Besluit van 21 februari 2009, houdende de vaststelling van nationale verkoopverboden en bepalingen met betrekking tot de algemene periodieke keuring van voertuigen, en tot intrekking van het Voertuigreglement (Besluit voertuigen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 4 december 2008, nr. CEND/HDJZ-2008/1657 sector AWW, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 34, eerste lid, 73, tweede lid, onderdelen a en b, 81, eerste lid, en 91, tweede lid, en 179, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 17 december 2008, nr. W09.08.0530/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 februari 2009, nr. CEND/HJDZ-2009/51 sector AWW, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

wet:

Wegenverkeerswet 1994.

HOOFDSTUK 2. VERBODSBEPALINGEN

Artikel 2

  • 1. Het is verboden om radarontvangstapparaten die geschikt zijn om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, in te voeren, te koop aan te bieden, in voorraad te hebben of af te leveren.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor de apparaten die in Nederland worden ingevoerd en waarvan door middel van handelsbescheiden wordt aangetoond dat de apparaten aansluitend worden uitgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3

Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden met dat motorrijtuig te rijden en de eigenaar of houder van een motorrijtuig verboden met dat motorrijtuig te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

HOOFDSTUK 3. PERIODIEKE KEURING VAN VOERTUIGEN

AFDELING 1. UITZONDERING KEURINGSPLICHT

§ 1. Uitzondering voertuigen
Artikel 4
  • 1. Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor motorfietsen, bromfietsen alsmede driewielige motorrijtuigen waarvan de ledige massa niet meer bedraagt dan 400 kg.

  • 2. Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, met uitzondering van taxi’s en bussen, waarvan de datum van eerste toelating is gelegen voor 1 januari 1960.

Artikel 5

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, zolang sinds de datum van eerste toelating van het voertuig nog geen jaar is verstreken.

Artikel 6

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een taxi, zolang sinds de datum van eerste toelating van het voertuig nog geen jaar is verstreken.

Artikel 7

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor ambulances zolang sinds de datum van eerste toelating van het voertuig nog geen jaar is verstreken.

Artikel 8

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een ander motorrijtuig dan in de artikelen 5 tot en met 7 bedoeld, ten aanzien van:

  • a. motorrijtuigen met een verbrandingsmotor die wordt gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of diesel zolang sinds de datum van eerste toelating van het motorrijtuig nog geen drie jaren zijn verstreken;

  • b. motorrijtuigen, niet zijnde de motorrijtuigen als bedoeld in onderdeel a, zolang sinds de datum van eerste toelating van het motorrijtuig nog geen vier jaren zijn verstreken.

§ 2. Overige uitzonderingen
Artikel 9

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor een motorrijtuig of een aanhangwagen op de dag waarop dat voertuig naar aanleiding van de aanvraag van een keuringsrapport aan een keuring wordt onderworpen.

Artikel 10

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor:

  • a. bij ministeriële regeling aangewezen motorrijtuigen en aanhangwagens:

    • 1°. waarvoor een bijzonder kenteken als bedoeld in het Kentekenreglement is opgegeven,

    • 2°. die een keuring als bedoeld in de artikelen 22 of 26 van de wet ondergaan en waarvoor een bij ministeriële regeling vastgesteld kenteken is opgegeven, of

    • 3°. op de dag waarop zij overeenkomstig de bij ministeriële regeling vastgestelde voorschriften worden onderzocht in verband met de afgifte of wijziging van een kenteken- of registratiebewijs of in verband met de teruggave van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs waarvan op grond van artikel 60 van de wet de overgifte is gevorderd;

  • b. bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van rijdende werktuigen.

Artikel 11
  • 1. Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden na het tijdstip waarop artikel 72, eerste lid, van de wet voor dat voertuig gelding verkrijgt, op de weg staan zonder dat voor dat voertuig een keuringsbewijs is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken.

  • 2. Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden na het tijdstip waarop de geldigheidsduur van een voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen afgegeven keuringsbewijs verstrijkt, op de weg staan zonder dat voor dat motorrijtuig of die aanhangwagen een keuringsbewijs is afgegeven waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken.

Artikel 12

Artikel 72, eerste lid, van de wet geldt niet voor motorrijtuigen en aanhangwagens die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 van de wet is verleend.

AFDELING 2. KEURINGSRAPPORT

§ 1. Aanvraag keuringsrapport en verplichtingen
Artikel 13
  • 1. De aanvrager dient bij de aanvraag van een keuringsrapport deel I dan wel deel I A van het kentekenbewijs over te leggen, dat is afgegeven voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Degene bij wie de aanvraag is ingediend, geeft het deel I dan wel deel I A van het kentekenbewijs na behandeling van de aanvraag terug aan de aanvrager.

Artikel 14
  • 1. Degene die een keuringsrapport aanvraagt bij de Dienst Wegverkeer, stelt het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte van het rapport wordt gevraagd, voor een keuring ter beschikking van een door de Dienst Wegverkeer met het verrichten van de keuring belaste functionaris, op een door deze bepaalde plaats en bepaald tijdstip.

  • 2. Degene die een keuringsrapport aanvraagt bij een ingevolge artikel 84 van de wet erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, stelt ter verkrijging daarvan het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte van het rapport wordt gevraagd, voor een keuring ter beschikking van een door die persoon met het verrichten van de keuring belaste functionaris op een door deze bepaalde plaats en bepaald tijdstip.

§ 2. Aanvang geldigheidsduur keuringsbewijs
Artikel 15
  • 1. De geldigheidsduur van een keuringsbewijs vangt aan met ingang van de dag van afgifte.

  • 2. Indien een keuringsbewijs wordt afgegeven binnen twee maanden vóór het tijdstip waarop artikel 72, eerste lid, van de wet voor het betrokken voertuig gelding verkrijgt, vangt de geldigheidsduur van het keuringsbewijs aan met ingang van dat tijdstip, mits, voor zover artikel 72, eerste lid, van de wet vóór dat tijdstip op grond van een ingevolge een andere wet dan de wet afgegeven keuringsbewijs niet geldt, dat document voorafgaande aan de behandeling van de aanvraag wordt overgelegd.

  • 3. Indien een keuringsbewijs wordt afgegeven binnen twee maanden vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van een eerder voor het betrokken voertuig afgegeven keuringsbewijs verstrijkt, vangt de geldigheidsduur van het keuringsbewijs aan met ingang van dat tijdstip, mits vorenbedoeld eerder afgegeven keuringsbewijs voorafgaande aan de behandeling van de aanvraag wordt overgelegd.

§ 3. Geldigheidsduur keuringsbewijs
Artikel 16
  • 1. Een keuringsbewijs is geldig voor de duur van een jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het keuringsbewijs geldig voor de duur van twee jaren indien het keuringsbewijs is afgegeven voor een ander motorrijtuig dan in de artikelen 5 tot en met 7 bedoeld, en:

    • a. dat is uitgerust met een verbrandingsmotor die niet wordt gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of diesel,

    • b. waarvan de datum van eerste toelating van het motorrijtuig ligt na 31 december 2004, en

    • c. waarvan gerekend vanaf de datum van eerste toelating op het moment van afgifte van het keuringsbewijs een termijn van zeven jaren nog niet is verstreken.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is voorts het keuringsbewijs waarvan de datum van afgifte 30 jaren of meer ligt na de datum van eerste toelating geldig voor de duur van twee jaren indien het desbetreffende keuringsbewijs is afgegeven voor een ander motorrijtuig dan in de artikelen 5 tot en met 7 bedoeld.

§ 4. Afgifte keuringsbewijs
Artikel 17

De afgifte van een keuringsbewijs geschiedt niet elektronisch.

Artikel 18

De termijn, bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de wet, waarbinnen tegen een beschikking tot afgifte van een keuringsbewijs bezwaar kan worden gemaakt, bedraagt een jaar.

AFDELING 3. HERKEURING EN DESKUNDIGENONDERZOEK

§ 1. Herkeuring
Artikel 19

Het verzoek om herkeuring, bedoeld in artikel 90, derde lid, van de wet, wordt ingediend door op het keuringsrapport aan te tekenen dat om herkeuring wordt verzocht en deze aantekening te ondertekenen alsmede hiervan kennis te geven aan degene die het keuringsrapport heeft afgegeven. Laatstgenoemde doet hiervan onverwijld mededeling aan de Dienst Wegverkeer.

Artikel 20
  • 1. De verzoeker legt voorafgaande aan de herkeuring aan de deskundige die door de Dienst Wegverkeer is aangewezen om de herkeuring te verrichten, de volgende bescheiden over:

    • a. deel I dan wel deel I A van het kentekenbewijs dat is afgegeven voor het motorrijtuig of de aanhangwagen, waarop het verzoek betrekking heeft, en

    • b. het keuringsrapport.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde deskundige geeft de daar bedoelde bescheiden na afloop van de herkeuring aan de verzoeker terug.

  • 3. De verzoeker heeft het recht bij de herkeuring aanwezig te zijn.

Artikel 21

De Dienst Wegverkeer doet, indien een beschikking tot weigering van de afgifte van een keuringsbewijs is afgegeven door een erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan deze afschrift toekomen van het na de herkeuring afgegeven keuringsrapport.

§ 2. Deskundigenonderzoek
Artikel 22
  • 1. De verzoeker legt voorafgaande aan het in artikel 91 van de wet bedoelde deskundigenonderzoek aan de deskundige die door de Dienst Wegverkeer is aangewezen om het onderzoek te verrichten, de volgende bescheiden over:

    • a. deel I dan wel deel I A van het kentekenbewijs dat is afgegeven voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop het verzoek betrekking heeft, en

    • b. het keuringsbewijs dat is afgegeven voor het motorrijtuig of de aanhangwagen waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde deskundige geeft de daar bedoelde bescheiden na afloop van het onderzoek aan de verzoeker terug, met dien verstande dat het keuringsbewijs niet wordt teruggegeven indien de geldigheid van het voor het voertuig afgegeven keuringsbewijs vervalt overeenkomstig artikel 91, zesde lid, van de wet.

  • 3. De verzoeker heeft het recht bij het onderzoek aanwezig te zijn.

Artikel 23

De Dienst Wegverkeer doet, indien de keuring op grond waarvan het keuringsrapport werd afgegeven is verricht door een erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan deze afschrift toekomen van de uitslag van het onderzoek.

HOOFDSTUK 3. STRAFBEPALINGEN

Artikel 24

Overtreding van artikel 3 is een strafbaar feit.

Artikel 25

Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van artikel 5.1.1, eerste of tweede lid, of artikel 5.1.2 van de Regeling voertuigen kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste twee jaren worden ontzegd.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling uitzondering keuringsplicht en de Regeling transitokentekenbewijzen op artikel 10 van dit besluit.

Artikel 27

De volgende besluiten worden ingetrokken:

  • a. Voertuigreglement;

  • b. besluit van 8 juni 1998, houdende wijziging van het Voertuigreglement (Stb. 410);

  • c. besluit van 11 juni 1998, houdende wijziging van het Voertuigreglement (Stb. 404);

  • d. besluit van 18 januari 1999, houdende wijziging van het Voertuigreglement (Stb. 28);

  • e. besluit van 12 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement ter uitvoering van richtlijn nr. 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad en van richtlijn 97/27/EG (PbEG L42) betreffende bussen (Stb. 484);

  • f. besluit van 3 februari 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2004/56/EG met betrekking tot de verwarming van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Stb. 60);

  • g. besluit van 21 juli 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn nr. 2003/102/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers voor en bij een botsing met een motorvoertuig (Stb. 401);

  • h. besluit van 2 november 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn nr. 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG (Stb. 586);

  • i. besluit van 3 november 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot uitvoering van richtlijn nr. 2002/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 tot wijziging van richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad betreffende de installatie en het gebruik in de Gemeenschap van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (Stb. 659);

  • j. besluit van 23 december 2004, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/3/EG (Stb. 2005, 19);

  • k. besluit van 1 februari 2005, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers (Stb. 69);

  • l. besluit van 28 januari 2008, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 (PbEU L 161) betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad en in verband met enkele correcties van technische aard (Stb. 53).

Artikel 28

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 29

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voertuigen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 21 februari 2009

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de zesentwintigste maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Aanleiding

Door middel van een programma tot herijking van de wet- en regelgeving wordt door het ministerie van Verkeer en Waterstaat uitvoering gegeven aan de kabinetsdoelstelling «Minder en anders regelen» (Kamerstukken II 2004/2005, 29515, nr. 4). De doelstelling van het programma is de regelgeving van Verkeer en Waterstaat te moderniseren en te vereenvoudigen, de regeldruk te verminderen en de daaraan gekoppelde lasten voor bedrijven en burgers te verlagen. Dit herijkingsprogramma is genaamd Beter Geregeld. Door middel van het onderhavige besluit wordt uitvoering gegeven aan een deel van het programma Beter Geregeld, namelijk het deel dat ziet op de vereenvoudiging en herziening van de voertuigregelgeving. Het betreft een aanvulling op de wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een herziening en vereenvoudiging van de voertuigregelgeving, ter implementatie van richtlijn nr. 2007/46/EG betreffende de goedkeuring van voertuigen en enkele andere technische wijzigingen (Stb. 2009, 38). Voor een toelichting van het programma Beter Geregeld en de doelstelling van dit programma wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2007/2008, 31 562, nr. 3).

2. Intrekking Voertuigreglement

Door middel van het in paragraaf 1 genoemde wetsvoorstel zijn wijzigingen aangebracht in de in de Wegenverkeerkeerswet 1994 (Wvw 1994) opgenomen delegatiebepalingen. Tezamen met de wijzigingen in de delegatiebepalingen van de Wvw 1994 die zijn aangebracht door middel van wet van 2 november 2006 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en enkele andere wetten op een aantal punten van uiteenlopende aard (Stb. 616) maakt dit het mogelijk om het merendeel van de in het Voertuigreglement opgenomen bepalingen voortaan te regelen op het niveau van de ministeriële regeling. Dit is wenselijk gelet op de relatief geringe beleidsgevoeligheid, het hoge ordeningskarakter, de beperkte normatieve waarde en de mate van detaillering van de regelgeving. Daarnaast wordt zo flexibiliteit geïntroduceerd die met name noodzakelijk is voor de implementatie van regels vanuit de Europese Unie. Slecht twee onderdelen van het Voertuigreglement blijven behouden op het niveau van de algemene maatregel van bestuur. Dit zijn de nationale verkoopverboden en de bepalingen die samenhangen met de frequentie van de Algemene Periodieke Keuring (APK). De nationale wetgeving kent slechts één verkoopverbod dat niet volgt uit internationale regelgeving, namelijk het verkoopverbod voor radarontvangstapparaten die geschikt zijn om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen. De bepalingen die samenhangen met de frequentie van de APK zijn recent gewijzigd door middel van het besluit van 23 november 2007 tot wijziging van het Voertuigreglement in verband met een aantal aanpassingen met betrekking tot de algemene periodieke keuring en tot wijziging van het Kentekenreglement in verband met een technische wijziging (Stb. 487). Door middel van het onderhavige besluit zijn hier geen inhoudelijke wijzigingen aan toegevoegd.

3. Handhaving en uitvoering

De voertuigregelgeving wordt primair gehandhaafd en uitgevoerd door de Dienst Wegverkeer (RDW), het OM en de politie. Deze partijen zijn dan ook betrokken geweest bij het opstellen van het onderhavige besluit.

De twee in het onderhavige besluit opgenomen strafbare feiten 1 zijn niet inhoudelijk gewijzigd ten opzichte van dezelfde voorheen in het Voertuigreglement opgenomen feiten. Daarnaast zullen nagenoeg alle tot dusver in het Voertuigreglement opgenomen bepalingen, waarop met behulp van zogenaamde feitcodes op een efficiënte wijze wordt gehandhaafd, worden opgenomen in de gelijktijdig in werking tredende ministeriële regeling. Om op deze wijze te kunnen blijven handhaven is het noodzakelijk om bij alle op de voertuigregelgeving betrekking hebbende feitcodes het mogelijk te overtreden artikel, waarop de feitcode is gebaseerd, te wijzigen. Dit geldt dus voor zowel de in dit besluit opgenomen overtreding als de in de ministeriële regeling opgenomen overtredingen. Dit brengt met zich mee dat het tevens noodzakelijk is om de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te wijzigen. Deze bijlage zal om deze overtredingen via de geautomatiseerde systemen te kunnen verwerken eveneens gelijktijdig met de gewijzigde voertuigregeling in werking treden. Tot slot is het noodzakelijk om vanwege deze wijzigingen in de aan de feitcodes gekoppelde artikelen de geautomatiseerde systemen bij politie, OM en CJIB hierop aan te passen en een nieuwe versie van de Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen en het Feitenboekje uit te geven en te verspreiden binnen het OM en de politie. Het besluit brengt behoudens het hierboven vermelde geen verandering in de lasten die samenhangen met de handhaving van deze bepalingen.

4. Bedrijfseffecten, nalevingskosten en administratieve lasten

Het onderhavige besluit veroorzaakt op zichzelf geen administratieve lasten of andere nalevingskosten. Dit hangt samen met het gegeven dat met betrekking tot de in het besluit opgenomen onderwerpen geen inhoudelijke eisen worden gewijzigd.

5. Voorhang

Het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur overeenkomstig artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994 voorgehangen bij beide Kamers der Staten Generaal. Dit heeft niet geleid tot reacties.

6. Invoering

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Dit tijdstip zal samenvallen met de in de inwerkingtreding van de door middel van de wet van 2 november 2006 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en enkele andere wetten op een aantal punten van uiteenlopende aard (Stb. 616) en de door middel van de wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een herziening en vereenvoudiging van de voertuigregelgeving, ter implementatie van richtlijn nr. 2007/46/EG betreffende de goedkeuring van voertuigen en enkele andere technische wijzigingen (2009, 38) doorgevoerde wijzigingen in de delegatiebepalingen van de Wvw1994.

II Artikelen

Artikel 1

Met «de wet» wordt in het onderhavige besluit bedoeld de Wegenverkeerswet 1994.

Artikelen 2, 3 en 24

Artikel 2 bevat het verkoopverbod voor radarontvangstapparaten die geschikt zijn om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen. Artikel 3 bevat het verbod voor de bestuurder van een motorrijtuig om te rijden met een voertuig waarin deze apparatuur aanwezig is. Dit laatste verbod is strafbaar gesteld in artikel 24 van dit besluit. Dit is niet het geval voor het verkoopverbod voor radarontvangstapparaten. Dit betreft namelijk een op grond van artikel 34 van de Wvw 1994 opgenomen verbodsbepaling. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 34 Wvw 1994 wordt in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangemerkt als economisch delict. Inhoudelijk zijn de genoemde verboden niet gewijzigd.

Artikelen 4 tot en met 23

Deze artikelen betreffen de frequentie van de APK. Inhoudelijk is er niets gewijzigd ten opzicht van de bepalingen die voorheen in het Voertuigreglement waren opgenomen.

Artikel 25

Op grond van artikel 179, derde lid, van de Wvw 1994, kan de bevoegdheid van de bestuurder van een motorrijtuig voor (ten hoogste) twee jaren worden ontzegd, indien de bestuurder is veroordeeld voor het overtreden van het bepaalde krachtens deze wet, zover dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. De bepaling uit het Voertuigreglement waarin dit was bepaald, is overgenomen in het onderhavige besluit waarbij wordt verwezen naar de Regeling voertuigen. Hierbij zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht.

Artikel 26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling uitzondering keuringsplicht en de Regeling transitokentekenbewijzen op een nieuwe delegatiegrondslag, namelijk op artikel 10 van dit besluit.

Artikel 27

Het Voertuigreglement wordt door middel van het onderhavige besluit ingetrokken. Hetzelfde geldt voor het nog geldende overgangsrecht zoals opgenomen in een groot aantal wijzigingsbesluiten van het Voertuigreglement.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings


XNoot
1

Overtreding van artikel 2 strafbaar is op grond van de Wet op de economische delicten.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven