Besluit van 28 januari 2008, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 (PbEU L 161) betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad en in verband met enkele correcties van technische aard

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 november 2007, nr. HDJZ/AWW/2007-1457, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 (PbEU L 161) betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van de Europese Unie en de artikelen 22, eerste lid, 24, 26, eerste lid, 34, eerste lid, en 71 van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 2007, nr. W09.07.0416/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 januari 2008, nr. HDJZ/AWW/2008-2, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel a1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a2. aardopwarmingsvermogen: klimaatopwarmingsvermogen van een gefluoreerd broeikasgas ten opzichte van dat van koolstofdioxide als bedoeld in richtlijn 2006/40/EG;

2. Na onderdeel p wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

p1. dubbele verdamper: klimaatregelingssysteem waarin één verdamper in de motorruimte en een andere in een andere ruimte van het voertuig is aangebracht, met dien verstande dat alle overige systemen worden beschouwd als systemen met één verdamper;.

3. Na onderdeel q4 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

q5. gefluoreerde broeikasgassen: fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolstoffen (PFK’s) en zwavelhexafluoride (SF6) zoals vermeld in bijlage A bij het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1998-170, 1999-110, 2005-1), en preparaten die deze stoffen bevatten, met uitzondering van stoffen waarvan de controle geschiedt uit hoofde van verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244);.

4. Na onderdeel z2 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

z3. klimaatregelingssysteem: apparatuur die hoofdzakelijk bestemd is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de passagiersruimte van een voertuig te doen dalen;

5. Na onderdeel at1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

at2. referentiemassa: referentiemassa van het voertuig als bedoeld in richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 236);.

B

Aan artikel 1.1a, eerste lid, wordt na onderdeel by, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel by door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

bz. richtlijn 2006/40/EG: richtlijn nr. 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 (PbEU L 161) betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van de Europese Unie.

C

Na artikel 1a.18 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 1a.19

  • 1. Met ingang van 21 juni 2009 is het verboden nieuwe personenauto’s en bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die zijn voorzien van een klimaatregelingssysteem dat is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden of af te leveren indien deze voertuigen wat betreft emissies van het klimaatregelingssysteem niet voldoen aan richtlijn 2006/40/EG en voor zover daarin is voorzien, niet vergezeld gaan van een geldig certificaat van overeenstemming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van richtlijn 70/156/EEG.

  • 2. Het eerste lid is tot en met 31 december 2016 niet van toepassing op nieuwe personenauto’s en bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die voor zover daarin is voorzien, vergezeld gaan van een geldig certificaat van overeenstemming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van richtlijn 70/156/EEG en die zijn voorzien van:

    a. een klimaatregelingssysteem met één verdamper voorzover de lekkagewaarden als bedoeld in richtlijn 2006/40/EG, voor het klimaatregelingssysteem niet meer dan 40 g gefluoreerde broeikasgassen per jaar bedragen;

    b. een klimaatregelingssysteem met twee verdampers voorzover de lekkagewaarden als bedoeld in richtlijn 2006/40/EG, voor het klimaatregelingssysteem niet meer dan 60 g gefluoreerde broeikasgassen per jaar bedragen.

D

Na artikel 3.2.39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.39a

  • 1. Het klimaatregelingssysteem van personenauto’s die in gebruik worden genomen na 20 juni 2008 is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van niet meer dan 150 en voldoet wat betreft emissies aan richtlijn 2006/40/EG.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor personenauto’s die in gebruik worden genomen voor 1 januari 2011 en die zijn voorzien een klimaatregelingssysteem dat is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, waarbij de lekkagewaarden voor een dergelijk systeem met één verdamper niet meer dan 40 g gefluoreerde broeikasgassen bedragen en voor een systeem met twee verdampers niet meer dan 60 g gefluoreerde broeikasgassen bedragen.

E

Na artikel 3.3.39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.3.39a

  • 1. Het klimaatregelingssysteem van bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die in gebruik worden genomen na 20 juni 2008, is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van niet meer dan 150 en voldoet wat betreft emissies aan richtlijn 2006/40/EG.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die in gebruik worden genomen voor 1 januari 2011 en die zijn voorzien van een klimaatregelingssysteem dat is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, waarbij de lekkagewaarden voor een dergelijk systeem met één verdamper niet meer dan 40 g gefluoreerde broeikasgassen bedragen en voor een systeem met twee verdampers niet meer dan 60 g gefluoreerde broeikasgassen bedragen.

F

Na artikel 5.1.6 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 5.1.7

  • 1. Het is de bestuurder van een personenauto of bedrijfsauto met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde een bus, die in gebruik is genomen na 31 december 2011 en reeds vóór de datum van eerste ingebruikname van een klimaatregelingssysteem is voorzien, verboden dit klimaatregelingssysteem te vullen of te laten vullen met gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150.

  • 2. Het is de bestuurder van een personenauto of bedrijfsauto met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde een bus, welke is voorzien van een klimaatregelingssysteem, verboden dit klimaatregelingssysteem te vullen of te laten vullen met gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, tenzij het voertuig in gebruik is genomen voor 1 januari 2018 en het klimaatregelingssysteem reeds dergelijke gassen bevat.

  • 3. Het is de bestuurder van een personenauto of bedrijfsauto met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die is voorzien van een klimaatregelingssysteem waaruit een abnormale hoeveelheid koelvloeistof lekt, verboden dit klimaatregelingssysteem bij te vullen of te laten bijvullen met gefluoreerde broeikasgassen dan nadat de noodzakelijke herstelling is voltooid.

G

In artikel 5.2.45, eerste lid, wordt «25 januari 2011» vervangen door: 25 januari 2010.

H

Na artikel 5.2.48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.2.49a

  • 1. Personenauto’s die in gebruik zijn genomen na 31 december 2011 zijn niet voorzien van een klimaatregelingssysteem dat is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150.

  • 2. Het eerste lid is tot 1 januari 2018 niet van toepassing op personenauto’s die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2012 en reeds voor de datum van eerste ingebruikname van een dergelijk klimaatregelingssysteem zijn voorzien.

  • 3. Aan de in het eerste en tweede lid opgenomen eisen wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

I

In artikel 5.3.45, derde lid, wordt «25 januari 2011» vervangen door: 25 januari 2010.

J

Na artikel 5.3.49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.3.49a

  • 1. Bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die in gebruik zijn genomen na 31 december 2011 zijn niet voorzien van een klimaatregelingssysteem dat is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150.

  • 2. Het eerste lid is tot 1 januari 2017 niet van toepassing op bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2012 en reeds voor de datum van eerste ingebruikname van een dergelijk klimaatregelingssysteem zijn voorzien.

  • 3. Aan de in het eerste en tweede lid opgenomen eisen wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

ARTIKEL II

Tot en met 20 juni 2008 wordt op verzoek van de fabrikant voor nieuwe personenauto’s of bedrijfsauto’s met een referentiemassa van niet meer dan 1305 kg, niet zijnde bussen, die zijn voorzien van een klimaatregelingssysteem dat is ontworpen om een gefluoreerd broeikasgas te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, een typegoedkeuring verleend als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van richtlijn nr. 2006/40/EG, indien het klimaatregelingssysteem wat betreft emissies aan die richtlijn voldoet.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 januari 2008

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de zesentwintigste februari 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het voorliggende besluit bevat een één op één implementatie van richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 (PbEU L 161) betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van de Europese Unie. Voorts worden met dit besluit enkele aanpassingen van technische aard doorgevoerd in de artikelen 5.2.45 en 5.3.45 van het Voertuigreglement. Richtlijn 2006/40/EG is een van de bijzondere richtlijnen van de bij Richtlijn 70/156/EEG vastgestelde typegoedkeuringsprocedure. Richtlijn 2006/40/EG stelt voorschriften vast voor de typegoedkeuring van voertuigen wat betreft emissies afkomstig van klimaatregelingsapparatuur (hierna: airco’s) die ontworpen is om broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen (hierna: GWP-waarde) van meer dan 150, alsmede voor de inbouw achteraf (na toelating) van deze apparatuur in voertuigen en de navulling van airco’s. Naast de invoering van deze nieuwe voorschriften wijzigt deze richtlijn de kaderrichtlijn 70/156/EEG. Het Voertuigreglement maakt gebruik van dynamische verwijzingen, waardoor de totstandkoming van deze richtlijn, ter voldoening aan artikel 1.7, eerste lid, van het Voertuigreglement, tevens bekend moet worden gemaakt in de Staatscourant.

Wat betreft de gevolgen van deze richtlijn voor emissies naar de lucht, wordt het volgende opgemerkt. Richtlijn 2006/40/EG draagt bij aan de preventie en minimalisering van de emissie van gefluoreerde broeikasgassen. Op grond van Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (Pb L 130), hebben de Gemeenschap en haar lidstaten toegezegd hun gecombineerde antropogene emissies van broeikasgassen, in vergelijking met de niveaus van 1990, in de periode van 2008 tot 2012 met 8% te verlagen. Een groeiend aantal lidstaten is van plan het gebruik van airco’s in voertuigen te regelen. Een ongecoördineerde uitvoering hiervan zou echter aanleiding kunnen geven tot belemmering van het vrije verkeer van motorvoertuigen in de Gemeenschap. Dit heeft geleid tot de totstandkoming van richtlijn 2006/40/EG. Met deze richtlijn wordt derhalve voorzien in de harmonisering van de voorschriften voor airco’s in (vooralsnog bepaalde categorieën) motorvoertuigen. Naast technische eisen waaraan airco’s in voertuigen moeten voldoen voorziet deze richtlijn in een gefaseerd verkoopverbod op voertuigen die zijn voorzien van een airco die is ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een GWP-waarde van meer dan 150. Hiermee wordt beoogd het gebruik van het koudemiddel R134a, dat een GWP-waarde heeft van 1300, in airco’s op termijn uit te bannen. De emissie van deze stof uit airco’s baart steeds meer zorgen vanwege de gevolgen hiervan voor de klimaatverandering. Moderne auto’s worden – indien voorzien van een airco – sinds ongeveer 1995 geleverd met het koudemiddel R134a. Kosteneffectieve en veilige alternatieven voor deze stof zullen naar verwachting binnenkort beschikbaar zijn. Om het verbod op voornoemd koudemiddel doeltreffend te doen zijn stelt de richtlijn voorts beperkingen aan de mogelijkheid om achteraf in voertuigen airco’s in te bouwen die zijn ontworpen om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een GWP-waarde van meer dan 150. Richtlijn 2006/40/EG regelt tot slot op kortere termijn de lekdichtheid van airco’s. Wat dit betreft is ingevolge deze richtlijn een geharmoniseerde testprocedure ontwikkeld en vastgelegd in verordening (EG) nr. 706/2007 van de Commissie van 21 juni 2007 tot vaststelling, krachtens Richtlijn 2006/40/EG van administratieve bepalingen voor de EG- typegoedkeuring van voertuigen en van een geharmoniseerde test voor het meten van lekkagewaarden van bepaalde klimaatregelingsapparatuur (PbEU L 161).

Richtlijn 2006/40/EG kan grotendeels, met uitzondering van artikel 6, tweede en derde lid, op basis van de huidige Wegenverkeerswet 1994 worden geïmplementeerd. Voor implementatie van artikel 6, tweede en derde lid, dient de delegatiegrondslag in artikel 71 van de Wegenverkeerswet te worden uitgebreid zodat ter voldoening aan Europeesrechtelijke verplichtingen, ook ten aanzien van het onderhoud (navullen en repareren van) van airco’s in voertuigen eisen kunnen worden gesteld. Hiervoor is reeds een wetswijziging in procedure. In dit besluit is derhalve bepaald dat onderdeel F, dat gebaseerd is op de nieuwe delegatiegrondslag, in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De overige artikelen treden in beginsel in werking op 5 januari 2008.

Implementatie van deze richtlijn brengt geen nieuwe (uitvoerings)lasten of effecten voor bedrijven met zich mee. Daarnaast zijn de opgenomen permanente eisen geen controlepunten in het kader van de APK. Dit besluit brengt derhalve evenmin nieuwe administratieve lasten voor burgers met zich mee.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A en B

Aan het Voertuigreglement wordt een aantal definities toegevoegd. Hiervoor is aangesloten bij de definities die in richtlijn 2006/40/EG (hierna: richtlijn) worden gehanteerd. De richtlijn is van toepassing op personenauto’s en een bepaalde categorie bedrijfsauto’s (hierna tezamen: voertuigen). Ten behoeve van de afbakening van deze categorie bedrijfsauto’s wordt het begrip referentiemassa gehanteerd. Voor de definitie van dit begrip is aansluiting gezocht bij richtlijn 70/220/EG.

Artikel I, onderdeel C

Met ingang van 21 juni 2009 vervalt voor nieuwe voertuigen die voorzien zijn van een airco die is ontworpen om broeikasgassen te bevatten met een GWP-waarde van meer dan 150 en die wat betreft de emissies niet voldoet aan de richtlijn, de geldigheid van de bestaande typegoedkeuring. Bestaande typegoedkeuringen blijven geldig tot en met 31 december 2016 indien wordt voldaan aan de volgende lekdichtheidseisen: een airco met één verdamper mag niet meer gefluoreerde broeikasgassen lekken dan 40 gram per jaar en een airco met twee verdampers niet meer dan 60 gram per jaar. Met ingang van 1 januari 2017 vervallen alle bestaande typegoedkeuringen voor nieuwe voertuigen met een airco die gefluoreerde broeikasgassen bevat met een GWP-waarde van meer dan 150. Tevens is voor deze voertuigen met ingang van 1 januari 2017 een verkoopverbod van kracht.

Artikel I, onderdelen D en E

Ingevolge artikel 5, tweede en vierde lid, van de richtlijn mag voor nieuwe voertuigen vanaf twaalf maanden na vaststelling van de eerder genoemde geharmoniseerde testprocedure (derhalve met ingang van 21 juni 2008) een typegoedkeuring enkel worden afgegeven als de airco wat betreft emissies aan de richtlijn voldoet. Dit betekent (onder meer) dat een airco met één verdamper niet meer gefluoreerde broeikasgassen mag lekken dan 40 gram per jaar en een airco met twee verdampers niet meer dan 60 gram per jaar. Met ingang van 1 januari 2011 mogen geen typegoedkeuringen meer worden afgegeven voor airco’s die gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een GWP-waarde van meer dan 150.

Artikel I, onderdelen H en J

Deze onderdelen voorzien in de implementatie van artikel 6, eerste lid van de richtlijn. Rekening houdende met een periode van een jaar voor het verwerken van restantvoorraden, komen in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2017 twee soorten nieuwe voertuigen op de markt:

A. voertuigen met een typegoedkeuring van vóór 1 januari 2012 (waarschijnlijk met een R134a gevulde airco); en

B. voertuigen met een typegoedkeuring van na 31 december 2011 (waarschijnlijk voorzien van een airco die gevuld is met R152a, CO2 of een ander koudemiddel dat een GWP-waarde heeft kleiner dan 150.

De groep A-voertuigen mag tot 1 januari 2018 nog wel achteraf worden voorzien van een airco die ontworpen is om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150 en de groep B-voertuigen mag dat niet. Met ingang van 1 januari 2018 mag de groep A-voertuigen ook niet meer achteraf worden voorzien van deze airco’s.

Onderdeel F

Dit onderdeel dient ter implementatie van artikel 6, tweede en derde lid van de richtlijn. Het is bestuurders van voertuigen die voorzien zijn van een airco onder bepaalde voorwaarden verboden deze airco te laten (na)vullen met gefluoreerde broeikasgassen met een GWP-waarde van meer dan 150. Gelet op de artikelen 5, vierde lid, en artikel 6, eerste lid, van de richtlijn, kunnen er na 1 januari 2018 nog voertuigen op de markt zijn die zijn voorzien van een airco die ontworpen is om gefluoreerde broeikasgassen met een GWP-waarde van meer dan 150 te bevatten. Dit betreft voertuigen uit groep A, die vóór 1 januari 2012 zijn toegelaten en vóór deze datum zijn voorzien (af fabriek) van het aircosysteem. Voertuigen uit de B-groep kunnen ook voorzien zijn van een airco, met dien verstande dat dit uitsluitend een airco mag zijn die niet ontworpen is voor gefluoreerde broeikasgassen met een GWP-waarde van meer dan 150. Het tweede lid van artikel 6 van de richtlijn dient ertoe te voorkomen dat een groep B-auto alsnog achteraf gevuld wordt met een broeikasgas met een GWP-waarde van meer dan 150. Daarnaast is vanaf 1 januari 2018 een totaalverbod van kracht op het navullen met een koudemiddel met een GWP-waarde van meer dan 150. Dit navulverbod is echter niet van toepassing op de groep A-auto’s indien de airco vóór 1 januari 2018 is ingebouwd en gevuld met een dergelijk koudemiddel. Dus, met andere woorden, een groep A-auto die behoort tot een vóór 1 januari 2018 toegelaten type en die reeds is voorzien van een lege, niet met dergelijke gassen gevulde airco, mag na 1 januari 2018 niet achteraf alsnog gevuld worden. In het betreffende artikel is wederom rekening gehouden met een periode van een jaar voor het verwerken van restantvoorraden.

Ter implementatie van artikel 6, derde lid van de richtlijn wordt in het onderhavige besluit tevens bepaald dat de bestuurder van een voertuig een airco waaruit een abnormale hoeveelheid koelvloeistof is gelekt, niet meer mag laten bijvullen met gefluoreerde broeikasgassen dan nadat de noodzakelijke herstelling is voltooid.

Onderdelen G en I

Door middel van deze onderdelen worden twee onjuiste data in de artikelen 5.2.45, eerste lid, en 5.3.45, derde lid, van het Voertuigreglement gecorrigeerd.

Richtlijn nr. 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG en tot intrekking van richtlijn nr. 71/127/EEG (PbEU L 25) is door middel van een wijziging van het Voertuigreglement geïmplementeerd (Stb. 2004, 586). De voorschriften uit richtlijn nr. 2003/97/EG met betrekking tot bepaalde spiegels zijn tevens overgenomen in de permanente eisen uit hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement (zie eveneens Stb. 2004, 586). Bij die wijziging van het Voertuigreglement is er abusievelijk voor gekozen om de restantvoorradenregeling, bedoeld in artikel 2.3, aanhef en onderdeel a, van het Voertuigreglement, te incorporeren in de termijn genoemd in de artikelen 5.2.45 en 5.3.45. Dit is in verband met artikel 2.3, aanhef en onderdeel a, van het Voertuigreglement echter overbodig. Met de onderhavige wijziging wordt dit gecorrigeerd.

Voor de linkerbuitenspiegel, de rechterbuitenspiegel en de binnenspiegel op en in personenauto’s en voor de binnenspiegel op voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto's met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg geldt de restantvoorradenregeling vanaf 26 januari 2010.

Artikel II

In de periode tot en met 20 juni 2008 hoeven voertuigen nog niet aan de bepalingen van richtlijn 2006/40/EG te voldoen. In artikel 5, eerste lid van de richtlijn is derhalve bepaald dat lidstaten zes maanden na vaststelling van de geharmoniseerde testprocedure voor lekdichtheid (met ingang van 5 januari 2008) niet mogen weigeren een typegoedkeuring te verlenen wanneer een airco die is ontworpen om een gefluoreerd broeikasgas met een GWP-waarde van meer dan 150 te bevatten, wat betreft emissies reeds voldoet aan de richtlijn. Dit betekent (onder meer) dat een airco met één verdamper niet meer gefluoreerde broeikasgassen mag lekken dan 40 gram per jaar en een airco met twee verdampers niet meer dan 60 gram per jaar. Deze bepaling is als overgangsbepaling in dit besluit geïmplementeerd.

Artikel III

Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit.

Hierin is een tweedeling aangebracht omdat artikel I, onderdeel F wordt gebaseerd op een nog in de Wegenverkeerswet 1994 op te nemen delegatiegrondslag. Een wijziging van deze wet hiertoe is reeds in procedure.

Transponeringstabel

In onderstaande transponeringstabel is aangegeven op welke wijze richtlijn 2006/40/EG is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

Artikel(lid) richtlijn 2006/40/EG

Implementatie

Artikel 1

Behoeft geen implementatie (opsomming van de onderwerpen die in deze richtlijn zijn opgenomen)

Artikelen 2 en 3

Artikel 1.1 en 1.1a van het Voertuigreglement

Artikel 4

Behoeft geen implementatie (feitelijke uitvoering)

Artikel 5, eerste lid

Artikel II

Artikel 5, tweede lid

Artikelen 3.2.39a en 3.3.39a van het Voertuigreglement

Artikel 5, derde lid

Artikel 1a.18 van het Voertuigreglement

Artikel 5, vierde lid

Artikelen 3.2.39a en 3.3.39a van het Voertuigreglement

Artikel 5, vijfde lid

Artikel 1a.19 van het Voertuigreglement

Artikel 5, zesde lid

Behoeft geen implementatie (optionele bepaling/beleidskeuze)

Artikel 6, eerste lid

Artikel 5.2.49a en 5.3.49a van het Voertuigreglement

Artikel 6, tweede lid

Artikel 71, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 5.1.7, eerste en tweede lid, van het Voertuigreglement

Artikel 6, derde lid

Artikel 71, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 5.1.7, derde lid, van het Voertuigreglement

Artikelen 7 en 8

Behoeven geen implementatie

(uitvoeringsmaatregelen van de Europese Commissie)

Artikel 9

Bekendmaking van richtlijn 2006/40/EG in de Staatscourant ter voldoening aan artikel 1.7 van het Voertuigreglement

Artikelen 10 en 11

Behoeven geen implementatie (slotbepalingen)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven