. het college een melding als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen;
b. de ontheffing geen betrekking meer heeft op een klein collectief warmtesysteem.
3. Het college kan de ontheffing intrekken indien het warmtebedrijf:
a. de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;
b. in de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;
c. hierom verzoekt.
4. De ontheffing wordt op grond van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, niet ingetrokken voordat:
a. aan een ander warmtebedrijf op grond van artikel 3.1, eerste lid, een ontheffing is verleend voor het gebied waarvoor de ontheffing geldt, of
b. een ander warmtebedrijf een aanwijzing is verleend voor het gebied waarvoor de ontheffing geldt.
5. Indien binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn aan een ander warmtebedrijf geen ontheffing is verleend dan wel geen ander warmtebedrijf een aanwijzing heeft verkregen, stelt het college een plan op waarin is beschreven hoe de levering van warmte aan verbruikers van het warmtebedrijf kan worden verzekerd.
6. Indien de ontheffing op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt ingetrokken wordt het warmtebedrijf een aangewezen warmtebedrijf voor het gebied waarvoor de ontheffing gold. Dit gebied wordt geacht een warmtekavel te zijn. De beperkingen en voorschriften verbonden aan de ontheffing gaan gelden als aan de aanwijzing verbonden beperkingen en voorschriften.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de gronden, genoemd in het tweede en derde lid;
b. de procedure en voorwaarden die gelden als een ontheffing wordt ingetrokken.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de procedure waarbinnen het college een ander warmtebedrijf een ontheffing verleent of een ander warmtebedrijf aanwijst;
b. de inhoud van het plan, bedoeld in het vijfde lid, en de termijn waarbinnen het college het plan moet hebben opgesteld.
1. Het college kan op aanvraag van een warmtebedrijf instemmen met de overdracht van een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, aan een ander warmtebedrijf.
2. Alvorens een warmtebedrijf een aanvraag om instemming met de overdracht van een ontheffing indient, meldt het warmtebedrijf aan de Autoriteit Consument en Markt het voornemen een dergelijke aanvraag in te dienen.
3. De Autoriteit Consument en Markt deelt het warmtebedrijf binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na ontvangst van de melding mede of het een aanvraag bij de Autoriteit Consument en Markt moet indienen waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het andere warmtebedrijf:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft, uit te voeren.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het derde lid, voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Het warmtebedrijf overlegt bij een aanvraag om een ontheffing in ieder geval:
a. de reactie van de Autoriteit Consument en Markt op grond van het derde lid op de melding van het warmtebedrijf, en
b. het besluit van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het derde lid, waarin is vastgesteld dat het andere warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het derde lid, onderdelen a en b, indien de Autoriteit Consument en Markt in de reactie op grond van het derde lid heeft aangegeven dat het warmtebedrijf een aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid moet indienen.
6. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om instemming indien het andere warmtebedrijf, bedoeld in het eerste lid:
a. onvoldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, voor het gebied, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid;
b. onvoldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarvoor de ontheffing geldt uit te voeren;
c. niet heeft ingestemd met de overdracht.
7. Het zesde lid, onderdelen a en b, is niet van toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt een besluit als bedoeld in het derde lid, heeft genomen waarin is vastgesteld dat het andere warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het derde lid, onderdelen a en b.
8. Het college kan voorschriften en beperkingen aan de instemming verbinden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om instemming op grond van het eerste lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om instemming te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het college een besluit neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het derde lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit neemt;
c. de gronden, genoemd in het derde lid.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde en achtste lid;
b. de afwijzingsgronden, genoemd in het zesde lid.
Het college zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de ontheffing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, de wijziging van de ontheffing, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, de intrekking van de ontheffing, bedoeld in artikel 3.3, tweede en derde lid, het plan, bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, en de instemming met de overdracht van een ontheffing, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.
1. Het warmtebedrijf waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend heeft uitsluitend tot taak om in het gebied waarvoor de ontheffing geldt:
a. een klein collectief warmtesysteem op een doelmatige wijze aan te leggen, te beheren en te onderhouden;
b. warmte op een doelmatige wijze te transporteren en te leveren aan degene die een leveringsaansluiting heeft op een binnen het gebied aangelegd klein collectief warmtesysteem;
c. zorg te dragen voor een betrouwbare levering van warmte met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening;
d. warmte te leveren tegen transparante tarieven en onder transparante en redelijke voorwaarden;
e. de leveringszekerheid op een doelmatige wijze zeker te stellen;
f. de veiligheid van het klein collectief warmtesysteem op een doelmatige wijze te waarborgen;
g. de duurzaamheid van het klein collectief warmtesysteem op een doelmatige wijze te waarborgen;
h. een gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien het gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen, tenzij deze gebouweigenaar naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 3.7, heeft aangegeven niet aangesloten te willen worden op een nog aan te leggen of uit te breiden klein collectief warmtesysteem;
i. een gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien het gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen, en indien deze gebouweigenaar naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 3.7, heeft aangegeven niet aangesloten te willen worden op een nog aan te leggen of uit te breiden klein collectief warmtesysteem maar alsnog heeft verzocht om een leveringsaansluiting, tenzij:
1°. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de leveringsaansluiting aan te brengen;
2°. door de leveringsaansluiting de overige aan het warmtebedrijf opgedragen taken en verplichtingen niet uitgevoerd kunnen worden;
j. een gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien het gebouw zich bevindt in een wamtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem is aangewezen, en indien deze gebouweigenaar na de aanleg of uitbreiding van het klein collectief warmtesysteem heeft verzocht om een leveringsaansluiting, tenzij:
1°. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de leveringsaansluiting aan te brengen;
2°. door de leveringsaansluiting de overige aan het warmtebedrijf opgedragen taken en verplichtingen niet uitgevoerd kunnen worden;
k. een gebouweigenaar op verzoek op een doelmatige wijze en binnen een redelijke termijn af te sluiten van het klein collectief warmtesysteem;
l. het verbruik van warmte van een op het klein collectief warmtesysteem aangesloten verbruiker te meten;
m. ervoor te zorgen dat een verbruiker binnen een redelijke termijn beschikt over een warmtemeter door middel van verhuur of een warmtekostenverdeler, of dat binnen een redelijke termijn een verbruiksonafhankelijke warmtekostenverdeelsystematiek wordt toegepast;
n. een verbruiker de gegevens te verstrekken die deze voor een efficiënt gebruik van de geleverde warmte op grond van de leveringsovereenkomst nodig heeft;
o. ervoor te zorgen dat een verbruiker binnen een redelijke termijn beschikt over een afleverset voor warmte indien:
1°. een bestaande afleverset voor warmte dient te worden vervangen;
2°. een nieuwe afleverset voor warmte dient te worden geïnstalleerd in een nieuw of bestaand gebouw,
tenzij dit voor de levering van warmte niet noodzakelijk is;
p. zorg te dragen voor het beheer en onderhoud van de bij een verbruiker geïnstalleerde warmtemeter, warmtekostenverdeler en afleverset voor warmte.
2. Indien een gebouw zich bevindt in een warmtekavel en in een gebied waarvoor in een omgevingsplan geen regels zijn gesteld die in dat gebied het gebruik van gas uitsluiten als warmtevoorziening van gebouwen, en voor zover van toepassing, voor de energievoorziening van milieubelastende activiteiten, als bedoeld in artikel 62a Gaswet, en waarvoor verwarming door een collectief warmtesysteem niet is aangewezen, heeft het warmtebedrijf in plaats van de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdelen h tot en met j, tot taak de gebouweigenaar te voorzien van een leveringsaansluiting indien deze hierom heeft verzocht, tenzij:
a. het redelijkerwijs technisch niet mogelijk is de leveringsaansluiting aan te brengen;
b. door de leveringsaansluiting de overige aan het aangewezen warmtebedrijf opgedragen taken en verplichtingen niet uitgevoerd kunnen worden.
3. Het warmtebedrijf heeft tevens tot taak het warmtenet waarmee warmte getransporteerd wordt van een warmtebron naar het gebied waarvoor de ontheffing geldt op een doelmatige wijze aan te leggen, te beheren en te onderhouden. Het eerste lid, onderdelen a en f, is van overeenkomstige toepassing.
4. Het derde lid is niet van toepassing indien de taak, bedoeld in het derde lid, reeds rust op een ander aangewezen warmtebedrijf of een warmtebedrijf met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid.
5. Een warmtebedrijf kan ter uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, werkzaamheden laten uitvoeren door een derde. Het warmtebedrijf behoudt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze werkzaamheden.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over een taak als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.
De artikelen 2.13, 2.18 tot en met 2.20, 2.22 tot en met 2.42, 2.45, 2.46, 2.48 en 2.49 zijn van overeenkomstige toepassing indien aan een warmtebedrijf een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend met dien verstande dat telkens voor «artikel 2.12» wordt gelezen «artikel 3.6».
1. Een warmtebedrijf waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend stelt elke drie jaar binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een plan op met een beschrijving van:
a. de organisatorische en technische bekwaamheid van het warmtebedrijf;
b. de financiële situatie van het warmtebedrijf en in voorkomend geval van de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe het warmtebedrijf behoort.
2. Het warmtebedrijf verstrekt op verzoek van de Autoriteit Consument en Markt het plan.
3. Het warmtebedrijf meldt de Autoriteit Consument en Markt onmiddellijk als redelijkerwijs te voorzien is dat de financiële situatie van het warmtebedrijf of in voorkomend geval de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe het warmtebedrijf behoort significant verslechtert.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan:
a. het warmtebedrijf opdragen de organisatorische en technische bekwaamheid te verbeteren;
b. het warmtebedrijf en een rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe het warmtebedrijf behoort opdragen het plan te wijzigen of maatregelen te treffen teneinde de financiële situatie te verbeteren.
5. Het warmtebedrijf, de rechtspersoon of vennootschap volgen de opdracht op grond van het vierde lid op.
6. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht verbinden.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de informatie, bedoeld in het eerste lid;
b. de wijze waarop het warmtebedrijf de informatie meldt op grond van het eerste lid;
c. de eisen aan de financiële situatie, bedoeld in het derde lid;
d. de omstandigheden waarin sprake is van een significante verslechtering van de financiële situatie als bedoeld in het derde lid.
1. Het warmtebedrijf waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend stelt elke drie jaar binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn voor het gebied, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, een plan op met in ieder geval een beschrijving van:
a. de wijze waarop gedurende de komende drie jaar de leveringszekerheid wordt verzekerd;
b. welke risico’s voor de leveringszekerheid gedurende de komende drie jaar zich kunnen voordoen;
c. de wijze waarop deze risico’s ondervangen zullen worden;
d. de wijze waarop het warmtebedrijf de bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde normen, gelezen in samenhang met artikel 3.7, voornemens is te bereiken.
2. Het warmtebedrijf verstrekt het plan op verzoek van:
a. de Autoriteit Consument en Markt;
b. het college.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan ambtshalve of op advies van het college het warmtebedrijf binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na het verzoek opdragen het plan te wijzigen.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht verbinden.
5. Het warmtebedrijf volgt de opdracht op en voert de in het plan opgenomen maatregelen uit.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van het plan.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van een warmtebedrijf voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode ontheffing verlenen van de normen bepaald bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3.7, voor een klein collectief warmtesysteem als bedoeld in artikel 12.11, eerste lid, indien:
a. dit klein collectief warmtesysteem afhankelijk is van een niet-duurzame warmtebron die het klein collectief warmtesysteem voor een groot deel van warmte voorziet, en
b. aannemelijk is dat het warmtebedrijf niet kan voldoen aan de normen bepaald bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, doordat de vervanging van de niet-duurzame warmtebron door een duurzame warmtebron niet uitvoerbaar is.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan aan de ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden alsmede op aanvraag van een warmtebedrijf de geldigheidsduur van een ontheffing verlengen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend en de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden;
b. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit tot ontheffing neemt;
c. de periode, bedoeld in het eerste lid;
d. wanneer er sprake is van een groot deel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
e. de voorwaarden waaronder een aanvraag om verlenging van het tijdvak waarvoor een ontheffing geldt wordt ingewilligd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorschriften en beperkingen die aan een ontheffing kunnen worden verbonden.
1. Een warmtebedrijf waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend, beschikt over de eigendom van het warmtenet van een klein collectief warmtesysteem waarop de taken, bedoeld in artikel 3.6, van het warmtebedrijf betrekking hebben.
2. Het warmtebedrijf draagt de eigendom van het warmtenet over aan het daarop volgende warmtebedrijf dat de ontheffing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, heeft verkregen, of dat een aanwijzing heeft verkregen voor het gebied waarvoor de ontheffing gold, indien de ontheffing van het warmtebedrijf:
a. is gewijzigd op grond van artikel 3.2, eerste lid, voor zover het gebied waarvoor de ontheffing gold is verkleind;
b. is ingetrokken op grond van artikel 3.3, tweede of derde lid;
c. is komen te vervallen door het verloop van de termijn van de ontheffing;
d. is overgedragen op grond van artikel 3.4, eerste lid.
3. Het warmtebedrijf waarvan de ontheffing is gewijzigd, ingetrokken, komen te vervallen of overgedragen heeft recht op een tegenprestatie van het daarop volgende warmtebedrijf dat de ontheffing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, heeft verkregen, die de marktwaarde van de verschafte rechten op het warmtenet vertegenwoordigt.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de overdracht van de eigendom van het warmtenet en de tegenprestatie.
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift of beperking:
a. als bedoeld in de artikelen 3.1, negende lid, en 3.4, achtste lid;
b. als bedoeld in de artikelen 3.1, vierde lid, 3.4, vierde lid, 3.8, zesde lid, 3.9, vierde lid, en 3.10, tweede lid.
1. Een verhuurder of een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm meldt aan het college de voorgenomen levering en het voorgenomen transport van warmte in een bepaald gebied aan zijn huurder of de leden van de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm tenzij:
a. het de levering en het transport van warmte, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, betreft;
b. het de doorlevering en het transport van warmte, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e of f, betreft.
2. Het college kan de verhuurder, vereniging van eigenaars of daarmee vergelijkbare rechtsvorm binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na ontvangst van de melding op grond van het eerste lid aangeven dat een ontheffing aangevraagd dient te worden van artikel 1.2, eerste lid.
3. Indien het college binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, niet heeft aangegeven dat een ontheffing aangevraagd dient te worden, wordt voor de levering en het transport van warmte, bedoeld in het eerste lid, geacht een ontheffing verleend te zijn van artikel 1.2, eerste lid.
1. Het college kan op aanvraag van een verhuurder of een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm voor de levering en het transport van warmte, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, voor minimaal 20 en maximaal 30 jaar een ontheffing verlenen van artikel 1.2, eerste lid. In de ontheffing wordt het gebied aangegeven waarvoor de ontheffing geldt.
2. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om een ontheffing die betrekking heeft op een gebied dat in een warmtekavel ligt van een aangewezen warmtebedrijf indien:
a. het aangewezen warmtebedrijf aannemelijk heeft gemaakt dat door de ontheffing het aangewezen warmtebedrijf structureel geen redelijk rendement meer kan behalen;
b. het aangewezen warmtebedrijf aannemelijk heeft gemaakt dat door de ontheffing de tarieven voor de resterende verbruikers van de collectieve warmtevoorziening van het aangewezen warmtebedrijf significant verhoogd zullen moeten worden.
3. Het college beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om een ontheffing die betrekking heeft op een gebied dat buiten een warmtekavel ligt, indien het door de ontheffing moeilijk of onmogelijk wordt in dat gebied een collectieve warmtevoorziening door een nog aan te wijzen warmtebedrijf aan te leggen, voor zover in de toekomst voor dat gebied waarschijnlijk een warmtebedrijf zal worden aangewezen.
4. Het college kan aan de ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend en de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden;
b. de termijn waarbinnen het college een besluit tot ontheffing neemt.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de afwijzingsgronden, bedoeld in het tweede en derde lid;
b. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het vierde lid.
1. De verhuurder of een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm meldt aan het college een significante wijziging van de levering en het transport van warmte, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.
2. Het college kan de verhuurder, vereniging van eigenaars of daarmee vergelijkbare rechtsvorm binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na ontvangst van de melding aangeven dat:
a. een ontheffing aangevraagd dient te worden van artikel 1.2, eerste lid;
b. een wijziging van de ontheffing, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, aangevraagd dient te worden.
3. Voor de significante wijziging van de levering en het transport van warmte, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht een ontheffing te zijn verleend van artikel 1.2, eerste lid, indien het college binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, niet heeft aangegeven dat voor deze significante wijziging een ontheffing of een wijziging van de ontheffing aangevraagd dient te worden.
4. Het college kan ambtshalve of op aanvraag van een verhuurder of een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm een ontheffing, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, wijzigen.
5. Artikel 4.2, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstig toepassing op de wijziging van de ontheffing.
1. Het college kan een ontheffing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, uitsluitend intrekken indien de verhuurder, vereniging van eigenaars of daarmee vergelijkbare rechtsvorm:
a. de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;
b. in de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;
c. hierom verzoekt.
2. De ontheffing wordt niet ingetrokken voordat:
a. aan een andere verhuurder op grond van artikel 4.2, eerste lid, een ontheffing is verleend;
b. aan een ander warmtebedrijf op grond van artikel 3.1, eerste lid, een ontheffing is verleend voor het gebied waarop de ingetrokken ontheffing betrekking heeft, of
c. een warmtebedrijf een aanwijzing heeft verkregen voor het gebied waarop de ingetrokken ontheffing betrekking heeft.
1. Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, kan alleen worden overgedragen aan een andere verhuurder, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm indien deze na de overdracht de warmte gaat leveren en transporteren als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.
2. De verhuurder, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm meldt de overdracht van de ontheffing, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, aan het college.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een onderneming voor minimaal 20 en maximaal 30 jaar een warmtetransportbeheerder aanwijzen die de exclusieve bevoegdheid heeft binnen een in de aanwijzing aangeduid gebied, de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, uit te voeren.
2. Alvorens een onderneming een aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid indient, dient de onderneming een aanvraag in bij de Autoriteit Consument en Markt waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of de onderneming:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, uit te voeren;
c. voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5.11, 5.12 en 5.14.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het tweede lid voorschriften en beperkingen verbinden.
4. Bij een aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid overlegt de onderneming in ieder geval het besluit, bedoeld in het tweede lid, waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat de onderneming voldoet aan de gronden genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met c.
5. Onze Minister wint alvorens een warmtetransportbeheerder aan te wijzen advies in van het college van de gemeente en gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied:
a. de levering van warmte naar redelijke verwachting met gebruikmaking van het warmtetransportnet zal plaatsvinden;
b. de warmtebronnen zich bevinden waarvan de warmte of restwarmte afkomstig is die naar redelijke verwachting door het warmtetransportnet getransporteerd zal worden.
6. Onze Minister verleent uitsluitend de aanwijzing indien:
a. sprake is van een grootschalig aanbod van meerdere warmtebronnen die de lokale warmtebehoefte structureel overstijgt en die met een warmtetransportnet op de meest doelmatige wijze beschikbaar kan worden gemaakt;
b. er naar verwachting meerdere afzonderlijke afnemers in verschillende gemeenten in de regio warmte van het warmtetransportnet zullen afnemen;
c. het beschikbaar maken van de warmtebronnen, bedoeld in onderdeel a, alleen door de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder leidt tot een efficiënte warmtetransitie in de regio en niet door de samenwerking tussen warmtebedrijven.
7. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan de aanwijzing.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om aangewezen te worden op grond van het eerste lid wordt ingediend, de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen Onze Minister het besluit tot aanwijzing neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt;
c. de gronden, genoemd in het tweede en het zesde lid.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het derde en zevende lid.
1. Onze Minister kan een aanwijzing van een warmtetransportbeheerder wijzigen.
2. Artikel 5.1, vijfde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing op deze wijziging waarbij geldt dat het vijfde lid alleen van toepassing is indien de wijziging van de aanwijzing ziet op een wijziging van het gebied, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan aan Onze Minister melden dat een besluit als bedoeld in artikel 5.7, zesde lid, is genomen waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat er grond is de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder in te trekken omdat de warmtetransportbeheerder:
a. niet langer in staat is een taak als bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, uit te voeren;
b. in strijd handelt met artikel 5.7, vierde lid.
2. Onze Minister trekt een aanwijzing van een warmtetransportbeheerder in indien Onze Minister een melding als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen.
3. Onze Minister kan de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder intrekken indien:
a. de warmtetransportbeheerder de aan de aanwijzing verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;
b. de warmtetransportbeheerder in de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;
c. de warmtetransportbeheerder hierom verzoekt.
4. De warmtetransportbeheerder stelt de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk op de hoogte van het verzoek, bedoeld in het derde lid, onderdeel c.
5. De aanwijzing wordt niet ingetrokken voordat een andere onderneming op grond van artikel 5.1, eerste lid, is aangewezen als warmtetransportbeheerder.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de gronden, genoemd in het derde lid;
b. de procedure en de termijn waarbinnen Onze Minister een andere warmtetransportbeheerder aanwijst.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een warmtetransportbeheerder instemmen met de overdracht van een aanwijzing van een warmtetransportbeheerder aan een andere onderneming.
2. Alvorens de warmtetransportbeheerder een aanvraag om een instemming als bedoeld in het eerste lid indient, dient de warmtetransportbeheerder een aanvraag in bij de Autoriteit Consument en Markt waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of de andere onderneming, bedoeld in het eerste lid:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, uit te voeren;
c. voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5.11, 5.12 en 5.14.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan aan het besluit, bedoeld in het tweede lid, voorschriften en beperkingen verbinden.
4. Bij een aanvraag om instemming overlegt de warmtetransportbeheerder in ieder geval het besluit, bedoeld in het tweede lid, waarin de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat de andere onderneming, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de gronden, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met c.
5. Onze Minister beslist uitsluitend afwijzend op een aanvraag om instemming indien de andere onderneming, bedoeld in het eerste lid, niet heeft ingestemd met de overdracht.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit als bedoeld in het tweede lid neemt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag om instemming wordt ingediend, de bij de aanvraag om instemming te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen Onze Minister het besluit tot instemming neemt;
b. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt;
c. de gronden, bedoeld in het tweede lid;.
d. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het derde lid.
Onze Minister zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder, de wijziging van de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, de intrekking van de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder, bedoeld in artikel 5.3, tweede en derde lid, en de instemming met de overdracht van de aanwijzing van een warmtetransportbeheerder, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid.
1. De warmtetransportbeheerder heeft uitsluitend tot taak om in het gebied waarvoor de aanwijzing geldt:
a. het warmtetransportnet aan te leggen waardoor op een doelmatige wijze de in de regio aanwezige grote warmtebronnen ontsloten kunnen worden zodat kan worden voldaan aan de verwachte vraag naar warmte in de regio;
b. degene die daarom verzoekt te voorzien van een warmtetransportaansluiting tenzij:
1°. daardoor de betrouwbaarheid van het warmtetransport in het geding komt;
2°. daardoor de efficiënte exploitatie en een efficiënt beheer van het transportnet in het geding komt;
3°. de kosten van de voor de warmtetransportaansluiting noodzakelijke investeringen in het warmtetransportnet niet in verhouding staan tot de verwachte met de warmtetransportaansluiting samenhangende inkomsten voor de warmtetransportbeheerder;
c. het warmtetransportnet op een doelmatige wijze te beheren en te onderhouden;
d. de betrouwbaarheid van het warmtetransport op een doelmatige wijze zeker te stellen;
e. de veiligheid van het warmtetransportnet op een doelmatige wijze te waarborgen;
f. warmte op een doelmatige wijze te transporteren;
g. de beschikbare transportcapaciteit zodanig te verdelen dat dit leidt tot een efficiënt gebruik van het warmtetransportnet;
h. de temperatuur van de warmte die wordt ingevoed in en afgenomen van het warmtetransportnet zodanig vast te stellen dat dit leidt tot een doelmatig gebruik van het warmtetransportnet;
i. het warmtetransportnet als geheel in balans te houden en te waarborgen dat onbalans op een efficiënte wijze wordt gecorrigeerd of voorkomen;
j. een programma per warmtetransportaansluiting vast te stellen waarin de hoeveelheid warmte is opgenomen die op de warmtetransportaansluiting wordt ingevoed of onttrokken;
k. de hoeveelheid warmte per warmtetransportaansluiting te meten die van het warmtetransportnet wordt afgenomen en ingevoed;
l. vraag naar en aanbod van warmte van partijen met een warmtetransportaansluiting en partijen die in de toekomst gebruik willen maken van het warmtetransportnet in kaart te brengen en bijeen te brengen.
2. Een warmtetransportbeheerder kan werkzaamheden laten uitvoeren door een derde ter uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid. De warmtetransportbeheerder behoudt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze werkzaamheden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de taken van de warmtetransportbeheerder.
1. Een warmtetransportbeheerder meldt Onze Minister en de Autoriteit Consument en Markt onmiddellijk als redelijkerwijs te voorzien is dat de warmtetransportbeheerder een taak als bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, niet langer kan uitvoeren.
2. Een warmtetransportbeheerder meldt Onze Minister en de Autoriteit Consument en Markt op korte termijn na de melding:
a. welke maatregelen de warmtetransportbeheerder heeft genomen om de taak wederom uit te kunnen voeren of te voorkomen dat de warmtetransportbeheerder de taak niet kan uitvoeren;
b. wanneer in voorkomend geval de warmtetransportbeheerder de taak weer uit zal kunnen voeren.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan de warmtetransportbeheerder opdragen maatregelen te treffen indien redelijkerwijs kan worden voorzien dat de warmtetransportbeheerder een taak niet langer kan uitvoeren.
4. De warmtetransportbeheerder volgt de opdracht op grond van het derde lid op.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht verbinden.
6. De Autoriteit Consument en Markt kan bij besluit vaststellen dat de warmtetransportbeheerder:
a. niet langer in staat is een taak uit te voeren;
b. in strijd handelt met het vierde lid.
1. Een warmtetransportbeheerder zendt elk jaar binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn aan de Autoriteit Consument en Markt informatie over:
a. de organisatorische en technische bekwaamheid van de warmtetransportbeheerder;
b. de financiële situatie van de warmtetransportbeheerder en in voorkomend geval van de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe de warmtetransportbeheerder behoort.
2. Een warmtetransportbeheerder meldt de Autoriteit Consument en Markt onmiddellijk als redelijkerwijs te voorzien is dat de financiële situatie van de warmtetransportbeheerder of in voorkomend geval de groep, bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe de warmtetransportbeheerder behoort significant verslechtert.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan:
a. de warmtetransportbeheerder opdragen de organisatorische en technische bekwaamheid te verbeteren;
b. de warmtetransportbeheerder en een rechtspersoon of vennootschap die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe de warmtetransportbeheerder behoort opdragen een plan op te stellen of maatregelen te treffen om de financiële situatie te verbeteren.
4. De warmtetransportbeheerder, de rechtspersoon of vennootschap volgen de opdracht op grond van het derde lid op.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht verbinden.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de informatie, bedoeld in het eerste lid;
b. de wijze waarop de warmtetransportbeheerder de informatie meldt op grond van het eerste lid;
c. de eisen aan de financiële situatie, bedoeld in het tweede lid;
d. de omstandigheden waarin sprake is van een significante verslechtering van de financiële situatie als bedoeld in het tweede lid.
1. Een warmtetransportbeheerder stelt periodiek binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een warmtetransportinvesteringsplan op.
2. Een warmtetransportinvesteringsplan bevat:
a. een beschrijving en onderbouwing van de voorgenomen investeringen in de aanleg, uitbreiding of vervanging van het warmtetransportnet die de warmtetransportbeheerder noodzakelijk acht voor de uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, en de in dat licht overwogen alternatieven voor de investeringen;
b. een beschrijving van de wijze waarop de voorgenomen investeringen passen binnen een langetermijnvisie van de warmtetransportbeheerder op het warmtetransportnet.
3. In het warmtetransportinvesteringsplan wordt rekening gehouden met de plannen met betrekking tot de levering van warmte in de regio opgenomen in een omgevingsplan, een omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet, of een provinciale omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de Omgevingswet.
4. Een warmtetransportbeheerder legt een ontwerp-warmtetransportinvesteringsplan achtereenvolgens voor aan:
a. partijen met een warmtetransportaansluiting en partijen waarvan het aannemelijk is dat zij zullen verzoeken om een warmtetransportaansluiting en verantwoordt daarbij op welke wijze de ingediende zienswijzen al dan niet hebben geleid tot wijziging van het plan;
b. het college van de gemeente en gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied de levering van warmte naar redelijke verwachting gebruik zal maken van het warmtetransportnet en verantwoordt daarbij op welke wijze de ingediende zienswijzen al dan niet hebben geleid tot wijziging van het plan;
c. de Autoriteit Consument en Markt.
5. De Autoriteit Consument en Markt toetst of:
a. de in het ontwerp-warmtetransportinvesteringsplan opgenomen investeringen noodzakelijk zijn voor de warmtetransportbeheerder om de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, op doelmatige wijze uit te voeren;
b. de warmtetransportbeheerder ook anderszins in redelijkheid tot het ontwerp-warmtetransportinvesteringsplan heeft kunnen komen.
6. Een warmtetransportbeheerder stelt het warmtetransportinvesteringsplan vast en verantwoordt daarbij op welke wijze de resultaten van de toets van de Autoriteit Consument en Markt op grond van het vijfde lid al dan niet hebben geleid tot wijziging van het investeringsplan.
7. Een warmtetransportbeheerder voert de in het warmtetransportinvesteringsplan opgenomen investeringen uit.
8. Een warmtetransportbeheerder zendt een wijziging van het warmtetransportinvesteringsplan aan de Autoriteit Consument en Markt. Het vierde tot en met zevende lid en negende en tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een significante wijziging van de investeringen als bedoeld in het tweede lid.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de frequentie waarmee een warmtetransportinvesteringsplan wordt opgesteld;
b. de procedure voor totstandkoming;
c. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het ontwerp-warmtetransportinvesteringsplan toetst.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de inhoud en het aggregatieniveau van een warmtetransportinvesteringsplan;
b. een wijziging van het warmtransportinvesteringsplan;
c. de wijze waarop de noodzakelijkheid van de investeringen wordt aangetoond.
1. Een warmtetransportbeheerder stelt periodiek binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een exploitatieplan op.
2. Een exploitatieplan bevat:
a. een beschrijving van de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, onderdelen d, h, i en l;
b. een beschrijving van de wijze waarop met schaarste van transportcapaciteit wordt omgegaan;
c. een overzicht van goederen en diensten die worden aangeboden in verband met het transport van warmte.
3. De warmtetransportbeheerder zendt op verzoek van de Autoriteit Consument en Markt het exploitatieplan naar de Autoriteit Consument en Markt.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan de warmtetransportbeheerder binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na het verzoek opdragen het exploitatieplan te wijzigen indien door de inhoud van dit plan de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, in het geding kan komen.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht op grond van het vierde lid verbinden.
6. De warmtetransportbeheerder volgt de opdracht op en voert de in het exploitatieplan opgenomen maatregelen uit.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de frequentie waarmee een exploitatieplan wordt opgesteld;
b. de procedure voor totstandkoming en bekendmaking van een exploitatieplan.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de inhoud van een exploitatieplan;
b. een wijziging van een exploitatieplan.
Het is een warmtetransportbeheerder verboden in het gebied waarvoor deze op grond van artikel 5.1, eerste lid, is aangewezen warmte te produceren, te leveren of daarin te handelen.
1. Een warmtetransportbeheerder en een met een warmtetransportbeheerder verbonden groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek beperkt zich naast de in artikel 5.6, eerste lid, toegekende taken in Nederland tot handelingen en activiteiten die gerelateerd zijn aan de aanleg en het beheer van energie-infrastructuur.
2. Onder handelingen en activiteiten worden in ieder geval verstaan handelingen en activiteiten als bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, en 3.20, eerste lid, van de Energiewet.
3. Onder energie-infrastructuur wordt in ieder geval verstaan:
a. een transmissiesysteem of distributiesysteem als bedoeld in artikel 1.1 van de Energiewet;
b. infrastructuur voor koolstofdioxide, waterstof, warmte, koude en biogas.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over de handelingen en activiteiten, bedoeld in het eerste lid.
1. De warmtetransportbeheerder verstrekt op verzoek van de partijen, bedoeld in artikel 5.9, vierde lid, onderdeel a, of het college of gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 5.9, vierde lid, onderdeel b:
a. een overzicht van goederen en diensten die worden aangeboden in verband met het transport van warmte;
b. informatie over de prijzen van en voorwaarden waaronder deze goederen en diensten kunnen worden geleverd.
2. Een partij die verzoekt om een warmtetransportaansluiting om warmte op het warmtetransportnet te kunnen invoeden stelt aan de warmtetransportbeheerder informatie ter beschikking:
a. tegen welke prijzen en voorwaarden zij goederen en diensten aanbiedt in verband met de productie van warmte of het ter beschikking stellen van restwarmte;
b. over de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van de te leveren warmte.
3. De warmtetransportbeheerder verstrekt de informatie over de goederen en diensten, bedoeld in het tweede lid, op verzoek aan de partijen, bedoeld in artikel 5.9, vierde lid, onderdeel a, of het college of gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 5.9, vierde lid, onderdeel b.
1. De aandelen in een warmtetransportbeheerder berusten direct of indirect bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam, onverminderd het bepaalde in artikel 3.15 van de Energiewet.
2. Onder indirect berusten wordt verstaan dat de aandelen in een warmtetransportbeheerder, berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam.
1. De warmtetransportbeheerder beschikt over de eigendom van het door hem beheerde warmtetransportnet.
2. De warmtetransportbeheerder draagt de eigendom van het warmtetransportnet over aan de daarop volgende warmtetransportbeheerder, indien de aanwijzing van de warmtetransportbeheerder:
a. is gewijzigd op grond van artikel 5.2, voor zover het gebied waarop de aanwijzing betrekking heeft is verkleind;
b. is ingetrokken op grond van artikel 5.3, tweede of derde lid;
c. is komen te vervallen door het verloop van de termijn van de aanwijzing;
d. is overgedragen op grond van artikel 5.4, eerste lid.
3. De warmtetransportbeheerder waarvan de aanwijzing is gewijzigd, ingetrokken, komen te vervallen of overgedragen heeft recht op een tegenprestatie die de marktwaarde van de verschafte rechten op het warmtetransportnet vertegenwoordigt.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de overdracht van de eigendom van het warmtetransportnet en de tegenprestatie.
1. Degene die een warmtetransportaansluiting heeft is verantwoordelijk voor het opstellen van een warmteprogramma waarin is opgenomen:
a. hoeveel warmte op de warmtetransportaansluiting wordt ingevoed of onttrokken;
b. wanneer de invoeding of onttrekking van warmte plaatsvindt.
2. De verantwoordelijkheid, bedoeld in het eerste lid, kan in zijn geheel worden overgedragen.
3. Een aansluitingsverantwoordelijke zendt het warmteprogramma naar de warmtetransportbeheerder.
4. De aansluitingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor een afwijking van het warmteprogramma.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. het warmteprogramma en de wijze waarop het warmteprogramma wordt ingediend;
b. de verantwoordelijkheid, bedoeld in het eerste lid;
c. de overdracht van de verantwoordelijkheid, bedoeld in het tweede lid.
1. Het is een partij die warmtetransportcapaciteit afneemt van de warmtetransportbeheerder verboden warmtetransportcapaciteit van de warmtetransportbeheerder af te nemen anders dan voor eigen gebruik.
2. Een partij die warmtetransportcapaciteit afneemt van de warmtetransportbeheerder en die niet gebruikt, stelt op verzoek van de warmtetransportbeheerder deze warmtetransportcapaciteit ter beschikking indien er geen warmtetransportcapaciteit beschikbaar is voor een andere partij met een warmtetransportaansluiting en deze partij om deze warmtetransportcapaciteit heeft verzocht.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. het eigen gebruik van de warmtetransportcapaciteit, bedoeld in het eerste lid;
b. de situaties waarin op grond van het tweede lid warmtetransportcapaciteit ter beschikking gesteld wordt.
1. Een producent van restwarmte die deze warmte ongebruikt terecht laat komen in lucht of water geeft een warmtebedrijf op verzoek van dat warmtebedrijf informatie over:
a. de productiecapaciteit van restwarmte nu en de verwachte productiecapaciteit van restwarmte in de toekomst;
b. de kenmerken van deze productiecapaciteit van restwarmte;
c. de geschatte termijn waarop de restwarmte beschikbaar gemaakt kan worden.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de eisen waaraan een verzoek als bedoeld in het eerste lid ten minste moet voldoen;
b. de informatie over de kenmerken van de productiecapaciteit van restwarmte;
c. de termijn waarbinnen de informatie wordt verstrekt.
1. Een producent van restwarmte die deze warmte ongebruikt terecht laat komen in lucht of water stelt deze ter beschikking aan een warmtebedrijf op een warmte overdrachtsstation waar de restwarmte wordt overgedragen op de collectieve warmtevoorziening of het klein collectief warmtesysteem van het warmtebedrijf of een warmtetransportnet van een warmtetransportbeheerder voor zover dit warmtebedrijf daarom heeft verzocht en indien de afname en het transport van de restwarmte vanaf dat warmte overdrachtsstation mogelijk is gemaakt door het warmtebedrijf.
2. Een producent van restwarmte die deze warmte ter beschikking stelt kan uitsluitend de volgende kosten in rekening brengen:
a. de kosten die redelijkerwijs toe te rekenen zijn aan de wijziging van de restwarmte producerende installatie die noodzakelijk is om de restwarmte ter beschikking te stellen aan het warmtebedrijf dat daarom heeft verzocht;
b. de kosten van de aanleg van het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen voor zover de aanleg noodzakelijk is voor het transport van de restwarmte door de producent van restwarmte tot aan het warmte overdrachtsstation waar de restwarmte wordt overgedragen op de collectieve warmtevoorziening of het klein collectief warmtesysteem van het warmtebedrijf of een warmtetransportnet van een warmtetransportbeheerder;
c. de jaarlijkse terugkerende kosten gemaakt ten behoeve van de onderdelen a en b.
3. De producent van restwarmte maakt de kosten, bedoeld in het tweede lid, op transparante wijze inzichtelijk.
4. Het warmtebedrijf en de producent van restwarmte leggen in een overeenkomst voorafgaande aan het ter beschikking stellen van de restwarmte in ieder geval vast:
a. de kenmerken van de productiecapaciteit en hoe en onder welke voorwaarden de restwarmte ter beschikking wordt gesteld;
b. wat de kosten hiervan zijn of hoe de kosten, bedoeld in het tweede lid, worden berekend.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien de producent van restwarmte een toestemming is geweigerd noodzakelijk voor de wijziging van de restwarmte producerende installatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of de aanleg van de leidingen, installatie en overige hulpmiddelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de kosten, bedoeld in het tweede lid, en de wijze waarop deze kosten worden berekend;
b. de wijze waarop de kosten, bedoeld in het tweede lid, op transparante wijze inzichtelijk, worden gemaakt;
c. de kenmerken van de productiecapaciteit en de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a.
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
gegevens op een rekening voor garanties van oorsprong die betrekking hebben op thermische energie uit hernieuwbare bronnen en waarmee wordt aangetoond dat een producent van thermische energie met zijn installatie een hoeveelheid thermische energie uit hernieuwbare bronnen heeft geproduceerd;
onderneming die zich bezighoudt met het verhandelen van garanties van oorsprong;
onderneming die zich bezig houdt met het collecteren, valideren en vaststellen van meetgegevens betreffende thermische energie uit hernieuwbare bronnen;
geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van thermische energie uit hernieuwbare bronnen, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent van thermische energie en strekken tot toe- of afvoer van thermische energie uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent van thermische energie;
onderneming die zich bezighoudt met de productie van thermische energie uit hernieuwbare bronnen;
staat waarop een tegoed van garanties van oorsprong kan worden geboekt in het elektronische systeem voor het uitgeven, overdragen en innemen van garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen;
thermische energie die ten behoeve van verwarming of verkoeling van ruimten of processen wordt geleverd door middel van het transport van water of een andere vloeistof en die:
a. is opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare bronnen;
b. is opgewekt met gebruik van hernieuwbare bronnen in een hybride productie-installatie die ook gebruik maakt van energie uit fossiele bronnen;
natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie uitsluitend voor eigen verbruik thermische energie uit hernieuwbare bronnen wordt geleverd;
onderneming die zich bezighoudt met de levering van thermische energie uit hernieuwbare bronnen.
1. Onze Minister is belast met het uitgeven, overdragen en innemen via een elektronisch systeem van garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen.
2. Onze Minister opent op aanvraag van een in Nederland gevestigde producent van thermische energie, warmteleveringsbedrijf van thermische energie of handelaar een rekening voor garanties van oorsprong. Bij deze aanvraag overlegt de producent van thermische energie het resultaat van de vaststelling, bedoeld in artikel 6.5.
3. Onze Minister boekt op aanvraag garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen op een daarbij aangegeven rekening voor garanties van oorsprong, indien een in Nederland gevestigde producent van thermische energie bij deze aanvraag de gegevens over de gemeten hoeveelheid thermische energie uit hernieuwbare bronnen overlegt.
4. Onze Minister kan de taken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, mandateren aan een niet-ondergeschikte die onafhankelijk is van producenten van thermische energie, warmteleveringsbedrijven van thermische energie en handelaren.
Een meetbedrijf stelt op verzoek van een producent van thermische energie vast of:
a. diens productie-installatie geschikt is voor de opwekking van thermische energie uit hernieuwbare bronnen;
b. de inrichting om te meten geschikt is voor de meting van de thermische energie uit hernieuwbare bronnen die met de productie-installatie wordt opgewekt en op een net voor thermische energie ingevoed.
Een garantie van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen toont bij uitsluiting aan dat de daarop aangegeven hoeveelheid thermische energie is geproduceerd uit hernieuwbare bronnen.
Een warmteleveringsbedrijf van thermische energie zorgt ervoor dat als bewijs van levering van thermische energie uit hernieuwbare bronnen aan een in Nederland gevestigde verbruiker van thermische energie, binnen één maand na de levering een corresponderende hoeveelheid garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen van een Nederlandse rekening voor garanties van oorsprong wordt afgeboekt.
1. Garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen uitgegeven door een onafhankelijke instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie, die naar aard en strekking overeenkomen met in Nederland uitgegeven garanties van oorsprong, worden daarmee gelijkgesteld.
2. Garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen uitgegeven door een onafhankelijke instantie in een derde land, die naar aard en strekking overeenkomen met in Nederland uitgegeven garanties van oorsprong, worden niet erkend, behalve indien de Europese Unie daarvoor een overeenkomst heeft afgesloten met het derde land en de energie rechtstreeks uit dat land wordt ingevoerd of uitgevoerd.
1. Bij ministeriële regeling worden de tarieven vastgesteld ter dekking van de kosten die worden gemaakt met betrekking tot de activiteiten, bedoeld in artikel 6.4.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de informatie die door een producent van thermische energie, warmteleveringsbedrijf van thermische energie, handelaar of warmtetransportbeheerder verstrekt wordt aan Onze Minister;
b. de uitgifte en de geldigheidsduur van een garantie van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen;
c. de gegevens die worden vermeld op een garantie van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen;
d. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een producent van thermische energie, warmteleveringsbedrijf van thermische energie of handelaar gebruik kunnen maken van de door hen verkregen garanties van oorsprong voor thermische energie uit hernieuwbare bronnen of deze kunnen verhandelen;
e. de vaststelling, bedoeld in artikel 6.5;
f. het meten van de hoeveelheid, bedoeld in artikel 6.4, derde lid.
1. Een wijziging met betrekking tot zeggenschap in een installatie van een producent met een vermogen van meer dan 20 megawatt, wordt voorafgaand aan de wijziging door één van de bij deze wijziging betrokken partijen binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn gemeld aan Onze Minister.
2. Onze Minister kan binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn op grond van overwegingen van openbare veiligheid, de leveringszekerheid of de betrouwbaarheid van een warmtetransportnet de wijziging verbieden of opdragen maatregelen te treffen.
3. Onze Minister kan aan het verbod of de opdracht op grond van het tweede lid beperkingen en voorschriften verbinden. Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift of beperking.
4. De producent neemt het verbod in acht of volgt de opdracht op.
5. Rechtshandelingen verricht in strijd met het eerste lid of het verbod of opdracht, bedoeld in het vierde lid, zijn vernietigbaar.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de melding op grond van het eerste lid.
1. Een aangewezen warmtebedrijf brengt ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12, bij een kleinverbruiker voor het leveren van goederen en diensten ten hoogste de tarieven in rekening die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.2, eerste lid, waarbij geldt dat het aangewezen warmtebedrijf bij een kleinverbruiker voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, indien een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid.
2. Het aangewezen warmtebedrijf brengt tarieven in rekening voor de volgende goederen en diensten:
a. het transport en de levering van warmte;
b. het transport en levering van koude, indien de levering van koude noodzakelijk is voor een efficiënte werking van de collectieve warmtevoorziening en het warmtebedrijf om die reden de verbruiker uitsluitend de mogelijkheid biedt om warmte in combinatie met koude af te nemen;
c. de afleverset voor warmte of een afleverset voor warmte en koude;
d. het aansluiten op een collectieve warmtevoorziening;
e. het afsluiten van een collectieve warmtevoorziening;
f. de meting van het warmteverbruik;
g. overige goederen of diensten.
3. De tarieven zijn non-discriminatoir.
4. Een aangewezen warmtebedrijf maakt op transparante wijze de tarieven aan verbruikers bekend en openbaar.
5. In afwijking van het eerste lid kunnen een aangewezen warmtebedrijf en een kleinverbruiker overeenkomen dat de kleinverbruiker een tarief in rekening wordt gebracht dat afwijkt van het tarief, bedoeld in het eerste lid, indien het aangewezen warmtebedrijf aantoonbaar een aanbod voor levering van warmte heeft gedaan dat in ieder geval de mogelijkheid bevat om warmte geleverd te krijgen tegen ten hoogste het tarief, bedoeld in het eerste lid.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de goederen en diensten, bedoeld in het tweede lid;
b. de wijze van bekendmaking en openbaarmaking van de tarieven, bedoeld in het vierde lid;
c. het aanbod, bedoeld in het vijfde lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks de maximale tarieven vast die een aangewezen warmtebedrijf voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker.
2. De tarieven zijn non-discriminatoir en worden berekend op grond van:
a. een gecorrigeerd gasreferentietarief, of
b. een kostengebaseerd referentietarief inclusief een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of de maximale tarieven worden berekend op grond van het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, waarbij de berekeningsmethode per goed of dienst kan verschillen.
4. Van het besluit tot vaststelling van de maximale tarieven wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de correctie op het gasreferentietarief, het kostengebaseerd referentietarief en de methode voor het berekenen van de tarieven;
b. de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, en subcategorieën van deze goederen en diensten;
c. de verschillen in de berekeningsmethode, bedoeld in het derde lid;
d. de wijze waarop onderscheid wordt gemaakt tussen een vast, variabel, eenmalig of periodiek tarief.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voor een periode van minimaal drie en maximaal vijf jaar een methodebesluit vast.
2. De Autoriteit Consument en Markt stelt in het methodebesluit:
a. de methode voor de berekening van de maximale tarieven vast die een aangewezen warmtebedrijf voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker;
b. de methode voor het vaststellen van de tariefformules vast op grond waarvan het aangewezen warmtebedrijf de maximale tarieven voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, berekent die het in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker.
3. De methodes, bedoeld in het tweede lid, zijn kostengebaseerd inclusief een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement en bevatten een efficiëntieprikkel die het aangewezen warmtebedrijf stimuleert efficiënte kosten te maken die in het economisch verkeer gebruikelijk zijn, waarborgen een betrouwbare, betaalbare en duurzame warmtevoorziening en bevorderen de ontwikkeling van collectieve warmte.
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of de maximale tarieven voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, worden berekend op grond van het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, waarbij de berekeningsmethode per goed of dienst kan verschillen.
5. De maximale tarieven en tariefformules kunnen per type collectieve warmtevoorziening verschillend worden vastgesteld.
6. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van het methodebesluit.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de methode voor de berekening van de maximale tarieven en de methode voor het vaststellen van de tariefformules;
b. de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, en subcategorieën van deze goederen en diensten;
c. de verschillende typen collectieve warmtevoorzieningen, bedoeld in het vijfde lid;
d. de wijze waarop onderscheid wordt gemaakt tussen een vast, variabel, eenmalig of periodiek tarief.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks een tariefbesluit vast voor de goederen en diensten waarvoor de tarieven worden berekend op grond van het artikel 7.3, tweede lid, onderdeel a.
2. Van het tariefbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de termijn waarbinnen het tariefbesluit wordt vastgesteld.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks bij besluit de tariefformules vast voor de goederen en diensten waarvoor de tarieven worden berekend op grond van het artikel 7.3, tweede lid, onderdeel b.
2. Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan tarieven die gelden in een bepaald jaar corrigeren, indien de tariefformules door een aangewezen warmtebedrijf onjuist zijn toegepast.
4. Indien de Autoriteit Consument en Markt de tarieven gewijzigd vaststelt naar aanleiding van een het onjuist toepassen van de tariefformules, kan zij de aanpassing van de tarieven verdisconteren in de tarieven voor het eerstvolgende tariefjaar.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de termijn waarbinnen het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld;
b. de toepassing van de tariefformules door het aangewezen warmtebedrijf.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voor een reguleringsperiode van minimaal drie en maximaal vijf jaar een methodebesluit vast, waarin de methode is opgenomen voor het berekenen van de beoogde of toegestane inkomsten ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12.
2. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks op basis van de methode in het methodebesluit de beoogde of toegestane inkomsten vast per warmtebedrijf of warmtekavel.
3. De methode op basis waarvan de beoogde of toegestane inkomsten worden vastgesteld is kostengebaseerd inclusief een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement en bevat een efficiëntieprikkel die het aangewezen warmtebedrijf stimuleert efficiënte kosten te maken die in het economisch verkeer gebruikelijk zijn, waarborgt een betrouwbare, betaalbare en duurzame warmtevoorziening en bevordert de ontwikkeling van collectieve warmte.
4. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van het methodebesluit.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de methode bedoeld in het derde lid;
b. de procedure om te komen tot de vaststelling van de beoogde of toegestane inkomsten.
1. Een aangewezen warmtebedrijf zendt jaarlijks op een bij ministeriële regeling te bepalen moment de Autoriteit Consument en Markt een tariefvoorstel.
2. Het tariefvoorstel is non-discriminatoir, is gebaseerd op de op grond van artikel 7.6, tweede lid, vastgestelde beoogde of toegestane inkomsten en bevat een voorstel voor een tarief ten aanzien van de goederen of diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid.
3. De Autoriteit Consument en Markt stelt op basis van het tariefvoorstel jaarlijks de maximale tarieven vast voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, en betrekt daarbij de op grond van artikel 7.6, tweede lid, vastgestelde beoogde of toegestane inkomsten.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan een aangewezen warmtebedrijf opdragen binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een tariefvoorstel of een wijziging van een tariefvoorstel in te dienen indien:
a. de tarieven onvoldoende zijn gebaseerd op de vastgestelde beoogde of toegestane inkomsten;
b. het tariefvoorstel is gebaseerd op onjuiste gegevens;
c. de tarieven niet voldoen aan de op grond van het tiende lid gestelde regels;
d. de tarieven discriminatoir zijn.
5. Indien een aangewezen warmtebedrijf niet binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een tariefvoorstel of een wijziging van een tariefvoorstel heeft ingediend, kan de Autoriteit Consument en Markt de tarieven ambtshalve vaststellen.
6. De Autoriteit Consument en Markt kan op verzoek van een aangewezen warmtebedrijf de tarieven die op grond van het derde lid zijn vastgesteld wijzigen indien het aangewezen warmtebedrijf een nieuw goed of dienst wil aanbieden of een aangeboden goed of dienst significant wil wijzigen.
7. Indien de Autoriteit Consument en Markt de tarieven gewijzigd vaststelt naar aanleiding van een verzoek daartoe van een aangewezen warmtebedrijf op grond van het zesde lid, kan zij de aanpassing van de tarieven verdisconteren in de tarieven voor het eerstvolgende tariefjaar.
8. Indien het methodebesluit bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vernietigd, berekent de Autoriteit Consument en Markt zo nodig de tarieven op grond van het derde lid opnieuw met inachtneming van die uitspraak. De uitkomsten van de herberekening verdisconteert de Autoriteit Consument en Markt in de tarieven op het eerstvolgende moment van vaststelling van de tarieven, bedoeld in het derde lid.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over de goederen en diensten, bedoeld in het tweede lid.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de toegestane inkomsten worden verdeeld over de verschillende goederen en diensten en subcategorieën van deze goederen en diensten die worden aangeboden door een aangewezen warmtebedrijf;
b. de wijze waarop de toegestane inkomsten worden geïnd door een vast, variabel, eenmalig of periodiek tarief;
c. de procedure voor het indienen van het tariefvoorstel;
d. de wijze waarop het tariefvoorstel, een gewijzigd tariefvoorstel of een verzoek als bedoeld in het vijfde lid wordt ingediend en de bij het tariefvoorstel of het verzoek te verstrekken gegevens en bescheiden.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt regulatorische accountingregels vast gericht op de van een warmtebedrijf of de groep waartoe het behoort te verkrijgen noodzakelijke gegevens voor de uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan een aangewezen warmtebedrijf of de groep waartoe het behoort verzoeken informatie op grond van de regulatorische accountingregels te verstrekken. Het aangewezen warmtebedrijf verstrekt de informatie binnen de in het verzoek gestelde termijn.
3. De informatie, bedoeld in het tweede lid, is gecontroleerd door een registeraccountant indien de Autoriteit Consument en Markt daarom heeft verzocht.
1. Een aangewezen warmtebedrijf voert een afzonderlijke boekhouding voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de afzonderlijke boekhouding.
1. Het aangewezen warmtebedrijf maakt jaarlijks de berekening van de tarieven voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, openbaar met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
2. Het aangewezen warmtebedrijf verstrekt jaarlijks aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de berekening van de tarieven.
3. De Autoriteit Consument en Markt maakt jaarlijks de berekening van een kostengebaseerd referentietarief inclusief het door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde redelijke rendement als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b, openbaar voor zover dit geen bedrijfsvertrouwelijke gegevens betreft.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan de gegevens die zij heeft verkregen voor de uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden analyseren en bewerken. De Autoriteit Consument en Markt kan het verslag van de monitoring openbaar maken, voor zover het geen bedrijfsvertrouwelijke gegevens betreft.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop:
a. het aangewezen warmtebedrijf jaarlijks de berekening van de tarieven openbaar dient te maken;
b. de Autoriteit Consument en Markt de gegevens, bedoeld in het derde lid, openbaar maakt.
De tarieven en tariefformules, bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, gelden vanaf een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen tijdstip tot 1 januari van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven en de tariefformules. Indien op 1 januari de tarieven of tariefformules voor dat jaar nog niet zijn vastgesteld, gelden de laatst vastgestelde tarieven of tariefformules tot de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de tarieven of tariefformules voor het volgende jaar. Daarbij verdisconteert de Autoriteit Consument en Markt de te late vaststelling van de tarieven of tariefformules in de tarieven voor het eerstvolgende jaar.
1. De Autoriteit Consument en Markt verzamelt, analyseert en bewerkt inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen in de warmtesector. De Autoriteit Consument en Markt brengt tweejaarlijks verslag uit van de monitoring aan Onze Minister.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan, indien de tarieven worden vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.2, eerste lid, toetsen of het rendement van een aangewezen warmtebedrijf op al zijn warmtekavels gezamenlijk hoger is dan een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement.
3. Indien het rendement van een aangewezen warmtebedrijf op al zijn warmtekavels gezamenlijk hoger is dan een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement, kan de Autoriteit Consument en Markt het meer dan redelijk behaalde rendement laten verdisconteren in de toekomstige tarieven van dat aangewezen warmtebedrijf.
4. De Autoriteit Consument en Markt stelt beleidsregels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over:
a. de wijze van berekenen van het rendement van een aangewezen warmtebedrijf;
b. het redelijk rendement;
c. de wijze waarop en de periode waarin verdisconteerd wordt.
5. De Autoriteit Consument en Markt maakt de op grond van het eerste lid berekende rendementen per aangewezen warmtebedrijf openbaar.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen in de warmteleveringsmarkt die door de Autoriteit Consument en Markt worden verzameld, geanalyseerd en bewerkt.
De Autoriteit Consument en Markt kan de tarieven die gelden in een bepaald jaar corrigeren, indien de tarieven die gelden in dat jaar of de jaren voorafgaand aan dat jaar:
a. bij rechterlijke uitspraak of met toepassing van de artikel 6:19 of 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gewijzigd;
b. zijn vastgesteld met inachtneming van onjuiste of onvolledige gegevens en de Autoriteit Consument en Markt, indien zij de beschikking had over juiste of volledige gegevens, tarieven zou hebben vastgesteld die in aanmerkelijke mate zouden afwijken van de vastgestelde tarieven;
c. zijn berekend met gebruikmaking van geschatte gegevens en de feitelijke gegevens daarvan afwijken.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt overeenkomstig de artikelen 7.3, 7.4 en 7.5 de tarieven of tariefformules vast voor het transport en de levering van warmte, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, onder a, voor een periode als bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, die een aangewezen warmtebedrijf ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12, in rekening kan brengen bij een grootverbruiker.
2. Een aangewezen warmtebedrijf brengt bij een grootverbruiker voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12, ten hoogste tarieven in rekening die zijn vastgesteld of berekend overeenkomstig het eerste lid, waarbij geldt dat het aangewezen warmtebedrijf een grootverbruiker voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, voor zover een verzoek als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, is gedaan.
3. De artikelen 7.8 tot en met 7.13 zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Dit artikel is niet van toepassing op het transport en de levering van warmte aan grootverbruikers die zorg dragen voor de doorlevering van warmte, bedoeld in artikel 1.1.
1. Een warmtebedrijf brengt ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.6, bij een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem voor het leveren van goederen en diensten ten hoogste tarieven in rekening die door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld op grond van artikel 7.16, eerste lid, waarbij geldt dat het warmtebedrijf bij degene die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid voor zover een verzoek als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, is gedaan.
2. Het warmtebedrijf brengt tarieven in rekening voor de volgende goederen en diensten:
a. het transport en de levering van warmte;
b. het transport en levering van koude, indien de levering van koude noodzakelijk is voor een efficiënte werking van het collectieve warmtesysteem en het warmtebedrijf om die reden de verbruiker uitsluitend de mogelijkheid biedt om warmte in combinatie met koude af te nemen;
c. de afleverset voor warmte of een afleverset voor warmte en koude;
d. het aansluiten op een collectieve warmtevoorziening;
e. het afsluiten van een collectieve warmtevoorziening;
f. de meting van het warmteverbruik;
g. overige goederen en diensten.
3. De tarieven zijn non-discriminatoir.
4. Een warmtebedrijf maakt op transparante wijze de tarieven aan een kleinverbruiker bekend.
5. In afwijking van het eerste lid kunnen een warmtebedrijf en een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem overeenkomen dat degene die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem een tarief in rekening wordt gebracht voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, dat afwijkt van het tarief, bedoeld in het eerste lid, indien het warmtebedrijf aantoonbaar een aanbod voor levering van warmte heeft gedaan dat in ieder geval de mogelijkheid bevat om warmte geleverd te krijgen tegen ten hoogste het tarief, bedoeld in het eerste lid.
6. De artikelen 7.10, 7.11 en 7.13 zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.6, ten aanzien van de levering van warmte door een warmtebedrijf door middel van een klein collectief warmtesysteem zijn de artikelen 7.8 en 7.9 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Autoriteit Consument en Markt regulatorische accountingregels vast kan stellen die specifiek gericht zijn op een klein collectief warmtesysteem.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de goederen en diensten, bedoeld in het tweede lid;
b. de wijze van bekendmaking van de tarieven, bedoeld in het vierde lid;
c. het aanbod, bedoeld in het vijfde lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt jaarlijks de maximale tarieven vast die een warmtebedrijf voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem.
2. De tarieven zijn non-discriminatoir en worden berekend op grond van:
a. een gecorrigeerd gasreferentietarief, of
b. een kostengebaseerd referentietarief inclusief een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of de maximale tarieven voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, door de Autoriteit Consument en Markt worden berekend op grond van het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, waarbij de berekeningsmethode per goed of dienst kan verschillen.
4. De tarieven worden vastgesteld voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid.
5. Van het besluit tot vaststelling van de tarieven wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de correctie van het gasreferentietarief, het kostengebaseerd referentietarief en de methode voor het berekenen van de tarieven;
b. de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, en subcategorieën van deze goederen en diensten;
c. de verschillen in de berekeningsmethode, bedoeld in het derde lid;
d. de wijze waarop onderscheid wordt gemaakt tussen een vast, variabel, eenmalig of periodiek tarief.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voor een periode van minimaal drie en maximaal vijf jaar een methodebesluit vast.
2. De Autoriteit Consument en Markt stelt in het methodebesluit:
a. de methode voor de berekening van de maximale tarieven vast die een warmtebedrijf in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem;
b. de methode voor het vaststellen van de tariefformules vast op grond waarvan het warmtebedrijf de maximale tarieven berekent die het in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem.
3. De Autoriteit Consument en Markt stelt, voor de goederen en diensten waarvoor de tarieven worden berekend op grond van het tweede lid, onderdeel a, jaarlijks een tariefbesluit vast en doet hiervan mededeling in de Staatscourant.
4. De methodes, bedoeld in het tweede lid, zijn kostengebaseerd inclusief een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement en bevatten een efficiëntieprikkel die het warmtebedrijf stimuleert efficiënte kosten te maken die in het economisch verkeer gebruikelijk zijn, waarborgen een betrouwbare, betaalbare en duurzame warmtevoorziening en bevorderen de ontwikkeling van collectieve warmte.
5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of de maximale tarieven voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, worden berekend op grond van het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, waarbij de berekeningsmethode per goed of dienst kan verschillen.
6. De maximale tarieven en tariefformules kunnen per type collectieve warmtevoorziening verschillend worden vastgesteld.
7. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van het methodebesluit.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de methode voor de berekening van de maximale tarieven en de methode voor het vaststellen van de tariefformules;
b. de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, en subcategorieën van deze goederen en diensten;
c. de verschillende typen collectieve warmtevoorzieningen, bedoeld in het zesde lid;
d. de wijze waarop onderscheid wordt gemaakt tussen een vast, variabel, eenmalig of periodiek tarief.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt, voor de goederen en diensten waarvoor de tarieven worden berekend op grond van het artikel 7.17, tweede lid, onderdeel a, jaarlijks een tariefbesluit vast.
2. Van het tariefbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de termijn waarbinnen het tariefbesluit wordt vastgesteld.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt, voor de goederen en diensten waarvoor de tarieven worden berekend op grond van het artikel 7.17, tweede lid, onderdeel b, jaarlijks de tariefformules vast.
2. Van het besluit tot vaststelling van de tariefformules wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. De Autoriteit Consument en Markt kan de tarieven die gelden in een bepaald jaar corrigeren, indien de tariefformules door het warmtebedrijf onjuist zijn toegepast.
4. Indien de Autoriteit Consument en Markt de tarieven gewijzigd vaststelt naar aanleiding van het onjuist toepassen van de tariefformules, bedoeld in het derde lid, kan zij de gewijzigde vaststelling van de tarieven in de tarieven voor het eerstvolgende tariefjaar, verdisconteren.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de termijn waarbinnen het tariefformulebesluit wordt vastgesteld;
b. de toepassing van de tariefformules door het warmtebedrijf.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt overeenkomstig de artikelen 7.17, 7.18 en 7.19 de tarieven of tariefformules vast voor het transport en de levering van warmte, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, onder a, voor een periode als bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, die een warmtebedrijf ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in rekening kan brengen bij een grootverbruiker.
2. Een warmtebedrijf brengt bij een grootverbruiker voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.6, ten hoogste tarieven in rekening die zijn vastgesteld of berekend overeenkomstig het eerste lid, waarbij geldt dat het warmtebedrijf een grootverbruiker voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, voor zover een verzoek als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, is gedaan.
3. Artikel 7.21 is van overeenkomstige toepassing.
1. De Autoriteit Consument en Markt verzamelt, analyseert en bewerkt inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen in de warmtesector. De Autoriteit Consument en Markt brengt tweejaarlijks aan Onze Minister verslag uit van de monitoring.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan toetsen of het rendement van een warmtebedrijf op al zijn warmtekavels gezamenlijk hoger is dan een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement.
3. Indien het rendement van een warmtebedrijf gezamenlijk hoger is dan een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement, kan de Autoriteit Consument en Markt het meer dan redelijk behaalde rendement laten verdisconteren in de toekomstige tarieven van dat warmtebedrijf.
4. De Autoriteit Consument en Markt stelt beleidsregels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld over:
a. de wijze van berekenen van het rendement van een warmtebedrijf;
b. het redelijk rendement;
c. de wijze waarop en de periode waarin verdisconteerd wordt.
5. De Autoriteit Consument en Markt maakt de op grond van het eerste lid berekende rendementen per warmtebedrijf openbaar.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen van warmtebedrijven die door de Autoriteit Consument en Markt worden verzameld, geanalyseerd en bewerkt.
1. Een warmtebedrijf dat warmte levert aan kleinverbruikers als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, brengt voor de levering van warmte tarieven in rekening die zijn vastgesteld met inachtneming van een vooraf door hem opgestelde berekeningsmethode.
2. De tarieven zijn kostengebaseerd. De berekeningsmethode en de tarieven zijn transparant, non-discriminatoir en gaan uit van een redelijk rendement.
3. De Autoriteit Consument en Markt toetst op verzoek van degene die tarieven als bedoeld in het eerste lid in rekening gebracht krijgt of de berekeningsmethode en de tarieven in overeenstemming met het tweede lid zijn vastgesteld.
4. Indien de berekeningsmethode of de tarieven niet voldoen aan de in het tweede lid genoemde criteria past de Autoriteit Consument en Markt de berekeningsmethode of de tarieven aan.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de procedure voor de toetsing van de berekeningsmethode of de tarieven, bedoeld in het tweede lid;
b. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit neemt;
c. het redelijk rendement.
1. Een warmtetransportbeheerder brengt voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, ten hoogste de tarieven in rekening voor het transport van warmte die op grond van artikel 7.26, vierde lid, door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld.
2. De tarieven zijn non-discriminatoir.
3. Een warmtetransportbeheerder maakt op transparante wijze de tarieven van de goederen of diensten die worden aangeboden ten behoeve van het transport van warmte bekend.
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voor een transportreguleringsperiode van minimaal een jaar en maximaal vijf jaar op basis van een door haar in een methodebesluit bepaalde methode de toegestane warmtetransportinkomsten van een warmtetransportbeheerder vast ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan gedurende een transportreguleringsperiode deze periode wijzigen bij een significante en onvoorziene wijziging van de kosten van het transport van warmte over het warmtetransportnet die niet aan een warmtetransportbeheerder toe te rekenen is.
3. De methode op basis waarvan de toegestane warmtetransportinkomsten worden vastgesteld is kostengebaseerd inclusief een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement en bevat een efficiëntieprikkel die de warmtetransportbeheerder stimuleert efficiënte kosten te maken die in het economisch verkeer gebruikelijk zijn.
4. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van het methodebesluit.
5. De Autoriteit Consument en Markt stelt voorafgaand aan het eerste jaar van een transportreguleringsperiode met inachtneming van het methodebesluit de toegestane warmtetransportinkomsten vast.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de duur van de transportreguleringsperiode;
b. wanneer er sprake is van een significante en onvoorziene wijziging van de kosten, bedoeld in het tweede lid;
c. de methode, de efficiëntieprikkel en het redelijk rendement, bedoeld in het derde lid;
d. de procedure om te komen tot de vaststelling van de toegestane warmtetransportinkomsten.
1. Een warmtetransportbeheerder zendt de Autoriteit Consument en Markt maximaal een keer per jaar en minimaal een keer in de vijf jaar voor een bij ministeriële regeling te bepalen moment een transporttariefvoorstel.
2. Het transporttariefvoorstel is non-discriminatoir, is gebaseerd op de op grond van artikel 7.25, vijfde lid, vastgestelde toegestane warmtetransportinkomsten en bevat een voorstel voor een tarief ten aanzien van de volgende goederen of diensten:
a. het transport van warmte;
b. het aansluiten op een warmtetransportnet;
c. het afsluiten van een warmtetransportnet;
d. overige goederen of diensten.
3. Tarieven en voorwaarden kunnen verschillend worden vastgesteld voor verschillende producten indien dit gerechtvaardigd is door een verschil in kosten of risico’s voor het warmtetransportsysteem.
4. De Autoriteit Consument en Markt stelt op basis van het transporttariefvoorstel de maximale tarieven vast en betrekt bij het vaststellen van de maximale tarieven de op grond van artikel 7.25, vijfde lid, vastgestelde toegestane warmtetransportinkomsten en eventuele inkomsten verkregen door een warmtetransportbeheerder uit subsidie of uit bijdragen van derden.
5. De Autoriteit Consument en Markt kan een warmtetransportbeheerder opdragen binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een transporttariefvoorstel of een wijziging van een transporttariefvoorstel in te dienen indien:
a. de tarieven onvoldoende zijn gebaseerd op de op grond van artikel 7.25, vijfde lid, vastgestelde toegestane warmtetransportinkomsten;
b. het transporttariefvoorstel op basis waarvan de tarieven op grond van het derde lid zijn vastgesteld is gebaseerd op onjuiste gegevens.
6. De Autoriteit Consument en Markt kan op verzoek van een warmtetransportbeheerder de tarieven die op grond van het vierde lid zijn vastgesteld wijzigen indien de warmtetransportbeheerder een nieuw goed of dienst wil aanbieden of een bestaand goed of dienst significant wijzigen.
7. Indien de Autoriteit Consument en Markt de tarieven gewijzigd vaststelt naar aanleiding van een transporttariefvoorstel als bedoeld in het vijfde lid of een wijziging van de tarieven op grond van het zesde lid verdisconteert zij de gewijzigde vaststelling van de tarieven in de tarieven voor het eerstvolgende transporttariefvoorstel.
8. Indien een transporttariefvoorstel door een warmtetransportbeheerder niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan de Autoriteit Consument en Markt is gezonden, gelden de tarieven die reeds zijn vastgesteld voor het voorafgaande jaar totdat de Autoriteit Consument en Markt op grond van het vierde lid de tarieven voor het volgende jaar heeft vastgesteld. Daarbij verdisconteert de Autoriteit Consument en Markt de te late vaststelling van de tarieven in de tarieven voor het volgende jaar.
9. Indien het methodebesluit bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vernietigd, herberekend de Autoriteit Consument en Markt zo nodig de tarieven op grond van het vierde lid met inachtneming van die uitspraak. De uitkomsten van de herberekening verdisconteert de Autoriteit Consument en Markt in de tarieven voor het volgende jaar.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de periode waarbinnen een warmtetransportbeheerder aan de Autoriteit Consument en Markt een transporttariefvoorstel zendt op grond van het eerste lid;
b. de goederen en diensten, bedoeld in het tweede lid, waarop het transporttariefvoorstel betrekking heeft;
c. de wijze waarop de toegestane warmtetransportinkomsten worden verdeeld over de verschillende goederen en diensten die worden aangeboden door een warmtetransportbeheerder;
d. de wijze waarop de toegestane warmtetransportinkomsten worden geïnd door een vast, variabel, eenmalig of periodiek tarief;
e. de procedure voor het indienen van het transporttariefvoorstel;
f. de wijze waarop eventuele door een warmtetransportbeheerder uit subsidie of uit bijdragen van derden verkregen inkomsten verwerkt dienen te worden in een tariefvoorstel;
g. de wijze waarop het transporttariefvoorstel, een gewijzigd transporttariefvoorstel of een verzoek als bedoeld in het zesde lid wordt ingediend en de bij het transporttariefvoorstel en het verzoek te verstrekken gegevens en bescheiden;
h. de wijze waarop de Autoriteit Consument en Markt door een warmtetransportbeheerder uit subsidie of uit bijdragen van derden verkregen inkomsten betrekt bij de vaststelling van de tarieven.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de verschillende categorieën op een warmtetransportnet aangesloten partijen.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan regulatorische accountingregels vaststellen voor de transportreguleringsperiode, bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, waardoor inzicht verkregen kan worden in de daadwerkelijke kosten gemaakt door de warmtetransportbeheerder.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan een warmtetransportbeheerder verzoeken informatie op grond van de regulatorische accountingregels te verstrekken. De warmtetransportbeheerder verstrekt de informatie binnen de in het verzoek gestelde termijn.
3. De informatie, bedoeld in het tweede lid, is gecontroleerd door een registeraccountant indien de Autoriteit Consument en Markt daarom heeft verzocht.
1. Een warmtetransportbeheerder voert een afzonderlijke boekhouding voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 5.6, eerste lid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de afzonderlijke boekhouding.
1. Onze Minister en het college kunnen van eenieder gegevens of inlichtingen verlangen die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van aan hen bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden.
2. Onze Minister en het college kunnen een termijn stellen waarbinnen de gegevens of inlichtingen worden verstrekt.
3. Degene aan wie een verzoek is gedaan om gegevens en inlichtingen te verstrekken, verstrekt de gegevens of inlichtingen binnen de gestelde termijn en verleent medewerking die:
a. Onze Minister redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden;
b. het college redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van hun bevoegdheden.
4. Onze Minister en het college gebruiken gegevens of inlichtingen welke zij hebben verkregen in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een bevoegdheid op grond van deze wet uitsluitend voor de uitoefening van die bevoegdheid.
1. Onze Minister, de Autoriteit Consument en Markt en het college verwerken slechts persoonsgegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van aan hen bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden.
2. Een warmtebedrijf is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.12 of 3.6, en verplichtingen op grond van deze wet.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de maximale bewaartermijn van de persoonsgegevens die voor de verschillende verwerkingen van persoonsgegevens verschillend kan worden vastgesteld.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 1.2, tweede lid, 2.12, eerste tot en met derde lid, en zevende lid, 2.13 tot en met 2.14, 2.16 tot en met 2.20, 2.22 tot en met 2.31, 2.33, eerste en derde lid, 2.35 tot en met 2.43, 2.45, 2.46, 2.48, 2.49, onderdeel b, 3.6 tot en met 3.9, 3.12, onderdeel b, 4.6, 5.6, 5.7 tot en met 5.18, 6.1 tot en met 6.2, 6.7, 7.1, 7.7, 7.8, tweede en derde lid, 7.9 tot en met 7.11, 7.13, 7.14, tweede lid, 7.15, 7.20, tweede lid, 7.24, 7.26, 9.2, eerste lid, 9.5 tot en met 9.9, 12.7, eerste lid, en 12.9 bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van de Autoriteit Consument en Markt aangewezen personen.
2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 1.2, eerste lid, 2.12, zesde lid, 2.15, 2.44, 2.49, onderdeel a, 3.1, 3.11, 3.12, onderdeel a, 4.1, 4.3, 4.5, 4.7, 8.1, derde lid, onderdeel b, 9.2, tweede lid, 12.8, 12.10 en 12.12 bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van het college aangewezen personen.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening door de personen, bedoeld in het eerste lid en tweede lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan ter verzekering van de naleving een bindende gedragslijn opleggen met betrekking tot de artikelen waarvoor haar het toezicht op de naleving is opgedragen.
2. Het college kan ter verzekering van de naleving een bindende gedragslijn opleggen met betrekking tot de artikelen waarvoor aan het college het toezicht op de naleving is opgedragen.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen waarvoor haar op grond van artikel 9.1, eerste lid, het toezicht op de naleving is opgedragen de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Het eerste lid is van toepassing op de eerste overschrijding van een bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde norm en niet op een overschrijding van deze norm gedurende vijf jaren na deze eerste overschrijding, tenzij de overtreder inmiddels weer voldoet aan de normen, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, en er opnieuw een overtreding plaats vindt.
3. Het college kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen waarvoor hen op grond van artikel 9.1, tweede lid, het toezicht op de naleving is opgedragen de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
4. Onze Minister kan in geval van overtreding van artikel 6.10, eerste en vierde lid, de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.3, 2.12, eerste tot en met derde lid, zesde en zevende lid, 2.13, eerste, tweede en vierde lid, 2.14, eerste, tweede, vierde en zesde lid, 2.15, tweede en elfde lid, 2.16, eerste, tweede, zesde tot en met elfde lid, 2.17, eerste, vijfde en zesde lid, 2.18, 2.19, eerste en derde lid, 2.22, 2.23, eerste en derde lid, 2.24, eerste, tweede en vijfde lid, 2.25, eerste, derde en vierde lid, 2.26, eerste lid, 2.28, eerste lid, 2.29, 2.30, 2.31, 2.33, eerste lid, 2.35 tot en met 2.43, 2.45, eerste lid, 2.46, 3.6, eerste, tweede, derde en zesde lid, 3.7, 3.8, eerste tot en met derde lid, vijfde en zevende lid, 3.9, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 4.6, 5.6, eerste lid, onderdelen b tot en met i, derde lid, 5.7, eerste, tweede en vierde lid, 5.8, eerste, tweede, vierde en zesde lid, 5.9, eerste, tweede, zesde tot en met tiende lid, 5.10, eerste, tweede, derde, zesde tot en met achtste lid, 5.11, 5.12, eerste en vierde lid, 5.13, eerste en derde lid, 5.14, eerste lid, 5.15, eerste, tweede en vierde lid, 5.16, eerste, derde en vijfde lid, 5.17, 5.18, 6.1, 6.2, eerste tot en met vierde lid, zesde lid, 6.7, 7.1, eerste tot en met vierde lid, zesde lid, 7.7, eerste, tweede, vijfde, negende en tiende lid, 7.8, tweede en derde lid, 7.9, eerste lid, 7.10, eerste en tweede lid, 7.15, eerste tot en met vierde lid, achtste lid, 7.22, eerste en tweede lid, 7.24, 7.26, eerste, tweede en vijfde lid, 7.27, tweede en derde lid, 7.28, 9.5, derde lid, 9.6, vijfde lid, 9.7, vierde lid, 9.8, tweede lid, 12.5, tweede, derde en vijfde lid, en 12.9, eerste lid, vijfde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel a, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de overtreder.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.20, eerste lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de overtreder.
3. Het tweede lid is van toepassing op de eerste overschrijding van een bij of krachtens artikel 2.20, eerste lid, bepaalde norm en niet op een overschrijding van deze norm gedurende vijf jaren na deze eerste overschrijding, tenzij de overtreder inmiddels weer voldoet aan de normen, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, en er opnieuw een overtreding plaats vindt.
4. Het college kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.15, eerste en zesde lid, 2.44, 3.1, tiende lid, 3.11, 8.1, derde lid, onderdeel b, en 12.8, eerste lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de overtreder.
5. Het college kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 1.2, eerste lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de overtreder.
6. Onze Minister kan in geval van overtreding van artikel 6.10, eerste en vierde lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de overtreder.
7. De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste, tweede, vierde tot en met zesde lid, ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan eenieder ander dan het warmtebedrijf opdragen maatregelen te treffen indien:
a. de opdracht noodzakelijk is teneinde de leveringszekerheid zeker te stellen, en
b. het niet mogelijk is de leveringszekerheid voldoende zeker te stellen door het warmtebedrijf een opdracht op grond van artikel 2.13, derde lid, op te leggen.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan eenieder ander dan de warmtetransportbeheerder opdragen maatregelen te treffen indien:
a. de opdracht noodzakelijk is teneinde de betrouwbaarheid van het warmtetransport zeker te stellen, en
b. het niet mogelijk is de betrouwbaarheid voldoende zeker te stellen door de warmtetransportbeheerder een opdracht op grond van artikel 5.7, derde lid, op te leggen.
3. Eenieder volgt de opdracht op waarbij de Autoriteit Consument en Markt een redelijke vergoeding vaststelt voor de uitvoering van de opdracht. De kosten van de redelijke vergoeding komen voor rekening van:
a. het warmtebedrijf indien het een opdracht als bedoeld in het eerste lid betreft;
b. de warmtetransportbeheerder indien het een opdracht als bedoeld in het tweede lid betreft.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan de opdracht, bedoeld in het eerste en tweede lid, verbinden.
5. Indien de Autoriteit Consument en Markt een ander warmtebedrijf dan het warmtebedrijf opdraagt als noodwarmtebedrijf de levering van warmte aan verbruikers van het warmtebedrijf over te nemen, is eenieder verplicht medewerking te verlenen aan dit noodwarmtebedrijf, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.
6. Indien de Autoriteit Consument en Markt een andere warmtetransportbeheerder dan de warmtetransportbeheerder opdraagt als noodwarmtetransportbeheerder het warmtetransport over te nemen, is eenieder verplicht medewerking te verlenen aan deze noodwarmtetransportbeheerder, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de redelijke vergoeding, bedoeld in het derde lid;
b. de verplichtingen van het noodwarmtebedrijf die een opdracht op grond van het vijfde lid heeft verkregen;
c. de verplichtingen van de noodwarmtetransportbeheerder die een opdracht op grond van het zesde lid heeft verkregen;
d. de procedure en de vereisten die gelden in geval op grond van het vijfde lid een ander warmtebedrijf wordt opgedragen de levering van warmte over te nemen.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een persoon aanwijzen die voor een bepaalde termijn opdrachten kan verstrekken aan een warmtebedrijf indien door de bedrijfsvoering van het warmtebedrijf de leveringszekerheid onvoldoende verzekerd wordt en direct ingrijpen noodzakelijk is om de leveringszekerheid te verzekeren.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan een persoon aanwijzen die voor een bepaalde termijn opdrachten kan verstrekken aan een warmtetransportbeheerder indien door de bedrijfsvoering van de warmtetransportbeheerder de betrouwbaarheid van het warmtetransport onvoldoende verzekerd wordt en direct ingrijpen noodzakelijk is om de betrouwbaarheid te verzekeren.
3. Van het besluit tot aanwijzing van een persoon wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. In het besluit op grond van het eerste en tweede lid wordt aangegeven ter bescherming van welk belang het besluit is genomen. De aangewezen persoon verstrekt uitsluitend een opdracht ter bescherming van dit belang. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan het besluit verbinden.
5. Het warmtebedrijf of de warmtetransportbeheerder volgt de opdracht van de aangewezen persoon op en verstrekt deze alle daarvoor benodigde informatie. Het warmtebedrijf of de warmtetransportbeheerder is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het nakomen van deze verplichtingen.
6. Tegen een opdracht van een aangewezen persoon kan administratief beroep worden ingesteld bij de Autoriteit Consument en Markt.
7. Rechtshandelingen in strijd met een opdracht van een aangewezen persoon zijn vernietigbaar. De vernietigingsgrond kan enkel worden ingeroepen door de aangewezen persoon of de Autoriteit Consument en Markt.
8. Voor schade ten gevolge van handelingen die zijn verricht in strijd met een opdracht van een aangewezen persoon is een bestuurder persoonlijk aansprakelijk tegenover het warmtebedrijf of de warmtetransportbeheerder.
9. Onverminderd de aansprakelijkheid van de staat, is een aangewezen persoon niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van door hem verstrekte opdrachten.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over welke opdrachten een aangewezen persoon kan geven.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan een of meer personen aanwijzen die het bestuur of de leiding van een warmtebedrijf, vervangt dan wel vervangen, indien:
a. door de bedrijfsvoering van het warmtebedrijf de leveringszekerheid onvoldoende verzekerd wordt en direct ingrijpen noodzakelijk is om de leveringszekerheid te verzekeren, en
b. ingrijpen anders dan op grond van artikel 9.6 om het belang van de leveringszekerheid te verzekeren, noodzakelijk is.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan een of meer personen aanwijzen die het bestuur of de leiding van een warmtetransportbeheerder vervangt dan wel vervangen indien:
a. door de bedrijfsvoering van de warmtetransportbeheerder de betrouwbaarheid van het warmtetransport onvoldoende verzekerd wordt en direct ingrijpen noodzakelijk is om de betrouwbaarheid te verzekeren, en
b. ingrijpen anders dan op grond van de artikel 9.6 om het belang van de betrouwbaarheid te verzekeren, noodzakelijk is.
3. Van het besluit tot aanwijzing van een of meer personen wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Autoriteit Consument en Markt kan voorschriften en beperkingen aan het besluit verbinden.
4. De werkzaamheden van de aangewezen vervanger hebben tot doel te verzekeren dat:
a. de bedrijfsvoering van het warmtebedrijf gericht is op de zekerstelling van de leveringszekerheid indien de Autoriteit Consument en Markt gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid op grond van het eerste lid;
b. de bedrijfsvoering van de warmtetransportbeheerder gericht is op de zekerstelling van de betrouwbaarheid van het warmtetransport indien de Autoriteit Consument en Markt gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid op grond van het tweede lid.
5. Artikel 9.6, vijfde en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder de opdracht van een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 9.6, vijfde lid, wordt verstaan: het doel van de werkzaamheden van de aangewezen vervanger, bedoeld in het vierde lid.
1. De Autoriteit Consument en Markt kan bij een producent, warmtebedrijf, warmtetransportbeheerder of verbruiker metingen verrichten of doen verrichten.
2. De producent, warmtebedrijf, warmtetransportbeheerder of verbruiker verleent medewerking aan de metingen die in zijn leidingen, installaties of hulpmiddelen worden verricht.
1. Een warmtebedrijf stelt een onafhankelijke geschillencommissie in waaraan een verbruiker of gebouweigenaar een geschil met een warmtebedrijf kan voorleggen over:
a. een leveringsovereenkomst en de wijze waarop deze wordt uitgevoerd;
b. de toepassing van de artikelen 2.12, eerste lid, onderdelen i en j, onder 1◦ en 2◦, en tweede lid, onderdelen a en b, en 3.6, eerste lid, onderdelen i en j, onder 1◦ en 2◦, en tweede lid, onderdelen a en b, van deze wet.
2. De procedure bij de geschillencommissie is snel, transparant, eenvoudig en goedkoop.
3. Het voorleggen van een geschil aan een onafhankelijke geschillencommissie laat onverlet elke mogelijkheid voor de verbruiker of gebouweigenaar een hem ter beschikking staand rechtsmiddel aan te wenden.
Gedeputeerde staten, provinciale staten, het college en de gemeenteraad zijn niet bevoegd regels te stellen ten aanzien van het leveren, transporteren, produceren en inkopen van warmte, het beschikbaar stellen van restwarmte en de tarieven die daarvoor in rekening kunnen worden gebracht in het belang van een betrouwbare, betaalbare en broeikasgassen-vrije warmtevoorziening.
1. Aan het college is een door het college vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het nemen van een besluit op grond van de artikelen 2.5, eerste lid, 2.7, eerste lid, 2.10, eerste lid, 3.1, eerste lid, 3.2, eerste lid, en 3.4, eerste lid, voor ten hoogste de kosten die gemoeid zijn met het geven van die beschikkingen.
2. Aan Onze Minister is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor het nemen van een besluit op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, 5.2, eerste lid, en 5.4, eerste lid, voor ten hoogste de kosten die gemoeid zijn met het geven van die beschikkingen.
3. De vergoeding bedraagt ten hoogste de gemaakte kosten en wordt in rekening gebracht bij degene aan wie de beschikking is gericht.
4. Het verschuldigde bedrag kan worden ingevorderd bij dwangbevel.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de vaststelling van de vergoeding.
Een representatieve organisatie wordt geacht belanghebbende te zijn bij besluiten, niet zijnde beschikkingen, genomen op grond hoofdstuk 7 van deze wet.
1. Op verzoek van een representatieve organisatie kan het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevelen dat een warmtebedrijf een handelen of nalaten van een warmtebedrijf staakt dat:
a. in strijd is met artikel 7.1, eerste lid, en dat nadeel toebrengt aan de collectieve belangen van kleinverbruikers;
b. in strijd is met artikel 7.14, eerste lid, en dat nadeel toebrengt aan de collectieve belangen van grootverbruikers;
c. in strijd is met artikel 7.15, eerste lid, en dat nadeel toebrengt aan de collectieve belangen van verbruikers;
d. in strijd is met artikel 7.23 en dat nadeel toebrengt aan de collectieve belangen van verbruikers.
2. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan eveneens worden verzocht het warmtebedrijf dat een inbreuk als genoemd in het eerste lid maakt te veroordelen tot het openbaar maken of openbaar laten maken van een beschikking, zulks op een door het College te bepalen wijze en op kosten van de door het College aan te geven partij of partijen.
3. Geschillen terzake de tenuitvoerlegging van de in het eerste en tweede lid bedoelde veroordelingen worden bij uitsluiting door het College van Beroep voor het bedrijfsleven beslist.
Voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep en de behandeling van en de uitspraak op bezwaar en beroep wordt:
a. het besluit tot vaststelling van de warmtekavel en een aanwijzing als één besluit aangemerkt;
b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 12.2, eerste, tweede, derde en vierde lid, en de wijziging van de aanwijzing, bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, als één besluit aangemerkt.
1. In het belang van het stimuleren van de warmtetransitie kan Onze Minister besluiten een naamloze of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid aan te wijzen, waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk aan de Staat der Nederlanden behoren, die tot taak heeft:
a. het oprichten of mede-oprichten van en actief deelnemen in warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang;
b. het adviseren van medeoverheden over de oprichting of inrichting van warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang.
2. Onze Minister kan aan een besluit op grond van het eerste lid voorschriften en beperkingen verbinden.
3. Onze Minister kan een besluit op grond van het eerste lid intrekken of wijzigen indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het geven van dit besluit.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over het aanwijzen van een vennootschap als bedoeld in het eerste lid.
Het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 2.6, derde lid, en het koninklijk besluit waarmee de in artikel 12.24, derde, vierde, vijfde en zesde lid, genoemde artikelen in werking treden, treden niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit artikel aan de Staten-Generaal een verslag waarin onderzocht is of zeven jaar na inwerkingtreding van dit artikel naar verwachting voldoende warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang of warmtegemeenschappen beschikbaar zijn waardoor er geen reden is de termijn van 7 jaar, bedoeld in artikel 2.6, derde lid, te verlengen.
2. Onze Minister zendt binnen zeven jaar na de inwerkingtreding van dit artikel aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een overeenkomst geldt waarin een gemeente een warmtebedrijf voor een gebied het recht heeft gegeven of de verplichting heeft opgelegd warmte te transporteren en te leveren aan verbruikers, een collectieve warmtevoorziening te exploiteren of verbruikers aan te sluiten op een collectieve warmtevoorziening, verleent het college binnen een jaar na inwerkingtreding van dit artikel een aanwijzing voor dit gebied.
2. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een warmtebedrijf warmte transporteert en levert in een gebied terwijl een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid ontbreekt, verleent het college binnen een jaar na inwerkingtreding van dit artikel het warmtebedrijf een aanwijzing voor dit gebied.
3. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid ontbreekt en een warmtebedrijf transporteert en levert op dat tijdstip nog geen warmte in een gebied maar het college heeft wel een of meer besluiten genomen op basis waarvan een warmtenet in dat gebied mag worden aangelegd, verleent het college het warmtebedrijf binnen een jaar na inwerkingtreding van dit artikel een aanwijzing voor dit gebied voor zover de besluiten betrekking hebben op één collectief warmtesysteem.
4. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid ontbreekt en een warmtebedrijf transporteert en levert op dat tijdstip nog geen warmte in een gebied maar het warmtebedrijf heeft wel een aansluitovereenkomst gesloten, verleent het college het warmtebedrijf een aanwijzing binnen een jaar na inwerkingtreding van dit artikel voor het gebied waarvoor de aansluitovereenkomst geldt of de aansluitovereenkomsten gelden voor zover deze aansluitovereenkomsten betrekking hebben op één collectief warmtesysteem.
5. Onder een aansluitovereenkomst als bedoeld in het vierde lid wordt een overeenkomst verstaan die:
a. een warmtebedrijf een recht en een plicht geeft de in de overeenkomst genoemde gebouwen of delen van gebouwen binnen 5 jaar na inwerkingtreding van dit artikel aan te sluiten op een collectieve warmtevoorziening;
b. bindende financiële voorwaarden over de kosten van de aansluiting van deze gebouwen of delen van gebouwen op een collectieve warmtevoorziening bevat, en
c. waarin een termijn is bepaald wanneer de levering van warmte aanvangt met enkel onvoorzienbare omstandigheden of van derden afhankelijke omstandigheden als ontbindende voorwaarde.
6. Het gebied, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt aangemerkt als warmtekavel met dien verstande dat het warmtekavel niet aaneengesloten hoeft te zijn.
7. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, komt te vervallen op het moment dat het college een aanwijzing op grond van het eerste lid heeft verleend.
1. Het college wijzigt een aanwijzing als bedoeld in artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, waardoor de aanwijzing ook geldt voor een ander warmtekavel indien:
a. zonder toevoeging de collectieve warmtevoorziening in het ene warmtekavel afhankelijk is van de toegang tot de collectieve warmtevoorziening van het andere warmtekavel om warmte te kunnen leveren aan verbruikers, en
b. voor dit andere warmtekavel hetzelfde warmtebedrijf is aangewezen.
2. Het college trekt de aanwijzing als bedoeld in artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, in indien deze aanwijzing betrekking heeft op een warmtekavel dat op grond van het eerste lid is toegevoegd aan een ander warmtekavel.
3. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien het college en het aangewezen warmtebedrijf overeen zijn gekomen dat aan een warmtekavel niet een ander warmtekavel wordt toegevoegd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de omstandigheden waarin er sprake is van afhankelijkheid van de toegang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
1. De voorwaarden die aan een overeenkomst als bedoeld in artikel 12.2, eerste lid, zijn verbonden, gaan gelden als aan de aanwijzing verbonden beperkingen en voorschriften, voor zover deze voorwaarden niet in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet met uitzondering van de in artikel 2.5, eerste lid, en 2.7, eerste lid, genoemde duur van de aanwijzing. Het college stelt bij het besluit, bedoeld in artikel 12.2, eerste lid, de beperkingen en voorschriften vast.
2. De duur van aanwijzing als bedoeld in artikel 12.2, eerste tot en met vierde lid, wordt als volgt berekend:
a. allereerst wordt de datum bepaald van de minst recente aansluitovereenkomst, bedoeld in artikel 12.2, vijfde lid, van de laatste 10% van de leveringsaansluitingen of voorziene leveringsaansluitingen waarvoor door het aangewezen warmtebedrijf voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een aansluitovereenkomst is gesloten in het desbetreffende warmtekavel;
b. vervolgens wordt het verschil berekend tussen de datum van inwerkingtreding van dit artikel en de datum berekend op grond van onderdeel a;
c. de duur van de aanwijzing, bedoeld in de aanhef, bedraagt 30 jaar verminderd met de duur berekend op grond van onderdeel b met een minimum van 14 jaar.
3. Indien aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 12.2, eerste tot en met vierde lid, geheel of gedeeltelijk een overeenkomst als bedoeld in artikel 12.2, eerste lid, ten grondslag ligt, is in afwijking van het tweede lid de duur van de aanwijzing:
a. de resterende duur van de overeenkomst indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan met een minimum van 14 jaar waarbij geldt dat indien deze duur meer dan 30 jaar is de aanwijzing voor 30 jaar wordt verleend;
b. 30 jaar indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan;
c. 30 jaar verminderd met de duur dat in het gebied reeds warmte is geleverd met een minimum van 14 jaar indien een bepaling ten aanzien van de duur in de overeenkomst ontbreekt.
4. Het derde lid is alleen van toepassing indien de op grond van het derde lid, berekende duur van de aanwijzing langer is dan de duur van de aanwijzing berekend op grond van het tweede lid.
5. Indien aan een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid meerdere overeenkomsten als bedoeld in artikel 12.2, eerste lid, ten grondslag liggen, wordt bij de toepassing van het derde lid uitgegaan van de overeenkomst met de langstlopende duur.
6. Indien een leveringsaansluiting of een voorziene leveringsaansluiting als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een centrale leveringsaansluiting is dan wordt elke zelfstandige woning als bedoeld in artikel 234 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, die warmte geleverd krijgt door middel van die centrale leveringsaansluiting, aangemerkt als één leveringsaansluiting.
7. Indien het college op grond van artikel 12.3, eerste lid, verplicht is een aanwijzing te wijzigen, bepaalt het college alleen de duur van de gewijzigde aanwijzing en niet de duur van de afzonderlijke aanwijzingen verleend op grond van artikel 12.2, eerste tot en met vierde lid. Op de berekening van de duur van de gewijzigde aanwijzing, is het tweede tot en met zesde lid en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het tweede lid en zevende lid.
1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in een warmtekavel niet een onderneming aanwezig is die zich bezig houdt met het transport en de levering van warmte en de productie of inkoop van warmte ten behoeve daarvan maar alleen een warmtenetbedrijf en een warmteleveringsbedrijf, verleent het college het warmteleveringsbedrijf de aanwijzing op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 12.3.
2. Het warmteleveringsbedrijf en het warmtenetbedrijf, bedoeld in het eerste lid, richten binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit artikel een warmtebedrijf op.
3. Binnen 6 maanden na de aanwijzing op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, of 12.3 sluiten het aangewezen warmtebedrijf en het warmtenetbedrijf een overeenkomst waarin is vastgelegd dat het warmtenetbedrijf zodanig handelt dat het aangewezen warmtebedrijf de taken, bedoeld in artikel 2.12, op een doelmatige wijze kan uitvoeren en kan voldoen aan de verplichtingen die op het aangewezen warmtebedrijf op grond van deze wet rusten.
4. Indien het warmtenetbedrijf en warmteleveringsbedrijf het warmtebedrijf, bedoeld in het tweede lid, hebben opgericht:
a. komt de aanwijzing, bedoeld in het derde lid, te vervallen en verleent het college een aanwijzing aan het warmtebedrijf waarbij geldt dat de duur van de aanwijzing gelijk is aan de resterende duur van de aanwijzing die komt te vervallen;
b. is het derde lid niet meer van toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de overeenkomst, bedoeld in het derde lid.
Het college zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de aanwijzing, bedoeld in artikel 12.2, eerste tot en met vierde lid, en de wijziging van de aanwijzing, bedoeld in artikel 12.3, eerste lid.
Op een op grond van artikel 12.2 of 12.3 aangewezen warmtebedrijf rusten vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel de taken, bedoeld in artikel 2.12.
1. Een op grond van artikel 12.2 of 12.3 aangewezen warmtebedrijf stelt binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een uitgewerkt kavelplan op voor de warmtekavel waarvoor het is aangewezen met dien verstande dat in het uitgewerkt kavelplan de kenmerken van de collectieve warmtevoorziening waarop de aanwijzing betrekking heeft zijn weergegeven.
2. Het college kan uitsluitend instemming aan het uitgewerkt kavelplan onthouden als het uitgewerkt kavelplan de kenmerken van de collectieve warmtevoorziening niet op een juiste wijze weergeeft.
3. Artikel 2.15, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Een op grond van artikel 12.2 of 12.3 aangewezen warmtebedrijf verleent een ander warmtebedrijf dat aangewezen wil worden voor een warmtekavel toegang tot zijn collectieve warmtevoorziening tegen redelijke voorwaarden en tarieven.
2. De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van het aangewezen warmtebedrijf, bedoeld in het eerste lid, ontheffing verlenen van het eerste lid, voor de resterende duur van de aanwijzing van dit warmtebedrijf.
3. De Autoriteit Consument en Markt verleent uitsluitend de ontheffing indien het aangewezen warmtebedrijf, bedoeld in het eerste lid, door de toegang tot zijn collectieve warmtevoorziening de taken, bedoeld in artikel 2.12, niet kan uitvoeren.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend en de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden;
b. de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt een besluit tot ontheffing neemt.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. de redelijke voorwaarden en tarieven, bedoeld in het eerste lid;
b. de grond, genoemd in het derde lid;
c. de voorschriften en beperkingen die aan een ontheffing kunnen worden verbonden.
Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een openbaar lichaam beschikt over de juridische eigendom van een warmtenet van een aangewezen warmtebedrijf kan in afwijking van artikel 2.44, eerste lid, dit openbaar lichaam juridisch eigenaar blijven van dit warmtenet met dien verstande dat het aangewezen warmtebedrijf beschikt over de economische eigendom van dit warmtenet.
1. Het college kan op aanvraag van een warmtebedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel warmte levert en transporteert met een klein collectief warmtesysteem een ontheffing verlenen van artikel 1.2, eerste lid, voor het gebied ter grootte van het warmtekavel waarvoor het op grond van artikel 12.2 of 12.3 is aangewezen.
2. Het college beslist alleen afwijzend op een aanvraag om een ontheffing indien het geen klein collectief warmtesysteem betreft.
3. Het college kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden met dien verstande dat op het bepalen van de duur van ontheffing artikel 12.4, tweede tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing is.
4. De ontheffing wordt geacht een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, te zijn.
5. Het college zendt aan de Autoriteit Consument en Markt een afschrift van de ontheffing.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de aanvraag om een ontheffing op grond van het eerste lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om een ontheffing te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het college een besluit neemt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het derde lid.
1. Een verhuurder of een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm meldt binnen een half jaar na inwerkingtreding van dit artikel aan het college de levering en transport van warmte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in een bepaald gebied aan zijn huurder of de leden van de vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm tenzij:
a. het de levering en het transport van warmte, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel d, betreft;
b. het de doorlevering en het transport van warmte, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e of f, betreft.
2. De verhuurder, vereniging van eigenaars of daarmee vergelijkbare rechtsvorm, bedoeld in het eerste lid, wordt met de melding geacht een ontheffing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, verkregen te hebben voor 30 jaar.
Artikel 6.2 is niet van toepassing op het ter beschikking stellen van restwarmte die deze warmte ongebruikt terecht laat komen in lucht en water op basis van een overeenkomst tussen een producent van restwarmte en een warmtebedrijf die geldt op het moment van inwerkingtreding van dit artikel, met uitzondering van een wijziging van deze overeenkomst.
De Warmtewet en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van artikel 8c van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong, zijn van toepassing op de door Onze Minister op grond van de Warmtewet voor de inwerkingtreding van artikel 8c van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong uitgegeven garanties van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare bronnen.
1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanhangige aanvragen tot en verzoeken om het nemen van besluiten op grond van de Warmtewet en bezwaren tegen besluiten op grond van de Warmtewet worden afgehandeld overeenkomstig de Warmtewet, zoals de Warmtewet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
2. Overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de Warmtewet worden afgehandeld overeenkomstig de Warmtewet zoals de Warmtewet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 9.2.
Verleende vergunningen op grond van artikel 9, eerste lid, van de Warmtewet vervallen uiterlijk binnen een jaar na inwerkingtreding van artikel 12.2 en 12.3 van deze wet, of zo eerder, indien het college op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, een warmtebedrijf een aanwijzing heeft verleend.
1. Tot het tijdstip waarop het college op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, een warmtebedrijf heeft aangewezen voor een warmtekavel en tot ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van dit artikel, blijven op een leverancier als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet de artikelen 1, 2, eerste, derde en achtste lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 7, artikel 8, eerste lid, vijfde lid, zesde lid, onderdelen b en c, zevende lid, achtste lid, 9, 10, 11, 12a, 12b, 12c, 12d, 13, 15, 17, 18, 20, 23 en 24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit artikel van toepassing.
2. Tot het tijdstip waarop het college op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, een warmtebedrijf heeft aangewezen voor een warmtekavel, en tot ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van dit artikel:
a. zijn de artikelen 1.1, 2.18, 2.19, 2.30 tot en met 2.33, 2.35 tot en met 2.43, 2.47, 6.1, 6.2, 7.8, 7.9, 9.8, en 10, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing op de leverancier, bedoeld in het eerste lid;
b. zijn op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld in het eerste lid, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste lid, en 9.4, eerste en vijfde lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing;
c. is artikel 1.2, eerste lid, niet van toepassing op de levering of het transport van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet.
3. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 7.1, 7.2, 7.10, derde tot en met vijfde lid, 7.11, 7.12, 7.13 en 7.23 van deze wet, zijn, in afwijking van het eerste lid, de artikelen 2, derde lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 8, eerste lid, aanhef, zinssnede «tegen ten hoogste een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen tarief» en laatste volzin, vijfde lid, en zesde lid, onderdelen b en c, 23 en 24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen niet langer van toepassing op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet.
4. Vanaf het tijdstip, bedoeld in het derde lid, tot het tijdstip waarop het college op grond van artikel 12.2, eerste, tweede, derde of vierde lid, een warmtebedrijf heeft aangewezen voor een warmtekavel, zijn:
a. de artikelen 7.1, 7.2, 7.10, derde tot en met vijfde lid, 7.11, 7.12, 7.13, 7.23 en 11.4, eerste lid, onderdelen a en d, tweede en derde lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet;
b. op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste lid, en 9.4, eerste en vijfde lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing.
5. Tot het tijdstip waarop een verhuurder, vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm een melding heeft gedaan op grond van artikel 12.12, eerste lid, en tot ten hoogste een half jaar na inwerkingtreding van dit artikel:
a. zijn de artikelen 1, 2.36 en 2.40 tot en met 2.42 van deze wet van overeenkomstige toepassing op de levering van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van de Warmtewet, voor zover het de levering en transport van warmte, bedoeld in artikel 12.12, eerste lid, onderdelen a en b, betreft;
b. zijn op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 9.1, eerste lid, 9.2, eerste lid, 9.3, eerste lid, en 9.4, eerste en vijfde lid, van deze wet van overeenkomstige toepassing;
c. is artikel 1.2, eerste lid, niet van toepassing op de levering of het transport van warmte door een leverancier als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van de Warmtewet, voor zover het de levering of transport van warmte, bedoeld in artikel 12.12, eerste lid, onderdelen a en b, betreft.
6. Indien de artikelen 7.1, 7.2, 7.10, derde tot en met vijfde lid, 7.11, 7.12, 7.13 en 7.23 van deze wet nog niet in werking zijn getreden, zijn tot inwerkingtreding van deze artikelen, op een warmtebedrijf dat is aangewezen op grond van artikel 2.5, eerste lid, of artikel 2.7, eerste lid, of een ontheffing heeft verkregen op grond van artikel 3.1, eerste lid:
a. de artikelen 2, derde lid, 4a, eerste, tweede en vierde lid, 5, 5a, 6, 8, eerste lid, vijfde lid, en zesde lid, onderdelen b en c, 23 en 24 van de Warmtewet en de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing;
b. op het toezicht op en de naleving van het bij of krachtens de artikelen, bedoeld in onderdeel a, bepaalde, de artikelen 13, 15, 17 en 18 van de Warmtewet van overeenkomstige toepassing.
In artikel 228, tweede lid, onderdeel d, van de Gemeentewet, artikel 222c, tweede lid, onderdeel d, van de Provinciewet en artikel 114, tweede lid, onderdeel d, van de Waterschapswet wordt «artikel 38 van de Warmtewet» vervangen door «een warmtenet of warmtetransportnet als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet collectieve warmte».
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 10.14, onderdeel f, wordt «als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet» vervangen door «of warmtetransportnet als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve warmte».
2. In artikel 13.3e, eerste lid, onderdeel a, wordt «of artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet» vervangen door: «of een warmtebedrijf of warmtetransportbeheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve warmte».
3. In artikel 23.3, eerste lid, onderdeel f, wordt «de Warmtewet» vervangen door «de Wet collectieve warmte».
Bijlage 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak van de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4 wordt in de opsomming «Warmtewet, met inbegrip van een op grond van artikel 5, eerste lid, genomen besluit tot vaststelling van een maximumprijs, en met uitzondering van artikel 18» vervangen door «Wet collectieve warmte, met uitzondering van de artikelen 9.3 en 9.4».
B
In artikel 7 wordt in de opsomming «Warmtewet: artikel 18» vervangen door «Wet collectieve warmte: de artikelen 9.3 en 9.4».
C
In artikel 11 wordt in de opsomming «Warmtewet: artikel 18» vervangen door «Wet collectieve warmte: de artikelen 9.3 en 9.4».
Artikel 6a van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie vervalt.
De Energiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd: onverminderd artikel 3.19, tweede lid, onderdeel d.
2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Dit verbod is niet van toepassing op het houden van aandelen in, of deel nemen aan een aangewezen warmtebedrijf als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve warmte, die deel uitmaakt van een groep waartoe ook een transmissie- of distributiebeheerder hoort.
3. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Dit verbod is niet van toepassing op een verbonden groepsmaatschappij die aandelen houdt in, of deelneemt aan een aangewezen warmtebedrijf als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve warmte.
B
In artikel 3.19, tweede lid, wordt na onderdeel c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen e en f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. handelingen of activiteiten die bij of krachtens de Wet collectieve warmte zijn toegestaan aan een aangewezen warmtebedrijf als bedoeld in artikel 1.1 van die wet bij de uitoefening van zijn bedrijf, met uitzondering van de levering of handel van elektriciteit, gas of waterstofgas, alsmede de productie van elektriciteit, gas of waterstofgas, anders dan voor zelfgebruik of het veiligstellen van de leveringszekerheid, en onder de voorwaarde dat het aangewezen warmtebedrijf geen nevenactiviteiten verricht.
C
Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid wordt onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid, twee leden ingevoegd, luidende:
3. Indien een infrastructuurbedrijf aandelen houdt in, of deelneemt aan een aangewezen warmtebedrijf als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve warmte:
a. bevatten de statuten van het warmtebedrijf de bepaling dat de leden van het bestuur en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen geen statutaire bestuurder zijn van de transmissie- of distributiesysteembeheerder binnen de infrastructuurgroep waar het infrastructuurbedrijf deel van uitmaakt;
b. neemt het infrastructuurbedrijf bij zijn handelen als aandeelhouder of deelnemer een evenwichtige afweging tussen de belangen van het warmtebedrijf en van de infrastructuurgroep in acht;
c. is in geval het warmtebedrijf zelf geen deel uitmaakt van de infrastructuurgroep, het bepaalde bij of krachtens artikel 3.22 van overeenkomstige toepassing;
d. stelt de transmissie- of distributiesysteembeheerder binnen de infrastructuurgroep geen zekerheid ten behoeve van het warmtebedrijf, noch maakt het zich op andere wijze sterk of verbindt het zich hoofdelijk of anderszins naast of voor het warmtebedrijf.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het derde lid.
2. In het zevende lid, onderdelen a, b en f, (nieuw) en achtste lid, onderdeel a, (nieuw) wordt «derde lid» telkenmale vervangen door «vijfde lid».
D
In artikel 5.20, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, wordt «3.21, eerste en tweede lid,» vervangen door «3.21, eerste tot en met vierde lid,».
E
In artikel 5.20, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, wordt «3.21, eerste en tweede lid,» vervangen door «3.21, eerste tot en met vierde lid,».
1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip komt artikel 2.42, eerste lid, te luiden:
1. Een warmtemeter of warmtekostenverdeler is op afstand uitleesbaar, tenzij dit niet kostenefficiënt is.
3. Indien de artikelen 7.3 tot en met 7.5 in werking treden:
a. wordt in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel a, «artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b,» vervangen door «artikel 7.3, derde lid,»;
b. wordt in artikel 7.1, eerste lid, «vastgesteld op grond van artikel 7.2, eerste lid,» vervangen door «vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.4, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.5, eerste lid,»;
c. vervalt artikel 7.2;
d. wordt in artikel 7.10, derde lid, «artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b,» vervangen door «artikel 7.3, derde lid,»;
e. wordt in artikel 7.11 «artikel 7.3, tweede lid,» vervangen door «artikel 7.4, eerste lid, artikel 7.5, eerste lid,»;
f. vervallen in artikel 7.12 het tweede tot en met vierde lid, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het tweede en derde lid;
g. wordt in artikel 7.23 «7.2,» vervangen door «7.3, 7.4, 7.5,».
4. Indien de artikelen 7.17 tot en met 7.19 in werking treden:
a. wordt in artikel 7.15, eerste lid, «vastgesteld op grond van artikel 7.16, eerste lid,» vervangen door «vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.18, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.19, eerste lid,»;
b. vervallen in artikel 7.21 het tweede tot en met vierde lid, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het tweede en derde lid;
c. wordt in artikel 7.23 «en 7.16» vervangen door «,7.17, 7.18 en 7.19»;
d. vervalt artikel 7.16.
5. Indien de artikelen 7.14 en 7.20 in werking treden, wordt in artikel 9.4, eerste lid, na «7.10, eerste en tweede lid,» ingevoegd «7.14, tweede lid, 7.20, tweede lid,».
6. Indien de artikelen 7.6 en 7.7 in werking treden:
a. wordt in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel a, «artikel 7.3, derde lid,» vervangen door «artikel 7.6, derde lid,»;
b. wordt in artikel 2.29, tweede lid, «7.14, eerste lid,» vervangen door «7.7, derde lid,»;
c. wordt in artikel 7.1, eerste lid, «vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.4, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.5, eerste lid,» vervangen door «vastgesteld op grond van artikel 7.6, eerste lid,» en wordt «kleinverbruiker» vervangen door «verbruiker»;
d. wordt in artikel 7.10, tweede lid, «artikel 7.3, derde lid,» vervangen door «artikel 7.6, derde lid,»;
e. wordt in artikel 7.11 «artikel 7.4, eerste lid, artikel 7.5, eerste lid,» vervangen door «artikel 7.7, derde lid,»;
f. wordt in artikel 11.4, eerste lid, onderdeel a, «kleinverbruiker» vervangen door «verbruiker»;
g. vervalt artikel 11.4, eerste lid, onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c;
h. vervallen de artikelen 7.1, vijfde lid, 7.3 tot en met 7.5, 7.12 en 7.14.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Klimaat en Energie,
De Minister voor Klimaat en Energie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36576-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.